Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 114

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 114

PSALM 114.

VAN DE UITVOERING DER KINDEREN ISRAËL'S UIT EGYPTE.

De macht der wereld stond in de tijden dadelijk, na het terugkeren uit de ballingschap, de gemeente Gods nog altijd tegen als ene dreigende zee, een overvloeiende stroom, ene hoge berg, ene kale rots, die gene verkwikking aanbood (Ezra 4:1). Diegenen, die bij dit gezicht wanhoopten, leidt de zanger uit het tegenwoordige in het verledene, wanneer de aarde zich voor den God Israël's moest verootmoedigen, de zee en de over al hare oevers gaande Jordaan voor Hem terugweken, de Sinaï op zijne, grondvesten beefde, de kale rotsen water gaven-een voorbeeld van datgene, dat door alle eeuwen herhaald wordt en wat het geloof, vooral thans, nu de omstandigheden zo gelijk zijn aan die van Israël na zijnen uittocht weer ziet herleven..

De daden Gods uit den Mozaïschen verlossingstijd worden hier zonder nauwkeurige inachtneming van de tijdsopvolging in een levendig en zowel majestueus als lieflijk miniatuurbeeld samengevat. Het zijn vier afdelingen verzen van vier regels, die met vogelsnelheid in vier vleugelslagen voorbijgaan..

Wij nemen daarvan telkens twee delen van wier regels bij elkaar en verdelen alzo het geheel in twee delen.

I. Psalms 114:1-Psalms 114:4. Op echt dichterlijke wijze verplaatst ons de heilige zanger aanstonds midden in het grote voorwerp van Zijn lied, in den uittocht uit Egypte, dat vervolgens met den intocht in Kanan eindigt. Toen heeft Zich de Heere een heilig, van de wereld afgezonderd volk geroepen en een eigen koninkrijk op aarde gegrondvest, alle hindernissen, zelfs van de natuur moesten der voor Hem wijken, de zee vlood, de Jordaan week terug, zelfs de bergen en heuvelen maakten zich van hun vaste wortelen los, om te huppelen als de lammeren en de jonge schapen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 114

PSALM 114.

VAN DE UITVOERING DER KINDEREN ISRAËL'S UIT EGYPTE.

De macht der wereld stond in de tijden dadelijk, na het terugkeren uit de ballingschap, de gemeente Gods nog altijd tegen als ene dreigende zee, een overvloeiende stroom, ene hoge berg, ene kale rots, die gene verkwikking aanbood (Ezra 4:1). Diegenen, die bij dit gezicht wanhoopten, leidt de zanger uit het tegenwoordige in het verledene, wanneer de aarde zich voor den God Israël's moest verootmoedigen, de zee en de over al hare oevers gaande Jordaan voor Hem terugweken, de Sinaï op zijne, grondvesten beefde, de kale rotsen water gaven-een voorbeeld van datgene, dat door alle eeuwen herhaald wordt en wat het geloof, vooral thans, nu de omstandigheden zo gelijk zijn aan die van Israël na zijnen uittocht weer ziet herleven..

De daden Gods uit den Mozaïschen verlossingstijd worden hier zonder nauwkeurige inachtneming van de tijdsopvolging in een levendig en zowel majestueus als lieflijk miniatuurbeeld samengevat. Het zijn vier afdelingen verzen van vier regels, die met vogelsnelheid in vier vleugelslagen voorbijgaan..

Wij nemen daarvan telkens twee delen van wier regels bij elkaar en verdelen alzo het geheel in twee delen.

I. Psalms 114:1-Psalms 114:4. Op echt dichterlijke wijze verplaatst ons de heilige zanger aanstonds midden in het grote voorwerp van Zijn lied, in den uittocht uit Egypte, dat vervolgens met den intocht in Kanan eindigt. Toen heeft Zich de Heere een heilig, van de wereld afgezonderd volk geroepen en een eigen koninkrijk op aarde gegrondvest, alle hindernissen, zelfs van de natuur moesten der voor Hem wijken, de zee vlood, de Jordaan week terug, zelfs de bergen en heuvelen maakten zich van hun vaste wortelen los, om te huppelen als de lammeren en de jonge schapen.

Vers 1

1. Toen Israël uit Egypte toog 1), hetwelk, toen deze Psalm vervaardigd werd, ongeveer 960 jaren geleden was, het huis Jacob's van een volk, dat een vreemde taal had (Psalms 81:1; 6) 2),

1) Het is duidelijk dat de dichter het verdrukte Israël, dat pas uit Babel was teruggekeerd, wil bemoedigen door den lof des Heren te verkondigen, des Heren, die op zo wondervolle wijze het oude Bonds-volk uit Egypte had verlost. Hij wil het Israël van heden sterken, door te wijzen op de leidingen Gods met en de verlossinge Gods van het Israël van het verleden.

2) In Egypte was het huis van Jakob onder een volk, dat een vreemde taal had, het verkeerde daar als vreemdeling. Met die weinige woorden drukt hij den droeven en deerniswaardigen staat van het volk in Egypte uit. Zij waren niet in hun eigen erfland, zij hadden geen eigen volksbestaan; vreemdelingen hielden hen in harde dienstbaarheid en onderdrukten hen wredelijk (zie Psalms 81:6 en Deuteronomy 28:49)..

Vers 1

1. Toen Israël uit Egypte toog 1), hetwelk, toen deze Psalm vervaardigd werd, ongeveer 960 jaren geleden was, het huis Jacob's van een volk, dat een vreemde taal had (Psalms 81:1; 6) 2),

1) Het is duidelijk dat de dichter het verdrukte Israël, dat pas uit Babel was teruggekeerd, wil bemoedigen door den lof des Heren te verkondigen, des Heren, die op zo wondervolle wijze het oude Bonds-volk uit Egypte had verlost. Hij wil het Israël van heden sterken, door te wijzen op de leidingen Gods met en de verlossinge Gods van het Israël van het verleden.

2) In Egypte was het huis van Jakob onder een volk, dat een vreemde taal had, het verkeerde daar als vreemdeling. Met die weinige woorden drukt hij den droeven en deerniswaardigen staat van het volk in Egypte uit. Zij waren niet in hun eigen erfland, zij hadden geen eigen volksbestaan; vreemdelingen hielden hen in harde dienstbaarheid en onderdrukten hen wredelijk (zie Psalms 81:6 en Deuteronomy 28:49)..

Vers 2

2. Zo werd Juda 1) door afzondering van de wereld en opname in Gods bijzondere bescherming (Exodus 19:5, Deuteronomy 7:6) tot Zijn heiligdom, Israël Zijne volkomen heerschappij, zodat het voortaan ene Theocratie of staat Gods vormen zou (Deuteronomy 33:5).

1) Het geheel wordt genoemd naar de takken, die op het ogenblik nog groen zijn, naar dat gedeelte, dat de erfgenaam van alle herinneringen uit den vroegeren tijd was (Psalms 76:2), en waarin de in daadzaken verborgene voorzeggingen zouden worden vervuld..

Vers 2

2. Zo werd Juda 1) door afzondering van de wereld en opname in Gods bijzondere bescherming (Exodus 19:5, Deuteronomy 7:6) tot Zijn heiligdom, Israël Zijne volkomen heerschappij, zodat het voortaan ene Theocratie of staat Gods vormen zou (Deuteronomy 33:5).

1) Het geheel wordt genoemd naar de takken, die op het ogenblik nog groen zijn, naar dat gedeelte, dat de erfgenaam van alle herinneringen uit den vroegeren tijd was (Psalms 76:2), en waarin de in daadzaken verborgene voorzeggingen zouden worden vervuld..

Vers 3

3. De zee zag het, hoe de Heere Zelf met en bij Zijn uitverkoren volk was, en vlood (Exodus 14:21); de Jordaan keerde zich achterwaarts, de wateren bleven op een hoop staan, zodat Israël doortrok (Joshua 3:14).

Vers 3

3. De zee zag het, hoe de Heere Zelf met en bij Zijn uitverkoren volk was, en vlood (Exodus 14:21); de Jordaan keerde zich achterwaarts, de wateren bleven op een hoop staan, zodat Israël doortrok (Joshua 3:14).

Vers 4

4. De bergen van den Sinaï, waarbij Hij Zijn Verbond met Israël sloot, sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren (Exodus 19:18. Judges 5:4, Psalms 68:8).

De scheiding der Schelfzee opent, en de scheiding van den Jordaan sluit den tocht door de woestijn naar Kanan; de zee week ter zijde, de Jordaan hield stand en hoopte zich noordwaarts op, opdat het verloste volk zou doortrekken. In het midden tussen deze grote wonderen van uit- en intocht verheft zich het niet minder grote wonder der wetgeving: het huppelen der bergen en heuvelen, d.i. het beven van den Sinaï en zijne omgeving..

Sinaï en Horeb met de naburige bergen, hebben door geweldige aardbevingen als het ware gesprongen, toen de Heere nederdaalde om Zijne wet te geven, en de koninkrijken zullen ook in een geweldig beven gebracht worden, wanneer de Heere zal komen ten gerichte, om Zijne wet te volbrengen.

5.

II. Psalms 114:5-Psalms 114:8. De eerste slechts eenvoudig genoemde gebeurtenis van den uittocht uit Egypte, van den intocht in Israël en de wetgeving op Sinaï, worden nu nader voorgesteld in ene levendige aanspraak aan die krachten der natuur, aan de zee, den Jordaan en de bergen. Aan deze wordt de vraag gericht, voor wien zij dan ook eigenlijk als voor hunnen Heer zich neigden en bogen. Terwijl het antwoord overbodig gemaakt wordt, wordt ook nog het grootste wonder uit den tocht door de woestijn genoemd, om nadrukkelijk met de gedachte te sluiten, dat Gode geen ding onmogelijk is, wat Hij voor Zijn volk wil doen.

Vers 4

4. De bergen van den Sinaï, waarbij Hij Zijn Verbond met Israël sloot, sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren (Exodus 19:18. Judges 5:4, Psalms 68:8).

De scheiding der Schelfzee opent, en de scheiding van den Jordaan sluit den tocht door de woestijn naar Kanan; de zee week ter zijde, de Jordaan hield stand en hoopte zich noordwaarts op, opdat het verloste volk zou doortrekken. In het midden tussen deze grote wonderen van uit- en intocht verheft zich het niet minder grote wonder der wetgeving: het huppelen der bergen en heuvelen, d.i. het beven van den Sinaï en zijne omgeving..

Sinaï en Horeb met de naburige bergen, hebben door geweldige aardbevingen als het ware gesprongen, toen de Heere nederdaalde om Zijne wet te geven, en de koninkrijken zullen ook in een geweldig beven gebracht worden, wanneer de Heere zal komen ten gerichte, om Zijne wet te volbrengen.

5.

II. Psalms 114:5-Psalms 114:8. De eerste slechts eenvoudig genoemde gebeurtenis van den uittocht uit Egypte, van den intocht in Israël en de wetgeving op Sinaï, worden nu nader voorgesteld in ene levendige aanspraak aan die krachten der natuur, aan de zee, den Jordaan en de bergen. Aan deze wordt de vraag gericht, voor wien zij dan ook eigenlijk als voor hunnen Heer zich neigden en bogen. Terwijl het antwoord overbodig gemaakt wordt, wordt ook nog het grootste wonder uit den tocht door de woestijn genoemd, om nadrukkelijk met de gedachte te sluiten, dat Gode geen ding onmogelijk is, wat Hij voor Zijn volk wil doen.

Vers 5

5. Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? gij Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet (Psalms 114:3 Psalms 114:114:3)?

Vers 5

5. Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? gij Jordaan! dat gij achterwaarts keerdet (Psalms 114:3 Psalms 114:114:3)?

Vers 6

6. Gij bergen! dat gij opsprongt als rammen? gij heuvelen als lammeren (Psalms 114:4)?

Vers 6

6. Gij bergen! dat gij opsprongt als rammen? gij heuvelen als lammeren (Psalms 114:4)?

Vers 7

7. Ik zal het zelf zeggen, daar de dode natuur toch geen antwoord kan geven op mijne vraag: het was van wege de heerlijkheid Gods, en niet zonder reden. Beef, gij aarde! voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs, die in het midden van Zijn volk heentoog.

Vers 7

7. Ik zal het zelf zeggen, daar de dode natuur toch geen antwoord kan geven op mijne vraag: het was van wege de heerlijkheid Gods, en niet zonder reden. Beef, gij aarde! voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs, die in het midden van Zijn volk heentoog.

Vers 8

8. Die ook bij de beide wonderen van drenking (Exodus 17:1, Numbers 20:2 vers ) den rotssteen veranderde in enen watervloed, den keisteen in ene waterfontein.

God heeft Zich hiermede een onvoorwaardelijk Beheerser van alle krachten der natuur betoond, en Zich Zijn volk als Redder uit lichamelijken en geestelijken nood geopenbaard. Dit wil de gemeente op de sidderende aarde erkennen, prijzend verkondigen en in haar gedrag betonen..

Dat wij ons bereiden, om onzen God te ontmoeten, opdat wij niet verschrikt behoeven te zijn, maar vertrouwen op Hem mogen hebben, als Hij komt..

Ten slotte wijst de dichter nog op de beide geschiedenissen, toen de Heere Zijn volk water gaf; waarom juist op deze? "Omdat dit wonder groter is dan alle andere, en omdat het het meest betekenende is van alle; want uit een harden, dichten, stijven rotssteen een waterstroom te laten ontspringen is een daadzakelijk bewijs van onbeperkte scheppende almacht en van genade, die den dood tot leven herschept. Voor deze almachtige genade moet zich alles buigen of het wil of niet. De aarde beve dan voor den Heere, den God Jakobs; zij heeft voor Hem gesidderd en voor Hem moge zij sidderen, want die Hij geweest is, is Hij nog altijd, en gelijk Hij te voren gekomen is, zo komt hij weer." Dat de beide Psalmen 113, 114, wat inhoud en doel aangaat, volgens den tijd van hun ontstaan en de verwaardiging door denzelfden dichter, een bij elkaar behorend paar vormen, heeft de Christelijke kerk van den vroegsten tijd af opgemerkt; want terwijl Psalms 113:1 volgens zijn inhoud tot het "Magnificat," den lofzang van Maria in nauwe betrekking staat, heeft Psalms 114:1 zijne melodie, volgens welke hij pleegde gezongen te worden, aan het "Magnificat" afgestaan. Deze is de zogenaamde tonus peregrinus (1 Chronicles 25:31 )..

Wij hebben bij den Engelsen spectator (b. 461) ene aanmerking gevonden over het dichtkundig beleid van dezen Psalm, die wij hier kortelijk zullen laten volgen: Daar is in Psalms 114:1 iets, dat zeer opmerkelijk is, hierin bestaande dat de dichter in het begin Gods tegenwoordigheid geheel bedekt houdt, en liever in Psalms 114:2 het voornaamwoord "Zijn" wil gebruiken, dan iets van de Godheid melden. De reden hiervan schijnt klaar en deze schikking nodig te zijn. Want indien God te voren ingevoerd ware, zo kon er gene reden van verwondering wezen, waarom de zee vlood en de bergen sprongen, opdat derhalve deze stuiptrekkingen der natuur te verbazender zouden voorkomen, wordt Zijn naam niet gemeld dan op het laatst, en dan wordt God met een fraaien zwier van gedachten, te gelijk ingevoerd in al Zijne majesteit.

Wij zingen nu dezen Psalm tot lof van Christus, die ons nu ook uit den dood en de zonde, door het woeden der wereld, des vleses en des duivels in het eeuwige leven leidt..

8. Die ook bij de beide wonderen van drenking (Exodus 17:1, Numbers 20:2 vers ) den rotssteen veranderde in enen watervloed, den keisteen in ene waterfontein.

God heeft Zich hiermede een onvoorwaardelijk Beheerser van alle krachten der natuur betoond, en Zich Zijn volk als Redder uit lichamelijken en geestelijken nood geopenbaard. Dit wil de gemeente op de sidderende aarde erkennen, prijzend verkondigen en in haar gedrag betonen..

Dat wij ons bereiden, om onzen God te ontmoeten, opdat wij niet verschrikt behoeven te zijn, maar vertrouwen op Hem mogen hebben, als Hij komt..

Ten slotte wijst de dichter nog op de beide geschiedenissen, toen de Heere Zijn volk water gaf; waarom juist op deze? "Omdat dit wonder groter is dan alle andere, en omdat het het meest betekenende is van alle; want uit een harden, dichten, stijven rotssteen een waterstroom te laten ontspringen is een daadzakelijk bewijs van onbeperkte scheppende almacht en van genade, die den dood tot leven herschept. Voor deze almachtige genade moet zich alles buigen of het wil of niet. De aarde beve dan voor den Heere, den God Jakobs; zij heeft voor Hem gesidderd en voor Hem moge zij sidderen, want die Hij geweest is, is Hij nog altijd, en gelijk Hij te voren gekomen is, zo komt hij weer." Dat de beide Psalmen 113, 114, wat inhoud en doel aangaat, volgens den tijd van hun ontstaan en de verwaardiging door denzelfden dichter, een bij elkaar behorend paar vormen, heeft de Christelijke kerk van den vroegsten tijd af opgemerkt; want terwijl Psalms 113:1 volgens zijn inhoud tot het "Magnificat," den lofzang van Maria in nauwe betrekking staat, heeft Psalms 114:1 zijne melodie, volgens welke hij pleegde gezongen te worden, aan het "Magnificat" afgestaan. Deze is de zogenaamde tonus peregrinus (1 Chronicles 25:31 )..

Wij hebben bij den Engelsen spectator (b. 461) ene aanmerking gevonden over het dichtkundig beleid van dezen Psalm, die wij hier kortelijk zullen laten volgen: Daar is in Psalms 114:1 iets, dat zeer opmerkelijk is, hierin bestaande dat de dichter in het begin Gods tegenwoordigheid geheel bedekt houdt, en liever in Psalms 114:2 het voornaamwoord "Zijn" wil gebruiken, dan iets van de Godheid melden. De reden hiervan schijnt klaar en deze schikking nodig te zijn. Want indien God te voren ingevoerd ware, zo kon er gene reden van verwondering wezen, waarom de zee vlood en de bergen sprongen, opdat derhalve deze stuiptrekkingen der natuur te verbazender zouden voorkomen, wordt Zijn naam niet gemeld dan op het laatst, en dan wordt God met een fraaien zwier van gedachten, te gelijk ingevoerd in al Zijne majesteit.

Wij zingen nu dezen Psalm tot lof van Christus, die ons nu ook uit den dood en de zonde, door het woeden der wereld, des vleses en des duivels in het eeuwige leven leidt..

Vers 8

8. Die ook bij de beide wonderen van drenking (Exodus 17:1, Numbers 20:2 vers ) den rotssteen veranderde in enen watervloed, den keisteen in ene waterfontein.

God heeft Zich hiermede een onvoorwaardelijk Beheerser van alle krachten der natuur betoond, en Zich Zijn volk als Redder uit lichamelijken en geestelijken nood geopenbaard. Dit wil de gemeente op de sidderende aarde erkennen, prijzend verkondigen en in haar gedrag betonen..

Dat wij ons bereiden, om onzen God te ontmoeten, opdat wij niet verschrikt behoeven te zijn, maar vertrouwen op Hem mogen hebben, als Hij komt..

Ten slotte wijst de dichter nog op de beide geschiedenissen, toen de Heere Zijn volk water gaf; waarom juist op deze? "Omdat dit wonder groter is dan alle andere, en omdat het het meest betekenende is van alle; want uit een harden, dichten, stijven rotssteen een waterstroom te laten ontspringen is een daadzakelijk bewijs van onbeperkte scheppende almacht en van genade, die den dood tot leven herschept. Voor deze almachtige genade moet zich alles buigen of het wil of niet. De aarde beve dan voor den Heere, den God Jakobs; zij heeft voor Hem gesidderd en voor Hem moge zij sidderen, want die Hij geweest is, is Hij nog altijd, en gelijk Hij te voren gekomen is, zo komt hij weer." Dat de beide Psalmen 113, 114, wat inhoud en doel aangaat, volgens den tijd van hun ontstaan en de verwaardiging door denzelfden dichter, een bij elkaar behorend paar vormen, heeft de Christelijke kerk van den vroegsten tijd af opgemerkt; want terwijl Psalms 113:1 volgens zijn inhoud tot het "Magnificat," den lofzang van Maria in nauwe betrekking staat, heeft Psalms 114:1 zijne melodie, volgens welke hij pleegde gezongen te worden, aan het "Magnificat" afgestaan. Deze is de zogenaamde tonus peregrinus (1 Chronicles 25:31 )..

Wij hebben bij den Engelsen spectator (b. 461) ene aanmerking gevonden over het dichtkundig beleid van dezen Psalm, die wij hier kortelijk zullen laten volgen: Daar is in Psalms 114:1 iets, dat zeer opmerkelijk is, hierin bestaande dat de dichter in het begin Gods tegenwoordigheid geheel bedekt houdt, en liever in Psalms 114:2 het voornaamwoord "Zijn" wil gebruiken, dan iets van de Godheid melden. De reden hiervan schijnt klaar en deze schikking nodig te zijn. Want indien God te voren ingevoerd ware, zo kon er gene reden van verwondering wezen, waarom de zee vlood en de bergen sprongen, opdat derhalve deze stuiptrekkingen der natuur te verbazender zouden voorkomen, wordt Zijn naam niet gemeld dan op het laatst, en dan wordt God met een fraaien zwier van gedachten, te gelijk ingevoerd in al Zijne majesteit.

Wij zingen nu dezen Psalm tot lof van Christus, die ons nu ook uit den dood en de zonde, door het woeden der wereld, des vleses en des duivels in het eeuwige leven leidt..

8. Die ook bij de beide wonderen van drenking (Exodus 17:1, Numbers 20:2 vers ) den rotssteen veranderde in enen watervloed, den keisteen in ene waterfontein.

God heeft Zich hiermede een onvoorwaardelijk Beheerser van alle krachten der natuur betoond, en Zich Zijn volk als Redder uit lichamelijken en geestelijken nood geopenbaard. Dit wil de gemeente op de sidderende aarde erkennen, prijzend verkondigen en in haar gedrag betonen..

Dat wij ons bereiden, om onzen God te ontmoeten, opdat wij niet verschrikt behoeven te zijn, maar vertrouwen op Hem mogen hebben, als Hij komt..

Ten slotte wijst de dichter nog op de beide geschiedenissen, toen de Heere Zijn volk water gaf; waarom juist op deze? "Omdat dit wonder groter is dan alle andere, en omdat het het meest betekenende is van alle; want uit een harden, dichten, stijven rotssteen een waterstroom te laten ontspringen is een daadzakelijk bewijs van onbeperkte scheppende almacht en van genade, die den dood tot leven herschept. Voor deze almachtige genade moet zich alles buigen of het wil of niet. De aarde beve dan voor den Heere, den God Jakobs; zij heeft voor Hem gesidderd en voor Hem moge zij sidderen, want die Hij geweest is, is Hij nog altijd, en gelijk Hij te voren gekomen is, zo komt hij weer." Dat de beide Psalmen 113, 114, wat inhoud en doel aangaat, volgens den tijd van hun ontstaan en de verwaardiging door denzelfden dichter, een bij elkaar behorend paar vormen, heeft de Christelijke kerk van den vroegsten tijd af opgemerkt; want terwijl Psalms 113:1 volgens zijn inhoud tot het "Magnificat," den lofzang van Maria in nauwe betrekking staat, heeft Psalms 114:1 zijne melodie, volgens welke hij pleegde gezongen te worden, aan het "Magnificat" afgestaan. Deze is de zogenaamde tonus peregrinus (1 Chronicles 25:31 )..

Wij hebben bij den Engelsen spectator (b. 461) ene aanmerking gevonden over het dichtkundig beleid van dezen Psalm, die wij hier kortelijk zullen laten volgen: Daar is in Psalms 114:1 iets, dat zeer opmerkelijk is, hierin bestaande dat de dichter in het begin Gods tegenwoordigheid geheel bedekt houdt, en liever in Psalms 114:2 het voornaamwoord "Zijn" wil gebruiken, dan iets van de Godheid melden. De reden hiervan schijnt klaar en deze schikking nodig te zijn. Want indien God te voren ingevoerd ware, zo kon er gene reden van verwondering wezen, waarom de zee vlood en de bergen sprongen, opdat derhalve deze stuiptrekkingen der natuur te verbazender zouden voorkomen, wordt Zijn naam niet gemeld dan op het laatst, en dan wordt God met een fraaien zwier van gedachten, te gelijk ingevoerd in al Zijne majesteit.

Wij zingen nu dezen Psalm tot lof van Christus, die ons nu ook uit den dood en de zonde, door het woeden der wereld, des vleses en des duivels in het eeuwige leven leidt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 114". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-114.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile