Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Leviticus 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 20

Leviticus 20:1.

STRAFFEN OP VERSCHILLENDE ZONDEN GESTELD.

I. Leviticus 20:1-Leviticus 20:27. Opdat Israël zich van al de heidense gruwelen, waarover tot nu toe gesproken is, afhoudt en waar deze in het midden van het volk vaste voet verkregen hadden, ze dadelijk verbannen kon, verordent de Heere een gemeenschappelijke straf voor hen, die tot een van die vele zonden vervielen. Zij zouden uit het volk worden uitgeroeid en de dood sterven. Daardoor wordt de Heere toch aan hen geheiligd, daar het niet door hen geschiedt, en het heilig karakter van Zijn volk blijft zo althans middellijk bewaard, opdat het verderf zich van hen uit niet verder verbreidt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 20

Leviticus 20:1.

STRAFFEN OP VERSCHILLENDE ZONDEN GESTELD.

I. Leviticus 20:1-Leviticus 20:27. Opdat Israël zich van al de heidense gruwelen, waarover tot nu toe gesproken is, afhoudt en waar deze in het midden van het volk vaste voet verkregen hadden, ze dadelijk verbannen kon, verordent de Heere een gemeenschappelijke straf voor hen, die tot een van die vele zonden vervielen. Zij zouden uit het volk worden uitgeroeid en de dood sterven. Daardoor wordt de Heere toch aan hen geheiligd, daar het niet door hen geschiedt, en het heilig karakter van Zijn volk blijft zo althans middellijk bewaard, opdat het verderf zich van hen uit niet verder verbreidt.

Vers 1

1. Verder, tot de in de 2 vorige hoofdstukken verboden misdaden en zonden nu ook enige bepalingen over de bestraffing van hen, die zich daaraan schuldig maken,toevoegende, sprak 1) de HEERE tot Mozes, zeggende:

1) Vroeger is het verbod van dit bijgeloof uitgevaardigd; nu beveelt God de straf te voltrekken, indien iemand zich met haar heeft bezoedeld. En zeker, afschuwelijk was deze heiligschennis, het nageslacht, dat door God was doen geboren worden en dat in het Verbond met Abraham was opgenomen, aan de afgoden te offeren, omdat zij niet alleen God van Zijn recht beroofden maar ook de genade van de aanneming, voor zoveel het aan hun stond, verdierven..

Vers 1

1. Verder, tot de in de 2 vorige hoofdstukken verboden misdaden en zonden nu ook enige bepalingen over de bestraffing van hen, die zich daaraan schuldig maken,toevoegende, sprak 1) de HEERE tot Mozes, zeggende:

1) Vroeger is het verbod van dit bijgeloof uitgevaardigd; nu beveelt God de straf te voltrekken, indien iemand zich met haar heeft bezoedeld. En zeker, afschuwelijk was deze heiligschennis, het nageslacht, dat door God was doen geboren worden en dat in het Verbond met Abraham was opgenomen, aan de afgoden te offeren, omdat zij niet alleen God van Zijn recht beroofden maar ook de genade van de aanneming, voor zoveel het aan hun stond, verdierven..

Vers 2

2. Gij zult ook tot de kinderen van Israël zeggen: a) Een ieder uit de kinderen van Israël, of zij het ook maar uit de vreemdelingen, 1) die in Israël als vreemdelingen verkeren, die van zijn zaad een van zijn kinderen de Molech gegeven zal hebben, op de in Leviticus 18:21 beschreven wijze hem toewijdt, zal zeker gedood worden; het volk van het land zal hem met stenen stenigen. 2)

a) Leviticus 18:21

1) Deze wetten waren niet alleen geldig voor de Israëliet, maar ook voor alle vreemdelingen; niet alleen voor de Jodengenoot, maar ook voor hen, die nog niet tot de godsdienst van Israël waren overgegaan, omdat deze zonden voor immer veroordeeld werden. Een toelaten van zulke zonden keert de orde van iedere staat ondersteboven..

2) Van doodstraffen als wettelijke en geregelde komen er bij de Joden slechts twee voor: de dood door het zwaard en de steniging, die meer voor staatkundige, deze voor godsdienstig-kerkelijke misdaden. Wanneer nu de Talmoedisten (de Joodse wetgeleerden van de 2de tot de 6de eeuw na Chr., waarop dan het tijdperk van de Masorethen van de 6de tot de 9de eeuw volgt), bovendien van de verbranding en de levendbegraving melding maken, dan moge dit zijn grond hebben in het later gedrag van de Joodse raad; de beide laatste doodstraffen zijn niet oorspronkelijk. Wat nu het doden door het zwaard aangaat, dat bij godsdienstig kerkelijke misdrijven slechts d r toegepast werd, waar f de bloedwreker de doodstraf voltrok, f een grotere menigte, b.v. een gehele stad het doodvonnis deed uitvoeren, zo is daarbij niet zozeer aan een afslaan van het hoofd te denken (want dat was wel in Egypte sedert de vroegste tijden gebruikelijk, Genesis 40:19), maar komt bij de Joden eerst ten tijde van de Romeinen voor (Matthew 14:10), als veeleer aan een nederslaan of doorsteken, en geschiedde dit laatste in bijzondere gevallen ook met de speer of met pijlen (Exodus 19:18 Numbers 25:7, ). Hoe men nu bij de andere ook hier vermelde doodstraf, de steniging, handelde, wordt nergens in het Oude Testament nader beschreven; slechts wordt gezegd dat zij geschiedde buiten de legerplaats of de stad, dat de getuigen als v r al de anderen verantwoordelijk, wanneer daarbij een onrechtvaardigheid gepleegd werd, de eerste steen op de misdadiger moesten werpen, en dat verder de gehele gemeente deel daaraan moest nemen, daar het hier de verwijdering van een algemeen gegeven ergernis gold. Bovendien komt de steniging nog voor als een door het volk in een oproerige beweging uitgeoefende lynchgerechtigheid, i) en wel in 1 Samuel 3:6 Luke 20:6 John 11:31; John 11:8.

i) Alzo genaamd naar de Amerikaan Lynch die door zijn medeburgers met onbeperkte macht bekleed, op het einde van de 16de eeuw het eerste dergelijke volksgericht voorstond.

Vers 2

2. Gij zult ook tot de kinderen van Israël zeggen: a) Een ieder uit de kinderen van Israël, of zij het ook maar uit de vreemdelingen, 1) die in Israël als vreemdelingen verkeren, die van zijn zaad een van zijn kinderen de Molech gegeven zal hebben, op de in Leviticus 18:21 beschreven wijze hem toewijdt, zal zeker gedood worden; het volk van het land zal hem met stenen stenigen. 2)

a) Leviticus 18:21

1) Deze wetten waren niet alleen geldig voor de Israëliet, maar ook voor alle vreemdelingen; niet alleen voor de Jodengenoot, maar ook voor hen, die nog niet tot de godsdienst van Israël waren overgegaan, omdat deze zonden voor immer veroordeeld werden. Een toelaten van zulke zonden keert de orde van iedere staat ondersteboven..

2) Van doodstraffen als wettelijke en geregelde komen er bij de Joden slechts twee voor: de dood door het zwaard en de steniging, die meer voor staatkundige, deze voor godsdienstig-kerkelijke misdaden. Wanneer nu de Talmoedisten (de Joodse wetgeleerden van de 2de tot de 6de eeuw na Chr., waarop dan het tijdperk van de Masorethen van de 6de tot de 9de eeuw volgt), bovendien van de verbranding en de levendbegraving melding maken, dan moge dit zijn grond hebben in het later gedrag van de Joodse raad; de beide laatste doodstraffen zijn niet oorspronkelijk. Wat nu het doden door het zwaard aangaat, dat bij godsdienstig kerkelijke misdrijven slechts d r toegepast werd, waar f de bloedwreker de doodstraf voltrok, f een grotere menigte, b.v. een gehele stad het doodvonnis deed uitvoeren, zo is daarbij niet zozeer aan een afslaan van het hoofd te denken (want dat was wel in Egypte sedert de vroegste tijden gebruikelijk, Genesis 40:19), maar komt bij de Joden eerst ten tijde van de Romeinen voor (Matthew 14:10), als veeleer aan een nederslaan of doorsteken, en geschiedde dit laatste in bijzondere gevallen ook met de speer of met pijlen (Exodus 19:18 Numbers 25:7, ). Hoe men nu bij de andere ook hier vermelde doodstraf, de steniging, handelde, wordt nergens in het Oude Testament nader beschreven; slechts wordt gezegd dat zij geschiedde buiten de legerplaats of de stad, dat de getuigen als v r al de anderen verantwoordelijk, wanneer daarbij een onrechtvaardigheid gepleegd werd, de eerste steen op de misdadiger moesten werpen, en dat verder de gehele gemeente deel daaraan moest nemen, daar het hier de verwijdering van een algemeen gegeven ergernis gold. Bovendien komt de steniging nog voor als een door het volk in een oproerige beweging uitgeoefende lynchgerechtigheid, i) en wel in 1 Samuel 3:6 Luke 20:6 John 11:31; John 11:8.

i) Alzo genaamd naar de Amerikaan Lynch die door zijn medeburgers met onbeperkte macht bekleed, op het einde van de 16de eeuw het eerste dergelijke volksgericht voorstond.

Vers 3

3. En Ik zal Mijn aangezicht (Leviticus 17:10) tegen die man zetten, dat hij met Mij zal te doen hebben, zelfs al bleef zijn daad voor mensen verborgen, en zal hem, door een dadelijk strafgericht, uit het midden van zijn volk uitroeien: want hij heeft van zijn zaad aan de Molech gegeven, opdat hij daardoor Mijn heiligdom, dat in uw midden is en door al het boze dat bij u geschiedt, bevlekt wordt (Leviticus 15:31; Leviticus 16:16) ontreinigen en Mijn heilige naam, door de dienst aan de vreemde goden bewezen (Leviticus 18:21) ontheiligen zou. 1)

1) Dit verzwaarde de misdaad grotelijk, dat namelijk daardoor het Heiligdom des Heeren verontreinigd werd, het zij men de zaak aldus begrijpt, eerst, of dat zodanige gruwelijke afgodendienaars, terwijl zij de dienst van de Molech waren toegedaan, zich naast andere nog in Gods huis vertoonden en dus op twee gedachten schenen te hinken, of wel, de dienst van de ware God met die van de afgoden poogden samen te paren, of ten tweede, dat men zich die mensen voorstelt als deze, die uit hoofde van hun belijdenis en uitwendige Verbondstoestemming een bijzondere betrekking op Gods Heiligdom hadden; of ten derde, dat men hen veronderstelt, als dat Heiligdom ten enenmale verlatende en daaraan een scheidbrief gevende. In elk geval werd Gods Heiligdom door zo'n misdaad verontreinigd..

De ontheiliging van de Naam des Heeren stond in het nauwste verband met en vloeide voort uit het ontreinigen van het Heiligdom des Heeren. Het Huis van de Heere, Zijn Heiligdom, was toch naar Zijn Naam genoemd..

Vers 3

3. En Ik zal Mijn aangezicht (Leviticus 17:10) tegen die man zetten, dat hij met Mij zal te doen hebben, zelfs al bleef zijn daad voor mensen verborgen, en zal hem, door een dadelijk strafgericht, uit het midden van zijn volk uitroeien: want hij heeft van zijn zaad aan de Molech gegeven, opdat hij daardoor Mijn heiligdom, dat in uw midden is en door al het boze dat bij u geschiedt, bevlekt wordt (Leviticus 15:31; Leviticus 16:16) ontreinigen en Mijn heilige naam, door de dienst aan de vreemde goden bewezen (Leviticus 18:21) ontheiligen zou. 1)

1) Dit verzwaarde de misdaad grotelijk, dat namelijk daardoor het Heiligdom des Heeren verontreinigd werd, het zij men de zaak aldus begrijpt, eerst, of dat zodanige gruwelijke afgodendienaars, terwijl zij de dienst van de Molech waren toegedaan, zich naast andere nog in Gods huis vertoonden en dus op twee gedachten schenen te hinken, of wel, de dienst van de ware God met die van de afgoden poogden samen te paren, of ten tweede, dat men zich die mensen voorstelt als deze, die uit hoofde van hun belijdenis en uitwendige Verbondstoestemming een bijzondere betrekking op Gods Heiligdom hadden; of ten derde, dat men hen veronderstelt, als dat Heiligdom ten enenmale verlatende en daaraan een scheidbrief gevende. In elk geval werd Gods Heiligdom door zo'n misdaad verontreinigd..

De ontheiliging van de Naam des Heeren stond in het nauwste verband met en vloeide voort uit het ontreinigen van het Heiligdom des Heeren. Het Huis van de Heere, Zijn Heiligdom, was toch naar Zijn Naam genoemd..

Vers 4

4. En indien het volk van het land, omdat het zelf door deze gruwelen bedekt is, hun ogen enigszins verbergen zal van die man, als hij van zijn zaad de Molech zal gegeven hebben, dat het hem niet dode; maar met gewetenloze onverschilligheid of onder geheime goedkeuring van zijn zonde leven laat.

Vers 4

4. En indien het volk van het land, omdat het zelf door deze gruwelen bedekt is, hun ogen enigszins verbergen zal van die man, als hij van zijn zaad de Molech zal gegeven hebben, dat het hem niet dode; maar met gewetenloze onverschilligheid of onder geheime goedkeuring van zijn zonde leven laat.

Vers 5

5. Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die man en tegen zijn met hem in dezelfde zonde levend gezin zetten, en Ik zal hem en al degenen, die hem nahoereren, 1) om de Molech na te hoereren (zie "Exodus 34:16) uit het midden van hun volk uitroeien, zodat ook zij, die hem hebben laten worden, zullen omkomen met hem.

1) Die hem nahoereren, d.w.z. die zijn voorbeeld volgen, in plaats van hem tegen staan en hem uit te roeien. Ook hier wordt het verlaten van God en Zijn dienst met de naam van hoererij aangeduid, uit kracht van het verbond, dat er bestond tussen de Heere God en Zijn volk..

Vers 5

5. Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die man en tegen zijn met hem in dezelfde zonde levend gezin zetten, en Ik zal hem en al degenen, die hem nahoereren, 1) om de Molech na te hoereren (zie "Exodus 34:16) uit het midden van hun volk uitroeien, zodat ook zij, die hem hebben laten worden, zullen omkomen met hem.

1) Die hem nahoereren, d.w.z. die zijn voorbeeld volgen, in plaats van hem tegen staan en hem uit te roeien. Ook hier wordt het verlaten van God en Zijn dienst met de naam van hoererij aangeduid, uit kracht van het verbond, dat er bestond tussen de Heere God en Zijn volk..

Vers 6

6. Wanneer er een ziel, wanneer er iemand is, die zich, in weerwil van Mijn uitdrukkelijk verbod (Leviticus 19:31) tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, door tot hen te gaan, zich aan heidense gruwelen zal schuldig gemaakt hebben, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten, zoals tegen de Molechdienaar, (Leviticus 20:3,Leviticus 20:5) en zal ze uit het midden van haar volk uitroeien.

Vers 6

6. Wanneer er een ziel, wanneer er iemand is, die zich, in weerwil van Mijn uitdrukkelijk verbod (Leviticus 19:31) tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, door tot hen te gaan, zich aan heidense gruwelen zal schuldig gemaakt hebben, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten, zoals tegen de Molechdienaar, (Leviticus 20:3,Leviticus 20:5) en zal ze uit het midden van haar volk uitroeien.

Vers 7

7. a) Daarom heiligt u van alle afgoderij en weest heilig: 1) toont in alles dat gij mensen zijt, die geen gemeenschap hebt met de onvruchtbare werken van de duisternis, want Ik ben de HEERE, uw God! Ik heb u doorverkiezing tot volk van Mijn eigendom van de wereld en haar wegen afgezonderd.

a)Leviticus 11:44; Leviticus 19:2; 1 Peter 1:16

1) Hier wordt de heiligheid van de heiliging onderscheiden. De heiliging is de aanhoudende werkzaamheid van een gelovige in dit leven, waarom hij zich door dagelijkse boetvaardigheid en telkens herhaalde toevluchteling tot de reinigende bloedverdiensten van Christus, alsmede door afzondering van zichzelf, van alle onreinheid zich reinigt van alle besmetting van het vlees en van de geest, en zich beijvert, om het hart en de genegenheden althans opwaarts tot God te verheffen en op te wekken, en om naar Zijn geboden, in Zijn kracht eerlijk, rein, rechtvaardig en Godzalig te leven. Uit zodanige heiliging ontstaat dan vooral de heiligheid, door de werking van de Geeste en de kracht van God, als zo'n geheiligde zich vertoont als een nieuw schepsel en in een vernieuwde gestalte ten opzichte van zijn lichaams- en zielevermogens als herschapen naar het beeld van God..

Het heiligen hier moet niet opgevat worden in de levitische zin van het woord, maar in de meer geestelijke..

Vers 7

7. a) Daarom heiligt u van alle afgoderij en weest heilig: 1) toont in alles dat gij mensen zijt, die geen gemeenschap hebt met de onvruchtbare werken van de duisternis, want Ik ben de HEERE, uw God! Ik heb u doorverkiezing tot volk van Mijn eigendom van de wereld en haar wegen afgezonderd.

a)Leviticus 11:44; Leviticus 19:2; 1 Peter 1:16

1) Hier wordt de heiligheid van de heiliging onderscheiden. De heiliging is de aanhoudende werkzaamheid van een gelovige in dit leven, waarom hij zich door dagelijkse boetvaardigheid en telkens herhaalde toevluchteling tot de reinigende bloedverdiensten van Christus, alsmede door afzondering van zichzelf, van alle onreinheid zich reinigt van alle besmetting van het vlees en van de geest, en zich beijvert, om het hart en de genegenheden althans opwaarts tot God te verheffen en op te wekken, en om naar Zijn geboden, in Zijn kracht eerlijk, rein, rechtvaardig en Godzalig te leven. Uit zodanige heiliging ontstaat dan vooral de heiligheid, door de werking van de Geeste en de kracht van God, als zo'n geheiligde zich vertoont als een nieuw schepsel en in een vernieuwde gestalte ten opzichte van zijn lichaams- en zielevermogens als herschapen naar het beeld van God..

Het heiligen hier moet niet opgevat worden in de levitische zin van het woord, maar in de meer geestelijke..

Vers 8

8. En onderhoudt integendeel Mijn instellingen, en doet deze; Ik ben de HEERE, een heilig God, die door deze instellingen ook U heilige, aan Mij gelijkvormig maak.

Vers 8

8. En onderhoudt integendeel Mijn instellingen, en doet deze; Ik ben de HEERE, een heilig God, die door deze instellingen ook U heilige, aan Mij gelijkvormig maak.

Vers 9

9. a) Als er iemand is, die zijn vader of zijn moeder in plaats van te eren, zoals Ik geboden heb (Leviticus 19:3) zal gevloekt, gesmaad of met lastering zal verwenst hebben, die zal zeker gedood worden (Exodus 21:15,Exodus 21:17). Hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt: dus een bloedschuld op zich geladen, (Leviticus 17:4) zijn bloed is op hem!

a) Proverbs 20:20 Matthew 15:4 De schending van het vijfde gebod wordt nu met de doodstraf gestraft. Niet echter geld dit hen alleen, die jegens hun ouders, op welke wijze ook, zich goddeloos gedragen, maar ook toont het genoeg, dat het recht van de ouders heilig is, dat niet kan geschonden worden, zonder dat dit tot de grootste misdaad wordt gerekend. Wij weten, dat de vadermoordenaar, als de afschuwelijkste van alle moorden, eertijds in een leren zak werd genaaid en in het water geworpen. God nu gaat verder, omdat Hij beveelt van de aardbodem te verwijderen, wie hun wrede handen aan de ouders slaan, of jegens hen zich verachtelijk gedragen. De mishandelingen nu werden niet alleen voor moord gerekend, maar iedere onstuimige behandeling, ook al was geen wond toegebracht. Indien iemand daarom met een knuppel of met de vuist vader of moeder had geslagen, voor zo dolle woede gold dezelfde straf als voor moord. En zeker, het is een afschuwelijk monster een zoon, die niet aarzelt tegen hen, van wie hij het leven ontving, op te staan, en het niet straffen van zulk een vuile misdaad moet terstond een onmenselijk barbarisme doen ontstaan. De tweede wet is, dat niet slechts geweld aan de ouders gepleegd, gewroken wordt, maar ook het vervloeken, hetgeen tot lichtvaardigheid in het bespotten en tot gruwelijke verachting voortschrijdt..

De herhaling en nadere verscherping van het vijfde gebod met de bijvoeging van de straf, volgt nu onmiddellijk, omdat er een groot verband bestaat tussen de eer van God en de eer van de ouders. De ouders zijn de plaatsvervangers van God voor het kind. De ouders heeft God tot het dragen van een gedeelte van Zijn Souverein gezag aangesteld, opdat zij op aarde, ten opzichte van de kinderen, Zijn rechten en instellingen zouden handhaven. Wie de ouders niet eert, eert ook God niet..

Vers 9

9. a) Als er iemand is, die zijn vader of zijn moeder in plaats van te eren, zoals Ik geboden heb (Leviticus 19:3) zal gevloekt, gesmaad of met lastering zal verwenst hebben, die zal zeker gedood worden (Exodus 21:15,Exodus 21:17). Hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt: dus een bloedschuld op zich geladen, (Leviticus 17:4) zijn bloed is op hem!

a) Proverbs 20:20 Matthew 15:4 De schending van het vijfde gebod wordt nu met de doodstraf gestraft. Niet echter geld dit hen alleen, die jegens hun ouders, op welke wijze ook, zich goddeloos gedragen, maar ook toont het genoeg, dat het recht van de ouders heilig is, dat niet kan geschonden worden, zonder dat dit tot de grootste misdaad wordt gerekend. Wij weten, dat de vadermoordenaar, als de afschuwelijkste van alle moorden, eertijds in een leren zak werd genaaid en in het water geworpen. God nu gaat verder, omdat Hij beveelt van de aardbodem te verwijderen, wie hun wrede handen aan de ouders slaan, of jegens hen zich verachtelijk gedragen. De mishandelingen nu werden niet alleen voor moord gerekend, maar iedere onstuimige behandeling, ook al was geen wond toegebracht. Indien iemand daarom met een knuppel of met de vuist vader of moeder had geslagen, voor zo dolle woede gold dezelfde straf als voor moord. En zeker, het is een afschuwelijk monster een zoon, die niet aarzelt tegen hen, van wie hij het leven ontving, op te staan, en het niet straffen van zulk een vuile misdaad moet terstond een onmenselijk barbarisme doen ontstaan. De tweede wet is, dat niet slechts geweld aan de ouders gepleegd, gewroken wordt, maar ook het vervloeken, hetgeen tot lichtvaardigheid in het bespotten en tot gruwelijke verachting voortschrijdt..

De herhaling en nadere verscherping van het vijfde gebod met de bijvoeging van de straf, volgt nu onmiddellijk, omdat er een groot verband bestaat tussen de eer van God en de eer van de ouders. De ouders zijn de plaatsvervangers van God voor het kind. De ouders heeft God tot het dragen van een gedeelte van Zijn Souverein gezag aangesteld, opdat zij op aarde, ten opzichte van de kinderen, Zijn rechten en instellingen zouden handhaven. Wie de ouders niet eert, eert ook God niet..

Vers 10

10. Een man ook, die met iemands vrouw overspel zal gedaan hebben (Leviticus 18:20), omdat hij met de vrouw van zijn naaste overspel gedaan heeft en zij zich tot een dergelijke daad verleiden liet (Deuteronomy 22:22), zal (evenzo) zeker gedood worden, en wel niet alleen hij, maar beide de overspeler en de overspeelster.

a) John 8:5

Vers 10

10. Een man ook, die met iemands vrouw overspel zal gedaan hebben (Leviticus 18:20), omdat hij met de vrouw van zijn naaste overspel gedaan heeft en zij zich tot een dergelijke daad verleiden liet (Deuteronomy 22:22), zal (evenzo) zeker gedood worden, en wel niet alleen hij, maar beide de overspeler en de overspeelster.

a) John 8:5

Vers 11

11. En een man, die bij de vrouw van zijn vader gelegen zal hebben, heeft de schaamte van zijn vader ontdekt, zijn echtelijk bed geschonden, ook al heeft hij zich na de dood van de vader zijn moeder tot vrouw genomen, zij beiden zullen als schuldig aan echtbreuk (Leviticus 20:10) en aan bloedschande (Leviticus 18:7), zeker gedood worden: hun bloed is op hen!

Vers 11

11. En een man, die bij de vrouw van zijn vader gelegen zal hebben, heeft de schaamte van zijn vader ontdekt, zijn echtelijk bed geschonden, ook al heeft hij zich na de dood van de vader zijn moeder tot vrouw genomen, zij beiden zullen als schuldig aan echtbreuk (Leviticus 20:10) en aan bloedschande (Leviticus 18:7), zeker gedood worden: hun bloed is op hen!

Vers 12

12. Evenzo, als een man bij de vrouw van zijn zoon, zijn schoondochter, zal gelegen hebben, zij zullen beiden zeker gedood worden; zij hebben een gruwelijke vermenging,bloedschande gedaan: volgens Leviticus 18:15 maggeen geslachtsgemeenschap, hetzij in, hetzij buiten de echt tussen hen plaats hebben, hun bloed is op hen!

Vers 12

12. Evenzo, als een man bij de vrouw van zijn zoon, zijn schoondochter, zal gelegen hebben, zij zullen beiden zeker gedood worden; zij hebben een gruwelijke vermenging,bloedschande gedaan: volgens Leviticus 18:15 maggeen geslachtsgemeenschap, hetzij in, hetzij buiten de echt tussen hen plaats hebben, hun bloed is op hen!

Vers 13

13. Wanneer ook een man bij een manspersoon, een schandjongen (1 Kings 15:12), zal gelegen hebben met vrouwelijke bijligging (Leviticus 18:22), zij beiden hebben een gruwel gedaan, zij zullen zeker gedood worden: hun bloed is op hen!

14. En wanneer een man een vrouw en bovendien haar moeder zal genomen hebben (Leviticus 18:17), het is een schandelijke daad; men zal hem en diens moeder en dochter, na ze gedood te hebben, met vuur verbranden (Genesis 38:24); opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij, 1) maar dadelijk met wortel en tak wordt uitgeroeid.

1) Aan een levend verbrand worden, zoals dit bij de Babyloniërs voorkwam (Jeremia. 29:22 Daniël3 ) kan hier niet gedacht worden; dit blijkt duidelijk uit de handelswijze met Achan Joshua 7:25). Zowel dit verbranden van het lichaam als het ophangen daarvan aan een boom of paal, waarover in Numbers 25:4 en Deuteronomy 21:22 gesproken wordt, is slechts een verzwaring van de doodstraf, nadat deze reeds op de gewone wijze, voltrokken is, tot des te groter schande over de misdadiger, zoals men dan ook tot ditzelfde doel het lichaam of de as nog met een steenhoop bedekte Joshua 7:25; Joshua 8:29; 2 Samuel 18:17).

Vers 13

13. Wanneer ook een man bij een manspersoon, een schandjongen (1 Kings 15:12), zal gelegen hebben met vrouwelijke bijligging (Leviticus 18:22), zij beiden hebben een gruwel gedaan, zij zullen zeker gedood worden: hun bloed is op hen!

14. En wanneer een man een vrouw en bovendien haar moeder zal genomen hebben (Leviticus 18:17), het is een schandelijke daad; men zal hem en diens moeder en dochter, na ze gedood te hebben, met vuur verbranden (Genesis 38:24); opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij, 1) maar dadelijk met wortel en tak wordt uitgeroeid.

1) Aan een levend verbrand worden, zoals dit bij de Babyloniërs voorkwam (Jeremia. 29:22 Daniël3 ) kan hier niet gedacht worden; dit blijkt duidelijk uit de handelswijze met Achan Joshua 7:25). Zowel dit verbranden van het lichaam als het ophangen daarvan aan een boom of paal, waarover in Numbers 25:4 en Deuteronomy 21:22 gesproken wordt, is slechts een verzwaring van de doodstraf, nadat deze reeds op de gewone wijze, voltrokken is, tot des te groter schande over de misdadiger, zoals men dan ook tot ditzelfde doel het lichaam of de as nog met een steenhoop bedekte Joshua 7:25; Joshua 8:29; 2 Samuel 18:17).

Vers 14

14. En wanneer een man een vrouw en bovendien haar moeder zal genomen hebben (Leviticus 18:17), het is een schandelijke daad; men zal hem en diens moeder en dochter, na ze gedood te hebben, met vuur verbranden (Genesis 38:24); opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij, 1) maar dadelijk met wortel en tak wordt uitgeroeid. 1) Aan een levend verbrand worden, zoals dit bij de Babyloniërs voorkwam (Jeremia. 29:22 Daniël3 ) kan hier niet gedacht worden; dit blijkt duidelijk uit de handelswijze met Achan Joshua 7:25). Zowel dit verbranden van het lichaam als het ophangen daarvan aan een boom of paal, waarover in Numbers 25:4 en Deuteronomy 21:22 gesproken wordt, is slechts een verzwaring van de doodstraf, nadat deze reeds op de gewone wijze, voltrokken is, tot des te groter schande over de misdadiger, zoals men dan ook tot ditzelfde doel het lichaam of de as nog met een steenhoop bedekte Joshua 7:25; Joshua 8:29; 2 Samuel 18:17).

Vers 14

14. En wanneer een man een vrouw en bovendien haar moeder zal genomen hebben (Leviticus 18:17), het is een schandelijke daad; men zal hem en diens moeder en dochter, na ze gedood te hebben, met vuur verbranden (Genesis 38:24); opdat geen schandelijke daad in het midden van u zij, 1) maar dadelijk met wortel en tak wordt uitgeroeid. 1) Aan een levend verbrand worden, zoals dit bij de Babyloniërs voorkwam (Jeremia. 29:22 Daniël3 ) kan hier niet gedacht worden; dit blijkt duidelijk uit de handelswijze met Achan Joshua 7:25). Zowel dit verbranden van het lichaam als het ophangen daarvan aan een boom of paal, waarover in Numbers 25:4 en Deuteronomy 21:22 gesproken wordt, is slechts een verzwaring van de doodstraf, nadat deze reeds op de gewone wijze, voltrokken is, tot des te groter schande over de misdadiger, zoals men dan ook tot ditzelfde doel het lichaam of de as nog met een steenhoop bedekte Joshua 7:25; Joshua 8:29; 2 Samuel 18:17).

Vers 15

15. Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben (Leviticus 18:23) hij zal zeker gedood worden; ook zult gij het beest, waarmee hij zichverontreinigd heeft, doden,

Vers 15

15. Daartoe als een man bij enig vee zal gelegen hebben (Leviticus 18:23) hij zal zeker gedood worden; ook zult gij het beest, waarmee hij zichverontreinigd heeft, doden,

Vers 16

16. Alzo wanneer een vrouw tot enig beest genaderd zal zijn, (Leviticus 18:23) om daarmee te doen te hebben, zo zult gij die vrouw en dat beest doden; zij beide, zowel de vrouw als het misbruikte vee, zullen zeker gedood worden: hun bloed is op hen! 1)

1) Hieruit maken wij op, hoezeer deze soort van schanddaad God mishaagt, omdat Hij ook de dieren, welke toen zonder schuld zijn, ten dode doemt..

Vers 16

16. Alzo wanneer een vrouw tot enig beest genaderd zal zijn, (Leviticus 18:23) om daarmee te doen te hebben, zo zult gij die vrouw en dat beest doden; zij beide, zowel de vrouw als het misbruikte vee, zullen zeker gedood worden: hun bloed is op hen! 1)

1) Hieruit maken wij op, hoezeer deze soort van schanddaad God mishaagt, omdat Hij ook de dieren, welke toen zonder schuld zijn, ten dode doemt..

Vers 17

17. En als een man zijn zuster, de dochter van zijn vader, of de dochter van zijn moeder (Leviticus 18:9,Leviticus 18:11) zal genomen hebben en hij haar schaamte gezien en zij zijn schaamte zal gezien hebben, hij met haaren zij met hem vleselijke gemeenschap heeft, het is een schandvlek; het is bloedschande, daarom zullen zij voor de ogen van de kinderen van hun volk uitgeroeid worden: want hij heeft tegen Mijn uitdrukkelijk verbod, de schaamte van zijn zuster ontdekt, hij zal zijn ongerechtigheid dragen, en daarvoor boeten.

Vers 17

17. En als een man zijn zuster, de dochter van zijn vader, of de dochter van zijn moeder (Leviticus 18:9,Leviticus 18:11) zal genomen hebben en hij haar schaamte gezien en zij zijn schaamte zal gezien hebben, hij met haaren zij met hem vleselijke gemeenschap heeft, het is een schandvlek; het is bloedschande, daarom zullen zij voor de ogen van de kinderen van hun volk uitgeroeid worden: want hij heeft tegen Mijn uitdrukkelijk verbod, de schaamte van zijn zuster ontdekt, hij zal zijn ongerechtigheid dragen, en daarvoor boeten.

Vers 18

18. En als een man bij een vrouw, die haar ziekte, de maandelijkse vloed, heeft, zal gelegen (Leviticus 18:19) en haar schaamte ontdekt, haar fontein, haar van bloed vloeiende schaamte ontbloot, 1) en zijzelf om de man ter wille te zijn, in plaats van hem af te wijzen, de fontein van haar bloed ontdekt zal hebben, zo zullen zij beiden uit het midden van hun volk uitgeroeid worden. 2)

1) Uit de hardheid van de straf kan de zwaarte van de overtreding gekend worden, en wel bleek, wanneer zij zich met zo grote schandelijkheid afgaven, bij man en vrouw geen gevoel van schaamte meer overgebleven. Aldus beschouwt God haar niet slechts als een misdaad, maar ook als een redeloze aanval van wellust, waardoor de mens zo aangetast wordt, dat hij elk natuurlijk gevoel heeft uitgeschud. Welke liederlijkheid zou hij schuwen, die tot zo grote teugeloosheid vervalt, dat hij een hindernis, welke de beesten zelfs in hun driften terughoudt, doorbreekt? Laten wij er ons dan niet over verwonderen, dat God van een dergelijke liederlijkheid een streng wreker is..

Hier wordt de zonde met de dood gestraft, omdat bij beide geen onwetendheid kan voorgewend worden, daar de zaak, hier veroordeeld, opzettelijk gebeurt. In Leviticus 15:24 gebeurde het onopzettelijk..

2) Zoals de uitdrukking: "de dood sterven" betekent ook de spreekwijs: "uit het midden van het volk uitgeroeid worden," in al deze strafbepalingen voorkomende, de dood door steniging. De vleselijke gemeenschap met de moeder (Leviticus 18:7) en kleindochter (Leviticus 18:10) wordt hier niet bijzonder vermeld, daar de strafbaarheid van deze zonde als vanzelf spreekt. Voor de volgende drie gevallen (Leviticus 20:19,Leviticus 20:20,Leviticus 20:21) wordt nu geen burgerlijke of gemeentelijke straf bepaald; maar de Heere houdt zich het recht van de bestraffing voor en bedreigt zo'n huwelijk met kinderloosheid..

Vers 18

18. En als een man bij een vrouw, die haar ziekte, de maandelijkse vloed, heeft, zal gelegen (Leviticus 18:19) en haar schaamte ontdekt, haar fontein, haar van bloed vloeiende schaamte ontbloot, 1) en zijzelf om de man ter wille te zijn, in plaats van hem af te wijzen, de fontein van haar bloed ontdekt zal hebben, zo zullen zij beiden uit het midden van hun volk uitgeroeid worden. 2)

1) Uit de hardheid van de straf kan de zwaarte van de overtreding gekend worden, en wel bleek, wanneer zij zich met zo grote schandelijkheid afgaven, bij man en vrouw geen gevoel van schaamte meer overgebleven. Aldus beschouwt God haar niet slechts als een misdaad, maar ook als een redeloze aanval van wellust, waardoor de mens zo aangetast wordt, dat hij elk natuurlijk gevoel heeft uitgeschud. Welke liederlijkheid zou hij schuwen, die tot zo grote teugeloosheid vervalt, dat hij een hindernis, welke de beesten zelfs in hun driften terughoudt, doorbreekt? Laten wij er ons dan niet over verwonderen, dat God van een dergelijke liederlijkheid een streng wreker is..

Hier wordt de zonde met de dood gestraft, omdat bij beide geen onwetendheid kan voorgewend worden, daar de zaak, hier veroordeeld, opzettelijk gebeurt. In Leviticus 15:24 gebeurde het onopzettelijk..

2) Zoals de uitdrukking: "de dood sterven" betekent ook de spreekwijs: "uit het midden van het volk uitgeroeid worden," in al deze strafbepalingen voorkomende, de dood door steniging. De vleselijke gemeenschap met de moeder (Leviticus 18:7) en kleindochter (Leviticus 18:10) wordt hier niet bijzonder vermeld, daar de strafbaarheid van deze zonde als vanzelf spreekt. Voor de volgende drie gevallen (Leviticus 20:19,Leviticus 20:20,Leviticus 20:21) wordt nu geen burgerlijke of gemeentelijke straf bepaald; maar de Heere houdt zich het recht van de bestraffing voor en bedreigt zo'n huwelijk met kinderloosheid..

Vers 19

19. Daartoe zult gij de schaamte van de zuster van uw moeder en van de zuster van uw vader niet ontdekken (Leviticus 18:12,Leviticus 18:13); omdat hij, die zijn tante van moeders of vaders zijde ten huwelijk neemt, zijn nabestaande ontbloot heeft, zullen zij beide, man en vrouw, die alzo in bloedschande leven, hun ongerechtigheid dragen; daarin dat Ik hun de huwelijkszegen onthoud.

Vers 19

19. Daartoe zult gij de schaamte van de zuster van uw moeder en van de zuster van uw vader niet ontdekken (Leviticus 18:12,Leviticus 18:13); omdat hij, die zijn tante van moeders of vaders zijde ten huwelijk neemt, zijn nabestaande ontbloot heeft, zullen zij beide, man en vrouw, die alzo in bloedschande leven, hun ongerechtigheid dragen; daarin dat Ik hun de huwelijkszegen onthoud.

Vers 20

20. Als ook een man bij zijn tante zal gelegen hebben, hij heeft de schaamte van zijn oom ontdekt, wat volgens Leviticus 18:14 ongeoorloofd is; zij zullen hun zonde dragen; zonder kinderen zullen zij sterven. 1)

1) Hierover zijn de meningen verschillend. De meesten vatten het op in de zin, dat God zulke huwelijken met kinderloosheid zou straffen. Anderen echter o.a. Junius, dat de overheid zulke personen terstond gerechtelijk moest laten doden, opdat geen kinderen zouden verwekt worden. De eerste mening is het aannemelijkst..

Vers 20

20. Als ook een man bij zijn tante zal gelegen hebben, hij heeft de schaamte van zijn oom ontdekt, wat volgens Leviticus 18:14 ongeoorloofd is; zij zullen hun zonde dragen; zonder kinderen zullen zij sterven. 1)

1) Hierover zijn de meningen verschillend. De meesten vatten het op in de zin, dat God zulke huwelijken met kinderloosheid zou straffen. Anderen echter o.a. Junius, dat de overheid zulke personen terstond gerechtelijk moest laten doden, opdat geen kinderen zouden verwekt worden. De eerste mening is het aannemelijkst..

Vers 21

21. En wanneer een man de vrouw van zijn broeder zal genomen hebben, het is (Leviticus 18:16) onreinheid; hij heeft de schaamte van zijn broeder ontdekt; zij zullen evenzo zonder kinderen zijn.

Vers 21

21. En wanneer een man de vrouw van zijn broeder zal genomen hebben, het is (Leviticus 18:16) onreinheid; hij heeft de schaamte van zijn broeder ontdekt; zij zullen evenzo zonder kinderen zijn.

Vers 22

22. Onderhoudt dan al Mijn instellingen en al Mijn rechten, die Ik u hiermee geboden heb en doet deze; opdat u dat land, waarheen Ik u brengt, om daarin te wonen, nietuitspuwe. 1) 1) Voor de derde maal trekt God de Israëlieten van het navolgen van de heidenen af en vermaant hen, dat zij zich zullen houden binnen de grenzen van de wet. Hetgeen ik heb herinnerd als niet zonder overleg gedaan te zijn, omdat men overigens zo licht geneigd zou zijn een slechte gewoonte goed te keuren. Verder, opdat zij het juk niet zouden afschudden, nadat Hij gezegd heeft, dat de volken van Kanan wegens soortgelijke verontreiniging uitgeroeid werden, voegt Hij er bij, dat onder deze voorwaarden zij van dat land bezitters zouden worden, indien zij zich zouden afhouden van hun onheilige zeden..

Vers 22

22. Onderhoudt dan al Mijn instellingen en al Mijn rechten, die Ik u hiermee geboden heb en doet deze; opdat u dat land, waarheen Ik u brengt, om daarin te wonen, nietuitspuwe. 1) 1) Voor de derde maal trekt God de Israëlieten van het navolgen van de heidenen af en vermaant hen, dat zij zich zullen houden binnen de grenzen van de wet. Hetgeen ik heb herinnerd als niet zonder overleg gedaan te zijn, omdat men overigens zo licht geneigd zou zijn een slechte gewoonte goed te keuren. Verder, opdat zij het juk niet zouden afschudden, nadat Hij gezegd heeft, dat de volken van Kanan wegens soortgelijke verontreiniging uitgeroeid werden, voegt Hij er bij, dat onder deze voorwaarden zij van dat land bezitters zouden worden, indien zij zich zouden afhouden van hun onheilige zeden..

Vers 23

23. En wandelt niet in de instellingen van het volk, dat Ik voor uw aangezicht uitwerp (Leviticus 18:3); want al deze dingen hebben zij gedaan, daarom ben Ik op hen verdrietig geworden (Leviticus 18:24).

Vers 23

23. En wandelt niet in de instellingen van het volk, dat Ik voor uw aangezicht uitwerp (Leviticus 18:3); want al deze dingen hebben zij gedaan, daarom ben Ik op hen verdrietig geworden (Leviticus 18:24).

Vers 24

24. En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij het erfelijk bezit, a) een land vloeiende van melk en honing: en dat land is zo (Leviticus 3:17). Ik ben de HEERE, uw God, die u van de overige volken afgezonderd, en Mij tot een heilig volk (Exodus 22:31), gemaakt heb!

a) Exodus 3:8

Vers 24

24. En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij het erfelijk bezit, a) een land vloeiende van melk en honing: en dat land is zo (Leviticus 3:17). Ik ben de HEERE, uw God, die u van de overige volken afgezonderd, en Mij tot een heilig volk (Exodus 22:31), gemaakt heb!

a) Exodus 3:8

Vers 25

25. a) Daarom zult gij, tot een uiterlijk teken van het tussen u en hen bestaande verschil, naar Mijn bevel (Leviticus 11:1), onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen het onrein en het rein gevogelte; en gij zult uw zielen u niet verfoeielijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op de aardbodem kruipt, dat Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein en niet bruikbaar houdt.

a) Leviticus 11:2 Deuteronomy 14:4

Dat dit gebod met het einde van het vorige vers in verband staat, is voor mij niet twijfelachtig. Want ofschoon hij om deze reden van de ontucht en bloedschuld afschrikt, waarvan hij melding heeft gemaakt, toch heeft Hij tegelijk het oog op de tegenwoordige onderwijzing, zodat het is als in de plaats van een voorafspraak. Kortom, twee zaken vermeldt Hij hier, omdat God daarmee kort zijn plan aanwijst, dat hij niet slechts op het oog heeft de ongeoorloofde en schandelijke paring, maar ook, waarom Hij zijn volk verbiedt de onreine dieren te eten. Daarom zegt Hij: Ik ben alzo uw God, die U heb afgezonderd van de volkeren. Waaruit volgt, dat hun om geen andere reden werd verboden het eten van die dieren, dan om daaruit weer te leren, zich ijverig te wachten voor en zich verder af te houden van alle onreinheden van de heidenen. De reinheid heeft Hij hen tevoren, onder vele symbolen, geboden, nu strekt Hij die ook uit tot de dieren. En die rede is terdege op te merken, dat het onderscheid tussen de spijzen hun wordt voorgehouden, opdat zij zich op reinheid zullen toeleggen. Want het zou iets hards zijn, wat hen gezegd wordt, zo wij niet wisten, dat het verbod tot dat doel is gegeven, dat zij zich in geen enkel geval met de heidenen zouden vermengen. Daarom wordt voor de tweede maal herhaald, dat zij afgezonderd zijn, om erfgenamen van God te wezen. Waaruit volgt, dat zij de heiligheid hadden te oefenen, omdat zij zich naar het voorbeeld van God zouden vormen. Nu kan het niet twijfelachtig zijn, of het genot van de spijs, dat voorgesteld wordt, is een aanhangsel van het eerste gebod. Door welke regels overgeleverd wordt, God plechtig en zuiver te dienen. En zo wordt de Godsverering van alle bijgelovige vermengingen gezuiverd..

Vers 25

25. a) Daarom zult gij, tot een uiterlijk teken van het tussen u en hen bestaande verschil, naar Mijn bevel (Leviticus 11:1), onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen het onrein en het rein gevogelte; en gij zult uw zielen u niet verfoeielijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op de aardbodem kruipt, dat Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein en niet bruikbaar houdt.

a) Leviticus 11:2 Deuteronomy 14:4

Dat dit gebod met het einde van het vorige vers in verband staat, is voor mij niet twijfelachtig. Want ofschoon hij om deze reden van de ontucht en bloedschuld afschrikt, waarvan hij melding heeft gemaakt, toch heeft Hij tegelijk het oog op de tegenwoordige onderwijzing, zodat het is als in de plaats van een voorafspraak. Kortom, twee zaken vermeldt Hij hier, omdat God daarmee kort zijn plan aanwijst, dat hij niet slechts op het oog heeft de ongeoorloofde en schandelijke paring, maar ook, waarom Hij zijn volk verbiedt de onreine dieren te eten. Daarom zegt Hij: Ik ben alzo uw God, die U heb afgezonderd van de volkeren. Waaruit volgt, dat hun om geen andere reden werd verboden het eten van die dieren, dan om daaruit weer te leren, zich ijverig te wachten voor en zich verder af te houden van alle onreinheden van de heidenen. De reinheid heeft Hij hen tevoren, onder vele symbolen, geboden, nu strekt Hij die ook uit tot de dieren. En die rede is terdege op te merken, dat het onderscheid tussen de spijzen hun wordt voorgehouden, opdat zij zich op reinheid zullen toeleggen. Want het zou iets hards zijn, wat hen gezegd wordt, zo wij niet wisten, dat het verbod tot dat doel is gegeven, dat zij zich in geen enkel geval met de heidenen zouden vermengen. Daarom wordt voor de tweede maal herhaald, dat zij afgezonderd zijn, om erfgenamen van God te wezen. Waaruit volgt, dat zij de heiligheid hadden te oefenen, omdat zij zich naar het voorbeeld van God zouden vormen. Nu kan het niet twijfelachtig zijn, of het genot van de spijs, dat voorgesteld wordt, is een aanhangsel van het eerste gebod. Door welke regels overgeleverd wordt, God plechtig en zuiver te dienen. En zo wordt de Godsverering van alle bijgelovige vermengingen gezuiverd..

Vers 26

26. En gij zult Mij heilig zijn, u in alle dingen als aan Mij geheiligd beschouwen, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij van Mij, Mijn eigendomsvolk (Exodus 19:4-Exodus 19:6), zou zijn.

Vers 26

26. En gij zult Mij heilig zijn, u in alle dingen als aan Mij geheiligd beschouwen, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij van Mij, Mijn eigendomsvolk (Exodus 19:4-Exodus 19:6), zou zijn.

Vers 27

27. a) Als nu een man of vrouw in zich een waarzeggende geest zal hebben, of een duivelskunstenaar zal zijn, zij zullen zeker gedood worden; men zal hen met stenen stenigen; hun bloed is op hen (Exodus 22:18).

a)Deuteronomy 18:10; 1 Samuel 28:7

Dus toonde God, dat Hij het boze uit het midden van zijn volk wilde weggedaan hebben en dat Hij de zonde van zijn volk in het geheel niet wilde dulden, waarom niet alleen degenen, die ze bedreven, maar ook degenen die de bevorderaars waren, en ook zij, die de zonde konden beletten, nochthans deze door de vingers zagen, allen even schuldig en strafbaar waren..

Vers 27

27. a) Als nu een man of vrouw in zich een waarzeggende geest zal hebben, of een duivelskunstenaar zal zijn, zij zullen zeker gedood worden; men zal hen met stenen stenigen; hun bloed is op hen (Exodus 22:18).

a)Deuteronomy 18:10; 1 Samuel 28:7

Dus toonde God, dat Hij het boze uit het midden van zijn volk wilde weggedaan hebben en dat Hij de zonde van zijn volk in het geheel niet wilde dulden, waarom niet alleen degenen, die ze bedreven, maar ook degenen die de bevorderaars waren, en ook zij, die de zonde konden beletten, nochthans deze door de vingers zagen, allen even schuldig en strafbaar waren..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile