Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Nehemia 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 4

Nehemiah 4:1.

OOK ONDER DE TEGENWERKING GAAT HET BOUWEN VOORT.

IV. Nehemiah 4:1-Nehemiah 4:23. Nadat reeds bij het begin aan den bouw, Sanballat en de overige tegenstanders daarmee gespot hadden, en de onderneming der Joden hadden belachelijk zoeken te maken, en deze zich eerst daartegen alleen verdedigd hadden met de wapenen des gebeds, gaan de vijanden in hun boosheid verder; en toen zij nu verkonden hadden, dat de muren reeds ter halver hoogte hersteld waren, besloten zij de bouwers onverwachts te overvallen, om hen, te doden, en alzo het werk te doen staken. Nu is de nood op het hoogste, want de last van den arbeid drukt de bouwers zelfs te veel, en hun volksgenoten in het land komen hun berichten brengen omtrent de dreigende gevaren, die hun van wege hun tegenstanders over het hoofd hingen. Nehemia staakt nu voor een korten tijd het bouwen, om zich toe te rusten tot verdediging tegen den aanval der vijanden. Daarna echter, ofschoon nu het ergste gevaar voorbij was, neemt hij alle behoedmiddelen te baat, die slechts te bedenken waren, om gedurende den nu voortgezetten arbeid, ene plotselinge overrompeling der vijanden onmogelijk te maken, en blijft met de mannen van zijn gevolg dag en nacht onder de wapenen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 4

Nehemiah 4:1.

OOK ONDER DE TEGENWERKING GAAT HET BOUWEN VOORT.

IV. Nehemiah 4:1-Nehemiah 4:23. Nadat reeds bij het begin aan den bouw, Sanballat en de overige tegenstanders daarmee gespot hadden, en de onderneming der Joden hadden belachelijk zoeken te maken, en deze zich eerst daartegen alleen verdedigd hadden met de wapenen des gebeds, gaan de vijanden in hun boosheid verder; en toen zij nu verkonden hadden, dat de muren reeds ter halver hoogte hersteld waren, besloten zij de bouwers onverwachts te overvallen, om hen, te doden, en alzo het werk te doen staken. Nu is de nood op het hoogste, want de last van den arbeid drukt de bouwers zelfs te veel, en hun volksgenoten in het land komen hun berichten brengen omtrent de dreigende gevaren, die hun van wege hun tegenstanders over het hoofd hingen. Nehemia staakt nu voor een korten tijd het bouwen, om zich toe te rusten tot verdediging tegen den aanval der vijanden. Daarna echter, ofschoon nu het ergste gevaar voorbij was, neemt hij alle behoedmiddelen te baat, die slechts te bedenken waren, om gedurende den nu voortgezetten arbeid, ene plotselinge overrompeling der vijanden onmogelijk te maken, en blijft met de mannen van zijn gevolg dag en nacht onder de wapenen.

Vers 1

1. Maar het geschiedde als Sanballat, de in Nehemiah 2:10 genoemde belhamel van onze tegenpartijen, terwijl wij ons weer aan het in Nehemiah 3:1 beschrevene werk van de verbetering van Jeruzalem's muren wilden begeven, gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo ontstak hij in gramschap, en werd zeer toornig; en hij, zijne ergernis eerst door smaadredenen willende aan den dag brengen, bespotte de Joden.

Vers 1

1. Maar het geschiedde als Sanballat, de in Nehemiah 2:10 genoemde belhamel van onze tegenpartijen, terwijl wij ons weer aan het in Nehemiah 3:1 beschrevene werk van de verbetering van Jeruzalem's muren wilden begeven, gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo ontstak hij in gramschap, en werd zeer toornig; en hij, zijne ergernis eerst door smaadredenen willende aan den dag brengen, bespotte de Joden.

Vers 2

2. En sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen, die met hem van dezelfde gezindheid waren, en die hij ter onderlinge beraadslaging had bijeengeroepen, en voor de hoofden van het heir van Samaria, en zei: Wat doen deze amechtige, deze verachtelijke Joden, dat zij niet rustig kannen blijven? zal men hen laten geworden, als zij gedurig weer wat nieuws aanvangen? zullen zij offeren, menen zij wellicht door offers en geboden een wonder Gods te doen geschieden, dat hen zal doen zegevieren over alle moeilijkheden? zullen zij het in n dag voleinden, zo als dit toch geschieden moet, wanneer er niet anderen tussen beiden komen? zullen zij, zo als zij toch schijnen te hopen, door een wonder van God, de stenen uit de tot stofhopen geworden muren levend maken, daar zij verbrand zijn 1)?

1) Wat Sanballat hier doet, is niet alleen een spotten met en een bespotten van het volk der Joden, maar bovenal van den Heere God. Niet alleen, dat hij de Joden amechtig noemt en vraagt, of het bouwen hun niet weer belet zal worden, n.l. door de Perzische landvoogden, roept hij ook smalend uit: Zullen zij offeren? Dat is, zullen zij door offeranden God, hun God, smeken om hulp, alsof deze hen kan helpen? Juist in die vraag, op dien toon gedaan, en in dit verband ligt een honen van de Almacht Gods opgesloten. Het is een verachten van het gebed en de offeranden, ongeloof aan en een verachten van de macht en heerlijkheid des Heren. Dit voelt Nehemia dan ook zeer goed, daarom zegt hij straks, dat zij den Heere in de bouwlieden hebben getergd. Maar ook dan is hun schuld gelijk aan die van Goliath tegenover David en het volk. 2) De Joden gebruikten kalksteen, om te bouwen. Deze stenen verliezen hun kracht en zelfstandigheid in het vuur, zodat zij onbruikbaar worden en ongeschikt voor den herbouw. Daarom vraagt Sanballat spottend, of die verbrande stenen, die alle leven als het ware verloren hadden, d.i. die hun kracht hadden verloren, weer levend zouden worden, d.i. als door een wonder weer kracht zouden verkrijgen en bruikbaar worden. Op allerlei wijze tracht hij het teruggekeerde volk te tarten en moedeloos te maken.

Vers 2

2. En sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen, die met hem van dezelfde gezindheid waren, en die hij ter onderlinge beraadslaging had bijeengeroepen, en voor de hoofden van het heir van Samaria, en zei: Wat doen deze amechtige, deze verachtelijke Joden, dat zij niet rustig kannen blijven? zal men hen laten geworden, als zij gedurig weer wat nieuws aanvangen? zullen zij offeren, menen zij wellicht door offers en geboden een wonder Gods te doen geschieden, dat hen zal doen zegevieren over alle moeilijkheden? zullen zij het in n dag voleinden, zo als dit toch geschieden moet, wanneer er niet anderen tussen beiden komen? zullen zij, zo als zij toch schijnen te hopen, door een wonder van God, de stenen uit de tot stofhopen geworden muren levend maken, daar zij verbrand zijn 1)?

1) Wat Sanballat hier doet, is niet alleen een spotten met en een bespotten van het volk der Joden, maar bovenal van den Heere God. Niet alleen, dat hij de Joden amechtig noemt en vraagt, of het bouwen hun niet weer belet zal worden, n.l. door de Perzische landvoogden, roept hij ook smalend uit: Zullen zij offeren? Dat is, zullen zij door offeranden God, hun God, smeken om hulp, alsof deze hen kan helpen? Juist in die vraag, op dien toon gedaan, en in dit verband ligt een honen van de Almacht Gods opgesloten. Het is een verachten van het gebed en de offeranden, ongeloof aan en een verachten van de macht en heerlijkheid des Heren. Dit voelt Nehemia dan ook zeer goed, daarom zegt hij straks, dat zij den Heere in de bouwlieden hebben getergd. Maar ook dan is hun schuld gelijk aan die van Goliath tegenover David en het volk. 2) De Joden gebruikten kalksteen, om te bouwen. Deze stenen verliezen hun kracht en zelfstandigheid in het vuur, zodat zij onbruikbaar worden en ongeschikt voor den herbouw. Daarom vraagt Sanballat spottend, of die verbrande stenen, die alle leven als het ware verloren hadden, d.i. die hun kracht hadden verloren, weer levend zouden worden, d.i. als door een wonder weer kracht zouden verkrijgen en bruikbaar worden. Op allerlei wijze tracht hij het teruggekeerde volk te tarten en moedeloos te maken.

Vers 3

3. En Tobia, de Ammoniet (Nehemiah 2:10),was bij hem, en zijne woorden bekrachtigende en met andere smaadredenen vermeerderende, zei: Al is het, dat zij bouwen, wat zij tot stand brengen kunnen toch slechts lichte, zwakke muurtjes zijn, zo er een vos 1) opkwame tegen deze nieuw gebouwde stad, hij zou, wanneer hij slechts even langs deze muren sloop, hunnen stenen muur wel verscheuren, en wat zal het dan zijn, wanneer wij met onze krachtige mannenhanden den muur wilden vernietigen?

1) Het tartende ligt juist in de manier, waarop een vos loopt en zich beweegt. Namelijk, al sluipende, om f zijn prooi te bemachtigen, f om naar alle kanten het oog te laten gaan, of er ook een vijand is, die hem belaagt. Stil, sluipend spoedt een vos zich voort. Welnu, wil Tobia zeggen, als nu zulk een sluipend voorttredende vos maar even den muur raakt, zo zal hij reeds vallen. Smalender kan het niet.

Vers 3

3. En Tobia, de Ammoniet (Nehemiah 2:10),was bij hem, en zijne woorden bekrachtigende en met andere smaadredenen vermeerderende, zei: Al is het, dat zij bouwen, wat zij tot stand brengen kunnen toch slechts lichte, zwakke muurtjes zijn, zo er een vos 1) opkwame tegen deze nieuw gebouwde stad, hij zou, wanneer hij slechts even langs deze muren sloop, hunnen stenen muur wel verscheuren, en wat zal het dan zijn, wanneer wij met onze krachtige mannenhanden den muur wilden vernietigen?

1) Het tartende ligt juist in de manier, waarop een vos loopt en zich beweegt. Namelijk, al sluipende, om f zijn prooi te bemachtigen, f om naar alle kanten het oog te laten gaan, of er ook een vijand is, die hem belaagt. Stil, sluipend spoedt een vos zich voort. Welnu, wil Tobia zeggen, als nu zulk een sluipend voorttredende vos maar even den muur raakt, zo zal hij reeds vallen. Smalender kan het niet.

Vers 4

4. Wat zouden wij doen, om ons tegen deze spotredenen onzer vijanden te verdedigen, dan ons gebed tot God opzenden, en Hem in stilte onze noden klagen? Hoor, o onze God! ongeveer deze woorden spraken wij (Nehemiah 4:19); hoor ons gebed, en merk op, dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid, den hoon, waarmee zij ons bejegenen, weer op hun hoofd, en geef hen over tot enen door in een land der gevangenis, opdat zij even als ons is te beurt gevallen, naar een vreemd land in ballingschap mogen gevoerd worden, en daar bespot en gesmaad worden, tot ene billijke vergelding van hunnen wrevel tegen ons.

Vers 4

4. Wat zouden wij doen, om ons tegen deze spotredenen onzer vijanden te verdedigen, dan ons gebed tot God opzenden, en Hem in stilte onze noden klagen? Hoor, o onze God! ongeveer deze woorden spraken wij (Nehemiah 4:19); hoor ons gebed, en merk op, dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid, den hoon, waarmee zij ons bejegenen, weer op hun hoofd, en geef hen over tot enen door in een land der gevangenis, opdat zij even als ons is te beurt gevallen, naar een vreemd land in ballingschap mogen gevoerd worden, en daar bespot en gesmaad worden, tot ene billijke vergelding van hunnen wrevel tegen ons.

Vers 5

5. En dek hun ongerechtigheid niet toe; voor Uwe ogen, dat Gij ze ongestraft zoudt laten: en hun zonde worde niet uitgedelgd van voor Uw aangezicht, maar bewaar ze in Uwe gedachtenis, om ze op Uwen tijd te vergelden; want zij hebben met hun spotredenen en hunnen smaad niet alleen ons gehoond, maar zij hebben U getergd, staande tegenover de bouwlieden 1), d.i. zij hebben U uitgedaagd en gehoond, door het werk te bespotten, dat wij in Uwe kracht en op Uw bevel hebben verricht; en nu kunt Gij immers niet stilzwijgen, want het is Uwe eer, die zij hebben aangerand, Uwen Naam hebben zij te schande willen maken.

1) Toen Nehemia werd geboodschapt, wat Sanballat en Tobia hadden gezegd, wendde hij zich tot den Heere God, om zijne en des volks noden den Heere te klagen en bekend te maken. Hij wreekt zich niet, maar geeft de wraak in de handen zijns Gods. Wat hij hier vraagt is, dat de Heere deze mannen moge vergelden naar hun boosheid, niet omdat zij het volk des Heren hadden aangerand, maar in dit volk den Heere zelven. Nehemia vraagt hier niet, dat de Heere nooit de zonde zal vergeven, maar dat Hij ze niet vergeven zal. Hierop hebben wij wel te letten. Wat hij vraagt is, dat hem en zijn volk door den Heere recht worde gedaan tegenover de vijanden, die het op hun ondergang hebben gemunt. Wat Nehemia voor ogen heeft, is het recht der wedervergelding (jus talionis). 6. Doch wij bouwden, nadat wij ons door het gebed versterkt gevoelden, vrolijk en welgemoed, zonder ons verder aan het spotten van onze tegenstanders te storen, den muur, zodat de ganse muur in zijne gehele lengte om de stad zamengevoegd werd tot zijne helft, ter halver hoogte, toe; want het hart des volks, van de bouwlieden, zoals in Nehemiah 3:1 bij name genoemd zijn, was om te werken, waardoor dan ook het bouwen voorspoedig en goed voortging.

Vers 5

5. En dek hun ongerechtigheid niet toe; voor Uwe ogen, dat Gij ze ongestraft zoudt laten: en hun zonde worde niet uitgedelgd van voor Uw aangezicht, maar bewaar ze in Uwe gedachtenis, om ze op Uwen tijd te vergelden; want zij hebben met hun spotredenen en hunnen smaad niet alleen ons gehoond, maar zij hebben U getergd, staande tegenover de bouwlieden 1), d.i. zij hebben U uitgedaagd en gehoond, door het werk te bespotten, dat wij in Uwe kracht en op Uw bevel hebben verricht; en nu kunt Gij immers niet stilzwijgen, want het is Uwe eer, die zij hebben aangerand, Uwen Naam hebben zij te schande willen maken.

1) Toen Nehemia werd geboodschapt, wat Sanballat en Tobia hadden gezegd, wendde hij zich tot den Heere God, om zijne en des volks noden den Heere te klagen en bekend te maken. Hij wreekt zich niet, maar geeft de wraak in de handen zijns Gods. Wat hij hier vraagt is, dat de Heere deze mannen moge vergelden naar hun boosheid, niet omdat zij het volk des Heren hadden aangerand, maar in dit volk den Heere zelven. Nehemia vraagt hier niet, dat de Heere nooit de zonde zal vergeven, maar dat Hij ze niet vergeven zal. Hierop hebben wij wel te letten. Wat hij vraagt is, dat hem en zijn volk door den Heere recht worde gedaan tegenover de vijanden, die het op hun ondergang hebben gemunt. Wat Nehemia voor ogen heeft, is het recht der wedervergelding (jus talionis). 6. Doch wij bouwden, nadat wij ons door het gebed versterkt gevoelden, vrolijk en welgemoed, zonder ons verder aan het spotten van onze tegenstanders te storen, den muur, zodat de ganse muur in zijne gehele lengte om de stad zamengevoegd werd tot zijne helft, ter halver hoogte, toe; want het hart des volks, van de bouwlieden, zoals in Nehemiah 3:1 bij name genoemd zijn, was om te werken, waardoor dan ook het bouwen voorspoedig en goed voortging.

Vers 7

7. En het geschiedde, als Sanballat, en Tobia, en de Arabieren (Nehemiah 2:19), en de Ammonieten, en de Asdodieten, bewoners van de stad Asdod in het kustland der Filistijnen (Joshua 13:2 ), hoorden, dat de verbetering aan de muren van Jeruzalem toenam, en wel meer dan zij verwacht hadden in zulk een korten tijd, en dat de scheuren in de muren begonnen gestopt te worden, zo ontstaken zij zeer in toorn; want hun nijdig en boosaardig hart kon het niet verdragen, dat de kinderen van Juda voorspoedig waren in hunnen arbeid.

Vers 7

7. En het geschiedde, als Sanballat, en Tobia, en de Arabieren (Nehemiah 2:19), en de Ammonieten, en de Asdodieten, bewoners van de stad Asdod in het kustland der Filistijnen (Joshua 13:2 ), hoorden, dat de verbetering aan de muren van Jeruzalem toenam, en wel meer dan zij verwacht hadden in zulk een korten tijd, en dat de scheuren in de muren begonnen gestopt te worden, zo ontstaken zij zeer in toorn; want hun nijdig en boosaardig hart kon het niet verdragen, dat de kinderen van Juda voorspoedig waren in hunnen arbeid.

Vers 8

8. En zij maakten allen tezamen ene verbintenis, zij verbonden zich tegen de gehate Joden en zwoeren, dat zij zouden komen om tegen Jeruzalem te strijden, en door enen plotselingen aanval ene grote verwarring en ene verbijstering daarin te maken, waardoor het verdere bouwen zou gestaakt worden.

Vers 8

8. En zij maakten allen tezamen ene verbintenis, zij verbonden zich tegen de gehate Joden en zwoeren, dat zij zouden komen om tegen Jeruzalem te strijden, en door enen plotselingen aanval ene grote verwarring en ene verbijstering daarin te maken, waardoor het verdere bouwen zou gestaakt worden.

Vers 9

9. Maar wij, ik Nehemia en de overige bestuurders bij het bouwen, baden tot onzen God, dat Hij ons zou ondersteunen tegen onze vijanden, en zetten wacht-posten tegen hen 1) op ene plaats, waar de vijanden goed konden worden gadegeslagen; dag en nacht, hield men zich op dien post, en wij rustten ons zo toe, niet alleen met het geestelijke wapen des gebeds, maar ook met de nodige krijgswapenen, om alzo hunnenthalve steeds op onze hoede te zijn tegen elke aanval en ons tegen hen te kunnen verdedigen.

1) Het onderwijs, hetwelk de Heere Christus ons geeft, tot onzen geestelijken strijd, komt met dit voorbeeld overeen (Matthew 26:41): Waakt en bidt. Indien wij menen genoeg geheiligd te zijn door het Gebed alleen en er de waakzaamheid niet bijvoegen, zo zijn wij nalatig in onzen plicht en beproeven God. Indien wij alleenlijk waken en niet bidden, zijn wij hoogmoedig en verachten God en verbeuren dus, in beider opzicht, Zijne bescherming en gunst..

Vers 9

9. Maar wij, ik Nehemia en de overige bestuurders bij het bouwen, baden tot onzen God, dat Hij ons zou ondersteunen tegen onze vijanden, en zetten wacht-posten tegen hen 1) op ene plaats, waar de vijanden goed konden worden gadegeslagen; dag en nacht, hield men zich op dien post, en wij rustten ons zo toe, niet alleen met het geestelijke wapen des gebeds, maar ook met de nodige krijgswapenen, om alzo hunnenthalve steeds op onze hoede te zijn tegen elke aanval en ons tegen hen te kunnen verdedigen.

1) Het onderwijs, hetwelk de Heere Christus ons geeft, tot onzen geestelijken strijd, komt met dit voorbeeld overeen (Matthew 26:41): Waakt en bidt. Indien wij menen genoeg geheiligd te zijn door het Gebed alleen en er de waakzaamheid niet bijvoegen, zo zijn wij nalatig in onzen plicht en beproeven God. Indien wij alleenlijk waken en niet bidden, zijn wij hoogmoedig en verachten God en verbeuren dus, in beider opzicht, Zijne bescherming en gunst..

Vers 10

10. Toen zei Juda, de Joodse gemeente die met het bouwen bezig was, tot mij en hun vertegenwoordigers, zeggende: De kracht der dragers is vervallen of is vervallende, en des stofs is veel; het aantal werklieden is, nadat zij door het betrekken der wachtposten zo verminderd zijn, te weinig tot wegruiming van het puin, dat door de verwoesting der muren is opeengehoopt, zodat wij, daar ons nu voor het eigenlijke bouwen de krachten geheel ontbreken, aan den muur niet zullen kunnen bouwen, alzo had ik zelfs tegenover mijne eigene volksgenoten met grote zwarigheden te kampen.

Vers 10

10. Toen zei Juda, de Joodse gemeente die met het bouwen bezig was, tot mij en hun vertegenwoordigers, zeggende: De kracht der dragers is vervallen of is vervallende, en des stofs is veel; het aantal werklieden is, nadat zij door het betrekken der wachtposten zo verminderd zijn, te weinig tot wegruiming van het puin, dat door de verwoesting der muren is opeengehoopt, zodat wij, daar ons nu voor het eigenlijke bouwen de krachten geheel ontbreken, aan den muur niet zullen kunnen bouwen, alzo had ik zelfs tegenover mijne eigene volksgenoten met grote zwarigheden te kampen.

Vers 11

11. Hoewel de gegrondheid van de klachten der Joden erkennende, toch kon ik de wachtposten niet intrekken, om daardoor meer arbeiders te hebben, want nu hadden, naar ik vernam, onze vijanden gezegd: Zij, de Joden, zullen het niet weten noch zien, dat wij voornemens zijn hen te overvallen, totdat wij in het midden van hen komen, en als ons die heimelijke overval gelukt, slaan wij hen dood; alzo zullen wij het werk doen ophouden.

Vers 11

11. Hoewel de gegrondheid van de klachten der Joden erkennende, toch kon ik de wachtposten niet intrekken, om daardoor meer arbeiders te hebben, want nu hadden, naar ik vernam, onze vijanden gezegd: Zij, de Joden, zullen het niet weten noch zien, dat wij voornemens zijn hen te overvallen, totdat wij in het midden van hen komen, en als ons die heimelijke overval gelukt, slaan wij hen dood; alzo zullen wij het werk doen ophouden.

Vers 12

12. En het geschiedde, als de Joden, die bij hen woonden, en niet naar Jeruzalem waren gekomen om mede te bouwen, maar gebleven waren in hun woonplaatsen in de nabijheid onzer vijanden, kwamen, verhaalden zij welk doel, de bovengenoemde wederpartijders hadden, Zij vreesden zozeer voor dien onverhoedsen aanval, dien zij meenden, dat wij niet zouden kunnen weerstaan, dat zij het ons wel tienmaal zeiden, wat zij voor ons vreesden, gedurig hetzelfde herhalende, en niet een of twee, maar uit alle plaatsen, waarin zij woonden en van waar zij tot ons gekomen waren, zeggende; door dewelke beter, dat gij 1) tot ons wederkeert, want wij twijfelen er niet aan, of weldra zult gij den strijd moeten aanvangen tegen de vijanden, die u zo onverwachts denken op het lijf te vallen. Geeft nu het bouwen op, en keert met ons terug om ons te beschermen.

1) In het Hebreeën Ascher thaschoeboe aleenoe. Dit betekent hier, dat gij tot ons wederkeert. Het Hebreeën woord staat hier voor Ki, gelijk dat meermalen gebeurt, zie 1 Samuel 15:20. 2 Samuel 1:4. Esther 1:19 e.a. Zij wilden de mannen met zich mede hebben naar de verschillende plaatsen, om hen te beschermen, want de vijanden omgaven hen van alle zijden. Sanballat met de Samaritanen tegen het Noorden, de Ammonieten tegen het Oosten, de Arabieren in het Zuiden en de Asdodieten in het Westen.

Vers 12

12. En het geschiedde, als de Joden, die bij hen woonden, en niet naar Jeruzalem waren gekomen om mede te bouwen, maar gebleven waren in hun woonplaatsen in de nabijheid onzer vijanden, kwamen, verhaalden zij welk doel, de bovengenoemde wederpartijders hadden, Zij vreesden zozeer voor dien onverhoedsen aanval, dien zij meenden, dat wij niet zouden kunnen weerstaan, dat zij het ons wel tienmaal zeiden, wat zij voor ons vreesden, gedurig hetzelfde herhalende, en niet een of twee, maar uit alle plaatsen, waarin zij woonden en van waar zij tot ons gekomen waren, zeggende; door dewelke beter, dat gij 1) tot ons wederkeert, want wij twijfelen er niet aan, of weldra zult gij den strijd moeten aanvangen tegen de vijanden, die u zo onverwachts denken op het lijf te vallen. Geeft nu het bouwen op, en keert met ons terug om ons te beschermen.

1) In het Hebreeën Ascher thaschoeboe aleenoe. Dit betekent hier, dat gij tot ons wederkeert. Het Hebreeën woord staat hier voor Ki, gelijk dat meermalen gebeurt, zie 1 Samuel 15:20. 2 Samuel 1:4. Esther 1:19 e.a. Zij wilden de mannen met zich mede hebben naar de verschillende plaatsen, om hen te beschermen, want de vijanden omgaven hen van alle zijden. Sanballat met de Samaritanen tegen het Noorden, de Ammonieten tegen het Oosten, de Arabieren in het Zuiden en de Asdodieten in het Westen.

Vers 13

13. Daarom zette ik in de benedenste plaatsen, achter of aan de buitenzijde van den muur, en op de hoogten 1) Luther zegt: in de kuilen), en ik zette het volk naar de geslachten, met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen.

1) In het Hebreeën Batsichim. Eigenlijk een droge, dorre, kale plaats, en daarom hier in den zin van vrije plaats, waar niets in den weg stond, om uit te zien naar den aanrukkenden vijand. Juister vertaling daarom is deze Daarom zette ik in de benedenste plaatsen achter den muur, op vrije plaatsen: daar stelde ik het volk naar de geslachten met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen.

Vers 13

13. Daarom zette ik in de benedenste plaatsen, achter of aan de buitenzijde van den muur, en op de hoogten 1) Luther zegt: in de kuilen), en ik zette het volk naar de geslachten, met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen.

1) In het Hebreeën Batsichim. Eigenlijk een droge, dorre, kale plaats, en daarom hier in den zin van vrije plaats, waar niets in den weg stond, om uit te zien naar den aanrukkenden vijand. Juister vertaling daarom is deze Daarom zette ik in de benedenste plaatsen achter den muur, op vrije plaatsen: daar stelde ik het volk naar de geslachten met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen.

Vers 14

14. En ik zag toe, en maakte mij op 1) de strijders tot dapperen tegenweer aanmoedigende en zei tot de edelen en tot de overheden, die aan de spits stonden, en de verdedigingsmaatregelen bestuurden, en tot het overige des volks, dat onder hun bevelen stond a): Vreest niet voor hun aangezicht, namelijk voor onze wederpartijders; denkt aan dien groten en vreselijken HEERE 2), die voor u strijdt (Deuteronomy 3:22; Deuteronomy 23:3, Deuteronomy 31:6), en strijdt getroost en onbevreesd voor uwe broederen, uwe zonen en uwe dochteren, uwe vrouwen en uwe huizen, want de vijanden bedoelen niets minder dan de vernietiging van onze gans gemeente.

a) Numbers 14:9; Deuteronomy 1:21.

1) En ik zag toe en maakte mij op, is een Oosterse uitdrukking, in de plaats van, en ik ging heen, en wordt vooral gebruikt, om een levendige voorstelling van zaken te geven. Nehemia wil hiermede zeggen, dat op dit ogenblik hij niet alleen vol moed was, maar ook vastbesloten te werk ging, sterk door het vertrouwen op den Heere Heere. Hij wist het, dat het hier den strijd gold voor de heerlijkheid van Gods Naam en voor het heil van zijn volk, en daarom zal hij den vijand geen duim breed gronds toestaan, maar met alle geoorloofde middelen zich in staat van tegenweer stellen. Door woord en daad wil hij tonen, dat hij in de bres treedt voor de heilige stad en den heiligen tempel zijns Gods.

2) Zij, die met ogen des geloofs, den groten Schutsheer der Kerk, in Zijn vreselijkheid en verschrikkelijkheid beschouwen, zullen dezelve vijanden altoos als verachtingswaardige schepsels, als nietige wormen aanmerken. De overheersende vreze Gods is het beste tegengift tegen de verschrikkende vreze der mensen..

Vers 14

14. En ik zag toe, en maakte mij op 1) de strijders tot dapperen tegenweer aanmoedigende en zei tot de edelen en tot de overheden, die aan de spits stonden, en de verdedigingsmaatregelen bestuurden, en tot het overige des volks, dat onder hun bevelen stond a): Vreest niet voor hun aangezicht, namelijk voor onze wederpartijders; denkt aan dien groten en vreselijken HEERE 2), die voor u strijdt (Deuteronomy 3:22; Deuteronomy 23:3, Deuteronomy 31:6), en strijdt getroost en onbevreesd voor uwe broederen, uwe zonen en uwe dochteren, uwe vrouwen en uwe huizen, want de vijanden bedoelen niets minder dan de vernietiging van onze gans gemeente.

a) Numbers 14:9; Deuteronomy 1:21.

1) En ik zag toe en maakte mij op, is een Oosterse uitdrukking, in de plaats van, en ik ging heen, en wordt vooral gebruikt, om een levendige voorstelling van zaken te geven. Nehemia wil hiermede zeggen, dat op dit ogenblik hij niet alleen vol moed was, maar ook vastbesloten te werk ging, sterk door het vertrouwen op den Heere Heere. Hij wist het, dat het hier den strijd gold voor de heerlijkheid van Gods Naam en voor het heil van zijn volk, en daarom zal hij den vijand geen duim breed gronds toestaan, maar met alle geoorloofde middelen zich in staat van tegenweer stellen. Door woord en daad wil hij tonen, dat hij in de bres treedt voor de heilige stad en den heiligen tempel zijns Gods.

2) Zij, die met ogen des geloofs, den groten Schutsheer der Kerk, in Zijn vreselijkheid en verschrikkelijkheid beschouwen, zullen dezelve vijanden altoos als verachtingswaardige schepsels, als nietige wormen aanmerken. De overheersende vreze Gods is het beste tegengift tegen de verschrikkende vreze der mensen..

Vers 16

16. En het geschiedde van dien dag af, gedurende het voortzetten van het bouwen aan den muur, die nog maar tot de helft der hoogte gevorderd was, (Nehemiah 4:6), dat de helft mijner jongens1) tot mijn gevolg behorende (Nehemiah 4:23; Nehemiah 5:10, Nehemiah 5:16), doende waren aan het werk, aan den muur en de andere helft van hen hielden de spiesen, en de schilden, en de bogen, en de pantsiers; zij stonden daar niet alleen om de gevreesde overvallen der tegenpartijders gewapend af te weren, maar zij bewaakten ook de wapenen van de anderen, die bezig waren met bouwen; en de oversten waren achter het ganse huis van Juda, om opzicht te houden en bij enen mogelijken overval aan te vallen tegen den vijand.

1) Mijne jongens zijn degenen, die in Nehemia's dienst als landvoogd waren en hem ter zijde stonden, om de orde in de stad te bewaren, bij wijze van politie.

Vers 16

16. En het geschiedde van dien dag af, gedurende het voortzetten van het bouwen aan den muur, die nog maar tot de helft der hoogte gevorderd was, (Nehemiah 4:6), dat de helft mijner jongens1) tot mijn gevolg behorende (Nehemiah 4:23; Nehemiah 5:10, Nehemiah 5:16), doende waren aan het werk, aan den muur en de andere helft van hen hielden de spiesen, en de schilden, en de bogen, en de pantsiers; zij stonden daar niet alleen om de gevreesde overvallen der tegenpartijders gewapend af te weren, maar zij bewaakten ook de wapenen van de anderen, die bezig waren met bouwen; en de oversten waren achter het ganse huis van Juda, om opzicht te houden en bij enen mogelijken overval aan te vallen tegen den vijand.

1) Mijne jongens zijn degenen, die in Nehemia's dienst als landvoogd waren en hem ter zijde stonden, om de orde in de stad te bewaren, bij wijze van politie.

Vers 17

17. Wat nu betreft degenen die aan den muur bouwden, zo waren zowel degenen die den last droegen, en die oplaadden, alzo deels de lastdragers, tot wegruiming van het puin, en tot het aanbrengen van bouwstenen en verders opladers, zij waren een ieder met zijne ene hand doende aan het werk en de andere hand hield het geweer 1), ene werpspies, daar desnoods ene hand genoegzaam was, om het puin en de stenen in de draagkorven te rapen, en deze, die van hengsels voorzien waren, weg te dragen,

1) De lastdragers hadden maar n hand nodig, om de manden te vullen, of de stenen op te laden, vandaar dat zij de ene hand gebruikten, om de werpspies vast te houden, maar de eigenlijke bouwers (Nehemiah 4:18) de metselaars, moesten beide handen gebruiken, en daarom hadden zij het zwaard aan de lenden gegord, om, als het nodig was, den troffel met het zwaard te verwisselen.

Vers 17

17. Wat nu betreft degenen die aan den muur bouwden, zo waren zowel degenen die den last droegen, en die oplaadden, alzo deels de lastdragers, tot wegruiming van het puin, en tot het aanbrengen van bouwstenen en verders opladers, zij waren een ieder met zijne ene hand doende aan het werk en de andere hand hield het geweer 1), ene werpspies, daar desnoods ene hand genoegzaam was, om het puin en de stenen in de draagkorven te rapen, en deze, die van hengsels voorzien waren, weg te dragen,

1) De lastdragers hadden maar n hand nodig, om de manden te vullen, of de stenen op te laden, vandaar dat zij de ene hand gebruikten, om de werpspies vast te houden, maar de eigenlijke bouwers (Nehemiah 4:18) de metselaars, moesten beide handen gebruiken, en daarom hadden zij het zwaard aan de lenden gegord, om, als het nodig was, den troffel met het zwaard te verwisselen.

Vers 18

18. En of, ook de bouwers, waaruit de andere afdeling bestond, die bezig waren het muurwerk op te trekken en te verbeteren, hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijne lendenen gegord 1) omdat zij beide handen tot het werk nodig hadden, maar daarentegen niet veel behoefden te bukken, en bouwden alzo; maar die met de bazuin blies, een trompetter, die in geval van nood aan degenen, die met den arbeid bezig waren, het teken tot spoedige vereniging kon geven, was bij mij, en ik stond aan de spits van de afdeling der jongelingen (vs 16), die de volle wapenrusting droegen, en bestemd waren om den eersten aanval te weerstaan.

1) Zij konden het werk niet zo zeker en gerust opvatten, dat zij de wapenen konden neerleggen, wetende hoe rusteloos en onvermoeid hun wederpartijders in hun pogingen waren en dat zijn nu het ene slinkse doel hun mislukt was, het lichtelijk op een anderen boeg zouden wenden. Evenzo moeten wij in onzen geestelijken strijd altoos op de wacht staan, tegen de vijanden onzer zaligheid, en niet verwachten, dat onze strijd zal eindigen voordat ons werk af is..

Vers 18

18. En of, ook de bouwers, waaruit de andere afdeling bestond, die bezig waren het muurwerk op te trekken en te verbeteren, hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijne lendenen gegord 1) omdat zij beide handen tot het werk nodig hadden, maar daarentegen niet veel behoefden te bukken, en bouwden alzo; maar die met de bazuin blies, een trompetter, die in geval van nood aan degenen, die met den arbeid bezig waren, het teken tot spoedige vereniging kon geven, was bij mij, en ik stond aan de spits van de afdeling der jongelingen (vs 16), die de volle wapenrusting droegen, en bestemd waren om den eersten aanval te weerstaan.

1) Zij konden het werk niet zo zeker en gerust opvatten, dat zij de wapenen konden neerleggen, wetende hoe rusteloos en onvermoeid hun wederpartijders in hun pogingen waren en dat zijn nu het ene slinkse doel hun mislukt was, het lichtelijk op een anderen boeg zouden wenden. Evenzo moeten wij in onzen geestelijken strijd altoos op de wacht staan, tegen de vijanden onzer zaligheid, en niet verwachten, dat onze strijd zal eindigen voordat ons werk af is..

Vers 19

19. En ik zei toen ik dezen bazuinblazer bij mij stelde, tot de edelen en tot de overigen des volks (Nehemiah 2:16): Het werk is wegens de uitgestrektheid der muren rondom de gehele stad groot en wijd, en wij zijn op den muur verstrooid, afgezonderd van elkaar bij de verschillende gedeelten werkzaam (Nehemiah 3:1), de een ver van den ander, en wij kunnen op verschillende punten door den vijand worden aangegrepen, zonder dat wij vooraf kunnen berekenen, op welk punt de aanval zal plaats hebben.

Vers 19

19. En ik zei toen ik dezen bazuinblazer bij mij stelde, tot de edelen en tot de overigen des volks (Nehemiah 2:16): Het werk is wegens de uitgestrektheid der muren rondom de gehele stad groot en wijd, en wij zijn op den muur verstrooid, afgezonderd van elkaar bij de verschillende gedeelten werkzaam (Nehemiah 3:1), de een ver van den ander, en wij kunnen op verschillende punten door den vijand worden aangegrepen, zonder dat wij vooraf kunnen berekenen, op welk punt de aanval zal plaats hebben.

Vers 20

20. Ter plaats, waar gij het geluid der bazuin zult horen, om het sein te geven, daarheen zult gij u tot ons, mij en mijne jongens verzamelen {1} {a}; onze God zal voor ons strijden, en maken dat de vijanden hun doel niet zullen bereiken.

{a} Exodus 14:25; Deuteronomy 1:30; Deuteronomy 28:7.

{1} Aan den gehelen muur werd tegelijker tijd door de verschillende werklieden gearbeid, maar nu ontvangen zij het bevel, om, wanneer de bazuin zou schallen, en oproepen tot den strijd, zich te verzamelen. Zo behoort het ook in het geestelijke te gaan. God geeft aan al Zijne knechten op verschillende plaatsen arbeid voor Zijn koninkrijk. De een is hier, de andere in een ander gedeelte van den wijngaard geplaatst, werkende een ieder naar zijn eigenaardige roeping, maar tegenover den gemeenschappelijken vijand van het Godsrijk behoren zij allen n te zijn en zich als n man te verzamelen tot den strijd.

Vers 20

20. Ter plaats, waar gij het geluid der bazuin zult horen, om het sein te geven, daarheen zult gij u tot ons, mij en mijne jongens verzamelen {1} {a}; onze God zal voor ons strijden, en maken dat de vijanden hun doel niet zullen bereiken.

{a} Exodus 14:25; Deuteronomy 1:30; Deuteronomy 28:7.

{1} Aan den gehelen muur werd tegelijker tijd door de verschillende werklieden gearbeid, maar nu ontvangen zij het bevel, om, wanneer de bazuin zou schallen, en oproepen tot den strijd, zich te verzamelen. Zo behoort het ook in het geestelijke te gaan. God geeft aan al Zijne knechten op verschillende plaatsen arbeid voor Zijn koninkrijk. De een is hier, de andere in een ander gedeelte van den wijngaard geplaatst, werkende een ieder naar zijn eigenaardige roeping, maar tegenover den gemeenschappelijken vijand van het Godsrijk behoren zij allen n te zijn en zich als n man te verzamelen tot den strijd.

Vers 21

21. Alzo waren wij doende aan het werk, ons houdende aan hetgeen afgesproken was, en de helft van hen, van de tot mijn gevolg behorende jongelingen, die als wachtposten gesteld waren, hielden de spiesen, van het opgaan des dageraads, tot den tijd van het voortkomen der sterren toe, van des morgens vroeg tot des avonds laat.

Vers 21

21. Alzo waren wij doende aan het werk, ons houdende aan hetgeen afgesproken was, en de helft van hen, van de tot mijn gevolg behorende jongelingen, die als wachtposten gesteld waren, hielden de spiesen, van het opgaan des dageraads, tot den tijd van het voortkomen der sterren toe, van des morgens vroeg tot des avonds laat.

Vers 22

22. Ook zei ik te dier tijd, een nieuwen voorzichtigheids maatregel nemende, tot het volk tot degenen die aan den muur arbeidden: Een iegelijk vernachtte, in plaats van des avonds na den afloop der werkzaamheden zich te verstrooien in de omliggende plaatsen, met zijnen jongen, dien hij als handlanger bij zich heeft, binnen Jeruzalem, opdat zij ons des nachts ter wacht zijn, en des daags aan het werk; wij zijn immers talrijk genoeg, om gedurende den nacht wachtposten uit te zetten, en kunnen dan nog wel bij afwisseling slapen, om nieuwe krachten voor den arbeid te ontvangen.

Vers 22

22. Ook zei ik te dier tijd, een nieuwen voorzichtigheids maatregel nemende, tot het volk tot degenen die aan den muur arbeidden: Een iegelijk vernachtte, in plaats van des avonds na den afloop der werkzaamheden zich te verstrooien in de omliggende plaatsen, met zijnen jongen, dien hij als handlanger bij zich heeft, binnen Jeruzalem, opdat zij ons des nachts ter wacht zijn, en des daags aan het werk; wij zijn immers talrijk genoeg, om gedurende den nacht wachtposten uit te zetten, en kunnen dan nog wel bij afwisseling slapen, om nieuwe krachten voor den arbeid te ontvangen.

Vers 23

23. Voorts noch ik, noch mijne broederen, die tot mijne familie en mijn geslacht behoorden noch mijne jongelingen, de joodse knapen van mijn gevolg (Nehemiah 4:16), noch de mannen van de wacht, die achter mij waren, die door de regering van Perzië ter mijner beschikking gesteld waren, (Nehemiah 2:9), wij trokken gedurende den gansen tijd van den bouw, zelfs des nachts onze klederen niet uit 1); een iegelijk van ons had zijn geweer om terstond ter verdediging gereed te zijn en water, 2) om den dorst te lessen. 1) Hiermede wordt voorgesteld, hoe leraars en predikers aan het huis des Heren in de strijdende Christelijke kerk moeten arbeiden; dat zij met de ene hand de gemeente Gods moeten bouwen en oprichten op het fondament der Profeten en Apostelen (Ephesians 2:20) maar met de andere hand het zwaard des Geestes houden (Ephesians 6:6. Titus 1:9) om daarmee de vijanden weg te drijven en hen te weerstaan.

De Christenen zijn te gelijk arbeiders en krijgslieden, met de ene hand bouwen zij, en met de andere vechten zij, en zij worden door het geklank des Evangeliums nu eens naar de ene dan weer naar de andere plaats geroepen. Zij zijn allerwegen in de wereld verstrooid, maar zij vormen n leger, en moeten gereed staan als n man tegen den gemeenschappelijken vijand, waar ook de aanval geschiedt..

Nehemia zelf en al zijne mannen, hielden zich bij hunnen arbeid, des daags en des nachts, altijd bereid zijnde om den vijand af te keren. Alzo moeten wij steeds op onze hoede zijn tegen onze geestelijke vijanden, niet alleen terwijl het licht is, maar ook vooral in de duisternis, want zij zijn de beheersers van het rijk der duisternis in deze wereld. Het was een teken, dat hun hart altijd bij hun werk was, wanneer zij ten allen tijde gereed waren voor den dienst. Een goed werk zal ook voorspoedig vorderen, wanneer zij, die er aan arbeiden, er met hun ganse hart bij zijn; en Satan vreest den waakzamen Christen aan te vallen, of, wanneer wij aangevallen worden, strijdt de Heere voor ons. Zo moeten wij tot aan het einde van ons leven op onze hoede zijn, en nooit onze wapenrusting afleggen, v rdat ons werk en onze strijd is geëindigd; dan zullen wij ontvangen worden in de eeuwige rust en vreugde van onzen God en Heere..

2) In het Hebreeën Isch schilcho hamaïm. Letterlijk vertaald: Een ieder zijn zwaard het water. Deze woorden zijn zeer moeilijk te verklaren. Onze Staten-vertalers hebben het woordje en er tussen ingevoegd en plaatsen als kanttekening, d.i. voor den dorst, of om zich te baden. Luther zet over: een iegelijk liet het baden na. Anderen, zoals Btticher en Keil willen lezen in plaats van: Cheminoe, d.i. rechts, aan de rechter zijde, zodat dan een iegelijk zijn zwaard aan zijn rechterzijde had leggen. Wij voor ons houden ons aan de kanttekening van de Staten-Overzetting, in den zin van, water voor den dorst.

Vers 23

23. Voorts noch ik, noch mijne broederen, die tot mijne familie en mijn geslacht behoorden noch mijne jongelingen, de joodse knapen van mijn gevolg (Nehemiah 4:16), noch de mannen van de wacht, die achter mij waren, die door de regering van Perzië ter mijner beschikking gesteld waren, (Nehemiah 2:9), wij trokken gedurende den gansen tijd van den bouw, zelfs des nachts onze klederen niet uit 1); een iegelijk van ons had zijn geweer om terstond ter verdediging gereed te zijn en water, 2) om den dorst te lessen. 1) Hiermede wordt voorgesteld, hoe leraars en predikers aan het huis des Heren in de strijdende Christelijke kerk moeten arbeiden; dat zij met de ene hand de gemeente Gods moeten bouwen en oprichten op het fondament der Profeten en Apostelen (Ephesians 2:20) maar met de andere hand het zwaard des Geestes houden (Ephesians 6:6. Titus 1:9) om daarmee de vijanden weg te drijven en hen te weerstaan.

De Christenen zijn te gelijk arbeiders en krijgslieden, met de ene hand bouwen zij, en met de andere vechten zij, en zij worden door het geklank des Evangeliums nu eens naar de ene dan weer naar de andere plaats geroepen. Zij zijn allerwegen in de wereld verstrooid, maar zij vormen n leger, en moeten gereed staan als n man tegen den gemeenschappelijken vijand, waar ook de aanval geschiedt..

Nehemia zelf en al zijne mannen, hielden zich bij hunnen arbeid, des daags en des nachts, altijd bereid zijnde om den vijand af te keren. Alzo moeten wij steeds op onze hoede zijn tegen onze geestelijke vijanden, niet alleen terwijl het licht is, maar ook vooral in de duisternis, want zij zijn de beheersers van het rijk der duisternis in deze wereld. Het was een teken, dat hun hart altijd bij hun werk was, wanneer zij ten allen tijde gereed waren voor den dienst. Een goed werk zal ook voorspoedig vorderen, wanneer zij, die er aan arbeiden, er met hun ganse hart bij zijn; en Satan vreest den waakzamen Christen aan te vallen, of, wanneer wij aangevallen worden, strijdt de Heere voor ons. Zo moeten wij tot aan het einde van ons leven op onze hoede zijn, en nooit onze wapenrusting afleggen, v rdat ons werk en onze strijd is geëindigd; dan zullen wij ontvangen worden in de eeuwige rust en vreugde van onzen God en Heere..

2) In het Hebreeën Isch schilcho hamaïm. Letterlijk vertaald: Een ieder zijn zwaard het water. Deze woorden zijn zeer moeilijk te verklaren. Onze Staten-vertalers hebben het woordje en er tussen ingevoegd en plaatsen als kanttekening, d.i. voor den dorst, of om zich te baden. Luther zet over: een iegelijk liet het baden na. Anderen, zoals Btticher en Keil willen lezen in plaats van: Cheminoe, d.i. rechts, aan de rechter zijde, zodat dan een iegelijk zijn zwaard aan zijn rechterzijde had leggen. Wij voor ons houden ons aan de kanttekening van de Staten-Overzetting, in den zin van, water voor den dorst.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile