Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 23

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 23

Numbers 23:1.

BILEAM ZEGENT ISRAEL.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 23

Numbers 23:1.

BILEAM ZEGENT ISRAEL.

Vers 1

1. Toen zei Bileam tot Balak, om alles te doen, wat volgens de godsdienstige begrippen van de koning van de Moabieten tot het succes van zijn bedoelingen bevorderlijk kon zijn: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen, 1) die wij de God van Israël ten brandoffer kunnen brengen.

1) Aan alle gewichtige ondernemingen in de oudheid gingen zekere offers vooraf, in het bijzonder echter werden bezweringen door deze ingeleid; dat nu Bileam juist zeven altaren laat oprichten en even zo veel offers verordent, heeft zijn reden in de heiligheid van dit getal (Genesis 35:26)

Vers 1

1. Toen zei Bileam tot Balak, om alles te doen, wat volgens de godsdienstige begrippen van de koning van de Moabieten tot het succes van zijn bedoelingen bevorderlijk kon zijn: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen, 1) die wij de God van Israël ten brandoffer kunnen brengen.

1) Aan alle gewichtige ondernemingen in de oudheid gingen zekere offers vooraf, in het bijzonder echter werden bezweringen door deze ingeleid; dat nu Bileam juist zeven altaren laat oprichten en even zo veel offers verordent, heeft zijn reden in de heiligheid van dit getal (Genesis 35:26)

Vers 2

2. Balak nu deed, zoals Bileam gesproken had; en Balak en Bileam offerden een var en een ram op elk altaar. 1)

1) In oude tijden waren de koningen ook priesters, zoals uit het voorbeeld van Melchizdek blijkt. Doch misschien heeft Balak hier alleen de offeranden aangeboden en Bileam de bediening van priester waargenomen. Het is de vraag, aan wie deze geofferd zijn. Ik onderstel, dat elk van deze twee daarmee een bijzonder inzicht gehad heeft, Balak zijn heer aanroepende en Bileam de Heere biddende, doch waarschijnlijk met zulke bijgelovige plechtigheden, als in gebruik waren onder de dienaars van Bal. Men kan ook onderstellen, dat Bileam tot Balak gezegd heeft, dat hij niets zonder de Heere, de God van Israël, doen kon, en die koning overreed heeft, om zich bij hem te voegen en de dienst van God, opdat deze mocht bewogen worden, van Israël te wijken. Er is toch geen reden, om te denken, dat Bileam zou gegaan zijn, om de Heere te vragen, wanneer hij aan andere goden geofferd had. Ook uit Numbers 23:4 blijkt duidelijk, dat hij God geofferd had, anders zou hij zeker dit niet tot de Heere hebben durven zeggen.

Vers 2

2. Balak nu deed, zoals Bileam gesproken had; en Balak en Bileam offerden een var en een ram op elk altaar. 1)

1) In oude tijden waren de koningen ook priesters, zoals uit het voorbeeld van Melchizdek blijkt. Doch misschien heeft Balak hier alleen de offeranden aangeboden en Bileam de bediening van priester waargenomen. Het is de vraag, aan wie deze geofferd zijn. Ik onderstel, dat elk van deze twee daarmee een bijzonder inzicht gehad heeft, Balak zijn heer aanroepende en Bileam de Heere biddende, doch waarschijnlijk met zulke bijgelovige plechtigheden, als in gebruik waren onder de dienaars van Bal. Men kan ook onderstellen, dat Bileam tot Balak gezegd heeft, dat hij niets zonder de Heere, de God van Israël, doen kon, en die koning overreed heeft, om zich bij hem te voegen en de dienst van God, opdat deze mocht bewogen worden, van Israël te wijken. Er is toch geen reden, om te denken, dat Bileam zou gegaan zijn, om de Heere te vragen, wanneer hij aan andere goden geofferd had. Ook uit Numbers 23:4 blijkt duidelijk, dat hij God geofferd had, anders zou hij zeker dit niet tot de Heere hebben durven zeggen.

Vers 3

3. Toen de offeranden op de zeven altaren brandden, zei Bileam tot Balak: Blijf staan bij uw brandoffer en wacht totdat ik terugkom, en ik zal heengaan naar een geschikte plaats, om daar naar tekenen uit te zien: misschien zal deHEERE mij tegemoet komen, misschien zal Hij mij gunstige tekenen geven; en hetgeen Hij wijzen zal, 1) wat Hij mij door die tekenen te verstaan geeft, dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte, 2) naar een kale plaats, waar hij een vrij uitzicht had.

1) Daar het heidendom geen vast profetisch woord had, waardoor men de wil van God duidelijk kon leren kennen, zocht men de wil van zijn goden en de gebeurtenissen van de toekomst langs andere wegen te leren kennen. Men nam zijn toevlucht tot de Auguriën, of tot allerlei vermeende tekenen en gewone natuurverschijningen, gaf acht op de vlucht van de vogels, wachtte op onweer, zag naar een regenboog enz., en de Augurs of waarzeggers, die deze tekenen beschouwden, verklaarden ze naar bepaalde regels van hun kunst (Leviticus 19:31; Leviticus 20:6,Leviticus 20:27); want daar de goden, volgens de voorstellingen van de heidenen, niet buiten de wereld en van haar gescheiden leefden, maar het tijdelijke en begrensde met hun wezen vervuld was, zo lag het voor de hand, de zichtbare en hoorbare gebeurtenissen van de levende en levenloze natuur voor een teken van hun aanwezigheid, en overal, waar men op een bekendmaking van hun wil hoopte, voor een openbaring van deze aan te zien. De handelwijze nu, welke bv. de Romeinse Augurs pleegden te volgen bij het achtgeven op dergelijke tekenen, waarvoor zij zich een verheven plaats kozen, die een vrij uitzicht had en verwijderd was van de menselijke omgeving, was de volgende: "De Augur had het hoofd bedekt, hield zijn kromme staf in de rechterhand en wendde het gezicht naar het Oosten; daarop bad hij, met de blik naar die stad of landstreek gericht, over welke hij wilde waarzeggen, tot de goden en mat met het oog de landstreek af van het Oosten naar het Westen, terwijl hij zich van een voorwerp, recht tegen hem over aan den horizon, bij voorbeeld een boom, een lijn tot zich getrokken dacht. Wat noordelijk van deze in lag, noemde hij de linkerzijde, wat ten zuiden was, de rechter. Dan bad hij tot Jupiter, de oppersten van de goden, dat deze, in zo verre hem datgene, wat men voor had, aangenaam was, binnen de bepaalde grenzen bepaalde tekenen, die de Augur noemde, zou laten verschijnen." Zoals wij vroeger opmerkten, wil Bileam de Heere dienen onder vele heidense vormen; en zoekt hij ook door middelen als deze te verkrijgen, wat hij nodig heeft, om zijn loon te verdienen; door goochelarijen zoekt hij, wat de Heere niet wil, maar hij heeft zich zeer bedrogen; niet alleen, dat hij niet zeggen kan, wat de Heere hem verbiedt, hij moet ook positief zeggen, wat hem zal worden ingegeven, en hij moet het zeggen, al wilde hij zijn mond sluiten en de tanden samenbijten; dat hij dit moet doen is hem reeds vooraf door de sprekende ezelin verkondigd, zoals wij bij de verklaring van de plaats (Numbers 22:23) gezien hebben..

De zin der woorden: ik zal heengaan, misschien zal de Heere mij tegemoet komen, verklaart zich uit hoofdstuk 24:1: en hij ging niet heen, zoals meermalen, tot de toverijen (Auguriën). Bileam rekende op een openbaring van de Heere, door middel van duidelijke tekenen en natuurverschijningen. Het Woord, dat Jehova hem zou laten zien, zal hij Balak aanwijzen. Hierin wordt dan de voor Bileams godsdienstig standpunt evenzo karakteristieke, als voor het echt geschiedkundig karakter van het verhaal betekenisvolle vermenging van Israëlitische en heidense voorstellingen duidelijk, als Bileam in een natuurlijk teken een openbaring van Jehova te verkrijgen, of te ontdekken hoopt. Omdat het heidendom geen "vast profetisch woord" heeft, zo zoekt het de kennis van de goddelijke Wil en Zijn Raad; die in de menselijke lotsbedeling openbaar wordt in veelvuldige, in de natuur waarneembare tekenen..

2) In het Hebreeuws Wajelek schphi. En hij ging op een kale heuvel. Het woord in de grondtekst geeft duidelijk aan, een heuvel, waarop niets het gezicht belemmerde, waarop men een vrij gezicht had. De heidense waarzeggers zochten juist zulke plaatsen uit, om daarop hun toverijen te plegen..

Vers 3

3. Toen de offeranden op de zeven altaren brandden, zei Bileam tot Balak: Blijf staan bij uw brandoffer en wacht totdat ik terugkom, en ik zal heengaan naar een geschikte plaats, om daar naar tekenen uit te zien: misschien zal deHEERE mij tegemoet komen, misschien zal Hij mij gunstige tekenen geven; en hetgeen Hij wijzen zal, 1) wat Hij mij door die tekenen te verstaan geeft, dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte, 2) naar een kale plaats, waar hij een vrij uitzicht had.

1) Daar het heidendom geen vast profetisch woord had, waardoor men de wil van God duidelijk kon leren kennen, zocht men de wil van zijn goden en de gebeurtenissen van de toekomst langs andere wegen te leren kennen. Men nam zijn toevlucht tot de Auguriën, of tot allerlei vermeende tekenen en gewone natuurverschijningen, gaf acht op de vlucht van de vogels, wachtte op onweer, zag naar een regenboog enz., en de Augurs of waarzeggers, die deze tekenen beschouwden, verklaarden ze naar bepaalde regels van hun kunst (Leviticus 19:31; Leviticus 20:6,Leviticus 20:27); want daar de goden, volgens de voorstellingen van de heidenen, niet buiten de wereld en van haar gescheiden leefden, maar het tijdelijke en begrensde met hun wezen vervuld was, zo lag het voor de hand, de zichtbare en hoorbare gebeurtenissen van de levende en levenloze natuur voor een teken van hun aanwezigheid, en overal, waar men op een bekendmaking van hun wil hoopte, voor een openbaring van deze aan te zien. De handelwijze nu, welke bv. de Romeinse Augurs pleegden te volgen bij het achtgeven op dergelijke tekenen, waarvoor zij zich een verheven plaats kozen, die een vrij uitzicht had en verwijderd was van de menselijke omgeving, was de volgende: "De Augur had het hoofd bedekt, hield zijn kromme staf in de rechterhand en wendde het gezicht naar het Oosten; daarop bad hij, met de blik naar die stad of landstreek gericht, over welke hij wilde waarzeggen, tot de goden en mat met het oog de landstreek af van het Oosten naar het Westen, terwijl hij zich van een voorwerp, recht tegen hem over aan den horizon, bij voorbeeld een boom, een lijn tot zich getrokken dacht. Wat noordelijk van deze in lag, noemde hij de linkerzijde, wat ten zuiden was, de rechter. Dan bad hij tot Jupiter, de oppersten van de goden, dat deze, in zo verre hem datgene, wat men voor had, aangenaam was, binnen de bepaalde grenzen bepaalde tekenen, die de Augur noemde, zou laten verschijnen." Zoals wij vroeger opmerkten, wil Bileam de Heere dienen onder vele heidense vormen; en zoekt hij ook door middelen als deze te verkrijgen, wat hij nodig heeft, om zijn loon te verdienen; door goochelarijen zoekt hij, wat de Heere niet wil, maar hij heeft zich zeer bedrogen; niet alleen, dat hij niet zeggen kan, wat de Heere hem verbiedt, hij moet ook positief zeggen, wat hem zal worden ingegeven, en hij moet het zeggen, al wilde hij zijn mond sluiten en de tanden samenbijten; dat hij dit moet doen is hem reeds vooraf door de sprekende ezelin verkondigd, zoals wij bij de verklaring van de plaats (Numbers 22:23) gezien hebben..

De zin der woorden: ik zal heengaan, misschien zal de Heere mij tegemoet komen, verklaart zich uit hoofdstuk 24:1: en hij ging niet heen, zoals meermalen, tot de toverijen (Auguriën). Bileam rekende op een openbaring van de Heere, door middel van duidelijke tekenen en natuurverschijningen. Het Woord, dat Jehova hem zou laten zien, zal hij Balak aanwijzen. Hierin wordt dan de voor Bileams godsdienstig standpunt evenzo karakteristieke, als voor het echt geschiedkundig karakter van het verhaal betekenisvolle vermenging van Israëlitische en heidense voorstellingen duidelijk, als Bileam in een natuurlijk teken een openbaring van Jehova te verkrijgen, of te ontdekken hoopt. Omdat het heidendom geen "vast profetisch woord" heeft, zo zoekt het de kennis van de goddelijke Wil en Zijn Raad; die in de menselijke lotsbedeling openbaar wordt in veelvuldige, in de natuur waarneembare tekenen..

2) In het Hebreeuws Wajelek schphi. En hij ging op een kale heuvel. Het woord in de grondtekst geeft duidelijk aan, een heuvel, waarop niets het gezicht belemmerde, waarop men een vrij gezicht had. De heidense waarzeggers zochten juist zulke plaatsen uit, om daarop hun toverijen te plegen..

Vers 4

4. Als God Bileam werkelijk ontmoet was, niet in enig teken van de natuur, dat hij naar welgevallen zou hebben kunnen verklaren, maar in geestelijke werkelijkheid, evenals aan Jakob (Genesis 32:24), zo zei hij tot Hem: Zeven altaren heb ik toegericht en heb een var en een ram op elk altaar geofferd; 1) gij ziet dus, dat ik mijn werk godsdienstig wil volbrengen. 1) Toen God Bileam ontmoette-want zo is de vertaling duidelijker-maakte hij de Heere opmerkzaam op de altaren met hun brandoffers. Hij achtte dit nodig. De Heere verscheen hem echter niet in een natuurlijk teken, maar op geheel goddelijke wijze..

Vers 4

4. Als God Bileam werkelijk ontmoet was, niet in enig teken van de natuur, dat hij naar welgevallen zou hebben kunnen verklaren, maar in geestelijke werkelijkheid, evenals aan Jakob (Genesis 32:24), zo zei hij tot Hem: Zeven altaren heb ik toegericht en heb een var en een ram op elk altaar geofferd; 1) gij ziet dus, dat ik mijn werk godsdienstig wil volbrengen. 1) Toen God Bileam ontmoette-want zo is de vertaling duidelijker-maakte hij de Heere opmerkzaam op de altaren met hun brandoffers. Hij achtte dit nodig. De Heere verscheen hem echter niet in een natuurlijk teken, maar op geheel goddelijke wijze..

Vers 5

5. Toen legde de HEERE het woord, dat hij spreken moest: Wat zal ik vervloeken, die God niet vervloekt enz. (Numbers 23:7-Numbers 23:10) in de mond van Bileam en zei: Keer terug tot Balak, en spreek aldus voor hem, zoals Ik u thans gezegd heb.

Vers 5

5. Toen legde de HEERE het woord, dat hij spreken moest: Wat zal ik vervloeken, die God niet vervloekt enz. (Numbers 23:7-Numbers 23:10) in de mond van Bileam en zei: Keer terug tot Balak, en spreek aldus voor hem, zoals Ik u thans gezegd heb.

Vers 6

6. Als hij nu tot hem, tot Balak, tuergkeerde, ziet, zo stond hij nog bij zijn brandoffer, waar Bileam hem (Numbers 23:3) geplaatst had, hij en al de vorsten van de Moabieten die hij als getuigen bij het uittrekken uitKiriath Huzzoth (Numbers 22:41) met zich genomen had.

Kennelijk is het zijn doel, om de vloekwoorden van Bileam met offeranden en gebeden te vergezellen, opdat zij een goede uitwerking zullen hebben..

Vers 6

6. Als hij nu tot hem, tot Balak, tuergkeerde, ziet, zo stond hij nog bij zijn brandoffer, waar Bileam hem (Numbers 23:3) geplaatst had, hij en al de vorsten van de Moabieten die hij als getuigen bij het uittrekken uitKiriath Huzzoth (Numbers 22:41) met zich genomen had.

Kennelijk is het zijn doel, om de vloekwoorden van Bileam met offeranden en gebeden te vergezellen, opdat zij een goede uitwerking zullen hebben..

Vers 7

7. Toen hief hij, aangegrepen door de Geest van de Heere en geheel in diens macht overgegeven, zijn spreuk 1) op, welke de Heere hem (Numbers 23:5) opgedragen had, en zei, na een korte inleiding het woord van de Heeresprekende: Uit Syrië 2) heeft mij Balak, de koning van de Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten en zijn bevel is tot mij gekomen, zeggende: Kom, vervloek mij Jakob! en kom, scheld Israël; leg de ban op dat volk, opdat ik het versla en uit mijn land verdrijf.

1) Spreukenuk. Dit woord wordt nooit gebruikt voor de voorzeggingen van de ware profeten..

2) In de grondtekst staat Aram. Het is beter de naam onvertaald te laten blijven, omdat hieronder niet alleen het meer westelijk gelegen Syrië wordt begrepen, maar die landstreek, waaronder ook Mesopotamië wordt begrepen (Syria interamnis). Het gebergte tegen het oosten wil dan ook zeggen: de bergen van Mesopotamië. Het oosten is hier Mesopotamië. Bileam wijst er hier op, hoe hij van de bergen van Mesopotamië geroepen is naar de bergen van Moab, om Jakob te vervloeken en Israël te schelden. Maar in het volgende vers spreekt hij het duidelijk uit, dat de plannen van Balak moeten mislukken, want Jehova heeft hem geen vloekwoord in de mond gegeven, heeft hem geen verlof gegeven, om aan Balaks wensen te voldoen. Integendeel Israël is een volk, dat op bijzondere wijze door de Heere gezegend is..

Vers 7

7. Toen hief hij, aangegrepen door de Geest van de Heere en geheel in diens macht overgegeven, zijn spreuk 1) op, welke de Heere hem (Numbers 23:5) opgedragen had, en zei, na een korte inleiding het woord van de Heeresprekende: Uit Syrië 2) heeft mij Balak, de koning van de Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten en zijn bevel is tot mij gekomen, zeggende: Kom, vervloek mij Jakob! en kom, scheld Israël; leg de ban op dat volk, opdat ik het versla en uit mijn land verdrijf.

1) Spreukenuk. Dit woord wordt nooit gebruikt voor de voorzeggingen van de ware profeten..

2) In de grondtekst staat Aram. Het is beter de naam onvertaald te laten blijven, omdat hieronder niet alleen het meer westelijk gelegen Syrië wordt begrepen, maar die landstreek, waaronder ook Mesopotamië wordt begrepen (Syria interamnis). Het gebergte tegen het oosten wil dan ook zeggen: de bergen van Mesopotamië. Het oosten is hier Mesopotamië. Bileam wijst er hier op, hoe hij van de bergen van Mesopotamië geroepen is naar de bergen van Moab, om Jakob te vervloeken en Israël te schelden. Maar in het volgende vers spreekt hij het duidelijk uit, dat de plannen van Balak moeten mislukken, want Jehova heeft hem geen vloekwoord in de mond gegeven, heeft hem geen verlof gegeven, om aan Balaks wensen te voldoen. Integendeel Israël is een volk, dat op bijzondere wijze door de Heere gezegend is..

Vers 8

8. Wat zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? en wat zal ik schelden, waar de HEERE niet scheldt?

Vers 8

8. Wat zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? en wat zal ik schelden, waar de HEERE niet scheldt?

Vers 9

9. Want van de hoogte van de steenrotsen, waarop ik sta, zie ik hem, zie ik hoe talrijk Jakob geworden is, en van de heuvels aanschouw ik hem, hoe hij reeds een sprekend bewijs is van de belofte, die aan de vaderen gegeven is: Ik zal u tot een groot volk maken (Genesis 12:2; Genesis 26:4; Genesis 28:14); ziet, a) dat volk zal alleen wonen, 1)afgescheiden van de andere volken, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden, 2) ook inwendig zal het met de andere volken niets gemeen hebben, maar zijn eigen God en zijn eigen wetten en instellingen hebben eut.4:7,8). a)Deuteronomy 33:28

1) Beter: Dat volk woont alleen. Bileam heeft het oog op het afgezonderd verkeren, het afgescheiden zijn van alle andere volken, maar daarmee ook, dat het een eigen en verkregen volk van de Heere is en blijft..

2) Deze bestemming is, nadat het vleselijk Israël de raad van God had uitgediend, op het geestelijk Israël, op het volk van het Nieuwe Verbond overgegaan. De gemeente van de Heere is een rijk op zichzelf te midden van de rijken van deze wereld, en zal nog blijven voortduren, wanneer al de overige reeds zijn te gronde gegaan. Maar zoals Israël zich dikwijls met de heidenen gelijkstelde en zijn zelfstandigheid verloor, zo heeft de Christelijke Kerk door uit- en inwendige verdorvenheid meermalen het voorrecht verloren, dat haar hier beloofd wordt en dat daarom evenzeer een vermaning als een profetie is..

Vers 9

9. Want van de hoogte van de steenrotsen, waarop ik sta, zie ik hem, zie ik hoe talrijk Jakob geworden is, en van de heuvels aanschouw ik hem, hoe hij reeds een sprekend bewijs is van de belofte, die aan de vaderen gegeven is: Ik zal u tot een groot volk maken (Genesis 12:2; Genesis 26:4; Genesis 28:14); ziet, a) dat volk zal alleen wonen, 1)afgescheiden van de andere volken, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden, 2) ook inwendig zal het met de andere volken niets gemeen hebben, maar zijn eigen God en zijn eigen wetten en instellingen hebben eut.4:7,8). a)Deuteronomy 33:28

1) Beter: Dat volk woont alleen. Bileam heeft het oog op het afgezonderd verkeren, het afgescheiden zijn van alle andere volken, maar daarmee ook, dat het een eigen en verkregen volk van de Heere is en blijft..

2) Deze bestemming is, nadat het vleselijk Israël de raad van God had uitgediend, op het geestelijk Israël, op het volk van het Nieuwe Verbond overgegaan. De gemeente van de Heere is een rijk op zichzelf te midden van de rijken van deze wereld, en zal nog blijven voortduren, wanneer al de overige reeds zijn te gronde gegaan. Maar zoals Israël zich dikwijls met de heidenen gelijkstelde en zijn zelfstandigheid verloor, zo heeft de Christelijke Kerk door uit- en inwendige verdorvenheid meermalen het voorrecht verloren, dat haar hier beloofd wordt en dat daarom evenzeer een vermaning als een profetie is..

Vers 10

10. Wie zal het stof van Jakob tellen; wie kan, nadat Abrahams nakomelingschap werkelijk geworden is, als het stof van de aarde (Genesis 13:16; Genesis 28:14), er nog aan denken het getal van dit volk te bepalen, hoewel het nu van deze hoogte tenminste nog te overzien is? en wie zou het mogelijk zijn het getal, ja, ook slechts het vierde deel van Israël 1) aan te geven? Mijn ziel sterft, wanneer mijn levenstijd is voorbijgegaan, de dood van de oprechten, zo'n dood, als deze rechtvaardigen, de leden van dit door God gezegende volk die kunnen hebben, en mijn uiterste zij zoals het zijne, 2) zoals dat van Israël, dat na een leven in het bezit van de openbaringen van God, in het genot van de vergeving van zonden, onder de tucht van de in zijn midden werkende Heilige Geest, en in het uitzicht op een heerlijke, zalige toekomst zijn ogen in vrede kan sluiten en zich graag tot zijn vaderen laat verzamelen.

1) Bileam wijst verder op de vervulling van de belofte aan de aartsvaderen gedaan, om daarmee te wijzen op de zegen, die het van God ontvangt. Dat hij hier spreekt van een vierde deel, komt, omdat Israël in vier delen was ingedeeld..

2) Bij deze woorden heeft wel een voorgevoel van het einde, dat hij daarna nam (Numbers 31:8), en dat de Engel met het zwaard (Numbers 22:22) hem reeds dreigend voor de geest gesteld had, het hart van de ziener vervuld. Dat zijn verlangen naar een zalig einde, zoals de krachtige werking van de Heilige Geest op dat ogenblik hij hem opwekte, niet de vrucht gehad heeft, dat hij van zijn valse wegen terugkeerde en van zijn onreinheid gezuiverd werd, kan ons, na de ervaringen, die wij ook elders kunnen maken, niet bevreemden. Men vindt dikwijls grote tegenspraak, men vindt dienaren van het Woord, die met bijzondere gaven toegerust zijn en de rechte leer verkondigen, maar wier wandel niet die van de gelovigen, soms zelfs zeer ergerlijk is. Men verklaart dit in de regel, door zulke mannen huichelaars te noemen, en wanneer het bij hen tot een diepe val en tot een verschrikkelijk einde komt, veroordeelt men hun vroegere zo krachtige en indringende predikaties als leugen en huichelarij, alsof hun getuigenissen van de genade van God in Christus en van de zaligheid van Zijn gemeenschap niets dan holle woorden waren zonder enige ervaring. Deze opvatting is meestal vals. Zij hebben wel aan hun hart ervaren, welke de werkingen van de Heilige Geest zijn en iets gevoeld van de gemeenschap van de Heere; de trek naar God, de begeerte Hem geheel toe te behoren, is hun geen vreemde zaak geweest; ja zij waren misschien op de weg tot het hemelrijk reeds verre voortgegaan; maar zij hebben hun vlees niet gekruisigd, hun lievelingszonde niet opgeofferd, hun zwakke plaatsen niet bevestigd, en zo zijn zij uit hun eigen vastigheid uitgevallen (2 Peter 3:17 Hebrews 6:4, ). Dergelijke zaken ontmoeten wij ook bij anderen, die geen dienaars van het Goddelijk woord zijn; het is opmerkelijk, hoe nabij menigeen aan de kennis van de waarheid en aan het geloof in Christus geweest is, die wij nu slechts als een loochenaar en spotter kennen; het is merkwaardig, hoe vaders en moeders, die voor zichzelf aan het geloof schipbreuk geleden hebben, toch hun kinderen tot gebedsoefeningen en tot waarneming van de godsdienst dringen, en hen het liefst door mannen of vrouwen laten opvoeden, waarvan zij weten, dat hun opvoeding een beslist Christelijke is. Bij karakters als van deze laatsten openbaart zich het ongeloof met een zekere weemoedigheid gepaard; zij hebben voor zichzelf alle hoop op de zaligheid en de vrede van het eenvoudig kinderlijk geloof verloren, en houden zich op grond van het woord (2 Thessalonians 3:2), om zo te zeggen voor gepredestineerd tot ongeloof; toch beklagen zij hun lot, dat nu, zoals zij menen, niet meer te veranderen is. Iets van deze weemoed zien wij hier in Bileam. Later toch is hij geheel iemand van die soort, die, daar zij zelf niet zalig worden, ook anderen niet willen laten zalig worden en hen trachten op duivelse wijze te verleiden en te verderven (zie Numbers 24:25)

Menigeen wenst, evenals Bileam, de dood van de oprechten te sterven, wenst voor zich de dood, zoals die van Gods volk, maar men wil niet leven met hen. Hoe zult gij in geloof sterven, als gij in werelddienst blijft leven, hoe de hemel beërven, gij, die als een kind van de hel hebt geleefd? Kiest u heden, wie gij dienen wilt!

Duidelijk blijkt hieruit, dat hij Israël een volk van oprechte, in de zin van rechtvaardige noemt en schat. Bileam weet, dat het een volk is, wiens God recht is en heilig, en die daarom ook Zijn volk tot een rechtvaardig en heilig volk wil maken. Het is waar, dit kon niet van geheel Israël gezegd worden, maar toch te allen tijde heeft de Heere onder Israël, onder hen, die tot het volk van de Heere, in uitwendige zin, behoorden, Zijn volk, in geestelijke zin, gehad. Dat volk weet hij dus z gezegend, dat hij graag met hen sterven wil, delen wil in de zalige gevolgen van hun leven hier en hier namaals, in de zalige gevolgen van tot het volk van God te behoren. Bileam is hier het beeld van hen, die wel met Gods volk willen sterven, maar niet met dat volk willen leven..

I. Numbers 23:11-Numbers 23:24 Balak, zeer ontevreden over het woord van de ziener wil beproeven of het hem lukken zal, door verandering van plaats, een Godswoord te verkrijgen, dat meer overeenkomstig zijn wensen is; hij voert daarom Bileam op het zogenaamde dal van de wachters boven op de hoogte van Pisga, van waar men slechts een gedeelte van het Israëlitische leger kan zien. Na dezelfde offeranden als vroeger, gaat Bileam weer op tekenen uit. De Heere ontmoet hem weer en legt hem Zijn woord in de mond. De tweede voorzegging, welke hij daarop verkondigt, prijst de genade, waarin Israël staat en zijn onbedwingbare macht; het is een volk, dat tot heiligheid geroepen is, en niet, zoals de andere volken, een dat voor het gericht wordt bewaard; want de Heere, zijn God regeert als Koning over hem, en zijn vertrouwen op het erfelijk bezit van het beloofde land berust niet op waarzeggerij of verklaring van natuurtekenen, maar op een vast profetisch woord; daarom is ook zijn vreugde zo groot en het vertrouwen op de overwinning zo onwankelbaar; in deze kracht zal het met leeuwensterkte al zijn vijanden bedwingen.

Vers 10

10. Wie zal het stof van Jakob tellen; wie kan, nadat Abrahams nakomelingschap werkelijk geworden is, als het stof van de aarde (Genesis 13:16; Genesis 28:14), er nog aan denken het getal van dit volk te bepalen, hoewel het nu van deze hoogte tenminste nog te overzien is? en wie zou het mogelijk zijn het getal, ja, ook slechts het vierde deel van Israël 1) aan te geven? Mijn ziel sterft, wanneer mijn levenstijd is voorbijgegaan, de dood van de oprechten, zo'n dood, als deze rechtvaardigen, de leden van dit door God gezegende volk die kunnen hebben, en mijn uiterste zij zoals het zijne, 2) zoals dat van Israël, dat na een leven in het bezit van de openbaringen van God, in het genot van de vergeving van zonden, onder de tucht van de in zijn midden werkende Heilige Geest, en in het uitzicht op een heerlijke, zalige toekomst zijn ogen in vrede kan sluiten en zich graag tot zijn vaderen laat verzamelen.

1) Bileam wijst verder op de vervulling van de belofte aan de aartsvaderen gedaan, om daarmee te wijzen op de zegen, die het van God ontvangt. Dat hij hier spreekt van een vierde deel, komt, omdat Israël in vier delen was ingedeeld..

2) Bij deze woorden heeft wel een voorgevoel van het einde, dat hij daarna nam (Numbers 31:8), en dat de Engel met het zwaard (Numbers 22:22) hem reeds dreigend voor de geest gesteld had, het hart van de ziener vervuld. Dat zijn verlangen naar een zalig einde, zoals de krachtige werking van de Heilige Geest op dat ogenblik hij hem opwekte, niet de vrucht gehad heeft, dat hij van zijn valse wegen terugkeerde en van zijn onreinheid gezuiverd werd, kan ons, na de ervaringen, die wij ook elders kunnen maken, niet bevreemden. Men vindt dikwijls grote tegenspraak, men vindt dienaren van het Woord, die met bijzondere gaven toegerust zijn en de rechte leer verkondigen, maar wier wandel niet die van de gelovigen, soms zelfs zeer ergerlijk is. Men verklaart dit in de regel, door zulke mannen huichelaars te noemen, en wanneer het bij hen tot een diepe val en tot een verschrikkelijk einde komt, veroordeelt men hun vroegere zo krachtige en indringende predikaties als leugen en huichelarij, alsof hun getuigenissen van de genade van God in Christus en van de zaligheid van Zijn gemeenschap niets dan holle woorden waren zonder enige ervaring. Deze opvatting is meestal vals. Zij hebben wel aan hun hart ervaren, welke de werkingen van de Heilige Geest zijn en iets gevoeld van de gemeenschap van de Heere; de trek naar God, de begeerte Hem geheel toe te behoren, is hun geen vreemde zaak geweest; ja zij waren misschien op de weg tot het hemelrijk reeds verre voortgegaan; maar zij hebben hun vlees niet gekruisigd, hun lievelingszonde niet opgeofferd, hun zwakke plaatsen niet bevestigd, en zo zijn zij uit hun eigen vastigheid uitgevallen (2 Peter 3:17 Hebrews 6:4, ). Dergelijke zaken ontmoeten wij ook bij anderen, die geen dienaars van het Goddelijk woord zijn; het is opmerkelijk, hoe nabij menigeen aan de kennis van de waarheid en aan het geloof in Christus geweest is, die wij nu slechts als een loochenaar en spotter kennen; het is merkwaardig, hoe vaders en moeders, die voor zichzelf aan het geloof schipbreuk geleden hebben, toch hun kinderen tot gebedsoefeningen en tot waarneming van de godsdienst dringen, en hen het liefst door mannen of vrouwen laten opvoeden, waarvan zij weten, dat hun opvoeding een beslist Christelijke is. Bij karakters als van deze laatsten openbaart zich het ongeloof met een zekere weemoedigheid gepaard; zij hebben voor zichzelf alle hoop op de zaligheid en de vrede van het eenvoudig kinderlijk geloof verloren, en houden zich op grond van het woord (2 Thessalonians 3:2), om zo te zeggen voor gepredestineerd tot ongeloof; toch beklagen zij hun lot, dat nu, zoals zij menen, niet meer te veranderen is. Iets van deze weemoed zien wij hier in Bileam. Later toch is hij geheel iemand van die soort, die, daar zij zelf niet zalig worden, ook anderen niet willen laten zalig worden en hen trachten op duivelse wijze te verleiden en te verderven (zie Numbers 24:25)

Menigeen wenst, evenals Bileam, de dood van de oprechten te sterven, wenst voor zich de dood, zoals die van Gods volk, maar men wil niet leven met hen. Hoe zult gij in geloof sterven, als gij in werelddienst blijft leven, hoe de hemel beërven, gij, die als een kind van de hel hebt geleefd? Kiest u heden, wie gij dienen wilt!

Duidelijk blijkt hieruit, dat hij Israël een volk van oprechte, in de zin van rechtvaardige noemt en schat. Bileam weet, dat het een volk is, wiens God recht is en heilig, en die daarom ook Zijn volk tot een rechtvaardig en heilig volk wil maken. Het is waar, dit kon niet van geheel Israël gezegd worden, maar toch te allen tijde heeft de Heere onder Israël, onder hen, die tot het volk van de Heere, in uitwendige zin, behoorden, Zijn volk, in geestelijke zin, gehad. Dat volk weet hij dus z gezegend, dat hij graag met hen sterven wil, delen wil in de zalige gevolgen van hun leven hier en hier namaals, in de zalige gevolgen van tot het volk van God te behoren. Bileam is hier het beeld van hen, die wel met Gods volk willen sterven, maar niet met dat volk willen leven..

I. Numbers 23:11-Numbers 23:24 Balak, zeer ontevreden over het woord van de ziener wil beproeven of het hem lukken zal, door verandering van plaats, een Godswoord te verkrijgen, dat meer overeenkomstig zijn wensen is; hij voert daarom Bileam op het zogenaamde dal van de wachters boven op de hoogte van Pisga, van waar men slechts een gedeelte van het Israëlitische leger kan zien. Na dezelfde offeranden als vroeger, gaat Bileam weer op tekenen uit. De Heere ontmoet hem weer en legt hem Zijn woord in de mond. De tweede voorzegging, welke hij daarop verkondigt, prijst de genade, waarin Israël staat en zijn onbedwingbare macht; het is een volk, dat tot heiligheid geroepen is, en niet, zoals de andere volken, een dat voor het gericht wordt bewaard; want de Heere, zijn God regeert als Koning over hem, en zijn vertrouwen op het erfelijk bezit van het beloofde land berust niet op waarzeggerij of verklaring van natuurtekenen, maar op een vast profetisch woord; daarom is ook zijn vreugde zo groot en het vertrouwen op de overwinning zo onwankelbaar; in deze kracht zal het met leeuwensterkte al zijn vijanden bedwingen.

Vers 11

11. Toen zei Balak verdrietig tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen om mijn vijanden te vervloeken, maar zie, gij hebt hen doorgaans voortdurend gezegend, zodat ik niets anders gehoord heb.

Vers 11

11. Toen zei Balak verdrietig tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen om mijn vijanden te vervloeken, maar zie, gij hebt hen doorgaans voortdurend gezegend, zodat ik niets anders gehoord heb.

Vers 12

12. Hij nu antwoordde en zei: Zal Ik hoe graag ik ook aan uw wensen voldeed, dat niet waarnemen te spreken, wat de HEERE in mijn mond gelegd heeft? Ik kan niet anders, daar ik sta onder de macht van de Geest van God.

Vers 12

12. Hij nu antwoordde en zei: Zal Ik hoe graag ik ook aan uw wensen voldeed, dat niet waarnemen te spreken, wat de HEERE in mijn mond gelegd heeft? Ik kan niet anders, daar ik sta onder de macht van de Geest van God.

Vers 13

13. Toen zei Balak tot hem, niet begrijpende, wat die macht van de Geest was, maar menende, dat Bileam te zeer getroffen was door de menigte volk, die hij zag, dan dateen vloek zou durven uitspreken: Kom toch met mij op een andere plaats, van waar gij hem zien zult; gij zult niet dan zijn einde, het uiterste van het leger zien, 1) maar hem niet geheel in zijn gehele uitgebreidheid zien, 2) en vervloek hem mij van daar.

1) Beter: Gij ziet niet dan het einde. Dit slaat terug op het laatste vers van het vorige hoofdstuk. Balak was van mening, dat, omdat Bileam wel een gedeelte van het volk zag, maar niet het gehele volk, hij het volk ook niet had kunnen vloeken. Daarom brengt hij hem naar een andere plaats, waar hij Israël in zijn geheel, zonder enige beperking, kan zien, in de hoop, dat dan de vloek zal kunnen worden uitgesproken..

2) Dit moet dan ook zijn: maar gij ziet hem niet geheel..

Vers 13

13. Toen zei Balak tot hem, niet begrijpende, wat die macht van de Geest was, maar menende, dat Bileam te zeer getroffen was door de menigte volk, die hij zag, dan dateen vloek zou durven uitspreken: Kom toch met mij op een andere plaats, van waar gij hem zien zult; gij zult niet dan zijn einde, het uiterste van het leger zien, 1) maar hem niet geheel in zijn gehele uitgebreidheid zien, 2) en vervloek hem mij van daar.

1) Beter: Gij ziet niet dan het einde. Dit slaat terug op het laatste vers van het vorige hoofdstuk. Balak was van mening, dat, omdat Bileam wel een gedeelte van het volk zag, maar niet het gehele volk, hij het volk ook niet had kunnen vloeken. Daarom brengt hij hem naar een andere plaats, waar hij Israël in zijn geheel, zonder enige beperking, kan zien, in de hoop, dat dan de vloek zal kunnen worden uitgesproken..

2) Dit moet dan ook zijn: maar gij ziet hem niet geheel..

Vers 14

14. Alzo nam hij hem mee tot het veld Zofim (= van de wachters), zo genoemd naar de wachters, die men in tijden van gevaar daar plaatste, op de hoogte van Pisga, 1) dezelfde hoge vlakte, waar de kinderen van Israël aankwamen, toen zij van Ramoth waren vertrokken (Numbers 21:20 Numbers 33:47 ) een weinig ten westen van de Nebo, en hij bouwde hier, evenals vroeger op de hoogte van Bal (Numbers 23:1) zeven altaren en hij offerde een var en een ram op elk altaar.

1) Van hier had men een ruime blik op de velden van Moab, zodat Israël als voor hem lag, en hij zijn tenten kon aanschouwen..

Vers 14

14. Alzo nam hij hem mee tot het veld Zofim (= van de wachters), zo genoemd naar de wachters, die men in tijden van gevaar daar plaatste, op de hoogte van Pisga, 1) dezelfde hoge vlakte, waar de kinderen van Israël aankwamen, toen zij van Ramoth waren vertrokken (Numbers 21:20 Numbers 33:47 ) een weinig ten westen van de Nebo, en hij bouwde hier, evenals vroeger op de hoogte van Bal (Numbers 23:1) zeven altaren en hij offerde een var en een ram op elk altaar.

1) Van hier had men een ruime blik op de velden van Moab, zodat Israël als voor hem lag, en hij zijn tenten kon aanschouwen..

Vers 15

15. Toen zei hij, Bileam, tot Balak: Blijf hier staan bij uw brandoffer, en ik zal heengaan naar een eenzame plaats, en ik zal Hem aldaar ontmoeten; 1) ik zal de Heere ondervragen en Hij zal mij Zijn antwoord niet onthouden.

1) Dit woord wordt in het bijzonder gebruikt door de waarzeggers, wanneer zij bedoelen dat zij uitgaan op een openbaring van God, of van de afgoden..

Vers 15

15. Toen zei hij, Bileam, tot Balak: Blijf hier staan bij uw brandoffer, en ik zal heengaan naar een eenzame plaats, en ik zal Hem aldaar ontmoeten; 1) ik zal de Heere ondervragen en Hij zal mij Zijn antwoord niet onthouden.

1) Dit woord wordt in het bijzonder gebruikt door de waarzeggers, wanneer zij bedoelen dat zij uitgaan op een openbaring van God, of van de afgoden..

Vers 16

16. Als de HEERE Bileam ook nu weer ontmoet was (Numbers 23:4), zo legde Hij het woord in zijn mond, dat hij voor Balak spreken moest (Numbers 23:19), en Hij zei: Keer terug tot Balak en spreek, zoals Ik u thans bevolen heb. 17. Toen hij, Bileam, tot hem, tot Balak, kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, en de vorsten van de Moabieten bij hem; zo nauwkeurig nam hij alle vormen inacht, om een gewenste uitslag te verkrijgen (Numbers 23:6). Balak nu, vol van gespannen verwachting, zei tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? Is Zijn antwoord ditmaal geweest, zoals ik het van u verlang?

Vers 16

16. Als de HEERE Bileam ook nu weer ontmoet was (Numbers 23:4), zo legde Hij het woord in zijn mond, dat hij voor Balak spreken moest (Numbers 23:19), en Hij zei: Keer terug tot Balak en spreek, zoals Ik u thans bevolen heb. 17. Toen hij, Bileam, tot hem, tot Balak, kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, en de vorsten van de Moabieten bij hem; zo nauwkeurig nam hij alle vormen inacht, om een gewenste uitslag te verkrijgen (Numbers 23:6). Balak nu, vol van gespannen verwachting, zei tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? Is Zijn antwoord ditmaal geweest, zoals ik het van u verlang?

Vers 18

18. Toen hief hij, de ziener, zijn spreuk op en zei, de woorden van God plechtig inleidende: Sta op, Balak, om opmerkzaam te luisteren, en hoor! neig uw oren tot mij, gij zoon van Zippor!

Vers 18

18. Toen hief hij, de ziener, zijn spreuk op en zei, de woorden van God plechtig inleidende: Sta op, Balak, om opmerkzaam te luisteren, en hoor! neig uw oren tot mij, gij zoon van Zippor!

Vers 19

19. Wat verwacht gij, dat mijn woord anders dan tevoren luiden zou? a) God is geen man, dat Hij liegen zou, noch een mensenkind, dat het Hem berouwen zou!1) Zou Hij het zeggen en niet doen? of spreken en niet bestendig maken? Geef daarom alle hoop op, dat Zijn raadsbesluiten zouden veranderd worden.

a) 1 Samuel 15:29 James 1:17

1) Hiermee wordt Balaks verwachting terstond de bodem ingeslagen. Hij had gehoopt, dat de Heere Zijn zegen van zo-even zou terugnemen, en nu hoort hij dat God onveranderlijk is van raad. Dat Hij niet is als het mensenkind, maar dat Hij, wat Hij eenmaal gesproken heeft, ook bevestigt. Duidelijk doet Bileam hier uitkomen, dat de onveranderlijkheid van Gods raadsbesluit ligt in de onveranderlijkheid van Zijn Wezen..

De Heere is niet als Bileam, die eerst weigert mee te gaan en zich daarna door aanbieding van eer en geld laat meetrekken..

Vers 19

19. Wat verwacht gij, dat mijn woord anders dan tevoren luiden zou? a) God is geen man, dat Hij liegen zou, noch een mensenkind, dat het Hem berouwen zou!1) Zou Hij het zeggen en niet doen? of spreken en niet bestendig maken? Geef daarom alle hoop op, dat Zijn raadsbesluiten zouden veranderd worden.

a) 1 Samuel 15:29 James 1:17

1) Hiermee wordt Balaks verwachting terstond de bodem ingeslagen. Hij had gehoopt, dat de Heere Zijn zegen van zo-even zou terugnemen, en nu hoort hij dat God onveranderlijk is van raad. Dat Hij niet is als het mensenkind, maar dat Hij, wat Hij eenmaal gesproken heeft, ook bevestigt. Duidelijk doet Bileam hier uitkomen, dat de onveranderlijkheid van Gods raadsbesluit ligt in de onveranderlijkheid van Zijn Wezen..

De Heere is niet als Bileam, die eerst weigert mee te gaan en zich daarna door aanbieding van eer en geld laat meetrekken..

Vers 20

20. Zie, ik heb ontvangen te zegenen; God heeft mij zo'n woord in de mond gelegd; omdat Hij zegent, zo zal, zo kan ik het niet keren, want ik sta onder de macht van deze onveranderlijke, waarachtige en getrouwe God.

Vers 20

20. Zie, ik heb ontvangen te zegenen; God heeft mij zo'n woord in de mond gelegd; omdat Hij zegent, zo zal, zo kan ik het niet keren, want ik sta onder de macht van deze onveranderlijke, waarachtige en getrouwe God.

Vers 21

21. Hij schouwt niet aan, Hij bemerkt niet de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet hij niet aan, wordt Hij niet gewaar de boosheid in Israël, 1) de ellende van de zonde als overal elders op de aarde. Dat heeft daarin zijn reden, dat een heilig God in Jakob woont, die de zonde door Zijn genademiddelen uitroeit. De HEERE, zijn God is met hem, de Heere heeft Zich aan dit volk ten eigendom gegeven, dat Hij hun God wil zijn, en het geklank, het trompetgeschal van de koning is bij hem; niet alleen heeft de Heere Zich aan dit volk tot God, maar ook tot Koning gegeven, die het met groter vreugde tegenjuicht, dan enig volk zijn zichtbare koning heeft tegengejubeld.

1) Hiermee geeft Hij Bileam de reden aan, waarom hij Israël moet zegenen, waarom God geen vloek op zijn lippen kan leggen, nl. Hij schouwt geen ongerechtigheid in Jakob, ook ziet hij geen boosheid in Israël. Dit betekent niet, dat hij in de enkele persoon van Israëls volk geen ongerechtigheid of boosheid ziet, maar in Israël als volk gedacht, uitverkoren uit alle andere volken door de Heere, om Zijn Naam te bewaren, en met het Heiligdom in Zijn midden, waarbij en waarin de ongerechtigheid van het volk werd uitgedelgd. Dit wordt duidelijk gezegd in het tweede gedeelte van dit vers, waar het luidt: De Heere, zijn God, is met hem, en het geklank van de koning, d.i. het geklank hierover, dat de Heere zijn Koning is, is bij hem..

Onder de "andere geschriften," waarvan in 2 Peter 3:16 gesproken wordt, zou ook wel deze tekst genoemd kunnen worden. De Heere heeft nooit de zonden van Zijn volk gering geacht, maar die integendeel zwaar gestraft. Juist deze woorden getuigen tegen hen, die met dit "er staat geschreven" hun kwaad verontschuldigen en hun geweten in slaap wiegen. De woordschikking in onze vertaling geeft enige aanleiding tot zo'n verkeerde opvatting. De woorden jybh en har betekenen beide "zien, opmerken"; Nna "ijdelheid," "afgoderij" terwijl lme "harde arbeid", "ellende" betekent, zodat de woordelijke vertaling is: "Men aanschouwt geen afgoderij in Jakob, en men ziet geen ellende in Israël." Die woorden hebben deze zin: Israël heeft zich niet, zoals vroeger, aan ongerechtigheden schuldig gemaakt, zodat de Heere het in de hand van Zijn vijanden zou overgeven; het is niet te zien, er is geen enkel teken op te merken, dat Jehovah het aan ellende zou overgeven als straf voor de zonde." Hiermee geeft Bileam de reden aan, waarom hij het volk niet vloeken kan, terwijl de oorzaak van die tegenwoordige reinheid in de volgende woorden wordt aangegeven: "De Heere, zijn God is met hem.".

Vers 21

21. Hij schouwt niet aan, Hij bemerkt niet de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet hij niet aan, wordt Hij niet gewaar de boosheid in Israël, 1) de ellende van de zonde als overal elders op de aarde. Dat heeft daarin zijn reden, dat een heilig God in Jakob woont, die de zonde door Zijn genademiddelen uitroeit. De HEERE, zijn God is met hem, de Heere heeft Zich aan dit volk ten eigendom gegeven, dat Hij hun God wil zijn, en het geklank, het trompetgeschal van de koning is bij hem; niet alleen heeft de Heere Zich aan dit volk tot God, maar ook tot Koning gegeven, die het met groter vreugde tegenjuicht, dan enig volk zijn zichtbare koning heeft tegengejubeld.

1) Hiermee geeft Hij Bileam de reden aan, waarom hij Israël moet zegenen, waarom God geen vloek op zijn lippen kan leggen, nl. Hij schouwt geen ongerechtigheid in Jakob, ook ziet hij geen boosheid in Israël. Dit betekent niet, dat hij in de enkele persoon van Israëls volk geen ongerechtigheid of boosheid ziet, maar in Israël als volk gedacht, uitverkoren uit alle andere volken door de Heere, om Zijn Naam te bewaren, en met het Heiligdom in Zijn midden, waarbij en waarin de ongerechtigheid van het volk werd uitgedelgd. Dit wordt duidelijk gezegd in het tweede gedeelte van dit vers, waar het luidt: De Heere, zijn God, is met hem, en het geklank van de koning, d.i. het geklank hierover, dat de Heere zijn Koning is, is bij hem..

Onder de "andere geschriften," waarvan in 2 Peter 3:16 gesproken wordt, zou ook wel deze tekst genoemd kunnen worden. De Heere heeft nooit de zonden van Zijn volk gering geacht, maar die integendeel zwaar gestraft. Juist deze woorden getuigen tegen hen, die met dit "er staat geschreven" hun kwaad verontschuldigen en hun geweten in slaap wiegen. De woordschikking in onze vertaling geeft enige aanleiding tot zo'n verkeerde opvatting. De woorden jybh en har betekenen beide "zien, opmerken"; Nna "ijdelheid," "afgoderij" terwijl lme "harde arbeid", "ellende" betekent, zodat de woordelijke vertaling is: "Men aanschouwt geen afgoderij in Jakob, en men ziet geen ellende in Israël." Die woorden hebben deze zin: Israël heeft zich niet, zoals vroeger, aan ongerechtigheden schuldig gemaakt, zodat de Heere het in de hand van Zijn vijanden zou overgeven; het is niet te zien, er is geen enkel teken op te merken, dat Jehovah het aan ellende zou overgeven als straf voor de zonde." Hiermee geeft Bileam de reden aan, waarom hij het volk niet vloeken kan, terwijl de oorzaak van die tegenwoordige reinheid in de volgende woorden wordt aangegeven: "De Heere, zijn God is met hem.".

Vers 22

22. God, de sterke en almachtige God, tegen Wie de wereld niets vermag, heeft hen uit Egypte ugevoerd, en zal, net zo min als Farao met zijn ruiters Hem kon terughouden, door enige menselijke tegenstand van Zijn voornemen wordenafgebracht, om Israël in het beloofde land te leiden. Zijn, Israëls, krachten zijn, daar het op zo'n leidsman vertrouwt, als de krachten van een eenhoorn, 1) van een wild dier, dat met zijn hoornen alles neerstoot (zie "De 33:17). Laat daarom, o Balak! de gedachte varen, alsof gij dat volk zou kunnen slaan en uit het land verdrijven.

1) HebreeuwsMak is de naam van een slang, vlug, gehoornd eut.33:7 Psalms 92:11 ), wild en woest (Psalms 22:1) dier, dat tegelijk met de os Isaiah 34:7 Job 39:9,Job 39:10 ) en met kalveren (Psalms 29:1) genoemd wordt. Het is twijfelachtig welk dier het geweest is. Er zijn voornamelijk drie meningen: 1. LXX en Vulgata vertalen mosokerwv, unicornis, eenhoorn." Plinius en vele van de lateren, die in het oosten gereisd hebben, getuigen, dat er zo'n dier was gelijk aan een paard en aan het voorhoofd een hoorn dragende. Dit was echter reeds oudtijds in Egypte en andere Palestina aangrenzende landen zeldzaam. 2. Bochart (Hieroz.II.335) en Rosenmuller menen, dat hier de wilde en ontembare gazel of antilope genoemd is. Van deze mening zijn bijna alle nieuwere uitleggers, in navolging van Schultens, afgegaan. 3. Anderen hebben gemeend, dat hier de buffel bedoeld is, vooral omdat Job 39:13 gezegd wordt, dat de Mak niet met de ploeg als een os kan verbonden worden, en hij toch op andere plaatsen tezamen met de os genoemd wordt.

Vers 22

22. God, de sterke en almachtige God, tegen Wie de wereld niets vermag, heeft hen uit Egypte ugevoerd, en zal, net zo min als Farao met zijn ruiters Hem kon terughouden, door enige menselijke tegenstand van Zijn voornemen wordenafgebracht, om Israël in het beloofde land te leiden. Zijn, Israëls, krachten zijn, daar het op zo'n leidsman vertrouwt, als de krachten van een eenhoorn, 1) van een wild dier, dat met zijn hoornen alles neerstoot (zie "De 33:17). Laat daarom, o Balak! de gedachte varen, alsof gij dat volk zou kunnen slaan en uit het land verdrijven.

1) HebreeuwsMak is de naam van een slang, vlug, gehoornd eut.33:7 Psalms 92:11 ), wild en woest (Psalms 22:1) dier, dat tegelijk met de os Isaiah 34:7 Job 39:9,Job 39:10 ) en met kalveren (Psalms 29:1) genoemd wordt. Het is twijfelachtig welk dier het geweest is. Er zijn voornamelijk drie meningen: 1. LXX en Vulgata vertalen mosokerwv, unicornis, eenhoorn." Plinius en vele van de lateren, die in het oosten gereisd hebben, getuigen, dat er zo'n dier was gelijk aan een paard en aan het voorhoofd een hoorn dragende. Dit was echter reeds oudtijds in Egypte en andere Palestina aangrenzende landen zeldzaam. 2. Bochart (Hieroz.II.335) en Rosenmuller menen, dat hier de wilde en ontembare gazel of antilope genoemd is. Van deze mening zijn bijna alle nieuwere uitleggers, in navolging van Schultens, afgegaan. 3. Anderen hebben gemeend, dat hier de buffel bedoeld is, vooral omdat Job 39:13 gezegd wordt, dat de Mak niet met de ploeg als een os kan verbonden worden, en hij toch op andere plaatsen tezamen met de os genoemd wordt.

Vers 23

23. Want er is geen toverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. In deze tijd, in deze dagen zal van Jakob gezegd worden en van Israël wat God gewrocht heeft.1) De Heere zal zo grote wonderen doen in deze dagen, om Zijn volk te zegenen, dat men deze overal verhalen zal, evenals de wonderen die God deed bij de uitleiding uit Egypte. 1) Of: Want er is geen toverij in Jakob, noch waarzeggerij in Israël-met zulke bedrieglijke zaken houdt zich dit volk niet op-ter rechter tijd wordt aan Jakob gezegd en aan Israël, wat God doet. De betekenis is dan, dat Israël niet door waarzeggerij of toverij komt te weten, wat Gods wil is, maar door onmiddellijke openbaring, uit kracht van de betrekking tussen de Heere en Zijn volk. Tussen toverij en waarzeggerij (augurium en divinatio) is dit verschil, dat onder het eerste verstaan wordt, het zoeken naar de wil van de goden, door acht te geven op natuurverschijningen, vogelgeschrei enz.; onder het tweede, het doen voorkomen, alsof de Godheid uit en door degene, die zich voor waarzegger uitgeeft, spreekt..

Vers 23

23. Want er is geen toverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. In deze tijd, in deze dagen zal van Jakob gezegd worden en van Israël wat God gewrocht heeft.1) De Heere zal zo grote wonderen doen in deze dagen, om Zijn volk te zegenen, dat men deze overal verhalen zal, evenals de wonderen die God deed bij de uitleiding uit Egypte. 1) Of: Want er is geen toverij in Jakob, noch waarzeggerij in Israël-met zulke bedrieglijke zaken houdt zich dit volk niet op-ter rechter tijd wordt aan Jakob gezegd en aan Israël, wat God doet. De betekenis is dan, dat Israël niet door waarzeggerij of toverij komt te weten, wat Gods wil is, maar door onmiddellijke openbaring, uit kracht van de betrekking tussen de Heere en Zijn volk. Tussen toverij en waarzeggerij (augurium en divinatio) is dit verschil, dat onder het eerste verstaan wordt, het zoeken naar de wil van de goden, door acht te geven op natuurverschijningen, vogelgeschrei enz.; onder het tweede, het doen voorkomen, alsof de Godheid uit en door degene, die zich voor waarzegger uitgeeft, spreekt..

Vers 24

24. Zie, daarom zal het ook geschieden, zoals voorzegd is (Genesis 49:9): het volk zal, terwijl het nu spoedig Kanan intrekt, opstaan als een oude leeuw, 1) die aan oorlogen en overwinnen gewoon is, en het zal zich verheffen als een leeuw, die met jeugdige moed uitgaat op de buit; het zal zich niet neerleggen, totdat het de roof gegeten en het bloed van de verslagenen gedronken zal hebben, 2) het zal niet eerder rust nemen in het beloofde land, totdat het de volken aldaar zal vernietigd hebben, en niet eerder aan het doel van zijn geschiedeniszijn, voordat alle geslachten van de aardbodem hem ingelijfd zijn.

1) Ook: zie Genesis 49:9. Wat Jakob van Juda heeft voorspeld, dat past Bileam hier op heel Israël toe. Niet onduidelijk straalt hierin voor de stam van Juda tevens een profetie door, dat de zaak van geheel Israël Zijn zaak is en zal zijn. Moab weet nu tevens, dat het niets zal vermogen tegen het volk van de Heere..

2) Dat Bileam in deze voorzeggingen, hoewel niet naar de gesteldheid van zijn hart, onder de profeten te rekenen is, die door Gods Geest geïnspireerd werden, bewijst niet alleen de wijze, waarop de profeten van Israël zijn woord als onmiddellijk Gods Woord gebruiken, en zich daarop beroepen (1 Samuel 15:22 Habakkuk 1:13 ), maar ook de goddelijke waarheid en ondoorgrondelijke diepte van de door hem uitgesproken gedachten; in zijn zegenen van Israël, prijst hij nog heden de heerlijkheid van de gemeente van het Nieuwe Verbond; het vindt in deze eerst zijn volle verklaring. "Wat in Numbers 23:23 van Israël gezegd wordt, dat geldt voor de kerk van alle tijden; dat geldt ook voor ieder gelovige in het bijzonder. De gemeente van God weet uit Zijn Woord, wat God doet en wat zij dien ten gevolge te doen heeft. De toverij en waarzegging heeft betrekking op de wijsheid van deze wereld, welke de gemeente van God niet nodig heeft, daar zij Zijn Woord bezit, terwijl deze wijsheid haar eigen vrienden in de afgrond voert, daar zij niet in staat is, de wil van God te begrijpen. Deze duidelijk en zeker te kennen is het grote voorrecht waarover de gemeente van God zich verheugt..

Wie staan daar met onheilspellende blik op een eenzame rots, om als een roofdier op zijn slapende prooi, op dat leger neer te zien? Het is Balak, die van een vervloeking meer hulp dan van een geheel leger verwacht; het is Bileam, voor geld tot alles bereid, wat Israël tot verderf kan slepen. De kinderen van Moab en Midian over u Israël! maar nee, de Wachter van Israël slaapt niet en sluimert niet! Daar stijgt reeds de altaarvlam op, waarbij de vloekprofeet bidt, dat God zijn wens zal verhoren; daar ontsluit hij de mond, om naar Balaks hart te spreken; maar hoe, Beors zoon, wat is dit? Werkelijk begint de stroom van de profetische rede te vloeien, maar al wat hij kan spreken is-zegen. In de heerlijkste orakelspreuken verheft hij zijns ondanks de roem, de afkomst, de talrijkheid, het geluk van Israëls volk. Merkt het op, hoe hij, niet omdat hij wil, maar omdat hij moet, zegening op zegening stapelt. O, wel mocht een betere dan deze profeet, van het volk van de Heere getuigen Isaiah 54:17): "elk instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken;" en wederom zegt een ander profeet (Hosea 4:6): "Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie, en zijn wortels zoals de Libanon uitslaan." Indien de zoon van Beor uit zijn onbekende grafplaats kon opstaan, gelooft gij ook niet, dat hij van verbazing buiten zichzelf zou wezen, indien hij over heel de aarde nog altijd datzelfde kroost van Abraham terugvond, na eeuwenlange en weergaloze vervolgingen nu nog talrijker dan in zijn dagen geworden, en waarvan zelfs een ongelovige koning uit de vorige eeuw, Frederik de Grote, moest verklaren: "de geschiedenis heeft mij geleerd, dat men dit volk nooit kan verdrukken, zonder dat men zelf vroeg of laat weer verdrukt wordt?" Ja, welgelukzalig zijt gij, Israël, wie is u gelijk, gij zijt een volk, verlost van de Heere. Maar geldt dat woord ook u en mij niet, zo velen wij door het geloof in de Heere behoren tot het volk van Gods eigendom? Immers, het valt u weer vanzelf in het oog, wat Bileam van Israël zegt, het is ten volle op de gemeenten van de verlosten toepasselijk, die Gods eigen Zoon zich tot prijs van Zijn eigen bloed heeft gekocht. Hebt gij u door die Heere laten leiden uit het harde diensthuis van de zonde, gij zijt dan met hoger weldaden dan Bileam roemde, met Gods geestelijke en eeuwige zegeningen in de Zoon van Zijn liefde bevoorrecht. Nog woont dat volk van de Heere, als Israël, in zeker opzicht, alleen, schoon overal verspreid in de wereld, en het wordt niet met enig ander vermengd. Maar nog geldt het ook van hen (Numbers 24:5): "zoals de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren geplant." Ja, leven, blijdschap en vruchtbaarheid is het deel van allen, die in waarheid Gods kinderen zijn, en evenals de ceder, door Bileam mede vermeld, blijft groenen in het barste seizoen, zonder dat zelfs zijn hout is blootgesteld aan de tand van het vraatzuchtig gewormte, zo draagt de Christen het beginsel in zich van een hoger, onverderfelijk leven. Geen wonder ook, hij is als Gods kind en erfgenaam aangenomen. "Welgelukzalig het volk, wiens God de Heere is, het volk, dat hij zich tot erfgoed verkoren heeft"

II. Numbers 23:25-Numbers 23:24:9. Na deze tweede zegeningen staat Balak reeds gereed met Bileam te breken; doch bedenkt hij spoedig iets anders; hij leidt de ziener op een derde punt, op de hoogte van de berg Peor. Hier worden dezelfde offers als op de beide vorige plaatsen gebracht, doch Bileam gaat niet weer op Auguriën uit. De Geest van God komt nu met zo grote kracht over hem, dat hij, in een toestand van verrukking en op zijn knieën neergezonken, de derde voorzegging doet met een blik, waarin Israëls toekomt zich opent als de inhoud van een opengeslagen boek. Hij getuigt van de zich ver uitbreidende, liefelijke woningen van dit door God gezegend volk in het land van zijn erfenis en van de volheid van zegeningen, die het geniet, maar ook van het machtige en heerlijke koninkrijk, waartoe het zich ontwikkelen zal, van de roemrijke overwinningen, die het onder zijn koningen over de heidenen zal behalen en van de heerlijke vrede en de veilige rust, die het daarna genieten zal.

Vers 24

24. Zie, daarom zal het ook geschieden, zoals voorzegd is (Genesis 49:9): het volk zal, terwijl het nu spoedig Kanan intrekt, opstaan als een oude leeuw, 1) die aan oorlogen en overwinnen gewoon is, en het zal zich verheffen als een leeuw, die met jeugdige moed uitgaat op de buit; het zal zich niet neerleggen, totdat het de roof gegeten en het bloed van de verslagenen gedronken zal hebben, 2) het zal niet eerder rust nemen in het beloofde land, totdat het de volken aldaar zal vernietigd hebben, en niet eerder aan het doel van zijn geschiedeniszijn, voordat alle geslachten van de aardbodem hem ingelijfd zijn.

1) Ook: zie Genesis 49:9. Wat Jakob van Juda heeft voorspeld, dat past Bileam hier op heel Israël toe. Niet onduidelijk straalt hierin voor de stam van Juda tevens een profetie door, dat de zaak van geheel Israël Zijn zaak is en zal zijn. Moab weet nu tevens, dat het niets zal vermogen tegen het volk van de Heere..

2) Dat Bileam in deze voorzeggingen, hoewel niet naar de gesteldheid van zijn hart, onder de profeten te rekenen is, die door Gods Geest geïnspireerd werden, bewijst niet alleen de wijze, waarop de profeten van Israël zijn woord als onmiddellijk Gods Woord gebruiken, en zich daarop beroepen (1 Samuel 15:22 Habakkuk 1:13 ), maar ook de goddelijke waarheid en ondoorgrondelijke diepte van de door hem uitgesproken gedachten; in zijn zegenen van Israël, prijst hij nog heden de heerlijkheid van de gemeente van het Nieuwe Verbond; het vindt in deze eerst zijn volle verklaring. "Wat in Numbers 23:23 van Israël gezegd wordt, dat geldt voor de kerk van alle tijden; dat geldt ook voor ieder gelovige in het bijzonder. De gemeente van God weet uit Zijn Woord, wat God doet en wat zij dien ten gevolge te doen heeft. De toverij en waarzegging heeft betrekking op de wijsheid van deze wereld, welke de gemeente van God niet nodig heeft, daar zij Zijn Woord bezit, terwijl deze wijsheid haar eigen vrienden in de afgrond voert, daar zij niet in staat is, de wil van God te begrijpen. Deze duidelijk en zeker te kennen is het grote voorrecht waarover de gemeente van God zich verheugt..

Wie staan daar met onheilspellende blik op een eenzame rots, om als een roofdier op zijn slapende prooi, op dat leger neer te zien? Het is Balak, die van een vervloeking meer hulp dan van een geheel leger verwacht; het is Bileam, voor geld tot alles bereid, wat Israël tot verderf kan slepen. De kinderen van Moab en Midian over u Israël! maar nee, de Wachter van Israël slaapt niet en sluimert niet! Daar stijgt reeds de altaarvlam op, waarbij de vloekprofeet bidt, dat God zijn wens zal verhoren; daar ontsluit hij de mond, om naar Balaks hart te spreken; maar hoe, Beors zoon, wat is dit? Werkelijk begint de stroom van de profetische rede te vloeien, maar al wat hij kan spreken is-zegen. In de heerlijkste orakelspreuken verheft hij zijns ondanks de roem, de afkomst, de talrijkheid, het geluk van Israëls volk. Merkt het op, hoe hij, niet omdat hij wil, maar omdat hij moet, zegening op zegening stapelt. O, wel mocht een betere dan deze profeet, van het volk van de Heere getuigen Isaiah 54:17): "elk instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken;" en wederom zegt een ander profeet (Hosea 4:6): "Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie, en zijn wortels zoals de Libanon uitslaan." Indien de zoon van Beor uit zijn onbekende grafplaats kon opstaan, gelooft gij ook niet, dat hij van verbazing buiten zichzelf zou wezen, indien hij over heel de aarde nog altijd datzelfde kroost van Abraham terugvond, na eeuwenlange en weergaloze vervolgingen nu nog talrijker dan in zijn dagen geworden, en waarvan zelfs een ongelovige koning uit de vorige eeuw, Frederik de Grote, moest verklaren: "de geschiedenis heeft mij geleerd, dat men dit volk nooit kan verdrukken, zonder dat men zelf vroeg of laat weer verdrukt wordt?" Ja, welgelukzalig zijt gij, Israël, wie is u gelijk, gij zijt een volk, verlost van de Heere. Maar geldt dat woord ook u en mij niet, zo velen wij door het geloof in de Heere behoren tot het volk van Gods eigendom? Immers, het valt u weer vanzelf in het oog, wat Bileam van Israël zegt, het is ten volle op de gemeenten van de verlosten toepasselijk, die Gods eigen Zoon zich tot prijs van Zijn eigen bloed heeft gekocht. Hebt gij u door die Heere laten leiden uit het harde diensthuis van de zonde, gij zijt dan met hoger weldaden dan Bileam roemde, met Gods geestelijke en eeuwige zegeningen in de Zoon van Zijn liefde bevoorrecht. Nog woont dat volk van de Heere, als Israël, in zeker opzicht, alleen, schoon overal verspreid in de wereld, en het wordt niet met enig ander vermengd. Maar nog geldt het ook van hen (Numbers 24:5): "zoals de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren geplant." Ja, leven, blijdschap en vruchtbaarheid is het deel van allen, die in waarheid Gods kinderen zijn, en evenals de ceder, door Bileam mede vermeld, blijft groenen in het barste seizoen, zonder dat zelfs zijn hout is blootgesteld aan de tand van het vraatzuchtig gewormte, zo draagt de Christen het beginsel in zich van een hoger, onverderfelijk leven. Geen wonder ook, hij is als Gods kind en erfgenaam aangenomen. "Welgelukzalig het volk, wiens God de Heere is, het volk, dat hij zich tot erfgoed verkoren heeft"

II. Numbers 23:25-Numbers 23:24:9. Na deze tweede zegeningen staat Balak reeds gereed met Bileam te breken; doch bedenkt hij spoedig iets anders; hij leidt de ziener op een derde punt, op de hoogte van de berg Peor. Hier worden dezelfde offers als op de beide vorige plaatsen gebracht, doch Bileam gaat niet weer op Auguriën uit. De Geest van God komt nu met zo grote kracht over hem, dat hij, in een toestand van verrukking en op zijn knieën neergezonken, de derde voorzegging doet met een blik, waarin Israëls toekomt zich opent als de inhoud van een opengeslagen boek. Hij getuigt van de zich ver uitbreidende, liefelijke woningen van dit door God gezegend volk in het land van zijn erfenis en van de volheid van zegeningen, die het geniet, maar ook van het machtige en heerlijke koninkrijk, waartoe het zich ontwikkelen zal, van de roemrijke overwinningen, die het onder zijn koningen over de heidenen zal behalen en van de heerlijke vrede en de veilige rust, die het daarna genieten zal.

Vers 25

25. Toen zei Balak, zeer teleurgesteld en vertoornd, tot Bileam: Gij zult in het geheel noch vloeken, noch geenszins zegenen. 1)

1) Hiermee, dit komt in de grondtekst duidelijk uit, legt Balak Bileam het zwijgen op. Hij zal het volk noch vloeken, noch zegenen.. 26. Doch Bileam antwoorde en zei tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, dadelijk bij onze ontmoeting (Numbers 22:38) zeggende: Al wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen? Wat God mij ingeeft, zal ik uitspreken (Numbers 22:20).

Vers 25

25. Toen zei Balak, zeer teleurgesteld en vertoornd, tot Bileam: Gij zult in het geheel noch vloeken, noch geenszins zegenen. 1)

1) Hiermee, dit komt in de grondtekst duidelijk uit, legt Balak Bileam het zwijgen op. Hij zal het volk noch vloeken, noch zegenen.. 26. Doch Bileam antwoorde en zei tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, dadelijk bij onze ontmoeting (Numbers 22:38) zeggende: Al wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen? Wat God mij ingeeft, zal ik uitspreken (Numbers 22:20).

Vers 27

27. Verder zei Balak tot Bileam, zijn toorn stillende en nog iets anders bezinnende, dan hij eerst (Numbers 23:25) gezegd had: Kom toch, ik zal u aan een andere plaats meenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van die God, dat gij het mij van daar vervloekt, wanneer ik voor de derde maal offers zal gebracht hebben. 1)

1) De heidenen geloofden van hun goden, dat zij door voortgezette offeranden en godsdienstige oefeningen tot andere gedachten konden gebracht worden en tot meer gunstige tekenen en uitspraken bewogen; wat van andere goden gold, meende Balak, zou ook met de God van Israël het geval zijn..

Vers 27

27. Verder zei Balak tot Bileam, zijn toorn stillende en nog iets anders bezinnende, dan hij eerst (Numbers 23:25) gezegd had: Kom toch, ik zal u aan een andere plaats meenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van die God, dat gij het mij van daar vervloekt, wanneer ik voor de derde maal offers zal gebracht hebben. 1)

1) De heidenen geloofden van hun goden, dat zij door voortgezette offeranden en godsdienstige oefeningen tot andere gedachten konden gebracht worden en tot meer gunstige tekenen en uitspraken bewogen; wat van andere goden gold, meende Balak, zou ook met de God van Israël het geval zijn..

Vers 28

28. Toen nam Balak Bileam mee in noordwestelijke richting, tot de hoogte van Peor 1) (Numbers 25:3), die tegen de woestijn ziet, die een vrij uitzicht op het veld van Moab, waar de kinderen van Israël gelegerd waren, verschaft (Numbers 22:1).

1) Peor is een van de toppen van het noordelijk gedeelte van het Abarimgebergte. Van hier had Bileam een nog ruimere blik op het leger van Israël en was het ook dichterbij. Voor de derde maal zal hij het nu beproeven, maar even beschaamd uitkomen, omdat alle vijandelijke machten tegen Israël niets zullen kunnen doen.

Vers 28

28. Toen nam Balak Bileam mee in noordwestelijke richting, tot de hoogte van Peor 1) (Numbers 25:3), die tegen de woestijn ziet, die een vrij uitzicht op het veld van Moab, waar de kinderen van Israël gelegerd waren, verschaft (Numbers 22:1).

1) Peor is een van de toppen van het noordelijk gedeelte van het Abarimgebergte. Van hier had Bileam een nog ruimere blik op het leger van Israël en was het ook dichterbij. Voor de derde maal zal hij het nu beproeven, maar even beschaamd uitkomen, omdat alle vijandelijke machten tegen Israël niets zullen kunnen doen.

Vers 29

29. En Bileam zei tot Balak, om ook hier de koning te bewijzen, dat hij van zijn zijde niets verzuimde, wat volgens zijn mening tot het doel kon leiden. Bouw mij hier zeven altaren, zoals op de beide andere plaatsen (Numbers 23:1,Numbers 23:14), en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen.

Vers 29

29. En Bileam zei tot Balak, om ook hier de koning te bewijzen, dat hij van zijn zijde niets verzuimde, wat volgens zijn mening tot het doel kon leiden. Bouw mij hier zeven altaren, zoals op de beide andere plaatsen (Numbers 23:1,Numbers 23:14), en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen.

Vers 30

30. Balak nu deed zoals Bileam gezegd had; en hij offerde een var en een ram op elk altaar (Numbers 23:2,Numbers 23:14).

Nog meende Balak, volgens het bijgeloof van die dagen, dat er mogelijk iets ongelukkigs was in de plaats, dat Bileams gebeden vruchteloos maakte, die misschien ergens anders gunstiger zouden verhoord worden. Zo meenden de Syriërs (1 Kings 20:23,1 Kings 20:28), dat sommige goden machtig waren in het gebergte, terwijl zij op het vlakke veld niets konden doen. Zo schijnt Balaks verbeelding geweest te zijn, dat sommige goden meer behagen schepten in de ene heuvel dan in de andere. Ook in de Roomse kerk heerst nog hetzelfde bijgeloof, daar de lieve vrouw (= Maria) en het kruisbeeld van de ene plaats voor meer vermogend gehouden wordt en daarom ook meer bezocht is dan van de andere. De bijgelovige mensen waren niet minder zorgvuldig, om een gelukkige dag, dan om ene gelukkige plaats te verkiezen. Daar van de tijd van de offeranden niet gemeld is, en het niet waarschijnlijk is, dat deze allen op n dag plaatsgehad zullen hebben, heeft Balak zeker ook dag en uur gekozen, die hij voor gelukkiger hield dan de vorige..

Vers 30

30. Balak nu deed zoals Bileam gezegd had; en hij offerde een var en een ram op elk altaar (Numbers 23:2,Numbers 23:14).

Nog meende Balak, volgens het bijgeloof van die dagen, dat er mogelijk iets ongelukkigs was in de plaats, dat Bileams gebeden vruchteloos maakte, die misschien ergens anders gunstiger zouden verhoord worden. Zo meenden de Syriërs (1 Kings 20:23,1 Kings 20:28), dat sommige goden machtig waren in het gebergte, terwijl zij op het vlakke veld niets konden doen. Zo schijnt Balaks verbeelding geweest te zijn, dat sommige goden meer behagen schepten in de ene heuvel dan in de andere. Ook in de Roomse kerk heerst nog hetzelfde bijgeloof, daar de lieve vrouw (= Maria) en het kruisbeeld van de ene plaats voor meer vermogend gehouden wordt en daarom ook meer bezocht is dan van de andere. De bijgelovige mensen waren niet minder zorgvuldig, om een gelukkige dag, dan om ene gelukkige plaats te verkiezen. Daar van de tijd van de offeranden niet gemeld is, en het niet waarschijnlijk is, dat deze allen op n dag plaatsgehad zullen hebben, heeft Balak zeker ook dag en uur gekozen, die hij voor gelukkiger hield dan de vorige..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 23". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-23.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile