Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 111

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 111

PSALM 111.

DANKZEGGING VOOR GODS LICHAMELIJKEN EN GEESTELIJKEN ZEGEN.

Wij vinden in dezen en den volgenden Psalm twee liederen, in welke de jubeltoon over de verlossing uit Babel reeds zeer verzwakt voorkomt en ten gevolge van den moeilijken toestand, in de plaats der vroegere vreugde en zekere neerslachtigheid zich van de gemoederen heeft meester gemaakt (Ezra 4:24 ). Het is nu niet meer de onlangs ondervondene verlossing, om welke de gemeente haar Halleluja zingt, maar zij keert terug tot de dagen van den ouden tijd, en maakt de verlossing uit Egypte met haar doel, de inleiding in Kanan, tot het voorwerp van het lofgezang en tot ene bron van troost voor het tegenwoordige. Naardien echter tussen Psalms 107:1, 108 aan de ene en Psalms 111:1, 112 aan de andere zijde de beide Psalmen 109, 110 gevoegd zijn, zijn wij op deze afwisseling van stemming, op dezen sprong van de ene verlossing op de andere reeds voorbereid. Deze Psalmen, welke op ene latere toekomst, op den Messiaansen tijd wijzen, geven onmiddellijk te verstaan, dat tussen het volle bezit der genade, gelijk de profeten v r de dagen na de bevrijding uit de ballingschap geprofeteerd hebben, en de tegenwoordige dagen nog ene langere ontwikkelings-periode ligt. Nog kan de Messias niet komen, nog moet integendeel de tijd van reiniging voor Israël voortduren. Ja, de tijd van straf en gericht zal, helaas! in veel ergere mate herhaald worden, omdat Israël zich tot den Messias, wanneer Hij verschijnt, in ene verhouding zal stellen waarop de voorzegging in die Psalmen gebouwd is. -De beide voor ons liggende Psalmen staan tot elkaar in het nauwste verband en zijn tweelingen, zowel wat vorm als inhoud aangaat; wat den vorm betreft zijn beide alfabetisch, zodat de letters van het alfabet naar de rij der begin-letters der verzen zijn (vgl. bij Psalms 9:1 ), naar den inhoud is de stof zo verdeeld, dat Psalms 111:1 de heerlijkheid, macht en genade des Heren in den kring der godvruchtigen prijst, Psalms 112:1 daarentegen de daaruit voortvloeiende heerlijkheid en gelukzaligheid der godvruchtigen zelf.

I. Psalms 111:1-Psalms 111:3. De Psalmist spreekt eerst van den lof in het algemeen, die aan Jehova toekomt, en begint dan ook dadelijk met zulk een algemenen lof.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 111

PSALM 111.

DANKZEGGING VOOR GODS LICHAMELIJKEN EN GEESTELIJKEN ZEGEN.

Wij vinden in dezen en den volgenden Psalm twee liederen, in welke de jubeltoon over de verlossing uit Babel reeds zeer verzwakt voorkomt en ten gevolge van den moeilijken toestand, in de plaats der vroegere vreugde en zekere neerslachtigheid zich van de gemoederen heeft meester gemaakt (Ezra 4:24 ). Het is nu niet meer de onlangs ondervondene verlossing, om welke de gemeente haar Halleluja zingt, maar zij keert terug tot de dagen van den ouden tijd, en maakt de verlossing uit Egypte met haar doel, de inleiding in Kanan, tot het voorwerp van het lofgezang en tot ene bron van troost voor het tegenwoordige. Naardien echter tussen Psalms 107:1, 108 aan de ene en Psalms 111:1, 112 aan de andere zijde de beide Psalmen 109, 110 gevoegd zijn, zijn wij op deze afwisseling van stemming, op dezen sprong van de ene verlossing op de andere reeds voorbereid. Deze Psalmen, welke op ene latere toekomst, op den Messiaansen tijd wijzen, geven onmiddellijk te verstaan, dat tussen het volle bezit der genade, gelijk de profeten v r de dagen na de bevrijding uit de ballingschap geprofeteerd hebben, en de tegenwoordige dagen nog ene langere ontwikkelings-periode ligt. Nog kan de Messias niet komen, nog moet integendeel de tijd van reiniging voor Israël voortduren. Ja, de tijd van straf en gericht zal, helaas! in veel ergere mate herhaald worden, omdat Israël zich tot den Messias, wanneer Hij verschijnt, in ene verhouding zal stellen waarop de voorzegging in die Psalmen gebouwd is. -De beide voor ons liggende Psalmen staan tot elkaar in het nauwste verband en zijn tweelingen, zowel wat vorm als inhoud aangaat; wat den vorm betreft zijn beide alfabetisch, zodat de letters van het alfabet naar de rij der begin-letters der verzen zijn (vgl. bij Psalms 9:1 ), naar den inhoud is de stof zo verdeeld, dat Psalms 111:1 de heerlijkheid, macht en genade des Heren in den kring der godvruchtigen prijst, Psalms 112:1 daarentegen de daaruit voortvloeiende heerlijkheid en gelukzaligheid der godvruchtigen zelf.

I. Psalms 111:1-Psalms 111:3. De Psalmist spreekt eerst van den lof in het algemeen, die aan Jehova toekomt, en begint dan ook dadelijk met zulk een algemenen lof.

Vers 1

1. Halleluja, looft Jehova!

Dit is zoveel als wanneer men wil beginnen God te loven, dat men elkaar vermaant en opwekt, als wanneer iemand onder ons begon en sprak: "Welaan wij willen God loven," of als predikers op den kansel opwekken: "Bidden we nu den Heiligen Geest." Zo spreekt ook hier David (?) de zijnen aan: "Halleluja, looft den Heere!" of "Laat ons den Heere loven, namelijk aldus: Ik zal den Heere loven enz.".

Aleph. Ik zal den HEERE loven van ganser harte (Psalms 109:30); Beth. in den raad en vergadering der oprechten.

De zanger verzekert, dat hij uit den grond zijns harten zich gedrongen ziet tot den lof van God, en omdat het behouden van dezen lof voor zich zelven God van de helft van Zijne eer beroven, wil hij ook, wat hij gevoelt, uitspreken en wel op de rechte plaats uitspreken, in de vergadering der gelovigen..

De vergadering der oprechten (Luther "vromen" Psalms 107:42) is tevens ene vertrouwelijkheid vertrouwelijke samenspreking Psalms 64:3. 83:4), omdat de wereld van haar uitgesloten is, de gemeente des Heren onder haar is..

Hier is reeds de voorstelling ener onzichtbare Kerk, van de gemeenschap der heiligen..

Vers 1

1. Halleluja, looft Jehova!

Dit is zoveel als wanneer men wil beginnen God te loven, dat men elkaar vermaant en opwekt, als wanneer iemand onder ons begon en sprak: "Welaan wij willen God loven," of als predikers op den kansel opwekken: "Bidden we nu den Heiligen Geest." Zo spreekt ook hier David (?) de zijnen aan: "Halleluja, looft den Heere!" of "Laat ons den Heere loven, namelijk aldus: Ik zal den Heere loven enz.".

Aleph. Ik zal den HEERE loven van ganser harte (Psalms 109:30); Beth. in den raad en vergadering der oprechten.

De zanger verzekert, dat hij uit den grond zijns harten zich gedrongen ziet tot den lof van God, en omdat het behouden van dezen lof voor zich zelven God van de helft van Zijne eer beroven, wil hij ook, wat hij gevoelt, uitspreken en wel op de rechte plaats uitspreken, in de vergadering der gelovigen..

De vergadering der oprechten (Luther "vromen" Psalms 107:42) is tevens ene vertrouwelijkheid vertrouwelijke samenspreking Psalms 64:3. 83:4), omdat de wereld van haar uitgesloten is, de gemeente des Heren onder haar is..

Hier is reeds de voorstelling ener onzichtbare Kerk, van de gemeenschap der heiligen..

Vers 2

2. Gimel. Aan stof tot danken en prijzen kan het ons, die tot de vergadering der vromen, tot de gemeente der heiligen behoren, nooit ontbreken, want de werken des HEEREN zijn groot 1) (Psalms 104:24). Daleth. Zij worden gezocht, ijverig doorzocht, van allen, die er lust in hebben 2), daar zij op alle vragen hunner ziel en alle wensen van hun hart antwoord en bevrediging schenken.

1) Onder werken des Heren hebben we niet alleen te verstaan die Zijner Almacht in het algemeen, maar ook die Zijner bijzondere Voorzichtigheid en genade in betrekking tot Israël en tot de gelovigen.

2) In het Hebreeën (Deroeschim lekol-cheftzehem). Of en beter, waard om in al haar oogmerken nagevorst te worden. De werken des Heren, die daden Gods worden dus niet alleen groot genoemd, maar de dichter dringt er op aan, dat zij ook nagevorst worden, dat men lette op het grote doel, waarom God ze verricht.

Vers 2

2. Gimel. Aan stof tot danken en prijzen kan het ons, die tot de vergadering der vromen, tot de gemeente der heiligen behoren, nooit ontbreken, want de werken des HEEREN zijn groot 1) (Psalms 104:24). Daleth. Zij worden gezocht, ijverig doorzocht, van allen, die er lust in hebben 2), daar zij op alle vragen hunner ziel en alle wensen van hun hart antwoord en bevrediging schenken.

1) Onder werken des Heren hebben we niet alleen te verstaan die Zijner Almacht in het algemeen, maar ook die Zijner bijzondere Voorzichtigheid en genade in betrekking tot Israël en tot de gelovigen.

2) In het Hebreeën (Deroeschim lekol-cheftzehem). Of en beter, waard om in al haar oogmerken nagevorst te worden. De werken des Heren, die daden Gods worden dus niet alleen groot genoemd, maar de dichter dringt er op aan, dat zij ook nagevorst worden, dat men lette op het grote doel, waarom God ze verricht.

Vers 3

3. He. Zijn doen, al wat Hij in Zijnen raad besluit en vervolgens ten uitvoer brengt, is majesteit en heerlijkheid; Vau.en Zijne gerechtigheid bestaat in der eeuwigheid.

Gods werken bieden rijke stof aan tot lof van God, en welke wensen ook maar bij vromen kunnen opkomen, die zijn in Gods werken reeds bevestigd; want hoeveel Gods bij den vorsten oogopslag ook aanstotelijk moge voorkomen, hoe meer de aandacht op Gods werken en daden wordt gevestigd en men zich daarin verdiept, hoe meer de menselijke wijsheid, in plaats van het goddelijk handelen vooruit te lopen, dat bescheiden nagaat, des te meer blijkt deze de volkomen wijsheid te zijn; want in alles wordt Zijne gerechtigheid, d.i. zijn door en door prijzenswaardig Wezen (Psalms 98:2) bekend en openbaar..

4.

II. Psalms 111:4-Psalms 111:9. Hierop denkt de Psalm aan de bijzondere weldaden en werken des Heren, die hij aan Zijn volk bewezen heeft, en spreekt dan van die daadzaken der geschiedenis, tot wier blijvende gedachtenis het Paasfeest was ingesteld. Hij voert deze slechts kortelijk aan, en stelt integendeel het lofwaardige en zaligheid gevende daarvan, de genade en waarheid, die zich daarin openbaren en de onveranderlijkheid van Gods verbond, welke daaruit blijken, op den voorgrond, om de harten ook in tijden van droefheid tot lof van God en tot vasthouden aan Hem op te wekken. 4. Zain. Hij heeft onder ons, de Kerk des Ouden Testaments, in het Paasfeest Zijnen wonderen ene gedachtenis gemaakt; Cheth.de HEERE is genadig en barmhartig, gelijk Hij in die wonderen heeft bewezen.

Vers 3

3. He. Zijn doen, al wat Hij in Zijnen raad besluit en vervolgens ten uitvoer brengt, is majesteit en heerlijkheid; Vau.en Zijne gerechtigheid bestaat in der eeuwigheid.

Gods werken bieden rijke stof aan tot lof van God, en welke wensen ook maar bij vromen kunnen opkomen, die zijn in Gods werken reeds bevestigd; want hoeveel Gods bij den vorsten oogopslag ook aanstotelijk moge voorkomen, hoe meer de aandacht op Gods werken en daden wordt gevestigd en men zich daarin verdiept, hoe meer de menselijke wijsheid, in plaats van het goddelijk handelen vooruit te lopen, dat bescheiden nagaat, des te meer blijkt deze de volkomen wijsheid te zijn; want in alles wordt Zijne gerechtigheid, d.i. zijn door en door prijzenswaardig Wezen (Psalms 98:2) bekend en openbaar..

4.

II. Psalms 111:4-Psalms 111:9. Hierop denkt de Psalm aan de bijzondere weldaden en werken des Heren, die hij aan Zijn volk bewezen heeft, en spreekt dan van die daadzaken der geschiedenis, tot wier blijvende gedachtenis het Paasfeest was ingesteld. Hij voert deze slechts kortelijk aan, en stelt integendeel het lofwaardige en zaligheid gevende daarvan, de genade en waarheid, die zich daarin openbaren en de onveranderlijkheid van Gods verbond, welke daaruit blijken, op den voorgrond, om de harten ook in tijden van droefheid tot lof van God en tot vasthouden aan Hem op te wekken. 4. Zain. Hij heeft onder ons, de Kerk des Ouden Testaments, in het Paasfeest Zijnen wonderen ene gedachtenis gemaakt; Cheth.de HEERE is genadig en barmhartig, gelijk Hij in die wonderen heeft bewezen.

Vers 5

5. Teth. Hij heeft, gelijk de wonderen van het manna en de kwakkelen in de woestijn aantonen, dengenen, die Hem vrezen, spijs gegeven 1); Jod. Hij gedenkt, gelijk Hij ook elders op allerlei wijzen met der daad bewezen heeft, in der eeuwigheid aan Zijn verbond 2).

1) Dewijl de Kerk een toonbeeld is van de genade en gerechtigheid Gods, zo spreekt de Profeet bij name van haar, wat hij over dezen zegt. Maar het wordt nu niet voorgehouden, om over de gerechtigheid Gods in het algemeen uit te wijden, maar hij verhaalt hier in het bijzonder die, welke Hij jegens Zijne uitverkorenen betoont. Nu derhalve verkondigt hij, dat God zorg heeft voor Zijn volk, zodat Hij in hun behoeften voorziet. Het woord in den grondtekst wordt meermalen genomen voor buit. Anderen vertalen het door toebereide spijs. Mij behangt de vertaling van doel meer, zoals het ook voorkomt Spreukenuk. 30:8, 31:15, alsof hij wil zeggen, dat God Zijn volk gegeven had, wat het nodig had, en dat dit geweest is als een vrijgevige maat. Want wij weten, dat het volk Israël's niet door zijn ijver, maar door de goedertierenheid Gods is verrijkt geworden, zoals een huisvader onder zijne huisgenoten het rantsoen en den leeftocht verdeelt. In het tweede lid wijst hij de oorzaak aan van deze zorgvolle vrijgevigheid, dewijl Hij door de daad zelf heeft willen bewijzen, dat zijn verbond niet ijdel en voor de leus was..

2) Deze Psalm, zegt Luther, ziet er uit, alsof die op het Paasfeest gemaakt is. Reeds sedert Theodoretus (overl. 457 n.Chr.) en Augustinus (353-429 n.Chr.) is voor het Nieuw Testamentische gevoel met Psalms 111:5 de gedachte aan de eucharistie (avondmaal) verbonden, en niet zonder reden is Psalms 111:1 de avondmaals-Psalm geworden..

Vers 5

5. Teth. Hij heeft, gelijk de wonderen van het manna en de kwakkelen in de woestijn aantonen, dengenen, die Hem vrezen, spijs gegeven 1); Jod. Hij gedenkt, gelijk Hij ook elders op allerlei wijzen met der daad bewezen heeft, in der eeuwigheid aan Zijn verbond 2).

1) Dewijl de Kerk een toonbeeld is van de genade en gerechtigheid Gods, zo spreekt de Profeet bij name van haar, wat hij over dezen zegt. Maar het wordt nu niet voorgehouden, om over de gerechtigheid Gods in het algemeen uit te wijden, maar hij verhaalt hier in het bijzonder die, welke Hij jegens Zijne uitverkorenen betoont. Nu derhalve verkondigt hij, dat God zorg heeft voor Zijn volk, zodat Hij in hun behoeften voorziet. Het woord in den grondtekst wordt meermalen genomen voor buit. Anderen vertalen het door toebereide spijs. Mij behangt de vertaling van doel meer, zoals het ook voorkomt Spreukenuk. 30:8, 31:15, alsof hij wil zeggen, dat God Zijn volk gegeven had, wat het nodig had, en dat dit geweest is als een vrijgevige maat. Want wij weten, dat het volk Israël's niet door zijn ijver, maar door de goedertierenheid Gods is verrijkt geworden, zoals een huisvader onder zijne huisgenoten het rantsoen en den leeftocht verdeelt. In het tweede lid wijst hij de oorzaak aan van deze zorgvolle vrijgevigheid, dewijl Hij door de daad zelf heeft willen bewijzen, dat zijn verbond niet ijdel en voor de leus was..

2) Deze Psalm, zegt Luther, ziet er uit, alsof die op het Paasfeest gemaakt is. Reeds sedert Theodoretus (overl. 457 n.Chr.) en Augustinus (353-429 n.Chr.) is voor het Nieuw Testamentische gevoel met Psalms 111:5 de gedachte aan de eucharistie (avondmaal) verbonden, en niet zonder reden is Psalms 111:1 de avondmaals-Psalm geworden..

Vers 6

6. Caph. Hij heeft, zo dikwijls het Paaslam gegeten is (Exodus 12:27 ), de kracht Zijner werken Zijnen volke bekend gemaakt; Lamed. hun gevende gelijk het einddoel Gods is, de erve der heidenen.

Op duizend wegen komt God den verblinden mens tegemoet, want elk Zijner werken en ieder Zijner daden is wanneer ze ernstig beschouwd worden, een wegwijzer tot Hem..

Vers 6

6. Caph. Hij heeft, zo dikwijls het Paaslam gegeten is (Exodus 12:27 ), de kracht Zijner werken Zijnen volke bekend gemaakt; Lamed. hun gevende gelijk het einddoel Gods is, de erve der heidenen.

Op duizend wegen komt God den verblinden mens tegemoet, want elk Zijner werken en ieder Zijner daden is wanneer ze ernstig beschouwd worden, een wegwijzer tot Hem..

Vers 7

7. Mem. De werken Zijner handen zijn waarheid en oordeel1), recht, want bij Hem is getrouwheid, om de eenmaal gegevene belofte te vervullen en de macht om Zijn goddelijk recht uit te oefenen; Hun. al Zijne bevelen, Zijne beschikkingen, die Hij in Zijne wet gegeven heeft, zijn getrouw, geven reden tot vast vertrouwen op hunnen zegen (Psalms 19:8).

1) De werken zijner handen zijn waarheid en recht, want zij zijn de verwezenlijking van het duurzaam, zich bevestigend ware en van het zegevierend zich handhavend recht..

Vers 7

7. Mem. De werken Zijner handen zijn waarheid en oordeel1), recht, want bij Hem is getrouwheid, om de eenmaal gegevene belofte te vervullen en de macht om Zijn goddelijk recht uit te oefenen; Hun. al Zijne bevelen, Zijne beschikkingen, die Hij in Zijne wet gegeven heeft, zijn getrouw, geven reden tot vast vertrouwen op hunnen zegen (Psalms 19:8).

1) De werken zijner handen zijn waarheid en recht, want zij zijn de verwezenlijking van het duurzaam, zich bevestigend ware en van het zegevierend zich handhavend recht..

Vers 8

8. Samech. Zij, deze geboden, die tevens zo vele beloften bevatten, zijn ondersteund, zijn onwrikbaar voor altoos en in eeuwigheid; Ain. zijnde gedaan, geregeld, in waarheid en oprechtigheid, gebouwd op waarheid en recht. 9. Pe. Hij heeft Zijnen volke verlossing gezonden. Tsade.Hij heeft Zijn verbond in eeuwigheid geboden, het tot een onveranderlijk verbond gemaakt; Koph. Zijn naam is heilig en vreselijk

10.

III. Psalms 111:10. Daarom, omdat de Heere zo heerlijk is in Zijne werken voor de Zijnen, en de geboden, die Hij gegeven heeft, zo getrouw en vertrouwbaar zijn, is de trouwe opvolging der laatsten, de vroege des Heren, het beginsel der wijsheid; het loon zijn deze getrouwe opvolging kan niet uitblijven, het strekt zich integendeel tot in de eeuwigheid uit.

Vers 8

8. Samech. Zij, deze geboden, die tevens zo vele beloften bevatten, zijn ondersteund, zijn onwrikbaar voor altoos en in eeuwigheid; Ain. zijnde gedaan, geregeld, in waarheid en oprechtigheid, gebouwd op waarheid en recht. 9. Pe. Hij heeft Zijnen volke verlossing gezonden. Tsade.Hij heeft Zijn verbond in eeuwigheid geboden, het tot een onveranderlijk verbond gemaakt; Koph. Zijn naam is heilig en vreselijk

10.

III. Psalms 111:10. Daarom, omdat de Heere zo heerlijk is in Zijne werken voor de Zijnen, en de geboden, die Hij gegeven heeft, zo getrouw en vertrouwbaar zijn, is de trouwe opvolging der laatsten, de vroege des Heren, het beginsel der wijsheid; het loon zijn deze getrouwe opvolging kan niet uitblijven, het strekt zich integendeel tot in de eeuwigheid uit.

Vers 10

10. Resch. De vreze des HEEREN 1), niet de slaafse maar de kinderlijke vrees, die met de liefde hand aan hand gaat, is het beginsel der wijsheid (Job 28:28. Proverbs 1:7; Proverbs 9:10); Schin. allen, die ze doen, die uit vreze des Heren Zijne geboden houden en op Zijne beloften vertrouwen, hebben goed verstand, lofwaardig door zich; Thau. Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid.

1) De vreze des Heren is ene hoofdzaak in het Oude Testament, met haar komt in het Nieuwe Testament overeen de godzaligheid; beide omvatten de gehele verhouding van den mens op elk levensgebied tot God en Zijne openbaring. Dienvolgens vat ook de Schrift de begrippen wijsheid en dwaasheid slechts in den zin van de verhouding tot God op; zij beschouwt het als de grootste dwaasheid, wanneer in het hart van den mens de stem wordt gehoord: "er is geen God" (Psalms 14:1), en zij stelt het begin der wijsheid daar, waar men God vreest. Er is slechts een gevolg van den zondigen afkeer van den levenden God, wanneer de wereld de wijsheid even als de dwaasheid doet, beperkt binnen het gebied van het verstand en in de richting op tijdelijk voor- of nadeel, en met den wind der begeerte zeilt. In het gevoel van eigen onmacht moet ook zij vrezen en veel vrezen, maar omdat zij God niet vreest, heeft zij tot straf al het andere te vrezen, terwijl de vreze des Heren, die God voor ogen en in het hart hoeft, om gene zonde in te willigen, dit tot loon en zegen heeft, dat zij niets anders behoeft te vrezen. Alle deugden van een mens zijn zo lang als nullen te beschouwen, totdat de vreze des Heren als het getal daarvoor wordt gezet. Gelijk echter een mens niet eerder wijs wordt, voordat hij begint God te vrezen, zo houdt hij ook niet op God te vrezen, om wijs te blijven en het verstand der rechtvaardigen te verkrijgen, welke het goed hebben en de vruchten hunner werken eten (Isaiah 3:10)..

Allen willen verstandig zijn, en het wordt voor den grootsten smaad gehouden van iemand het tegendeel te beweren; geleerd zijn willen velen en het tegendeel behaagt aan niemand, maar slechts weinigen streven er naar om wijs te zijn in den rechten zin des woords en de dwaasheid is in de wereld het verste verbreid. Vangt deze Psalm aan met Halleluja, en spreken de latere Joden van een heilig Hallel, of ene reeks Psalmen, welke op het Paasfeest gezongen werd, dan twijfelen wij er ook geen ogenblik aan, of deze 111de Psalm behoorde ook tot dit Hallel, zowel als de zeven volgende liederen.

Vers 10

10. Resch. De vreze des HEEREN 1), niet de slaafse maar de kinderlijke vrees, die met de liefde hand aan hand gaat, is het beginsel der wijsheid (Job 28:28. Proverbs 1:7; Proverbs 9:10); Schin. allen, die ze doen, die uit vreze des Heren Zijne geboden houden en op Zijne beloften vertrouwen, hebben goed verstand, lofwaardig door zich; Thau. Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid.

1) De vreze des Heren is ene hoofdzaak in het Oude Testament, met haar komt in het Nieuwe Testament overeen de godzaligheid; beide omvatten de gehele verhouding van den mens op elk levensgebied tot God en Zijne openbaring. Dienvolgens vat ook de Schrift de begrippen wijsheid en dwaasheid slechts in den zin van de verhouding tot God op; zij beschouwt het als de grootste dwaasheid, wanneer in het hart van den mens de stem wordt gehoord: "er is geen God" (Psalms 14:1), en zij stelt het begin der wijsheid daar, waar men God vreest. Er is slechts een gevolg van den zondigen afkeer van den levenden God, wanneer de wereld de wijsheid even als de dwaasheid doet, beperkt binnen het gebied van het verstand en in de richting op tijdelijk voor- of nadeel, en met den wind der begeerte zeilt. In het gevoel van eigen onmacht moet ook zij vrezen en veel vrezen, maar omdat zij God niet vreest, heeft zij tot straf al het andere te vrezen, terwijl de vreze des Heren, die God voor ogen en in het hart hoeft, om gene zonde in te willigen, dit tot loon en zegen heeft, dat zij niets anders behoeft te vrezen. Alle deugden van een mens zijn zo lang als nullen te beschouwen, totdat de vreze des Heren als het getal daarvoor wordt gezet. Gelijk echter een mens niet eerder wijs wordt, voordat hij begint God te vrezen, zo houdt hij ook niet op God te vrezen, om wijs te blijven en het verstand der rechtvaardigen te verkrijgen, welke het goed hebben en de vruchten hunner werken eten (Isaiah 3:10)..

Allen willen verstandig zijn, en het wordt voor den grootsten smaad gehouden van iemand het tegendeel te beweren; geleerd zijn willen velen en het tegendeel behaagt aan niemand, maar slechts weinigen streven er naar om wijs te zijn in den rechten zin des woords en de dwaasheid is in de wereld het verste verbreid. Vangt deze Psalm aan met Halleluja, en spreken de latere Joden van een heilig Hallel, of ene reeks Psalmen, welke op het Paasfeest gezongen werd, dan twijfelen wij er ook geen ogenblik aan, of deze 111de Psalm behoorde ook tot dit Hallel, zowel als de zeven volgende liederen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 111". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-111.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile