Lectionary Calendar
Wednesday, May 29th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Nahum 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NAHUM 2

Nahum 2:1.

VERWOESTING DER STAD NINEVE.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NAHUM 2

Nahum 2:1.

VERWOESTING DER STAD NINEVE.

Vers 1

1. De verstrooier, de machtige, dien de Heere zendt, om uwe macht te vernietigen en uwe bewoners te verstrooien, trekt tegen uw aangezicht op, o Ninev! om een leger voor uwe muren te vergaderen, bewaar de vesting, verzamel al uwe krachten, of gij tegenstand zoudt kunnen bieden, bezichtig den weg, op welken de vijanden nader trekken, sterk de lenden, versterk de kracht zeer, opdat zij de stad niet binnendringen.

Vers 1

1. De verstrooier, de machtige, dien de Heere zendt, om uwe macht te vernietigen en uwe bewoners te verstrooien, trekt tegen uw aangezicht op, o Ninev! om een leger voor uwe muren te vergaderen, bewaar de vesting, verzamel al uwe krachten, of gij tegenstand zoudt kunnen bieden, bezichtig den weg, op welken de vijanden nader trekken, sterk de lenden, versterk de kracht zeer, opdat zij de stad niet binnendringen.

Vers 2

2. Maar al uwe krachtsinspanning zal u niet redden; gij wordt nu vernietigd, want de HEERE heeft dat vast besloten; Hij heeft de hovaardij Jakobs afgewend; Hij zal de goddelijke heerlijkheid, op welke Jakob, het gehele van Jakob afstammende volk met recht trots kan zijn, weer oprichten, gelijk de hovaardij Israëls 1), waarop het volk Gods, dat in den strijder met God zijne hemelse roeping erkent, trots is; want de a) ledigmakers de plunderaars, de volken der wereld, namelijk Assur, hebben ze ledig gemaakt, hoewel zij Gods wijnberg zijn, en zij hebben hunjonge edele wijnranken (Isaiah 16:8), de leden van Mijn volk, verdorven, daarom staat de Heere nu tegen u op, om dien smaad te wreken.

a) Psalms 80:13. Isaiah 10:12.

1) Zowel de naam van Jakob, alsook Israël geeft hier het gehele volk der 12 stammen te kennen, niet Jakob het rijk van Juda, Israël het ten ondergegane rijk van Israël; want Nahum denkt nergens dan aan dat laatste. De Profeet noemt echter deze twee namen voor hetzelfde volk, om daarmee zijne natuurlijke en zijne geestelijke afstamming, zijn nationaal en goddelijk karakter, zijne aardse en hemelse roeping te kennen te geven, en bij deze gewichtige belofte zamen te vatten, als wilde hij zeggen: De Heere zal de grootheid des volks weer zo herstellen, dat het natuurlijke volk geheel in het geestelijke opgaat, de gehele natie een waar volk Gods wordt, ieder in `t bijzonder, die lichamelijk tot het volk behoort, een kind Gods is.

In welk enen zin wij deze woorden lezen, hetzij van de vernedering van Israëls hovaardij, welke vernedering nu eerlang een einde nemen zou, hetzij van den luister van Jakob, welke de Heere nu zou doen herleven, altijd ligt er de zin in, dat het oordeel zou wederkeren op de Assyriërs, welke Israël hadden geroofd. Zeker is het dus, dat het volk, waarop de Heere ene bijzondere betrekking heeft aangenomen, onder hetwelk Hij Zijne kerk en erfenis had, het bestendig en onberouwelijk voorwerp Zijner liefde en uitnemende begunstiging blijft. Kastijden mag Hij het, zwaar en ontzettend kastijden, zelfs in de handen der vijanden overleveren en in ballingschap voeren, nochthans verzaakt Hij Zijne betrekking daarop niet. Hij beschouwt en behandelt het als het tederste voorwerp Zijner gunst, bewaakt het als de appel van Zijn oog, omdat Hij er Zijne uitverkorenen onder heeft, omdat zij beminden om der vaderen wil zijn, met welke Hij Zijn verbond heeft opgericht, en omdat Hij Zijnen groten naam in den weg der genade voor het oog der ganse aarde daarin verheerlijken wil. In zulk ene schatting staat daar de gemeente, naar den naam des Zoons genoemd, bij den hogen en heiligen God door alle tijden heen, niet om haars zelfs wil, maar om Zijn eeuwig en vrijmachtig ontwerp der genade, om Zijns Zoons, om des Verbonds wil. Daarin ligt de vastheid voor onze geloofsbeschouwing en verwachting, te midden van al de woeling der zonde; hierin vinden wij een vasten grond der vertroosting in donkere dagen, en dit is de spoorslag tot godzaligheid en getrouwe behartiging van het Evangelie, dat tot ons komt. Hoe zwaar ook de hand Gods op Zijne gemeente tot hare kastijding rust, en welke volken daartoe ook gebruikt worden, het oordeel keert eens weer in gerechtigheid. Assur, hetwelk een leeuwehol gelijk was, dat alles verslond, zou tegen den Almachtige niets vermogen, en eens gewis vernederd en vernietigd worden. Als het de tijd des Heeren is, en Zijn doel ter kastijding en loutering Zijner gemeente wordt bereikt, dan staat de Allerhoogste op, om Zijne en Zijner erfenis vijanden te verdelgen. Dit is ene zekere verwachting, reeds dikwijls door de uitkomst gestaafd, zij blijft tot aan de voleinding der eeuwen, terwijl de beloften, welke daaraan gegeven zijn, eenmaal zo zeker zullen vervuld worden, als dit woord van Nahum vervulling gevonden heeft.

Vers 2

2. Maar al uwe krachtsinspanning zal u niet redden; gij wordt nu vernietigd, want de HEERE heeft dat vast besloten; Hij heeft de hovaardij Jakobs afgewend; Hij zal de goddelijke heerlijkheid, op welke Jakob, het gehele van Jakob afstammende volk met recht trots kan zijn, weer oprichten, gelijk de hovaardij Israëls 1), waarop het volk Gods, dat in den strijder met God zijne hemelse roeping erkent, trots is; want de a) ledigmakers de plunderaars, de volken der wereld, namelijk Assur, hebben ze ledig gemaakt, hoewel zij Gods wijnberg zijn, en zij hebben hunjonge edele wijnranken (Isaiah 16:8), de leden van Mijn volk, verdorven, daarom staat de Heere nu tegen u op, om dien smaad te wreken.

a) Psalms 80:13. Isaiah 10:12.

1) Zowel de naam van Jakob, alsook Israël geeft hier het gehele volk der 12 stammen te kennen, niet Jakob het rijk van Juda, Israël het ten ondergegane rijk van Israël; want Nahum denkt nergens dan aan dat laatste. De Profeet noemt echter deze twee namen voor hetzelfde volk, om daarmee zijne natuurlijke en zijne geestelijke afstamming, zijn nationaal en goddelijk karakter, zijne aardse en hemelse roeping te kennen te geven, en bij deze gewichtige belofte zamen te vatten, als wilde hij zeggen: De Heere zal de grootheid des volks weer zo herstellen, dat het natuurlijke volk geheel in het geestelijke opgaat, de gehele natie een waar volk Gods wordt, ieder in `t bijzonder, die lichamelijk tot het volk behoort, een kind Gods is.

In welk enen zin wij deze woorden lezen, hetzij van de vernedering van Israëls hovaardij, welke vernedering nu eerlang een einde nemen zou, hetzij van den luister van Jakob, welke de Heere nu zou doen herleven, altijd ligt er de zin in, dat het oordeel zou wederkeren op de Assyriërs, welke Israël hadden geroofd. Zeker is het dus, dat het volk, waarop de Heere ene bijzondere betrekking heeft aangenomen, onder hetwelk Hij Zijne kerk en erfenis had, het bestendig en onberouwelijk voorwerp Zijner liefde en uitnemende begunstiging blijft. Kastijden mag Hij het, zwaar en ontzettend kastijden, zelfs in de handen der vijanden overleveren en in ballingschap voeren, nochthans verzaakt Hij Zijne betrekking daarop niet. Hij beschouwt en behandelt het als het tederste voorwerp Zijner gunst, bewaakt het als de appel van Zijn oog, omdat Hij er Zijne uitverkorenen onder heeft, omdat zij beminden om der vaderen wil zijn, met welke Hij Zijn verbond heeft opgericht, en omdat Hij Zijnen groten naam in den weg der genade voor het oog der ganse aarde daarin verheerlijken wil. In zulk ene schatting staat daar de gemeente, naar den naam des Zoons genoemd, bij den hogen en heiligen God door alle tijden heen, niet om haars zelfs wil, maar om Zijn eeuwig en vrijmachtig ontwerp der genade, om Zijns Zoons, om des Verbonds wil. Daarin ligt de vastheid voor onze geloofsbeschouwing en verwachting, te midden van al de woeling der zonde; hierin vinden wij een vasten grond der vertroosting in donkere dagen, en dit is de spoorslag tot godzaligheid en getrouwe behartiging van het Evangelie, dat tot ons komt. Hoe zwaar ook de hand Gods op Zijne gemeente tot hare kastijding rust, en welke volken daartoe ook gebruikt worden, het oordeel keert eens weer in gerechtigheid. Assur, hetwelk een leeuwehol gelijk was, dat alles verslond, zou tegen den Almachtige niets vermogen, en eens gewis vernederd en vernietigd worden. Als het de tijd des Heeren is, en Zijn doel ter kastijding en loutering Zijner gemeente wordt bereikt, dan staat de Allerhoogste op, om Zijne en Zijner erfenis vijanden te verdelgen. Dit is ene zekere verwachting, reeds dikwijls door de uitkomst gestaafd, zij blijft tot aan de voleinding der eeuwen, terwijl de beloften, welke daaraan gegeven zijn, eenmaal zo zeker zullen vervuld worden, als dit woord van Nahum vervulling gevonden heeft.

Vers 3

3. Daarom zal op Gods bevel een machtig leger tegen u, o Ninev! aanrukken. De schilden Zijner helden, dier door den Heere tot volvoering van Zijn gericht gezonden helden, zijn rood gemaakt, zijn schitterende van goud, een zinnebeeld van den blijden moed dier strijders; de kloeke mannen zijn scharlakenvervig 1), zijn gekleed in purper, de afbeelding van het hun opgedragen bloedig gericht, de wagens zijn in het vuur der fakkelen, zijn met allerlei metalen sieraden 2) opgepronkt, ten dage als Hij Zichtegen u ten strijde bereidt, en de spiesen worden geschud, zij zwaaien die met zo veel moed, dat in de verte hun geflikker wordt gezien.

1) De Profeet verzamelt al de kracht zijner rede om de vreselijke grootheid der gebeurtenis voor het gezicht en gehoor tot de indrukwekkendste aanschouwelijkheid te brengen.

Purperrood was volgens de ouden de lievelingskleur der Mediërs en Babyloniërs; ook om die reden verschijnen den Profeet de uitgelezene helden in het leger (want alleen van deze, en niet van al het krijgsvolk, is in den grondtekst sprake) gekleed in deze kleur.

2) De wagens der Assyriërs, zo als men ze op de gedenktekenen ziet, schitteren van glinsterende voorwerpen van ijzer of staal, van bijlen, bogen, pijlen, schilden en allerlei gereedschappen, de paarden worden gezien met kronen en rode franjes getooid, de disselbomen met schitterende zonnen en manen versierd. Hierbij neme men de gewapende soldaten, die op den wagen staan, zo kan het door dat alles zeer goed zijn, dat de wagens door de zonnestralen beschenen, met grote snelheid daarheen vliegende, een vlamachtig aanzien verkregen.

Vers 3

3. Daarom zal op Gods bevel een machtig leger tegen u, o Ninev! aanrukken. De schilden Zijner helden, dier door den Heere tot volvoering van Zijn gericht gezonden helden, zijn rood gemaakt, zijn schitterende van goud, een zinnebeeld van den blijden moed dier strijders; de kloeke mannen zijn scharlakenvervig 1), zijn gekleed in purper, de afbeelding van het hun opgedragen bloedig gericht, de wagens zijn in het vuur der fakkelen, zijn met allerlei metalen sieraden 2) opgepronkt, ten dage als Hij Zichtegen u ten strijde bereidt, en de spiesen worden geschud, zij zwaaien die met zo veel moed, dat in de verte hun geflikker wordt gezien.

1) De Profeet verzamelt al de kracht zijner rede om de vreselijke grootheid der gebeurtenis voor het gezicht en gehoor tot de indrukwekkendste aanschouwelijkheid te brengen.

Purperrood was volgens de ouden de lievelingskleur der Mediërs en Babyloniërs; ook om die reden verschijnen den Profeet de uitgelezene helden in het leger (want alleen van deze, en niet van al het krijgsvolk, is in den grondtekst sprake) gekleed in deze kleur.

2) De wagens der Assyriërs, zo als men ze op de gedenktekenen ziet, schitteren van glinsterende voorwerpen van ijzer of staal, van bijlen, bogen, pijlen, schilden en allerlei gereedschappen, de paarden worden gezien met kronen en rode franjes getooid, de disselbomen met schitterende zonnen en manen versierd. Hierbij neme men de gewapende soldaten, die op den wagen staan, zo kan het door dat alles zeer goed zijn, dat de wagens door de zonnestralen beschenen, met grote snelheid daarheen vliegende, een vlamachtig aanzien verkregen.

Vers 4

4. Zie, dit zo glinsterend uitgerust leger Gods rukt tegen u in storm aan; reeds dringen zij in de voorsteden in. De krijgswagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weer op de straten (beter: op uwe pleinen); hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij hebben het aanzien, wanneer zij met hunnen metalenpronk en de glinsterend geklede krijgslieden in blinkende krijgsrusting voorbij lopen, zo snel door elkaar henen, of, daarheen, als de bliksemen.

Vers 4

4. Zie, dit zo glinsterend uitgerust leger Gods rukt tegen u in storm aan; reeds dringen zij in de voorsteden in. De krijgswagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weer op de straten (beter: op uwe pleinen); hun gedaanten zijn als der fakkelen, zij hebben het aanzien, wanneer zij met hunnen metalenpronk en de glinsterend geklede krijgslieden in blinkende krijgsrusting voorbij lopen, zo snel door elkaar henen, of, daarheen, als de bliksemen.

Vers 5

5. Hij, de koning van Ninev, zal in zulk een nood aan zijne voortreffelijken, aan zijne krijgshelden gedenken, en hen ontbieden, om de stad te verdedigen, en de vijanden terug te drijven 1) doch zij zullenvan schrik over dien geweldigen aanval der vijanden sidderen en struikelen in hun tochten, zij zullen vallen als zij willen uittrekken, zij zullen haasten naar hunnen muur, om de meest bedreigde punten te bedienen, als het beschutsel, het stormdak 2) der belegeraars reeds vaardig zal wezenen aan den muur bevestigd is.

1) Het is als zagen wij, hoe de koning uit den slaap der zwelgerij door het ontzaglijk geraas gewekt, als uit den droom opwaakt, en zonder zelf deel te nemen aan de verdediging zijner stad, er over peinst, dat voortreffelijke helden hem dienen, die hem zouden kunnen beschermen.

Wanneer de God des hemels voortgaat om met een volk te twisten, dan kunnen noch de paleizen, noch hun koningen, noch de tempel, noch hun afgoden hen beschutten en beschermen, maar moeten allen onvermijdelijk met hen vallen.

2) Die stormdaken waren gewoonlijk torens, die voor de muren gebouwd en met krijgslieden bezet werden, tot ene hoogte, dat zij soms met de muren of zelfs met de torens daarvan gelijke hoogte hadden.

Vers 5

5. Hij, de koning van Ninev, zal in zulk een nood aan zijne voortreffelijken, aan zijne krijgshelden gedenken, en hen ontbieden, om de stad te verdedigen, en de vijanden terug te drijven 1) doch zij zullenvan schrik over dien geweldigen aanval der vijanden sidderen en struikelen in hun tochten, zij zullen vallen als zij willen uittrekken, zij zullen haasten naar hunnen muur, om de meest bedreigde punten te bedienen, als het beschutsel, het stormdak 2) der belegeraars reeds vaardig zal wezenen aan den muur bevestigd is.

1) Het is als zagen wij, hoe de koning uit den slaap der zwelgerij door het ontzaglijk geraas gewekt, als uit den droom opwaakt, en zonder zelf deel te nemen aan de verdediging zijner stad, er over peinst, dat voortreffelijke helden hem dienen, die hem zouden kunnen beschermen.

Wanneer de God des hemels voortgaat om met een volk te twisten, dan kunnen noch de paleizen, noch hun koningen, noch de tempel, noch hun afgoden hen beschutten en beschermen, maar moeten allen onvermijdelijk met hen vallen.

2) Die stormdaken waren gewoonlijk torens, die voor de muren gebouwd en met krijgslieden bezet werden, tot ene hoogte, dat zij soms met de muren of zelfs met de torens daarvan gelijke hoogte hadden.

Vers 6

6. De anders zo vaste, ontoegankelijke poorten der rivieren, 1) aan den Tiger met zijn nevenrivier Khosr en zijne vele kanalen, waardoor die poorten worden beschermd, zullen eindelijk door den vijand geopend worden, en het paleis 2) met zijn tot hiertoe onbeperkt gebiedend hof zal smelten, zal van schrik en angst over de verovering der stad vergaan.

1) Ninev had zulke poorten, daar de stad aan den mond van den Khosr in den Tiger, aan de helling van den (niet steilen) rotsoever en gedeeltelijk in alluvium zo was aangelegd, dat de natuurlijke loop van den Khosr door 3 stenen dammen, wier overblijfsels nog te zien zijn, van het voor de stad bestemde gedeelte afgedamd, en door een kanaal was afgeleid, dat het water tot aan de stad voerde, vanwaar het zich rechts en links in de stadsgrachten verdeelde. Men had ook een afloop door de stad, maar in het zuiden diende ook nog een ander klein water tot vulling der gracht.

Andere uitleggers zetten over: "de poorten der stromen openen zich, " en vinden hier ene grote overstroming der stad door de stromen, welke haar anders tot bescherming dienden, voorzegd, zo als die ook door Xenophon en Diodorus wordt bericht. Zij verhalen, dat in het derde jaar der belegering de rivier aan de stad vijandig geworden is, en door hevige, lang aanhoudende regens tot ene voorbeeldeloze hoogte is gezwollen, de muren ter lengte van 20 stadiën omvergeworpen heeft, en op die wijze den vijand den weg in de stad heeft geopend, en die op de lager gelegene gedeelten overstroomd.

2) De koningen van Ninev verstonden de kunst om te bouwen. Een kolossaal, pyramidaal, kwadraatvormig fondament, omgeven door muren met torens, poorten en trappen-op een plateau verhief zich een tweede peribolus-zo verhief zich in verschillende afdelingen en omgevingen het gebouw tot aan de eigenlijke residentie der dynastie, tot aan de twee betekenisvolle, door mystische dier-kolossen bewaakte poorten- van het gerechtshof ging het weer terrasvormig naar boven tot de privaat paviljoens der vorsten, die in afzonderlijke massa's in beschaduwde tuinen stonden. En boven dit alles verhief zich als kroon op het werk de hoge piramide met de terrassen vol bomen en de daarheen leidende draaitrappen. Boven op bevond zich het grafteken van den stamvader, die aan het onderworpen volk als god was opgedrongen.

Vers 6

6. De anders zo vaste, ontoegankelijke poorten der rivieren, 1) aan den Tiger met zijn nevenrivier Khosr en zijne vele kanalen, waardoor die poorten worden beschermd, zullen eindelijk door den vijand geopend worden, en het paleis 2) met zijn tot hiertoe onbeperkt gebiedend hof zal smelten, zal van schrik en angst over de verovering der stad vergaan.

1) Ninev had zulke poorten, daar de stad aan den mond van den Khosr in den Tiger, aan de helling van den (niet steilen) rotsoever en gedeeltelijk in alluvium zo was aangelegd, dat de natuurlijke loop van den Khosr door 3 stenen dammen, wier overblijfsels nog te zien zijn, van het voor de stad bestemde gedeelte afgedamd, en door een kanaal was afgeleid, dat het water tot aan de stad voerde, vanwaar het zich rechts en links in de stadsgrachten verdeelde. Men had ook een afloop door de stad, maar in het zuiden diende ook nog een ander klein water tot vulling der gracht.

Andere uitleggers zetten over: "de poorten der stromen openen zich, " en vinden hier ene grote overstroming der stad door de stromen, welke haar anders tot bescherming dienden, voorzegd, zo als die ook door Xenophon en Diodorus wordt bericht. Zij verhalen, dat in het derde jaar der belegering de rivier aan de stad vijandig geworden is, en door hevige, lang aanhoudende regens tot ene voorbeeldeloze hoogte is gezwollen, de muren ter lengte van 20 stadiën omvergeworpen heeft, en op die wijze den vijand den weg in de stad heeft geopend, en die op de lager gelegene gedeelten overstroomd.

2) De koningen van Ninev verstonden de kunst om te bouwen. Een kolossaal, pyramidaal, kwadraatvormig fondament, omgeven door muren met torens, poorten en trappen-op een plateau verhief zich een tweede peribolus-zo verhief zich in verschillende afdelingen en omgevingen het gebouw tot aan de eigenlijke residentie der dynastie, tot aan de twee betekenisvolle, door mystische dier-kolossen bewaakte poorten- van het gerechtshof ging het weer terrasvormig naar boven tot de privaat paviljoens der vorsten, die in afzonderlijke massa's in beschaduwde tuinen stonden. En boven dit alles verhief zich als kroon op het werk de hoge piramide met de terrassen vol bomen en de daarheen leidende draaitrappen. Boven op bevond zich het grafteken van den stamvader, die aan het onderworpen volk als god was opgedrongen.

Vers 7

7. En Huzab 1) (= de koningin) zal gevankelijk weggevoerd worden Ninev, de koningin der volken, de onverwonnen jonkvrouw, zal aan den smaad worden prijsgegeven; men zal haar heten voortgaan, haar voortjagen; en hare maagden, namelijk de inwoners der stad, die haar tot hiertoe dienen, zullen haar geleiden als met ene stem der duiven, zuchtende over het lot harer meesteres, trommelende op hare harten, slaande op hare borsten.

1) In het Hebreeën Wehutsab. Beter: Het is bestemd, en dan het volgende: Zij zal worden ontbloot. Calvijn tekent dan ook aan: Vele uitleggers menen, dat Hutsab de naam der koningin is. De koningin, dus zeggen zij, Hutsab geheten, zal in ballingschap gezonden worden. Maar dit is al te gedwongen en is er geen enkele reden, waarom men zou menen, dat het een eigennaam is. Juister, naar mijn oordeel, gaan zij, die het terugbrengen tot den staat van het rijk. Hij vat het dan ook op als: Het staat vast, in den zin, het is vastelijk besloten. Onze Staten-Overzetters volgen in deze de Lutherse vertaling.

2) De schrik zal zo groot zijn, dat de smart niet eens zich in enkele tonen en klachten openbaart, maar dat zij onder elkaar zwijgende zuchten, en met onverstaanbaar gemurmel de tranen inhouden op de wijze der kirrende duiven.

Vers 7

7. En Huzab 1) (= de koningin) zal gevankelijk weggevoerd worden Ninev, de koningin der volken, de onverwonnen jonkvrouw, zal aan den smaad worden prijsgegeven; men zal haar heten voortgaan, haar voortjagen; en hare maagden, namelijk de inwoners der stad, die haar tot hiertoe dienen, zullen haar geleiden als met ene stem der duiven, zuchtende over het lot harer meesteres, trommelende op hare harten, slaande op hare borsten.

1) In het Hebreeën Wehutsab. Beter: Het is bestemd, en dan het volgende: Zij zal worden ontbloot. Calvijn tekent dan ook aan: Vele uitleggers menen, dat Hutsab de naam der koningin is. De koningin, dus zeggen zij, Hutsab geheten, zal in ballingschap gezonden worden. Maar dit is al te gedwongen en is er geen enkele reden, waarom men zou menen, dat het een eigennaam is. Juister, naar mijn oordeel, gaan zij, die het terugbrengen tot den staat van het rijk. Hij vat het dan ook op als: Het staat vast, in den zin, het is vastelijk besloten. Onze Staten-Overzetters volgen in deze de Lutherse vertaling.

2) De schrik zal zo groot zijn, dat de smart niet eens zich in enkele tonen en klachten openbaart, maar dat zij onder elkaar zwijgende zuchten, en met onverstaanbaar gemurmel de tranen inhouden op de wijze der kirrende duiven.

Vers 8

8. Ninev is wel ten opzichte van de daarin wonende en zamen stromende mensen massa's even als de daarin opeen gehoopte rijkdommen, als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij, die bewoners, zullen, verschrikt voor de indringende vijanden, haastig vluchten. Staat, staat! zal men roepen, zal de aanvoerder van het leger der verdediging roepen, maar niemand zal omzien.

Deze vergelijking is te meer gepast, daar Ninev door de kanalen en stromen, welke er om heen vloeiden, en die het mede tot ene macht in Azië hadden verheven, met ene grote watervlakte kon worden vergeleken, ten minste bij ene overstroming als bij de belegering heeft plaats gevonden.

Vers 8

8. Ninev is wel ten opzichte van de daarin wonende en zamen stromende mensen massa's even als de daarin opeen gehoopte rijkdommen, als een watervijver, van de dagen af dat zij geweest is, doch zij, die bewoners, zullen, verschrikt voor de indringende vijanden, haastig vluchten. Staat, staat! zal men roepen, zal de aanvoerder van het leger der verdediging roepen, maar niemand zal omzien.

Deze vergelijking is te meer gepast, daar Ninev door de kanalen en stromen, welke er om heen vloeiden, en die het mede tot ene macht in Azië hadden verheven, met ene grote watervlakte kon worden vergeleken, ten minste bij ene overstroming als bij de belegering heeft plaats gevonden.

Vers 9

9. Rooft zilver, zal dan de Heere als opperste veldheer van dat leger den ingedrongen veroveraars toeroepen 1), rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten 2).

1) Hierdoor wordt aangeduid, dat de plundering niet toevallig geschiedde, maar omdat God de ongerechtigheden, aan Zijn volk bedreven, wilde wreken.

2) De door Messias genoemde getallen van de onmetelijke schatten in edel metaal en kostbare gereedschappen te Ninev zijn wel fabelachtig; maar zij hebben toch hun geschiedkundige zijde, in zoverre men in de tijden van Ktesias de rijkdommen van Ninev oneindig hoger schatte dan de enorme schatten, welke in de schatkamers van het Perzische rijk waren opeengehoopt. Dat het laatste volkomen overeenkomstig de waarheid is, kan men daaruit opmaken, dat de veroveraars van Ninev, de Meden en Chaldeën, van wier grote buit aan goud, zilver en andere schatten de Profeet hier spreekt, Ecbatana en Babylon, van Ninev's roof op ene wijze met goud werden overladen, dat de geschiedenis niets dergelijks mededeelt.

Vers 9

9. Rooft zilver, zal dan de Heere als opperste veldheer van dat leger den ingedrongen veroveraars toeroepen 1), rooft goud, want er is geen einde des voorraads, der heerlijkheid van allerlei gewenste vaten 2).

1) Hierdoor wordt aangeduid, dat de plundering niet toevallig geschiedde, maar omdat God de ongerechtigheden, aan Zijn volk bedreven, wilde wreken.

2) De door Messias genoemde getallen van de onmetelijke schatten in edel metaal en kostbare gereedschappen te Ninev zijn wel fabelachtig; maar zij hebben toch hun geschiedkundige zijde, in zoverre men in de tijden van Ktesias de rijkdommen van Ninev oneindig hoger schatte dan de enorme schatten, welke in de schatkamers van het Perzische rijk waren opeengehoopt. Dat het laatste volkomen overeenkomstig de waarheid is, kan men daaruit opmaken, dat de veroveraars van Ninev, de Meden en Chaldeën, van wier grote buit aan goud, zilver en andere schatten de Profeet hier spreekt, Ecbatana en Babylon, van Ninev's roof op ene wijze met goud werden overladen, dat de geschiedenis niets dergelijks mededeelt.

Vers 10

10. Zij is geledigd, ja uitgeledigd, uitgeput, en a) haar hart versmelt in volslagen moedeloosheid, en de knieën schudden van schrik, en b) in al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken als een pot 1), welke in den gloed des vuurs zijne kleur verliest (Joel 2:6).

a) Deuteronomy 1:28; Deuteronomy 20:8. Joshua 2:11; Joshua 5:1; Joshua 7:5. 13:7. b) Isaiah 13:8; Isaiah 21:3.

Vers 10

10. Zij is geledigd, ja uitgeledigd, uitgeput, en a) haar hart versmelt in volslagen moedeloosheid, en de knieën schudden van schrik, en b) in al de lenden is smart, en hun aller aangezichten betrekken als een pot 1), welke in den gloed des vuurs zijne kleur verliest (Joel 2:6).

a) Deuteronomy 1:28; Deuteronomy 20:8. Joshua 2:11; Joshua 5:1; Joshua 7:5. 13:7. b) Isaiah 13:8; Isaiah 21:3.

Vers 11

11. Waar is nu de woning der leeuwen, die alles rondom roven en vertreden, en die zo overvloedige en schone weide der jonge leeuwen? alwaar de leeuw, de oude leeuw of, de leeuwin, en het leeuwenwelp, in volle gerustheid en in ongestoorde volheid van macht wandelde, en er was niemand, die hem verschrikte. Zie, zij is verdwenen en verdelgd, de heerlijke, grote stad met al hare roofzuchtige volken en inwoners en roof!

Vers 11

11. Waar is nu de woning der leeuwen, die alles rondom roven en vertreden, en die zo overvloedige en schone weide der jonge leeuwen? alwaar de leeuw, de oude leeuw of, de leeuwin, en het leeuwenwelp, in volle gerustheid en in ongestoorde volheid van macht wandelde, en er was niemand, die hem verschrikte. Zie, zij is verdwenen en verdelgd, de heerlijke, grote stad met al hare roofzuchtige volken en inwoners en roof!

Vers 12

12. Niemand wederhoudt hem. De leeuw, de koning van dat rijk van geweld, die genoeg roofde voor zijne welpen, zoveel de burgers van het rijk slechts begeerden, en worgde alles wat hij vond, voor zijne oude leeuwinnen, zijne onderdanen en bondgenoten, die zijne holen vervulde met roof, en zijne woningen met het geroofde.

Leeuwen komen zo menigvuldig op de Assyrische gedenkstenen voor, dat men ziet, hoe het volk er behagen in had, om zich en zijne groten met deze machtige dieren te vergelijken; en het als het ware voor zijn wapen hield.

God lacht met de bozen, terwijl zij nog machtig zijn. Terwijl nog Ninev bloeit, vraagt Hij: "Waar is nu de woning der leeuwen?" Zo laat u dan raden, gij koningen, en laat u tuchtigen, gij rechters der aarde.

Een begrip daarvan, hoe de Assyriërs uit den gansen omtrek schatten zamensleepten, geven de opschriften op de uitgegevene monumenten. Op een van deze wordt door enen koning gezegd: Op den 32sten der maand maakte ik mij van Kalah op. Ik begaf mij over de rivier den Tiger. Van den rechteroever van den Tiger ontving ik rijke schatting. Toen marcheerde ik naar de stad Sjadikanni. De schatting dezer stad was goud, zilver, koper, schapen, enz.

Vers 12

12. Niemand wederhoudt hem. De leeuw, de koning van dat rijk van geweld, die genoeg roofde voor zijne welpen, zoveel de burgers van het rijk slechts begeerden, en worgde alles wat hij vond, voor zijne oude leeuwinnen, zijne onderdanen en bondgenoten, die zijne holen vervulde met roof, en zijne woningen met het geroofde.

Leeuwen komen zo menigvuldig op de Assyrische gedenkstenen voor, dat men ziet, hoe het volk er behagen in had, om zich en zijne groten met deze machtige dieren te vergelijken; en het als het ware voor zijn wapen hield.

God lacht met de bozen, terwijl zij nog machtig zijn. Terwijl nog Ninev bloeit, vraagt Hij: "Waar is nu de woning der leeuwen?" Zo laat u dan raden, gij koningen, en laat u tuchtigen, gij rechters der aarde.

Een begrip daarvan, hoe de Assyriërs uit den gansen omtrek schatten zamensleepten, geven de opschriften op de uitgegevene monumenten. Op een van deze wordt door enen koning gezegd: Op den 32sten der maand maakte ik mij van Kalah op. Ik begaf mij over de rivier den Tiger. Van den rechteroever van den Tiger ontving ik rijke schatting. Toen marcheerde ik naar de stad Sjadikanni. De schatting dezer stad was goud, zilver, koper, schapen, enz.

Vers 13

13. Dat alles gaat te niet. Ziet, Ik wil aan u, o Assur! met uw roofnest Ninev, spreekt de HEERE der heirscharen 1), de alleen levende, die ook over de hemelse legerscharen een Heere is, en Ik zal hare wagenen met alle uwe krijgswerktuigen, met welke gij uwe geweldige heerschappij gesticht hebt, in rook verbranden, in rook doen opgaan, en het zwaard zal uwe jonge leeuwen, uwe krijgslieden verteren, en Ik zal uwen roof, uwe gehele, roofzuchtige wereldheerschappij, uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten, die in uwen naam den volken bevelen verkondigen en schatting afpersten evenals Rabsake over Jeruzalem (2 Kings 19:10), zal niet meer gehoord worden. 1) Hier komt nu de Heere het oordeel uitdrukkelijk voor het Zijne erkennen, bedreigende om haar de middelen van verdediging en onderdrukking te benemen, en om die door vuur en zwaard te verdelgen, verklarende tevens, dat de oorzaak van Zijn twist hare onderdrukking en roven is geweest; waarom Hij dan alles zou wegnemen, wat zij op die wijze verkregen hadden, haar dus verhinderende om meer te kunnen onderdrukken.

Ninev was weer teruggezonken in haar vijandschap tegen God. De prediking van Jona had geen blijvende bekering uitgewerkt en daarom komt nu, nu de maat der ongerechtigheid vol is, de Heere met de uiterste gestrengheid.

Met voorliefde gebruiken de Profeten als naam voor God "Jehovah Zebaoth, " juist dan, als van het ter nederwerpen der heidense machten wordt gesproken, juist van de machten, welke zich aan den dienst der hemeltekenen als hunnen goden hadden overgegeven. Daarmee wilden zij tot het geweten brengen, dat Jehovah ook van dit leger des hemels, de sterren met de daar boven zwevende en als ten dele met hen verbonden geachte hemelse geesten had geschapen. Ja, dat deze op Zijn bevel de heilige krijgen tegen de macht der heidenwereld mede moesten helpen strijden. Het gehele Woord van God in Nahum 2:13, dat terugziet op dergelijke in Nahum 1:12; Nahum 2:8, moet, daar het tegelijk het toppunt der rede van Nahum vormt, op de voorgaande dreiging het zegel der bevestiging drukken, de almachtige God verkondigt het, en Hij zal Zijn woord volbrengen.

Vers 13

13. Dat alles gaat te niet. Ziet, Ik wil aan u, o Assur! met uw roofnest Ninev, spreekt de HEERE der heirscharen 1), de alleen levende, die ook over de hemelse legerscharen een Heere is, en Ik zal hare wagenen met alle uwe krijgswerktuigen, met welke gij uwe geweldige heerschappij gesticht hebt, in rook verbranden, in rook doen opgaan, en het zwaard zal uwe jonge leeuwen, uwe krijgslieden verteren, en Ik zal uwen roof, uwe gehele, roofzuchtige wereldheerschappij, uitroeien van de aarde, en de stem uwer gezanten, die in uwen naam den volken bevelen verkondigen en schatting afpersten evenals Rabsake over Jeruzalem (2 Kings 19:10), zal niet meer gehoord worden. 1) Hier komt nu de Heere het oordeel uitdrukkelijk voor het Zijne erkennen, bedreigende om haar de middelen van verdediging en onderdrukking te benemen, en om die door vuur en zwaard te verdelgen, verklarende tevens, dat de oorzaak van Zijn twist hare onderdrukking en roven is geweest; waarom Hij dan alles zou wegnemen, wat zij op die wijze verkregen hadden, haar dus verhinderende om meer te kunnen onderdrukken.

Ninev was weer teruggezonken in haar vijandschap tegen God. De prediking van Jona had geen blijvende bekering uitgewerkt en daarom komt nu, nu de maat der ongerechtigheid vol is, de Heere met de uiterste gestrengheid.

Met voorliefde gebruiken de Profeten als naam voor God "Jehovah Zebaoth, " juist dan, als van het ter nederwerpen der heidense machten wordt gesproken, juist van de machten, welke zich aan den dienst der hemeltekenen als hunnen goden hadden overgegeven. Daarmee wilden zij tot het geweten brengen, dat Jehovah ook van dit leger des hemels, de sterren met de daar boven zwevende en als ten dele met hen verbonden geachte hemelse geesten had geschapen. Ja, dat deze op Zijn bevel de heilige krijgen tegen de macht der heidenwereld mede moesten helpen strijden. Het gehele Woord van God in Nahum 2:13, dat terugziet op dergelijke in Nahum 1:12; Nahum 2:8, moet, daar het tegelijk het toppunt der rede van Nahum vormt, op de voorgaande dreiging het zegel der bevestiging drukken, de almachtige God verkondigt het, en Hij zal Zijn woord volbrengen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nahum 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nahum-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile