Lectionary Calendar
Tuesday, May 21st, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 9

Joshua 9:1.

DE GIBEONIETEN SLUITEN MET LIST EEN VERBOND.

I. Joshua 9:1-Joshua 9:15. Terwijl de overige Kananieten tot een gemeenschappelijke oorlog met de kinderen van Israël besloten, om deze indringers, zoals zij de Israëlieten noemden, weer uit hun land te verdrijven, vinden de burgers van Gibeon het beter, op een listige wijze een verbond met het volk van God te sluiten. Zij doen dat, door een gezantschap naar Jozua te Gilgal te zenden, dat zich moest aanstellen alsof het uit een ver verwijderd land kwam, waarvan hun geheel uiterlijk de blijken moest geven. Hun list gelukt: Jozua en de oversten laten zich verschalken, en sluiten het verbond.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 9

Joshua 9:1.

DE GIBEONIETEN SLUITEN MET LIST EEN VERBOND.

I. Joshua 9:1-Joshua 9:15. Terwijl de overige Kananieten tot een gemeenschappelijke oorlog met de kinderen van Israël besloten, om deze indringers, zoals zij de Israëlieten noemden, weer uit hun land te verdrijven, vinden de burgers van Gibeon het beter, op een listige wijze een verbond met het volk van God te sluiten. Zij doen dat, door een gezantschap naar Jozua te Gilgal te zenden, dat zich moest aanstellen alsof het uit een ver verwijderd land kwam, waarvan hun geheel uiterlijk de blijken moest geven. Hun list gelukt: Jozua en de oversten laten zich verschalken, en sluiten het verbond.

Vers 1

1. En het gebeurde, nadat Jericho en Al, de voormuren van het beloofde land, waren ingenomen (Joshua 6:1, 8), toen al de koningen dit hoorden, die aan deze zijde van de Jordaan waren, gerekend van Sittim, de eerste legerplaats van de Israëlieten, op het gebergte, dat zich midden door het land uitstrekte, en in de laagte, in de Sephala, of het lage land tussen het voorgebergte, van Karmel en de Filistijnse stad Gaza, en aan alle havens, aan de smalle kuststreek van de grote of Middellandse Zee, van Karmel af noordwaarts tot Sidon, tegenover en ten westen van de Libanon; de Hethieten, en de Amorieten, de Kananieten, de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, (Deuteronomy 1:8" en "7:2).

Vers 1

1. En het gebeurde, nadat Jericho en Al, de voormuren van het beloofde land, waren ingenomen (Joshua 6:1, 8), toen al de koningen dit hoorden, die aan deze zijde van de Jordaan waren, gerekend van Sittim, de eerste legerplaats van de Israëlieten, op het gebergte, dat zich midden door het land uitstrekte, en in de laagte, in de Sephala, of het lage land tussen het voorgebergte, van Karmel en de Filistijnse stad Gaza, en aan alle havens, aan de smalle kuststreek van de grote of Middellandse Zee, van Karmel af noordwaarts tot Sidon, tegenover en ten westen van de Libanon; de Hethieten, en de Amorieten, de Kananieten, de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, (Deuteronomy 1:8" en "7:2).

Vers 2

2. Zo vergaderden zij zich samen, om zich tot een bondgenootschap te verenigen, om tegen Jozua en tegen Israël te krijgen, eenmoediglijk; eenstemmig, een van zin.

Tot hiertoe hadden de Kananieten slechts verdedigender wijze gehandeld, maar hier beraadslagen zij om aanvallenderwijze te werk te gaan. Vreemd was het, dat zij dit niet vroeger gedaan hadden, en nog vreemder, dat zij dit nu deden, nadat zij zoveel bewijzen van de macht van de God van Israël gezien hadden bij de inneming van de steden Jericho en Ai, en al de wonderen, die plaatsgevonden hadden. Het is duidelijk te zien, dat hun zinnen verblind en hun harten verhard waren tot hun verwoesting. Toch was in de handelwijze van deze koningen iets, dat voor de Israëlieten tot lering kan zijn. Ofschoon over verschillende volken regerende, en zulke verscheidene belangen hebbende, ja zelfs zo menigmaal in strijd met elkaar, toch besluiten zij zich tegen Israël te verenigen. Zo moest Israël alle onderlinge onenigheden ter zijde gesteld hebben, en zo moet het Israël van God in onze dagen zich verenigen tegen alle vijanden van het koninkrijk van God..

(Numbers 13:25"; "Deuteronomy 11:31" en "Deuteronomy 27:3) Daar hebben wij een beschrijving van de verschillende delen van het land ten westen van de Jordaan gegeven; hier hebben wij er nog iets bij te voegen betreffende de streek land lange de kust van de Middellandse Zee, maar in een omgekeerde orde van het noorden naar het zuiden. De Middellandse Zee zelf wordt in de Bijbel nu eens enkel "de Zee" genoemd, dan weer de "grote" zee, soms met de bijvoeging "tegen de ondergang van de zon" of de "achterste" zee. Zeeboezems vormt zij langs de effen kust niet, behalve die van Acco of Ptolomaïs (Acre). Volgen wij de kust in de boven aangegeven richting, dan zien wij, dat de Karmel ze verdeelt in de noordelijke vlakten van Acco, en de zuidelijke vlakten van Saron en Sephala (volgens Luther, gronden, vlakke velden, 1 Chronicles 27:29). De vlakte van Acco strekte zich uit zes uur van de Ladder van Tyrus (beneden Tyrus en de Witte kaap) over Acco tot aan de voet van de Karmel, en werd later aan de stam van Aser toegevoegd die echter de bewoners niet verdreef (Joshua 19:24vv. Judges 1:31). Deze vlakte is buitengewoon vruchtbaar, waar zij ook bebouwd wordt, en is een van de bekoorlijkste oevers. Vier vijf uur landwaarts in wordt zij begrensd door een heuvelkrans of een lage bergrij, die daar van de vlakte van Zebulon scheidt; zij heeft een golvende oppervlakte, aan de zeezijde door een steile duinrand bepaald. Thans echter is de grond woest en onbebouwd, en hier en daar bedekt met rietbossen van manshoogte, of begroeid met distels. Door de vlakte ontlasten zich twee bergstromen in de bocht: ten noorden de Belus of de Glasrivier, ten zuiden de beek Kison (Deuteronomy 8:10" en "Deuteronomy 9:10), welke laatste de heuvelkrans in ene steile bergengte doorsnijdt zeer nabij de voet van de Karmel, aan de mond 12 el breed en 2 voet diep zijnde. Het water is helder en groen van kleur, en aan de oevers liggen fraaie tuinen. De vlakte, die zich zuidelijk van de Karmel tot aan de rivier van Egypte en Wady-el-Arisch uitstrekt, is een kustvlakte van 30 Duitse mijl lang, die naar het zuiden steeds in breedte toeneemt, zodat zij bij Joppe 4 mijl, bij Gaza 6 mijl breed wordt. Zij wordt door een vooruitstekende heuvelrij bij Joppe in een noordelijke en zuidelijke helft verdeeld, de eerste 11 mijl lang in de vlakte van Saron de laatste 10 mijl lang heet Sephala; het overige gedeelte van 9 mijl in de lengte wordt van Gaza af steeds onvruchtbaarder, en is nog eer zij de rivier van Egypte bereikt, geheel een woestenij geworden. Daarentegen was de vlakte van Saron in de lente een welriekende bloemengaard van witte en rode rozen, witte en gele lelies, narcissen, anemonen, tulpen, violen, en een soort welriekende klimop, zodat haar pracht en vruchtbaarheid tot een spreekwoord is geworden (Song of Solomon 2:1 Isaiah 35:2) bijzonder in de streek tussen Joppe en het meer zuidelijk gelegen Bamleh. Even zo vruchtbaar is de Sephala, of de lage kustvlakte, met heuvels doorsneden, tot het land van de Filistijnen behorende, met de vijf hoofdsteden Gad, Asdod, Askelon, Ekron en Gaza. Over de beken en stromen die zuidelijk van Gaza de vlakten doorsnijden, "Deuteronomy 8:10"..

2. Zo vergaderden zij zich samen, om zich tot een bondgenootschap te verenigen, om tegen Jozua en tegen Israël te krijgen, eenmoediglijk; eenstemmig, een van zin.

Tot hiertoe hadden de Kananieten slechts verdedigender wijze gehandeld, maar hier beraadslagen zij om aanvallenderwijze te werk te gaan. Vreemd was het, dat zij dit niet vroeger gedaan hadden, en nog vreemder, dat zij dit nu deden, nadat zij zoveel bewijzen van de macht van de God van Israël gezien hadden bij de inneming van de steden Jericho en Ai, en al de wonderen, die plaatsgevonden hadden. Het is duidelijk te zien, dat hun zinnen verblind en hun harten verhard waren tot hun verwoesting. Toch was in de handelwijze van deze koningen iets, dat voor de Israëlieten tot lering kan zijn. Ofschoon over verschillende volken regerende, en zulke verscheidene belangen hebbende, ja zelfs zo menigmaal in strijd met elkaar, toch besluiten zij zich tegen Israël te verenigen. Zo moest Israël alle onderlinge onenigheden ter zijde gesteld hebben, en zo moet het Israël van God in onze dagen zich verenigen tegen alle vijanden van het koninkrijk van God..

(Numbers 13:25"; "Deuteronomy 11:31" en "Deuteronomy 27:3) Daar hebben wij een beschrijving van de verschillende delen van het land ten westen van de Jordaan gegeven; hier hebben wij er nog iets bij te voegen betreffende de streek land lange de kust van de Middellandse Zee, maar in een omgekeerde orde van het noorden naar het zuiden. De Middellandse Zee zelf wordt in de Bijbel nu eens enkel "de Zee" genoemd, dan weer de "grote" zee, soms met de bijvoeging "tegen de ondergang van de zon" of de "achterste" zee. Zeeboezems vormt zij langs de effen kust niet, behalve die van Acco of Ptolomaïs (Acre). Volgen wij de kust in de boven aangegeven richting, dan zien wij, dat de Karmel ze verdeelt in de noordelijke vlakten van Acco, en de zuidelijke vlakten van Saron en Sephala (volgens Luther, gronden, vlakke velden, 1 Chronicles 27:29). De vlakte van Acco strekte zich uit zes uur van de Ladder van Tyrus (beneden Tyrus en de Witte kaap) over Acco tot aan de voet van de Karmel, en werd later aan de stam van Aser toegevoegd die echter de bewoners niet verdreef (Joshua 19:24vv. Judges 1:31). Deze vlakte is buitengewoon vruchtbaar, waar zij ook bebouwd wordt, en is een van de bekoorlijkste oevers. Vier vijf uur landwaarts in wordt zij begrensd door een heuvelkrans of een lage bergrij, die daar van de vlakte van Zebulon scheidt; zij heeft een golvende oppervlakte, aan de zeezijde door een steile duinrand bepaald. Thans echter is de grond woest en onbebouwd, en hier en daar bedekt met rietbossen van manshoogte, of begroeid met distels. Door de vlakte ontlasten zich twee bergstromen in de bocht: ten noorden de Belus of de Glasrivier, ten zuiden de beek Kison (Deuteronomy 8:10" en "Deuteronomy 9:10), welke laatste de heuvelkrans in ene steile bergengte doorsnijdt zeer nabij de voet van de Karmel, aan de mond 12 el breed en 2 voet diep zijnde. Het water is helder en groen van kleur, en aan de oevers liggen fraaie tuinen. De vlakte, die zich zuidelijk van de Karmel tot aan de rivier van Egypte en Wady-el-Arisch uitstrekt, is een kustvlakte van 30 Duitse mijl lang, die naar het zuiden steeds in breedte toeneemt, zodat zij bij Joppe 4 mijl, bij Gaza 6 mijl breed wordt. Zij wordt door een vooruitstekende heuvelrij bij Joppe in een noordelijke en zuidelijke helft verdeeld, de eerste 11 mijl lang in de vlakte van Saron de laatste 10 mijl lang heet Sephala; het overige gedeelte van 9 mijl in de lengte wordt van Gaza af steeds onvruchtbaarder, en is nog eer zij de rivier van Egypte bereikt, geheel een woestenij geworden. Daarentegen was de vlakte van Saron in de lente een welriekende bloemengaard van witte en rode rozen, witte en gele lelies, narcissen, anemonen, tulpen, violen, en een soort welriekende klimop, zodat haar pracht en vruchtbaarheid tot een spreekwoord is geworden (Song of Solomon 2:1 Isaiah 35:2) bijzonder in de streek tussen Joppe en het meer zuidelijk gelegen Bamleh. Even zo vruchtbaar is de Sephala, of de lage kustvlakte, met heuvels doorsneden, tot het land van de Filistijnen behorende, met de vijf hoofdsteden Gad, Asdod, Askelon, Ekron en Gaza. Over de beken en stromen die zuidelijk van Gaza de vlakten doorsnijden, "Deuteronomy 8:10"..

Vers 2

2. Zo vergaderden zij zich samen, om zich tot een bondgenootschap te verenigen, om tegen Jozua en tegen Israël te krijgen, eenmoediglijk; eenstemmig, een van zin.

Tot hiertoe hadden de Kananieten slechts verdedigender wijze gehandeld, maar hier beraadslagen zij om aanvallenderwijze te werk te gaan. Vreemd was het, dat zij dit niet vroeger gedaan hadden, en nog vreemder, dat zij dit nu deden, nadat zij zoveel bewijzen van de macht van de God van Israël gezien hadden bij de inneming van de steden Jericho en Ai, en al de wonderen, die plaatsgevonden hadden. Het is duidelijk te zien, dat hun zinnen verblind en hun harten verhard waren tot hun verwoesting. Toch was in de handelwijze van deze koningen iets, dat voor de Israëlieten tot lering kan zijn. Ofschoon over verschillende volken regerende, en zulke verscheidene belangen hebbende, ja zelfs zo menigmaal in strijd met elkaar, toch besluiten zij zich tegen Israël te verenigen. Zo moest Israël alle onderlinge onenigheden ter zijde gesteld hebben, en zo moet het Israël van God in onze dagen zich verenigen tegen alle vijanden van het koninkrijk van God..

(Numbers 13:25"; "Deuteronomy 11:31" en "Deuteronomy 27:3) Daar hebben wij een beschrijving van de verschillende delen van het land ten westen van de Jordaan gegeven; hier hebben wij er nog iets bij te voegen betreffende de streek land lange de kust van de Middellandse Zee, maar in een omgekeerde orde van het noorden naar het zuiden. De Middellandse Zee zelf wordt in de Bijbel nu eens enkel "de Zee" genoemd, dan weer de "grote" zee, soms met de bijvoeging "tegen de ondergang van de zon" of de "achterste" zee. Zeeboezems vormt zij langs de effen kust niet, behalve die van Acco of Ptolomaïs (Acre). Volgen wij de kust in de boven aangegeven richting, dan zien wij, dat de Karmel ze verdeelt in de noordelijke vlakten van Acco, en de zuidelijke vlakten van Saron en Sephala (volgens Luther, gronden, vlakke velden, 1 Chronicles 27:29). De vlakte van Acco strekte zich uit zes uur van de Ladder van Tyrus (beneden Tyrus en de Witte kaap) over Acco tot aan de voet van de Karmel, en werd later aan de stam van Aser toegevoegd die echter de bewoners niet verdreef (Joshua 19:24vv. Judges 1:31). Deze vlakte is buitengewoon vruchtbaar, waar zij ook bebouwd wordt, en is een van de bekoorlijkste oevers. Vier vijf uur landwaarts in wordt zij begrensd door een heuvelkrans of een lage bergrij, die daar van de vlakte van Zebulon scheidt; zij heeft een golvende oppervlakte, aan de zeezijde door een steile duinrand bepaald. Thans echter is de grond woest en onbebouwd, en hier en daar bedekt met rietbossen van manshoogte, of begroeid met distels. Door de vlakte ontlasten zich twee bergstromen in de bocht: ten noorden de Belus of de Glasrivier, ten zuiden de beek Kison (Deuteronomy 8:10" en "Deuteronomy 9:10), welke laatste de heuvelkrans in ene steile bergengte doorsnijdt zeer nabij de voet van de Karmel, aan de mond 12 el breed en 2 voet diep zijnde. Het water is helder en groen van kleur, en aan de oevers liggen fraaie tuinen. De vlakte, die zich zuidelijk van de Karmel tot aan de rivier van Egypte en Wady-el-Arisch uitstrekt, is een kustvlakte van 30 Duitse mijl lang, die naar het zuiden steeds in breedte toeneemt, zodat zij bij Joppe 4 mijl, bij Gaza 6 mijl breed wordt. Zij wordt door een vooruitstekende heuvelrij bij Joppe in een noordelijke en zuidelijke helft verdeeld, de eerste 11 mijl lang in de vlakte van Saron de laatste 10 mijl lang heet Sephala; het overige gedeelte van 9 mijl in de lengte wordt van Gaza af steeds onvruchtbaarder, en is nog eer zij de rivier van Egypte bereikt, geheel een woestenij geworden. Daarentegen was de vlakte van Saron in de lente een welriekende bloemengaard van witte en rode rozen, witte en gele lelies, narcissen, anemonen, tulpen, violen, en een soort welriekende klimop, zodat haar pracht en vruchtbaarheid tot een spreekwoord is geworden (Song of Solomon 2:1 Isaiah 35:2) bijzonder in de streek tussen Joppe en het meer zuidelijk gelegen Bamleh. Even zo vruchtbaar is de Sephala, of de lage kustvlakte, met heuvels doorsneden, tot het land van de Filistijnen behorende, met de vijf hoofdsteden Gad, Asdod, Askelon, Ekron en Gaza. Over de beken en stromen die zuidelijk van Gaza de vlakten doorsnijden, "Deuteronomy 8:10"..

2. Zo vergaderden zij zich samen, om zich tot een bondgenootschap te verenigen, om tegen Jozua en tegen Israël te krijgen, eenmoediglijk; eenstemmig, een van zin.

Tot hiertoe hadden de Kananieten slechts verdedigender wijze gehandeld, maar hier beraadslagen zij om aanvallenderwijze te werk te gaan. Vreemd was het, dat zij dit niet vroeger gedaan hadden, en nog vreemder, dat zij dit nu deden, nadat zij zoveel bewijzen van de macht van de God van Israël gezien hadden bij de inneming van de steden Jericho en Ai, en al de wonderen, die plaatsgevonden hadden. Het is duidelijk te zien, dat hun zinnen verblind en hun harten verhard waren tot hun verwoesting. Toch was in de handelwijze van deze koningen iets, dat voor de Israëlieten tot lering kan zijn. Ofschoon over verschillende volken regerende, en zulke verscheidene belangen hebbende, ja zelfs zo menigmaal in strijd met elkaar, toch besluiten zij zich tegen Israël te verenigen. Zo moest Israël alle onderlinge onenigheden ter zijde gesteld hebben, en zo moet het Israël van God in onze dagen zich verenigen tegen alle vijanden van het koninkrijk van God..

(Numbers 13:25"; "Deuteronomy 11:31" en "Deuteronomy 27:3) Daar hebben wij een beschrijving van de verschillende delen van het land ten westen van de Jordaan gegeven; hier hebben wij er nog iets bij te voegen betreffende de streek land lange de kust van de Middellandse Zee, maar in een omgekeerde orde van het noorden naar het zuiden. De Middellandse Zee zelf wordt in de Bijbel nu eens enkel "de Zee" genoemd, dan weer de "grote" zee, soms met de bijvoeging "tegen de ondergang van de zon" of de "achterste" zee. Zeeboezems vormt zij langs de effen kust niet, behalve die van Acco of Ptolomaïs (Acre). Volgen wij de kust in de boven aangegeven richting, dan zien wij, dat de Karmel ze verdeelt in de noordelijke vlakten van Acco, en de zuidelijke vlakten van Saron en Sephala (volgens Luther, gronden, vlakke velden, 1 Chronicles 27:29). De vlakte van Acco strekte zich uit zes uur van de Ladder van Tyrus (beneden Tyrus en de Witte kaap) over Acco tot aan de voet van de Karmel, en werd later aan de stam van Aser toegevoegd die echter de bewoners niet verdreef (Joshua 19:24vv. Judges 1:31). Deze vlakte is buitengewoon vruchtbaar, waar zij ook bebouwd wordt, en is een van de bekoorlijkste oevers. Vier vijf uur landwaarts in wordt zij begrensd door een heuvelkrans of een lage bergrij, die daar van de vlakte van Zebulon scheidt; zij heeft een golvende oppervlakte, aan de zeezijde door een steile duinrand bepaald. Thans echter is de grond woest en onbebouwd, en hier en daar bedekt met rietbossen van manshoogte, of begroeid met distels. Door de vlakte ontlasten zich twee bergstromen in de bocht: ten noorden de Belus of de Glasrivier, ten zuiden de beek Kison (Deuteronomy 8:10" en "Deuteronomy 9:10), welke laatste de heuvelkrans in ene steile bergengte doorsnijdt zeer nabij de voet van de Karmel, aan de mond 12 el breed en 2 voet diep zijnde. Het water is helder en groen van kleur, en aan de oevers liggen fraaie tuinen. De vlakte, die zich zuidelijk van de Karmel tot aan de rivier van Egypte en Wady-el-Arisch uitstrekt, is een kustvlakte van 30 Duitse mijl lang, die naar het zuiden steeds in breedte toeneemt, zodat zij bij Joppe 4 mijl, bij Gaza 6 mijl breed wordt. Zij wordt door een vooruitstekende heuvelrij bij Joppe in een noordelijke en zuidelijke helft verdeeld, de eerste 11 mijl lang in de vlakte van Saron de laatste 10 mijl lang heet Sephala; het overige gedeelte van 9 mijl in de lengte wordt van Gaza af steeds onvruchtbaarder, en is nog eer zij de rivier van Egypte bereikt, geheel een woestenij geworden. Daarentegen was de vlakte van Saron in de lente een welriekende bloemengaard van witte en rode rozen, witte en gele lelies, narcissen, anemonen, tulpen, violen, en een soort welriekende klimop, zodat haar pracht en vruchtbaarheid tot een spreekwoord is geworden (Song of Solomon 2:1 Isaiah 35:2) bijzonder in de streek tussen Joppe en het meer zuidelijk gelegen Bamleh. Even zo vruchtbaar is de Sephala, of de lage kustvlakte, met heuvels doorsneden, tot het land van de Filistijnen behorende, met de vijf hoofdsteden Gad, Asdod, Askelon, Ekron en Gaza. Over de beken en stromen die zuidelijk van Gaza de vlakten doorsnijden, "Deuteronomy 8:10"..

Vers 3

3. Als de inwoners te Gibeon 1) hoorden, wat Jozua met Jericho en Al gedaan had, om op een andere wijze als de overige Kananieten zich voor de dreigende ondergang te behoeden; omdat zij wel begrepen, dat zij met de wapens alleen niets vermochten tegen de God van Israël, en daar zij ook wel geloofden, dat de samenspanning van de genoemde vorsten in Joshua 9:2 niet veel zou uitwerken;

1) Alleen de mannen van Gibeon, met verwerping van het plan om oorlog te voeren, namen tot list hun toevlucht, om onder voorwendsel vanuit een verre landstreek te komen, vrede te sluiten. Verder was het hatelijk voor de buren, om dit te beproeven, omdat dit enigermate was scheiding te bevorderen, een deur te openen voor de Israëlieten, en de krachten van de bondgenoten te verzwakken. Doch ofschoon het een dwaze lichtgelovigheid was van Jozua en de oudsten (voor wie het eigenlijk meineed was), om ondoordacht vrede te sluiten, zonder dat de zaak nog waar was bevonden, heeft God echter, die het licht in de duisternis doet opgaan, dat ten goede voor de zijnen gewend, omdat hun de vergunning werd toegestaan, om zich rustig op deze grond te vestigen. Het was nu wel juist gezien en verstandig van de Gibeonieten, om te besluiten liever iets door verdrag trachten te verkrijgen, dan door zich tevergeefs te verzetten, God meer en meer tegen zich te krijgen. Maar het is niet minder verkeerd en ongerijmd door bedrog en ongeoorloofde middelen te verkrijgen wat wij begeren, daar het strijdt tegen recht en billijkheid. Want hoe kan een verbond vaststaan, dat door dom bedrog is verkregen? Zij veinsden, dat zij uit een ver afgelegen landstreek als vreemdelingen waren gekomen. Met spoken (larvis) sluit Jozua vrede. En op geen ander pand sluit hij die, dan eenvoudig op hun woorden..

Tot Gibeon behoorden nog de steden Caphira, Beëroth en Kirjath-Jearim. Later werd deze stad aan Benjamin toebedeeld en tot Levietenstad gemaakt. Na de verwoesting van Nob, werd aldaar de Tabernakel geplaatst, die daar bleef tot de voltooiing van Salomo's tempel (1 Chronicles 16:39; 1 Chronicles 21:29)..

Vers 3

3. Als de inwoners te Gibeon 1) hoorden, wat Jozua met Jericho en Al gedaan had, om op een andere wijze als de overige Kananieten zich voor de dreigende ondergang te behoeden; omdat zij wel begrepen, dat zij met de wapens alleen niets vermochten tegen de God van Israël, en daar zij ook wel geloofden, dat de samenspanning van de genoemde vorsten in Joshua 9:2 niet veel zou uitwerken;

1) Alleen de mannen van Gibeon, met verwerping van het plan om oorlog te voeren, namen tot list hun toevlucht, om onder voorwendsel vanuit een verre landstreek te komen, vrede te sluiten. Verder was het hatelijk voor de buren, om dit te beproeven, omdat dit enigermate was scheiding te bevorderen, een deur te openen voor de Israëlieten, en de krachten van de bondgenoten te verzwakken. Doch ofschoon het een dwaze lichtgelovigheid was van Jozua en de oudsten (voor wie het eigenlijk meineed was), om ondoordacht vrede te sluiten, zonder dat de zaak nog waar was bevonden, heeft God echter, die het licht in de duisternis doet opgaan, dat ten goede voor de zijnen gewend, omdat hun de vergunning werd toegestaan, om zich rustig op deze grond te vestigen. Het was nu wel juist gezien en verstandig van de Gibeonieten, om te besluiten liever iets door verdrag trachten te verkrijgen, dan door zich tevergeefs te verzetten, God meer en meer tegen zich te krijgen. Maar het is niet minder verkeerd en ongerijmd door bedrog en ongeoorloofde middelen te verkrijgen wat wij begeren, daar het strijdt tegen recht en billijkheid. Want hoe kan een verbond vaststaan, dat door dom bedrog is verkregen? Zij veinsden, dat zij uit een ver afgelegen landstreek als vreemdelingen waren gekomen. Met spoken (larvis) sluit Jozua vrede. En op geen ander pand sluit hij die, dan eenvoudig op hun woorden..

Tot Gibeon behoorden nog de steden Caphira, Beëroth en Kirjath-Jearim. Later werd deze stad aan Benjamin toebedeeld en tot Levietenstad gemaakt. Na de verwoesting van Nob, werd aldaar de Tabernakel geplaatst, die daar bleef tot de voltooiing van Salomo's tempel (1 Chronicles 16:39; 1 Chronicles 21:29)..

Vers 4

4. Zo handelden zij ook arglistig, 1) en gingen heen, en veinsden zich gezanten te zijn uit een ver gelegen land, en zij namen, om de Israëlieten te verschalken, en alle waarschijnlijkheid aan dit voorgeven te geven, oude zakken op hun ezels, en oude en gescheurde en samengebonden2) leren wijnzakken, in de eerste hun spijzen en in de laatste hun wijn met zich voerende;

1) Ook arglistig wordt gezegd in terugslag op de krijgslist, die de Israëlieten bij Al hadden aangewend..

2)Samengebonden is zeer karakteristiek, omdat de Oosterlingen gewoon zijn, of op de oude wijnzakken nieuwe lappen te zetten, of de gescheurde als een buidel samen te binden. Dit laatste nu deden de Gibeonieten ook, om daarmee te kennen te geven, dat ten gevolge van de verre tocht de wijnzakken oud en versleten waren geworden..

Vers 4

4. Zo handelden zij ook arglistig, 1) en gingen heen, en veinsden zich gezanten te zijn uit een ver gelegen land, en zij namen, om de Israëlieten te verschalken, en alle waarschijnlijkheid aan dit voorgeven te geven, oude zakken op hun ezels, en oude en gescheurde en samengebonden2) leren wijnzakken, in de eerste hun spijzen en in de laatste hun wijn met zich voerende;

1) Ook arglistig wordt gezegd in terugslag op de krijgslist, die de Israëlieten bij Al hadden aangewend..

2)Samengebonden is zeer karakteristiek, omdat de Oosterlingen gewoon zijn, of op de oude wijnzakken nieuwe lappen te zetten, of de gescheurde als een buidel samen te binden. Dit laatste nu deden de Gibeonieten ook, om daarmee te kennen te geven, dat ten gevolge van de verre tocht de wijnzakken oud en versleten waren geworden..

Vers 5

5. Ook oude en bevlekte schoenen aan hun voeten, en zij hadden oude kleren aan; en al het brood, dat zij op hun reis hadden in hun zakken, was droog en beschimmeld. 1)

1) Eigenlijk gevlekt, met vlekken voorzien.

Vers 5

5. Ook oude en bevlekte schoenen aan hun voeten, en zij hadden oude kleren aan; en al het brood, dat zij op hun reis hadden in hun zakken, was droog en beschimmeld. 1)

1) Eigenlijk gevlekt, met vlekken voorzien.

Vers 6

6. En 1) zij gingen tot Jozua in het leger te Gilgal 2) (Joshua 8:35) en zij zeiden tot hem en tot de mannen van Israël: Wij zijn gekomen uit een ver land als afgezanten van ons volk, die prijs stellen op uw vriendschap, zo maakt nu een verbond met ons, a) en weest onze vrienden.

1) Dergelijk verbond was van nul en generlei waarde. Want al wat zij voorgaven was leugen en veinzerij. Toen Jozua dan ook straks merkte, dat hij bedrogen was, heeft hij hun wel het leven gespaard, maar hun geenszins de vrijheid en de bezittingen gelaten..

2) In het Oude Testament wordt van drie plaatsen gesproken, die Gilgal heten. 1e. De legerplaats van de Israëlieten na hun overtocht over de Jordaan (Joshua 5:9". Een plaats met deze naam lag op het gebergte Efraïm, ten zuidwesten van Silo, op bijna gelijke afstand van Sichem noordelijk en Jeruzalem zuidelijk, nu Dschildschilia geheten. Deze plaats wordt hier in het vervolg bedoeld. Onder Jerobeam II werd deze stad veel bezocht om er de afgoden te dienen (Hosea4:15; 9:15; 12:12 Amos 4:4; Amos 5:5) dat zeer goed overeenkomt met de geschiedkundige betekenis, wij zouden haast zeggen met de bijzondere wijding, die deze plaats heeft verkregen niet alleen door Jozua, maar ook door Samuël en zijn profetenscholen. 3e. De in Joshua 12:23 voorkomende koningsstad met dezelfde naam, het huidige dorp Dschildschild in de vlakte van Saron, enige mijlen noordwestwaarts van het onder No.2 genoemde GilGalaten Het woord Gilgal betekent: wenteling, wagenrad, of kring, ring; het is daardoor zeer goed te verklaren dat verschillende plaatsen dezelfde naam dragen naar de verschillende betekenissen van het woord..

3) De Gibeonieten willen vrede sluiten met Israël, om de berichten, die zij gekregen hebben van de verwoesting van Jericho. Andere steden hoorden deze berichten, en zij werden aangedreven om Israël te gaan bevechten, terwijl de Gibeonieten daardoor tot vrede geneigd werden. Zo is de ontdekking van de heerlijkheid en de genade van God in het Evangelie voor sommigen een reuk van het leven ten leven, maar voor anderen een reuk van de dood ten dode (2 Corinthians 2:16). Dezelfde zon maakt was zacht en verhardt de klei..

Vers 6

6. En 1) zij gingen tot Jozua in het leger te Gilgal 2) (Joshua 8:35) en zij zeiden tot hem en tot de mannen van Israël: Wij zijn gekomen uit een ver land als afgezanten van ons volk, die prijs stellen op uw vriendschap, zo maakt nu een verbond met ons, a) en weest onze vrienden.

1) Dergelijk verbond was van nul en generlei waarde. Want al wat zij voorgaven was leugen en veinzerij. Toen Jozua dan ook straks merkte, dat hij bedrogen was, heeft hij hun wel het leven gespaard, maar hun geenszins de vrijheid en de bezittingen gelaten..

2) In het Oude Testament wordt van drie plaatsen gesproken, die Gilgal heten. 1e. De legerplaats van de Israëlieten na hun overtocht over de Jordaan (Joshua 5:9". Een plaats met deze naam lag op het gebergte Efraïm, ten zuidwesten van Silo, op bijna gelijke afstand van Sichem noordelijk en Jeruzalem zuidelijk, nu Dschildschilia geheten. Deze plaats wordt hier in het vervolg bedoeld. Onder Jerobeam II werd deze stad veel bezocht om er de afgoden te dienen (Hosea4:15; 9:15; 12:12 Amos 4:4; Amos 5:5) dat zeer goed overeenkomt met de geschiedkundige betekenis, wij zouden haast zeggen met de bijzondere wijding, die deze plaats heeft verkregen niet alleen door Jozua, maar ook door Samuël en zijn profetenscholen. 3e. De in Joshua 12:23 voorkomende koningsstad met dezelfde naam, het huidige dorp Dschildschild in de vlakte van Saron, enige mijlen noordwestwaarts van het onder No.2 genoemde GilGalaten Het woord Gilgal betekent: wenteling, wagenrad, of kring, ring; het is daardoor zeer goed te verklaren dat verschillende plaatsen dezelfde naam dragen naar de verschillende betekenissen van het woord..

3) De Gibeonieten willen vrede sluiten met Israël, om de berichten, die zij gekregen hebben van de verwoesting van Jericho. Andere steden hoorden deze berichten, en zij werden aangedreven om Israël te gaan bevechten, terwijl de Gibeonieten daardoor tot vrede geneigd werden. Zo is de ontdekking van de heerlijkheid en de genade van God in het Evangelie voor sommigen een reuk van het leven ten leven, maar voor anderen een reuk van de dood ten dode (2 Corinthians 2:16). Dezelfde zon maakt was zacht en verhardt de klei..

Vers 7

7. Toen zeiden de mannen van Israël, die toch de zaak niet vertrouwden, tot een van de Hevieten, die het woord voerde, en zoals later bleek door de tot de stam van de Hevieten behorende Gibeonieten was gezonden (Joshua 11:19): Misschien woont gij in het midden van ons, misschien behoort gij tot de volken, waarvan de Heere bevolen heeft, geheel uit te roeien, hoe zullen wij dan tegen het bevel van onze God (Exodus 23:32vv.; 24:12vv. Deuteronomy 7:2vv.), een verbond met u maken?

Vers 7

7. Toen zeiden de mannen van Israël, die toch de zaak niet vertrouwden, tot een van de Hevieten, die het woord voerde, en zoals later bleek door de tot de stam van de Hevieten behorende Gibeonieten was gezonden (Joshua 11:19): Misschien woont gij in het midden van ons, misschien behoort gij tot de volken, waarvan de Heere bevolen heeft, geheel uit te roeien, hoe zullen wij dan tegen het bevel van onze God (Exodus 23:32vv.; 24:12vv. Deuteronomy 7:2vv.), een verbond met u maken?

Vers 8

8. Zij dan zeiden tot Jozua: Wij zijn uw knechten; 1) wij willen ons aan u verbinden; sta ons toe, slechts op te merken, dat wij niets te maken hebben met de volken van deze landen, maar dat wij alleen door eerbied en genegenheidvoor uw volk gedreven werden, om een verbond van vriendschap met u te sluiten. Toen zei Jozua, die nu geloof aan hun woorden begon te slaan, tot hen: Wie zijt gij, en waar komt gij vandaan?

1) Hiermee bedoelen zij niet, dat zij aan Jozua schatplichtig willen worden, zoals velen van mening zijn, maar deze uitdrukking is een zeer gewone en Oosterse manier van spreken, om daarmee te kennen te geven, dat zij met een vreedzame bedoeling komen. Het was een soort van Oosterse vleierij of pluimstrijkerij, om Jozua's hart voor hen te winnen..

Wat zij wilden, blijkt duidelijk genoeg, nl. om, zoals Hugo de Groot terecht aantekent, een verbond met hem te sluiten, waardoor hun vrijheid en bezitting van grond wordt toegestaan. Zij wensen op voet van gelijkheid met hem en Israël te staan..

Vers 8

8. Zij dan zeiden tot Jozua: Wij zijn uw knechten; 1) wij willen ons aan u verbinden; sta ons toe, slechts op te merken, dat wij niets te maken hebben met de volken van deze landen, maar dat wij alleen door eerbied en genegenheidvoor uw volk gedreven werden, om een verbond van vriendschap met u te sluiten. Toen zei Jozua, die nu geloof aan hun woorden begon te slaan, tot hen: Wie zijt gij, en waar komt gij vandaan?

1) Hiermee bedoelen zij niet, dat zij aan Jozua schatplichtig willen worden, zoals velen van mening zijn, maar deze uitdrukking is een zeer gewone en Oosterse manier van spreken, om daarmee te kennen te geven, dat zij met een vreedzame bedoeling komen. Het was een soort van Oosterse vleierij of pluimstrijkerij, om Jozua's hart voor hen te winnen..

Wat zij wilden, blijkt duidelijk genoeg, nl. om, zoals Hugo de Groot terecht aantekent, een verbond met hem te sluiten, waardoor hun vrijheid en bezitting van grond wordt toegestaan. Zij wensen op voet van gelijkheid met hem en Israël te staan..

Vers 9

9. Zij nu zeiden tot hem: Uw knechten zijn uit een zeer ver land gekomen, om de naam van de HEERE, uw God; want wij hebben zijn gerucht gehoord, en alles wat Hij inEgypte, aan farao en zijn volk gedaan heeft. 10. En allesa) wat Hij gedaan heeft aan de twee koningen van de Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan waren, Sihon de koning van Hesbon, en Og, de koning van Bazan, die te Astharith woonde (Joshua 2:10).

a) Numbers 21:24,Numbers 21:33 Deuteronomy 1:4

Met opzet spreken zij alleen van oude geschiedenissen en gewagen in het geheel niet van de overtocht over de Jordaan en de verovering van de beide steden Jericho en Ai, om toch maar geen vermoeden op te wekken, dat zij zo nabij woonden..

Vers 9

9. Zij nu zeiden tot hem: Uw knechten zijn uit een zeer ver land gekomen, om de naam van de HEERE, uw God; want wij hebben zijn gerucht gehoord, en alles wat Hij inEgypte, aan farao en zijn volk gedaan heeft. 10. En allesa) wat Hij gedaan heeft aan de twee koningen van de Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan waren, Sihon de koning van Hesbon, en Og, de koning van Bazan, die te Astharith woonde (Joshua 2:10).

a) Numbers 21:24,Numbers 21:33 Deuteronomy 1:4

Met opzet spreken zij alleen van oude geschiedenissen en gewagen in het geheel niet van de overtocht over de Jordaan en de verovering van de beide steden Jericho en Ai, om toch maar geen vermoeden op te wekken, dat zij zo nabij woonden..

Vers 11

11. Daarom spraken tot ons onze oudsten, en al de inwoners van ons land, zeggende: Neemt reiskost met u in uw handen op de verre reis, en gaat hun, dat hoog begenadigde volk, dat de ware God heeft, die voor hun zulke grote dingen doet, tegemoet, en zegt tot hen: Wij zijn uw knechten, wij bieden u onze diensten aan; maar strijdt niet tegen ons, zoals tegen de Kananieten in dit land, maakt nu een verbond met ons, waardoor gij plechtig de verplichting op u neemt, zoals wij dat omtrent u gedaan hebben, om allediensten, die gij van ons verlangen zult, aan u te doen.

Vers 11

11. Daarom spraken tot ons onze oudsten, en al de inwoners van ons land, zeggende: Neemt reiskost met u in uw handen op de verre reis, en gaat hun, dat hoog begenadigde volk, dat de ware God heeft, die voor hun zulke grote dingen doet, tegemoet, en zegt tot hen: Wij zijn uw knechten, wij bieden u onze diensten aan; maar strijdt niet tegen ons, zoals tegen de Kananieten in dit land, maakt nu een verbond met ons, waardoor gij plechtig de verplichting op u neemt, zoals wij dat omtrent u gedaan hebben, om allediensten, die gij van ons verlangen zult, aan u te doen.

Vers 12

12. Dit ons brood hebben wij warm tot onze teerkost op onze weg uit onze huizen genomen, op de dag, datn wij vertrokken om tot u te reizen; maar ziet, nu is hetdroog, en het is beschimmeld gedurende onze lange tocht.

Vers 12

12. Dit ons brood hebben wij warm tot onze teerkost op onze weg uit onze huizen genomen, op de dag, datn wij vertrokken om tot u te reizen; maar ziet, nu is hetdroog, en het is beschimmeld gedurende onze lange tocht.

Vers 13

13. En deze leren wijnzakken, die wij gevuld hebben, weren nieuw, maar ziet zij zijn gescheurd in dit lange tijdsverloop; en onze klederen en onze schoenen zijn oud geworden, vanwege deze zeer lange reis.

Vers 13

13. En deze leren wijnzakken, die wij gevuld hebben, weren nieuw, maar ziet zij zijn gescheurd in dit lange tijdsverloop; en onze klederen en onze schoenen zijn oud geworden, vanwege deze zeer lange reis.

Vers 14

14. Toen namen de mannen, de hoofdlieden, van hun reiskost, het aangeboden brood in hun handen, om het beter te beschouwen, en zagen dat het hard en beschimmeld was, en lieten zich ook bedriegen door de andere woorden van de afgezanten, en zij vroegen het de mond van de HEERE, naar bewijze van Urim door de priester (Numbers 27:21), niet 1) om alzo te ontdekken of het hun voorgespiegelde wel waar was, en of zij zich tot een verbond met hen zouden mogen inlaten.

1) Niet dit was hun zonde, dat zij met de Gibeonieten een verbond sloten. Immers met volken buiten Kanan gelegen mochten zij het doen. Alleen omtrent de Kananieten hadden zij het bevel, om deze uit te roeien. De Gibeonieten nu werden door Jozua en de oudsten beschouwd als buiten Kanan wonende. Maar dit was hun zonde, en daarom wordt het ook hier vermeld dat zij dit verbond sloten, zonder de mond van de Heere om raad te hebben gevraagd. Zij vertrouwden zichzelf zeer goed en lieten zich misleiden door de huichelachtige woorden van de Gibeonieten..

Vers 14

14. Toen namen de mannen, de hoofdlieden, van hun reiskost, het aangeboden brood in hun handen, om het beter te beschouwen, en zagen dat het hard en beschimmeld was, en lieten zich ook bedriegen door de andere woorden van de afgezanten, en zij vroegen het de mond van de HEERE, naar bewijze van Urim door de priester (Numbers 27:21), niet 1) om alzo te ontdekken of het hun voorgespiegelde wel waar was, en of zij zich tot een verbond met hen zouden mogen inlaten.

1) Niet dit was hun zonde, dat zij met de Gibeonieten een verbond sloten. Immers met volken buiten Kanan gelegen mochten zij het doen. Alleen omtrent de Kananieten hadden zij het bevel, om deze uit te roeien. De Gibeonieten nu werden door Jozua en de oudsten beschouwd als buiten Kanan wonende. Maar dit was hun zonde, en daarom wordt het ook hier vermeld dat zij dit verbond sloten, zonder de mond van de Heere om raad te hebben gevraagd. Zij vertrouwden zichzelf zeer goed en lieten zich misleiden door de huichelachtige woorden van de Gibeonieten..

Vers 15

15. En Jozua maakte vrede met hen, en hij maakte een verbond met hen, 1) dat hij hen niet zou uitroeien, zoals de overige Kananieten, maar dat hij hen bij het leven behouden zou; en de oversten van de vergadering zwoeren hun, dat zij hun leven zouden sparen. 1) In het Hebreeuws Lahem, d.i. ten gunste van hen..

2) Het is altijd een grote misslag van het mensdom geweest, het licht van eigen verdwaasd verstand te volgen, zonder het de mond van de Heere te vragen, of de door Hem gegeven bevelen in acht te nemen. Dit is de noodlottige wortel geweest van alle dwalingen en van alle ellenden waartoe en waarin de mensen vervallen zijn (Joshua 9:15)..

Deze geschiedenis waarschuwt de gemeente van de Heere te allen tijde voor de list en de vermomming van de wereld, die dikwijls, waar het haar voordelig is, een vreedzame erkenning en opneming zoekt in het rijk van God..

Het is een zondige liefde, wanneer zij zonder onderzoek en zonder standvastige waakzaamheid evenzo vertrouwt als zij in Christus vertrouwen kan stellen. En toch zijn liefde en vertrouwen n en liefde en wantrouwen in tegenspraak met elkaar. Hoe zijn dus vertrouwende liefde en zedelijk wantrouwen met elkaar te verenigen? Juist zoals de Christen de liefde tot zichzelf verenigt met het wantrouwen jegens zichzelf. Wie anderen wantrouwt en niet zelf, zondigt tegen de naaste, en alleen hij kan een zedelijk wantrouwen jegens anderen hebben, die zichzelf wantrouwt, maar des te meer de liefde in God en Christus vertrouwt. Wanneer de Christen zichzelf wantrouwt, kan hij eerst op de rechte wijze anderen wantrouwen; namelijk door immer te waken over zijn zondig hart, en het doorbreken van de boze neigingen altijd te vrezen. Zo moet hij altijd op zijn hoede zijn, dat hij niet valt; hij weet ook, dat zijn naaste, al is die ook een gelovig Christen, aan inwendige en uitwendige verzoeking blootgesteld is en vallen kan; hierdoor alleen heeft hij recht om de woorden en daden van de naaste aan het woord van God te toetsen, niet om hem met zelfbehagen te richten, maar wel om hem te vermanen, te waarschuwen, te bestraffen, en zichzelf voor verzoeking te behoeden, God biddende, "niet in verzoeking te leiden"..

Deze liefde tot de naaste te verbinden met een billijk wantrouwen behoort tot de grootste, maar voor de Christelijke wijsheid tot de onoverkomelijke moeilijkheden. Er behoort grondige mensenkennis toe, om hier niet mis te tasten; maar de Christen mag zich niet ontslaan van deze beproeving en deze behoedzaamheid, wanneer hij het goede niet in gevaar wil brengen en zichzelf aan de zwaarste zedelijke aanvechtingen wil blootstellen.

Waak, dat de wereld u niet door haar overmacht dwinge, of door zich te vermommen weer tot zich trekke. Waak en zie toe, dat er nooit valse broeders onder u zijn. Waak ook over u zelf, over uw vlees en uw hart, opdat gij niet onbedachtzaam Gods genade en gunst verdartelt. Het hart is zo arglistig, het kan zo huichelen en u door vleien tot hoogmoed aanprikkelen..

Deze Gibeonieten wachten niet totdat Israël hun steden belegerden, dan zou het te laat geweest zijn om een verdrag te maken; meer toen Israël nog op een afstand was, toen begeerden zij vrede. De weg om een oordeel te vermijden is met berouw tegemoet te gaan. Laat ons deze Gibeonieten volgen en vrede met God zoeken in het kleed van de vernedering, in heilige bekommering, in ootmoed. Dan zal onze ongerechtigheid ons niet in het verderf storten. Laat ons, dienstknechten van Jezus, onze gezegende Jozua, een verbond met Hem en het Israël van God maken, en wij zullen leven, eeuwig leven.. II. Joshua 9:16-Joshua 9:27. Toen drie dagen later, bij het voorttrekken naar Gibeon, het bedrog van de Gibeonieten aan het licht kwam, werd weliswaar de met een eed bezworen belofte gebonden, dat zij niet gedood werden; tot straf van hun bedrieglijke handelwijze werden zij echter veroordeeld om ten eeuwigen dage houthakkers en waterdragers voor de vergadering bij het heiligdom van de Heere te zijn.

Vers 15

15. En Jozua maakte vrede met hen, en hij maakte een verbond met hen, 1) dat hij hen niet zou uitroeien, zoals de overige Kananieten, maar dat hij hen bij het leven behouden zou; en de oversten van de vergadering zwoeren hun, dat zij hun leven zouden sparen. 1) In het Hebreeuws Lahem, d.i. ten gunste van hen..

2) Het is altijd een grote misslag van het mensdom geweest, het licht van eigen verdwaasd verstand te volgen, zonder het de mond van de Heere te vragen, of de door Hem gegeven bevelen in acht te nemen. Dit is de noodlottige wortel geweest van alle dwalingen en van alle ellenden waartoe en waarin de mensen vervallen zijn (Joshua 9:15)..

Deze geschiedenis waarschuwt de gemeente van de Heere te allen tijde voor de list en de vermomming van de wereld, die dikwijls, waar het haar voordelig is, een vreedzame erkenning en opneming zoekt in het rijk van God..

Het is een zondige liefde, wanneer zij zonder onderzoek en zonder standvastige waakzaamheid evenzo vertrouwt als zij in Christus vertrouwen kan stellen. En toch zijn liefde en vertrouwen n en liefde en wantrouwen in tegenspraak met elkaar. Hoe zijn dus vertrouwende liefde en zedelijk wantrouwen met elkaar te verenigen? Juist zoals de Christen de liefde tot zichzelf verenigt met het wantrouwen jegens zichzelf. Wie anderen wantrouwt en niet zelf, zondigt tegen de naaste, en alleen hij kan een zedelijk wantrouwen jegens anderen hebben, die zichzelf wantrouwt, maar des te meer de liefde in God en Christus vertrouwt. Wanneer de Christen zichzelf wantrouwt, kan hij eerst op de rechte wijze anderen wantrouwen; namelijk door immer te waken over zijn zondig hart, en het doorbreken van de boze neigingen altijd te vrezen. Zo moet hij altijd op zijn hoede zijn, dat hij niet valt; hij weet ook, dat zijn naaste, al is die ook een gelovig Christen, aan inwendige en uitwendige verzoeking blootgesteld is en vallen kan; hierdoor alleen heeft hij recht om de woorden en daden van de naaste aan het woord van God te toetsen, niet om hem met zelfbehagen te richten, maar wel om hem te vermanen, te waarschuwen, te bestraffen, en zichzelf voor verzoeking te behoeden, God biddende, "niet in verzoeking te leiden"..

Deze liefde tot de naaste te verbinden met een billijk wantrouwen behoort tot de grootste, maar voor de Christelijke wijsheid tot de onoverkomelijke moeilijkheden. Er behoort grondige mensenkennis toe, om hier niet mis te tasten; maar de Christen mag zich niet ontslaan van deze beproeving en deze behoedzaamheid, wanneer hij het goede niet in gevaar wil brengen en zichzelf aan de zwaarste zedelijke aanvechtingen wil blootstellen.

Waak, dat de wereld u niet door haar overmacht dwinge, of door zich te vermommen weer tot zich trekke. Waak en zie toe, dat er nooit valse broeders onder u zijn. Waak ook over u zelf, over uw vlees en uw hart, opdat gij niet onbedachtzaam Gods genade en gunst verdartelt. Het hart is zo arglistig, het kan zo huichelen en u door vleien tot hoogmoed aanprikkelen..

Deze Gibeonieten wachten niet totdat Israël hun steden belegerden, dan zou het te laat geweest zijn om een verdrag te maken; meer toen Israël nog op een afstand was, toen begeerden zij vrede. De weg om een oordeel te vermijden is met berouw tegemoet te gaan. Laat ons deze Gibeonieten volgen en vrede met God zoeken in het kleed van de vernedering, in heilige bekommering, in ootmoed. Dan zal onze ongerechtigheid ons niet in het verderf storten. Laat ons, dienstknechten van Jezus, onze gezegende Jozua, een verbond met Hem en het Israël van God maken, en wij zullen leven, eeuwig leven.. II. Joshua 9:16-Joshua 9:27. Toen drie dagen later, bij het voorttrekken naar Gibeon, het bedrog van de Gibeonieten aan het licht kwam, werd weliswaar de met een eed bezworen belofte gebonden, dat zij niet gedood werden; tot straf van hun bedrieglijke handelwijze werden zij echter veroordeeld om ten eeuwigen dage houthakkers en waterdragers voor de vergadering bij het heiligdom van de Heere te zijn.

Vers 16

16. En het gebeurde na drie dagen, nadat zij het verbond met hen gemaakt hadden, zo hoorden zij, dat zij hun buren waren, en dat zij in het midden van hen woonden, in het beloofde land, binnen de grenzen.

Vers 16

16. En het gebeurde na drie dagen, nadat zij het verbond met hen gemaakt hadden, zo hoorden zij, dat zij hun buren waren, en dat zij in het midden van hen woonden, in het beloofde land, binnen de grenzen.

Vers 17

17. Want toen de kinderen van Israël, twee dagen na het in Joshua 9:1-Joshua 9:15 gebeurde, voortgingen, om het land verder in bezit te nemen, zo kwamen zij, na een mars van zeven of acht uur zuidwaarts, op de derde dag in hun steden: hun steden nu waren Gibeon, Chefira, en Beëroth, en Kirjath-Jearim (Joshua 9:3).

Vers 17

17. Want toen de kinderen van Israël, twee dagen na het in Joshua 9:1-Joshua 9:15 gebeurde, voortgingen, om het land verder in bezit te nemen, zo kwamen zij, na een mars van zeven of acht uur zuidwaarts, op de derde dag in hun steden: hun steden nu waren Gibeon, Chefira, en Beëroth, en Kirjath-Jearim (Joshua 9:3).

Vers 18

18. En de kinderen van Israël sloegen ze niet, toen zij uit de mond van een tweede hun tegemoet gezonden gezantschap (Joshua 9:22) vernamen, dat dit dezelfde steden waren, waaruit de boden drie dagen te voren bij hen geweest waren, omdat de oversten van de vergadering hun gezworen hadden bij de HEERE, de God van Israël; daarom mopperde de gehele vergadering tegen de oversten, omdat zij bij het voorttrekken naar die vier steden niet toelieten daarmee te handelen zoals zij met Ai gedaan hadden (Joshua 8:24,Joshua 8:27).

Vers 18

18. En de kinderen van Israël sloegen ze niet, toen zij uit de mond van een tweede hun tegemoet gezonden gezantschap (Joshua 9:22) vernamen, dat dit dezelfde steden waren, waaruit de boden drie dagen te voren bij hen geweest waren, omdat de oversten van de vergadering hun gezworen hadden bij de HEERE, de God van Israël; daarom mopperde de gehele vergadering tegen de oversten, omdat zij bij het voorttrekken naar die vier steden niet toelieten daarmee te handelen zoals zij met Ai gedaan hadden (Joshua 8:24,Joshua 8:27).

Vers 19

19. Toen zeiden al de oversten tot de gehele vergadering: Wij hebben hun gezworen bij de HEERE, de God van Israël; daarom kunnen wij hen niet aantasten.

Vers 19

19. Toen zeiden al de oversten tot de gehele vergadering: Wij hebben hun gezworen bij de HEERE, de God van Israël; daarom kunnen wij hen niet aantasten.

Vers 20

20. Dit zullen wij hun doen, om het goddelijk vonnis van de verwerping over alle Kananieten, waarvan zij niet bevrijd mogen worden, te voltrekken; zij zullen onze knechten zijn, maar verder zullen wij niet gaan; dat wij hen bij het leven behouden, opdat wanneer wij hen uitroeien, geen grote toorn, geen goddelijk strafgericht over ons zij, omwille van de eed, die wij hun gezworen hebben, die wij anders schandelijk zouden breken.

Vers 20

20. Dit zullen wij hun doen, om het goddelijk vonnis van de verwerping over alle Kananieten, waarvan zij niet bevrijd mogen worden, te voltrekken; zij zullen onze knechten zijn, maar verder zullen wij niet gaan; dat wij hen bij het leven behouden, opdat wanneer wij hen uitroeien, geen grote toorn, geen goddelijk strafgericht over ons zij, omwille van de eed, die wij hun gezworen hebben, die wij anders schandelijk zouden breken.

Vers 21

21. Verder zeiden de oversten tot hen, tot de kinderen van Israël, daar deze zich niet tot zwijgen wilden doen brengen: Laat hen leven, en laat dit hun straf zijn, laat ze houthakkers en waterputters zijn van de gehele vergadering, zoals de oversten tot hen gezegd hebben; dat komt geheel overeen met hetgeen wij, de oversten hun hebben toegestaan; want zij hebben zichzelf aangeboden onze knechten te willen zijn (Joshua 9:11 Joshua 9:9:11) en ten gevolge van dit hun woord hebben wij het verbond met hen gemaakt.

Dat de oversten goed gehandeld hebben door zo hun gezworen eed gestand te doen, bewijst de geschiedenis in 2 Samuel 21:1vv.. Daar zij iets beloofd hebben, dat streed tegen de letterlijke zin van het goddelijk gebod, zo vereffenen zij de moeilijkheid, in zo verre dit mogelijk was zonder hun eed te schenden, daardoor, dat zij de Gibeonieten tot slaven van het heiligdom maakten (Joshua 9:23,Joshua 9:27). Hierdoor was de ban op dezelfde wijze aan hen volbracht, als aan het zilver en goud van Jericho, dat tot de schat van de Heere moest komen (Joshua 6:19), omdat nu de Gibeonieten hun heidendom vaarwel zeggen, en de dienst van de ware God, die zij (Joshua 9:9), hoewel op onoprechte wijs hadden beleden, moesten aannemen, krijgt hun verschoning enige overeenkomst met het sparen van Rachab en haar huis (Deuteronomy 23:8). Zijn woord te houden is trouw omtrent de waarachtige God, en een nabootsing van zijn eigen voorbeeld. Deze plicht van trouw in het houden van het gegeven woord maakt ook een andere plicht noodzakelijk, namelijk om zeer voorzichtig te zijn bij het beloven; in alle gevallen, waarin de drang van de omstandigheden niet toelaat een bepaalde belofte te doen, eist de plicht van liefde en voorzichtigheid, zowel als die van waarheid, de belofte slechts onder zekere voorwaarden te geven. Heeft men echter eenmaal een belofte onbepaald gegeven, dan kan later, wanneer men de schadelijkheid van het volbrengen van de belofte inziet, dit alleen daardoor opgeheven worden, dat degene, aan wie beloofd is, van zijn recht afstand doen. Anders wordt de zaak, wanneer iemand iets belooft, waardoor hij aan anderen onrecht doet, en dat later eerst inziet, zoals de belofte van de wijzen uit het oosten aan Herodes (Matthew 2:16). Is datgene, wat men beloofd heeft, openbare zonde, dan mag het ook, al is het met een eed bekrachtigd, niet volbracht worden. Zo verkeerde Herodes in grote dwaling toen hij meende, dat hij de belofte aan de dochter Salme gedaan, niet mocht breken, en Johannes ter dood liet brengen (Matthew 14:6vv.). Hij moest zijn belofte verbroken hebben; had hij dat gedaan, dan was zijn enige zonde geweest, dat hij in overijling een belofte had gedaan, en lichtvaardig een eed had gezworen; het verbreken van dat woord zou geen nieuwe zonde geweest zijn, maar eigenlijk de straf voor zijn eerste zonde, waarvan hij zich met berouw en boetedoening had moeten onderwerpen. Daarentegen is het vervullen van het gegeven woord een nieuwe nog ergere zonde dan de eerste, daar deze slechts plaatsvindt in de overijling van een ogenblik..

De Gibeonieten staan als schuldigen tegenover de Israëlieten, en zij onderworpen zich gaarne aan het lot, dat hun wordt toegezegd. Zij worden verdeeld ver de steden van de priesters en Levieten, en hun eigen steden vallen de stammen Juda en Benjamin ten deel. Maar zij geven zich op genade en ongenade aan Israël over. Zo staan wij ook tegenover onze Heere Jezus Christus als schuldigen en bedriegers. Het betaamt ons evenzeer, om ons op genade en ongenade over te geven aan onze Heere, en ons lot geheel in Zijn hand te stellen, dan eerst zullen wij het leven behouden, dat wij verbeurd hebben, daar ook over ons de ban van de veroordeling is uitgesproken, om onze zonde..

Moeten wij zijn Kruis dragen, Zijn juk torsen, bij Zijn altaar dienen, geen nood: het is beter een dorpelwachter te zijn in het huis van de Heere, dan te wonen in de tenten van de goddelozen (Psalms 84:11). Zij het onze bede: "Heere, geef mij de laatste plaats in uw Heiligdom."

Ofschoon zij, volgens het verdrag, aan de Gibeonieten het leven toestaan, toch hebben zij niet meer dan voor de helft het verbond gehouden. Want terwijl aan de Gibeonieten een algehele ongedeerde toestand was toegezegd, wordt hun nu de vrijheid, die dierbaarder is dan het leven zelf, ontnomen. Waarom wij vermoeden, dat Jozua met de overigen, evenals het een twijfelachtige en dubbelzinnige zaak gold, een middenweg heeft uitgedacht, opdat de eed niet geheel en al ijdel zou zijn. Een voorname oorzaak van dit plan zal wel zijn geweest, om de menigte te behagen; omdat zij het echter tegen hun zin hebben geduld wat hun door de Gibeonieten was voorgehouden, hebben zij hun list gewroken, opdat het niet straffen ervan, hun moedwil niet zou vermeerderen. Verder was het een harde toestand om niet slechts tot slaafse dienst geprest te worden, maar ook van hun huizen te worden weggevoerd, om een zwervend en dwalend leven te leiden. De vernederende en niet minder moeitevolle dienst van knechten wordt hun opgelegd. Maar het allerzwaarste was hout te hakken en water te putten, overal waar het God zou behagen Zijn woning te plaatsen..

Op het standpunt van het strengste recht hadden Jozua en de oudsten de eed aan de Gibeonieten niet hoeven te houden, het verbond hadden zij kunnen verbreken, omdat het op listige wijze was afgedwongen en zij tot de Kananieten behoorden. Calvijn rekent het de oudsten tot zonde toe, dat zij de eed hebben gehouden. Ons inziens pleit echter de geschiedenis in 2 Samuel 21:1 in hun voordeel..

Vers 21

21. Verder zeiden de oversten tot hen, tot de kinderen van Israël, daar deze zich niet tot zwijgen wilden doen brengen: Laat hen leven, en laat dit hun straf zijn, laat ze houthakkers en waterputters zijn van de gehele vergadering, zoals de oversten tot hen gezegd hebben; dat komt geheel overeen met hetgeen wij, de oversten hun hebben toegestaan; want zij hebben zichzelf aangeboden onze knechten te willen zijn (Joshua 9:11 Joshua 9:9:11) en ten gevolge van dit hun woord hebben wij het verbond met hen gemaakt.

Dat de oversten goed gehandeld hebben door zo hun gezworen eed gestand te doen, bewijst de geschiedenis in 2 Samuel 21:1vv.. Daar zij iets beloofd hebben, dat streed tegen de letterlijke zin van het goddelijk gebod, zo vereffenen zij de moeilijkheid, in zo verre dit mogelijk was zonder hun eed te schenden, daardoor, dat zij de Gibeonieten tot slaven van het heiligdom maakten (Joshua 9:23,Joshua 9:27). Hierdoor was de ban op dezelfde wijze aan hen volbracht, als aan het zilver en goud van Jericho, dat tot de schat van de Heere moest komen (Joshua 6:19), omdat nu de Gibeonieten hun heidendom vaarwel zeggen, en de dienst van de ware God, die zij (Joshua 9:9), hoewel op onoprechte wijs hadden beleden, moesten aannemen, krijgt hun verschoning enige overeenkomst met het sparen van Rachab en haar huis (Deuteronomy 23:8). Zijn woord te houden is trouw omtrent de waarachtige God, en een nabootsing van zijn eigen voorbeeld. Deze plicht van trouw in het houden van het gegeven woord maakt ook een andere plicht noodzakelijk, namelijk om zeer voorzichtig te zijn bij het beloven; in alle gevallen, waarin de drang van de omstandigheden niet toelaat een bepaalde belofte te doen, eist de plicht van liefde en voorzichtigheid, zowel als die van waarheid, de belofte slechts onder zekere voorwaarden te geven. Heeft men echter eenmaal een belofte onbepaald gegeven, dan kan later, wanneer men de schadelijkheid van het volbrengen van de belofte inziet, dit alleen daardoor opgeheven worden, dat degene, aan wie beloofd is, van zijn recht afstand doen. Anders wordt de zaak, wanneer iemand iets belooft, waardoor hij aan anderen onrecht doet, en dat later eerst inziet, zoals de belofte van de wijzen uit het oosten aan Herodes (Matthew 2:16). Is datgene, wat men beloofd heeft, openbare zonde, dan mag het ook, al is het met een eed bekrachtigd, niet volbracht worden. Zo verkeerde Herodes in grote dwaling toen hij meende, dat hij de belofte aan de dochter Salme gedaan, niet mocht breken, en Johannes ter dood liet brengen (Matthew 14:6vv.). Hij moest zijn belofte verbroken hebben; had hij dat gedaan, dan was zijn enige zonde geweest, dat hij in overijling een belofte had gedaan, en lichtvaardig een eed had gezworen; het verbreken van dat woord zou geen nieuwe zonde geweest zijn, maar eigenlijk de straf voor zijn eerste zonde, waarvan hij zich met berouw en boetedoening had moeten onderwerpen. Daarentegen is het vervullen van het gegeven woord een nieuwe nog ergere zonde dan de eerste, daar deze slechts plaatsvindt in de overijling van een ogenblik..

De Gibeonieten staan als schuldigen tegenover de Israëlieten, en zij onderworpen zich gaarne aan het lot, dat hun wordt toegezegd. Zij worden verdeeld ver de steden van de priesters en Levieten, en hun eigen steden vallen de stammen Juda en Benjamin ten deel. Maar zij geven zich op genade en ongenade aan Israël over. Zo staan wij ook tegenover onze Heere Jezus Christus als schuldigen en bedriegers. Het betaamt ons evenzeer, om ons op genade en ongenade over te geven aan onze Heere, en ons lot geheel in Zijn hand te stellen, dan eerst zullen wij het leven behouden, dat wij verbeurd hebben, daar ook over ons de ban van de veroordeling is uitgesproken, om onze zonde..

Moeten wij zijn Kruis dragen, Zijn juk torsen, bij Zijn altaar dienen, geen nood: het is beter een dorpelwachter te zijn in het huis van de Heere, dan te wonen in de tenten van de goddelozen (Psalms 84:11). Zij het onze bede: "Heere, geef mij de laatste plaats in uw Heiligdom."

Ofschoon zij, volgens het verdrag, aan de Gibeonieten het leven toestaan, toch hebben zij niet meer dan voor de helft het verbond gehouden. Want terwijl aan de Gibeonieten een algehele ongedeerde toestand was toegezegd, wordt hun nu de vrijheid, die dierbaarder is dan het leven zelf, ontnomen. Waarom wij vermoeden, dat Jozua met de overigen, evenals het een twijfelachtige en dubbelzinnige zaak gold, een middenweg heeft uitgedacht, opdat de eed niet geheel en al ijdel zou zijn. Een voorname oorzaak van dit plan zal wel zijn geweest, om de menigte te behagen; omdat zij het echter tegen hun zin hebben geduld wat hun door de Gibeonieten was voorgehouden, hebben zij hun list gewroken, opdat het niet straffen ervan, hun moedwil niet zou vermeerderen. Verder was het een harde toestand om niet slechts tot slaafse dienst geprest te worden, maar ook van hun huizen te worden weggevoerd, om een zwervend en dwalend leven te leiden. De vernederende en niet minder moeitevolle dienst van knechten wordt hun opgelegd. Maar het allerzwaarste was hout te hakken en water te putten, overal waar het God zou behagen Zijn woning te plaatsen..

Op het standpunt van het strengste recht hadden Jozua en de oudsten de eed aan de Gibeonieten niet hoeven te houden, het verbond hadden zij kunnen verbreken, omdat het op listige wijze was afgedwongen en zij tot de Kananieten behoorden. Calvijn rekent het de oudsten tot zonde toe, dat zij de eed hebben gehouden. Ons inziens pleit echter de geschiedenis in 2 Samuel 21:1 in hun voordeel..

Vers 22

22. En Jozua, om terstond uit te voeren, wat de oversten zo even aan de vergadering hadden voorgesteld, om hun gemor te doen ophouden, riep hen, de boden van de Gibeonieten, die hem aan de grensscheiding van de vier steden tegemoet waren gekomen, en nu pleitten op de belofte, die hun was gedaan (Joshua 9:18), waarschijnlijk dezelfde mannen die het bedrog (Joshua 9:4vv.) hadden gepleegd, en sprak tot hen, zeggende, zodat de gehele vergadering het kon horen: waarom hebt gij ons bedrogen, zeggende: wij zijn zeer ver van u gevestigd, daar gij in het midden van ons woont?

Vers 22

22. En Jozua, om terstond uit te voeren, wat de oversten zo even aan de vergadering hadden voorgesteld, om hun gemor te doen ophouden, riep hen, de boden van de Gibeonieten, die hem aan de grensscheiding van de vier steden tegemoet waren gekomen, en nu pleitten op de belofte, die hun was gedaan (Joshua 9:18), waarschijnlijk dezelfde mannen die het bedrog (Joshua 9:4vv.) hadden gepleegd, en sprak tot hen, zeggende, zodat de gehele vergadering het kon horen: waarom hebt gij ons bedrogen, zeggende: wij zijn zeer ver van u gevestigd, daar gij in het midden van ons woont?

Vers 23

23. Nu dan, hoort aan de straf, die gij door uw bedrog u berokkend hebt, vervloekt zijt gij! De verachtelijkste diensten zult gij ons bewijzen, en onder u zullen niet afgesneden 1) worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters, in het huis van mijn God.

Terwijl Jozua met deze woorden het vonnis over de Gibeonieten in letterlijke overeenstemming brengt met de over Kanan uitgesproken vloek van Noach (Genesis 9:25vv.) richt hij zijn handelingen en zijn woorden, niettegenstaande de overijling aan de ene, en het bedrog aan de andere zijde nog zo in, dat hij Gods Woord letterlijk volgt. Ten gevolge van hun ondergeschikte stelling tegenover de kinderen van Israël, waren de Gibeonieten voor Israël niet meer gevaarlijk, en al waren zij dan ook niet uitgeroeid, toch was het doel van God met die uitroeiing ook op deze wijze bereikt, want er bestond geen vrees, dat die tot slavernij gebrachte bevolking van Gibeon het volk van God tot afgodendienst zou verleiden; nee, zij zelf kwamen nu onder de adem van de ware Godsverering, die er velen levend maakte tot behoud van hun ziel..

1) De bedoeling is, dat de Gibeonieten voor altijd verbonden zouden zijn aan de dienst van de Tabernakel, daar de nederigste diensten zouden vervullen. De vloek van Noach over Cham wordt in hen treffend vervuld..

Vers 23

23. Nu dan, hoort aan de straf, die gij door uw bedrog u berokkend hebt, vervloekt zijt gij! De verachtelijkste diensten zult gij ons bewijzen, en onder u zullen niet afgesneden 1) worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters, in het huis van mijn God.

Terwijl Jozua met deze woorden het vonnis over de Gibeonieten in letterlijke overeenstemming brengt met de over Kanan uitgesproken vloek van Noach (Genesis 9:25vv.) richt hij zijn handelingen en zijn woorden, niettegenstaande de overijling aan de ene, en het bedrog aan de andere zijde nog zo in, dat hij Gods Woord letterlijk volgt. Ten gevolge van hun ondergeschikte stelling tegenover de kinderen van Israël, waren de Gibeonieten voor Israël niet meer gevaarlijk, en al waren zij dan ook niet uitgeroeid, toch was het doel van God met die uitroeiing ook op deze wijze bereikt, want er bestond geen vrees, dat die tot slavernij gebrachte bevolking van Gibeon het volk van God tot afgodendienst zou verleiden; nee, zij zelf kwamen nu onder de adem van de ware Godsverering, die er velen levend maakte tot behoud van hun ziel..

1) De bedoeling is, dat de Gibeonieten voor altijd verbonden zouden zijn aan de dienst van de Tabernakel, daar de nederigste diensten zouden vervullen. De vloek van Noach over Cham wordt in hen treffend vervuld..

Vers 24

24. Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Omdat het aan uw knechten zeker was te kennen gegeven, dat de HEERE, uw God, zijn knecht Mozes geboden heeft, dat Hij u al dit land geven, en a) al de inwoners van het land voor uw aangezicht verdelgen zou, zo vreesden wij ons leven zeer voor uw aangezichten; daarom hebben wij deze zaak gedaan, tot ons behoud.

a)Deuteronomy 7:1,Deuteronomy 7:2; Deuteronomy 20:16vv. 25. En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe, zoals het goed en zoals het recht is in uw ogen ons te doen; 1) wij willen gaarne de geringste van uw knechten zijn, wanneer wij maar het leven mogen behouden en onder u kunnen blijven wonen.

1) De Gibeonieten hebben niets in te brengen tegen hun lot. Zij billijken het volkomen, nu hun het leven nog wordt toegestaan..

Vers 24

24. Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Omdat het aan uw knechten zeker was te kennen gegeven, dat de HEERE, uw God, zijn knecht Mozes geboden heeft, dat Hij u al dit land geven, en a) al de inwoners van het land voor uw aangezicht verdelgen zou, zo vreesden wij ons leven zeer voor uw aangezichten; daarom hebben wij deze zaak gedaan, tot ons behoud.

a)Deuteronomy 7:1,Deuteronomy 7:2; Deuteronomy 20:16vv. 25. En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe, zoals het goed en zoals het recht is in uw ogen ons te doen; 1) wij willen gaarne de geringste van uw knechten zijn, wanneer wij maar het leven mogen behouden en onder u kunnen blijven wonen.

1) De Gibeonieten hebben niets in te brengen tegen hun lot. Zij billijken het volkomen, nu hun het leven nog wordt toegestaan..

Vers 26

26. Zo deed hij hun alzo, als hij in Joshua 9:23 had aangekondigd, en hij verloste hen op deze wijze van de hand van de kinderen van Israël, dat zij hen niet doodsloegen.

Vers 26

26. Zo deed hij hun alzo, als hij in Joshua 9:23 had aangekondigd, en hij verloste hen op deze wijze van de hand van de kinderen van Israël, dat zij hen niet doodsloegen.

Vers 27

27. Alzo gaf1) hen Jozua over op die dag tot houthouwers en waterputters van de vergadering, en dat niet voor geringe huiselijke diensten in de woningen van de Israëlieten, maar tot het altaar van de HEERE, opdat zij water zouden aandragen voor het koperen wasvat, dat in het voorhof van de tempel stond (Exodus 30:17vv.), en het hout gereed maken voor het heilige vuur, dat bestendig op het altaar moest branden (Leviticus 6:2vv.) tot deze dag toe, en in alle volgende dagen, aan de plaats, die Hij, de Heere, overeenkomstig Zijn belofte, in Deuteronomy 12:4vv. gedaan, verkiezen zou2) tot een blijvende plaats voor Zijn Heiligdom (Joshua 18:1, Joshua 18:1 Koningen .9:20 Ezra 8:22).

1) Hierdoor ontvangen zij later de naam van Nethinim, d.i. gegevenen. Ook Josefus spreekt over hen als over hen, die tot de laagste diensten werden gebruikt. Hun steden kwamen in het bezit van Benjamin en Juda. Zij werden verspreid over alle landstreken van Palestina. Overal waar Priesters en Levieten woonden, vond men ook Gibeonieten..

2) Die Hij verkiezen zou. Hieruit blijkt duidelijk, dat dit boek geschreven is v r de vaststelling van de plaats, waar het Heiligdom van de Heere voorgoed zou worden opgericht, dus v r de Tempelbouw..

Vers 27

27. Alzo gaf1) hen Jozua over op die dag tot houthouwers en waterputters van de vergadering, en dat niet voor geringe huiselijke diensten in de woningen van de Israëlieten, maar tot het altaar van de HEERE, opdat zij water zouden aandragen voor het koperen wasvat, dat in het voorhof van de tempel stond (Exodus 30:17vv.), en het hout gereed maken voor het heilige vuur, dat bestendig op het altaar moest branden (Leviticus 6:2vv.) tot deze dag toe, en in alle volgende dagen, aan de plaats, die Hij, de Heere, overeenkomstig Zijn belofte, in Deuteronomy 12:4vv. gedaan, verkiezen zou2) tot een blijvende plaats voor Zijn Heiligdom (Joshua 18:1, Joshua 18:1 Koningen .9:20 Ezra 8:22).

1) Hierdoor ontvangen zij later de naam van Nethinim, d.i. gegevenen. Ook Josefus spreekt over hen als over hen, die tot de laagste diensten werden gebruikt. Hun steden kwamen in het bezit van Benjamin en Juda. Zij werden verspreid over alle landstreken van Palestina. Overal waar Priesters en Levieten woonden, vond men ook Gibeonieten..

2) Die Hij verkiezen zou. Hieruit blijkt duidelijk, dat dit boek geschreven is v r de vaststelling van de plaats, waar het Heiligdom van de Heere voorgoed zou worden opgericht, dus v r de Tempelbouw..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile