Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 123

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 123

PSALM 123.

TOESTAND EN VERTROOSTING DER VROMEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 123

PSALM 123.

TOESTAND EN VERTROOSTING DER VROMEN.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Met hetgeen in dan vorigen Psalm over de heerlijkheid van Jeruzalem gezegd is en met de wensen en beden voor haar heil, staat de tegenwoordige toestand van hem, die met Psalms 120:1 en 121 de rij dezer liederen Hammalth geopend heeft (Ezra 4:24 ), in snijdende tegenspraak, in welke weemoedige klacht laat hij nu hier de gemeente bidden om opheffing van die tegenspraak. De in het oog lopende overeenstemming van het begin met Psalms 121:1 Psalms 121:1 doet zien, dat wij hier dezelfden dichter voor ons hebben als daar. De Syrische overzetting heeft daarom niet misgetast, wanneer zij zegt, dat de Psalm als uit de ziel van Zerubbabel, het hoofd der teruggekeerde ballingen gesproten is. Zij bedoelt nu wel de ballingen zelven, maar noemt bepaald hun hoofd Zerubbabel, om de betekenisvolle verbinding van onzen Psalm met den vorigen aan te wijzen; in den vorigen hebben wij den tijd van David voor ons, van den aanvang van het koningschap der belofte, in dezen dien van den vorst uit David's geslacht na de ballingschap (Ezra 2:2).

I. Psalms 123:1, Psalms 123:2. In de eerste plaats spreekt de zingende gemeente door ene stem uit haar midden haar opzien tot God en haar verlangen naar Zijne genadige hulp met even zo verheven ernst als tedere innigheid uit.

Ik hef met een blik vol innig verlangen mijne ogen op tot U, die in de hemelen zit, hoog verheven boven de aarde en al hare machten, en oneindig rijk in hulp voor de Uwen (Psalms 115:3; Psalms 121:1).

Even als juist dan, wanneer nergens op aarde een licht van hoop wil opgaan, de psalmzangers met bijzondere vertroosting God noemen als degene, die "in de hemelen zit," zo ook hier. Dat God niet te bereiken is door enigen aanval van mensen, dat de scepter Zijner macht onderbreken is, dat Zijn oog zo ver reikt als de hemel zich uitstrekt, dat alles komt daarbij den vrome voor den geest..

De Heilige Geest, door wiens aandrijven de dichter dezen Psalm in den mond des volks leide, roept ons daardoor met luider stemme tot God te gaan, niet alleen zo vaak deze of gene, maar zo dikwijls de ganse gemeente in nood verkeert. Met voordacht wordt God aangeroepen als "gezeten in den hemel," niet slechts, opdat de gelovigen zich met een vertrouwen, gelijk het hun voegt, op Gods macht verlaten, maar ook opdat zij bedenken, dat, wanneer alle aardse hoop bezwijkt, Gods alvermogen in den hemel ongeschokt blijft..

De gelovige, die hier spreekt, erkent met deze woorden de oppermacht des Heren en spreekt er mede uit, dat hij in staat is, om zijn volk te beschermen tegen de listen en lagen der heidenen. Hij gaat gebogen onder de verachting en spot der vijanden, maar te midden van zijne ellende mag hij het oog wenden naar den hemel, waar zijn God troont, die in staat is, om de dagen van lijden in dagen van verblijden te herscheppen.

Vers 1

1. Een lied Hammalth (Psalms 120:1 ).

Met hetgeen in dan vorigen Psalm over de heerlijkheid van Jeruzalem gezegd is en met de wensen en beden voor haar heil, staat de tegenwoordige toestand van hem, die met Psalms 120:1 en 121 de rij dezer liederen Hammalth geopend heeft (Ezra 4:24 ), in snijdende tegenspraak, in welke weemoedige klacht laat hij nu hier de gemeente bidden om opheffing van die tegenspraak. De in het oog lopende overeenstemming van het begin met Psalms 121:1 Psalms 121:1 doet zien, dat wij hier dezelfden dichter voor ons hebben als daar. De Syrische overzetting heeft daarom niet misgetast, wanneer zij zegt, dat de Psalm als uit de ziel van Zerubbabel, het hoofd der teruggekeerde ballingen gesproten is. Zij bedoelt nu wel de ballingen zelven, maar noemt bepaald hun hoofd Zerubbabel, om de betekenisvolle verbinding van onzen Psalm met den vorigen aan te wijzen; in den vorigen hebben wij den tijd van David voor ons, van den aanvang van het koningschap der belofte, in dezen dien van den vorst uit David's geslacht na de ballingschap (Ezra 2:2).

I. Psalms 123:1, Psalms 123:2. In de eerste plaats spreekt de zingende gemeente door ene stem uit haar midden haar opzien tot God en haar verlangen naar Zijne genadige hulp met even zo verheven ernst als tedere innigheid uit.

Ik hef met een blik vol innig verlangen mijne ogen op tot U, die in de hemelen zit, hoog verheven boven de aarde en al hare machten, en oneindig rijk in hulp voor de Uwen (Psalms 115:3; Psalms 121:1).

Even als juist dan, wanneer nergens op aarde een licht van hoop wil opgaan, de psalmzangers met bijzondere vertroosting God noemen als degene, die "in de hemelen zit," zo ook hier. Dat God niet te bereiken is door enigen aanval van mensen, dat de scepter Zijner macht onderbreken is, dat Zijn oog zo ver reikt als de hemel zich uitstrekt, dat alles komt daarbij den vrome voor den geest..

De Heilige Geest, door wiens aandrijven de dichter dezen Psalm in den mond des volks leide, roept ons daardoor met luider stemme tot God te gaan, niet alleen zo vaak deze of gene, maar zo dikwijls de ganse gemeente in nood verkeert. Met voordacht wordt God aangeroepen als "gezeten in den hemel," niet slechts, opdat de gelovigen zich met een vertrouwen, gelijk het hun voegt, op Gods macht verlaten, maar ook opdat zij bedenken, dat, wanneer alle aardse hoop bezwijkt, Gods alvermogen in den hemel ongeschokt blijft..

De gelovige, die hier spreekt, erkent met deze woorden de oppermacht des Heren en spreekt er mede uit, dat hij in staat is, om zijn volk te beschermen tegen de listen en lagen der heidenen. Hij gaat gebogen onder de verachting en spot der vijanden, maar te midden van zijne ellende mag hij het oog wenden naar den hemel, waar zijn God troont, die in staat is, om de dagen van lijden in dagen van verblijden te herscheppen.

Vers 2

2. Zie, gelijk de ogen der knechten (slaven) zijn op de hand hunner heren, totdat zij van hen ontvangen wat zij nodig hebben; gelijk de ogen der dienstmaagd (slavin) zijn op de hand harer vrouw, harer meesteressen, alzo zijn onze ogen op den HEERE, onzen God, totdat Hij ons genadig zij, en aan de treurigheid van ons lot een einde make.

De hand van den heer, de hand der vrouw regeert het gehele huis, en hun wenken en aanwijzingen merken de knechten en de dienstmaagden met nauwkeurigheid op; die van Israël zijn Jehova's knechten, de gemeente van Israël is Jehova's dienstmaagd-in Zijne hand ligt hare toekomst..

De ogen van een dienstknecht zijn op zijns meesters 1. besturende hand, verwachtende dat Hij hem zijn werk bevele; 2. op Zijne toedelende hand. Dienstknechten zien op hun meester of hun meesteres om hun deel van spijze op den behoorlijken tijd (Proverbs 31:15). Tot God moeten wij dagelijks opzien om ons brood, om genoegzame genade; 3. op Zijn beschermende hand. Indien de dienaar tegenwerking bij zijnen arbeid ondervindt, indien hem onrecht wordt aangedaan, wie anders zal hem helpen dan zijn meester. Wanneer het volk van God wordt vervolgd: zo mag het tot zijn Meester roepen: "Wij zijn de Uwe, help ons." 4. op Zijne verbeterende hand. Het volk van God verkeert onder Zijne berispingen, en waarheen zal het zich wenden dan tot Hem, die kastijdde (Isaiah 9:13). Zij onderwerpen zich aan en vernederen zich onder Gods machtige hand. 5. op Zijne belonende hand. Huichelaars zien op de handen der wereld, vandaar hebben zij hun loon (Matthew 6:2), maar ware Christenen zien tot God op, als tot hunnen Meester en Beloner..

Wanneer door een meester of ene meesteres bevolen is, dat een slaaf voor een vergrijp gekastijd wordt, keren zij de smekende ogen tot die van den meerdere, totdat die beweging der hand verschijnt, die een einde maakt aan de smart die gevoeld wordt; zo zijn onze ogen op U, onzen God, dat Uwe hand het teken moge geven, dat een einde aan onze zorgen maakt; want onze vijanden, o Heere! wij weten het, volvoeren alleen Uwe bevelen en kastijden ons naar Uw welbehagen.

3.

II. Psalms 123:3, Psalms 123:4. Hierop neemt de gemeente als n geheel het woord en terwijl zij tot den Heere om genade roept, dringt zij die smeking aan met ene voorstelling van haren beklagenswaardigen toestand.

Vers 2

2. Zie, gelijk de ogen der knechten (slaven) zijn op de hand hunner heren, totdat zij van hen ontvangen wat zij nodig hebben; gelijk de ogen der dienstmaagd (slavin) zijn op de hand harer vrouw, harer meesteressen, alzo zijn onze ogen op den HEERE, onzen God, totdat Hij ons genadig zij, en aan de treurigheid van ons lot een einde make.

De hand van den heer, de hand der vrouw regeert het gehele huis, en hun wenken en aanwijzingen merken de knechten en de dienstmaagden met nauwkeurigheid op; die van Israël zijn Jehova's knechten, de gemeente van Israël is Jehova's dienstmaagd-in Zijne hand ligt hare toekomst..

De ogen van een dienstknecht zijn op zijns meesters 1. besturende hand, verwachtende dat Hij hem zijn werk bevele; 2. op Zijne toedelende hand. Dienstknechten zien op hun meester of hun meesteres om hun deel van spijze op den behoorlijken tijd (Proverbs 31:15). Tot God moeten wij dagelijks opzien om ons brood, om genoegzame genade; 3. op Zijn beschermende hand. Indien de dienaar tegenwerking bij zijnen arbeid ondervindt, indien hem onrecht wordt aangedaan, wie anders zal hem helpen dan zijn meester. Wanneer het volk van God wordt vervolgd: zo mag het tot zijn Meester roepen: "Wij zijn de Uwe, help ons." 4. op Zijne verbeterende hand. Het volk van God verkeert onder Zijne berispingen, en waarheen zal het zich wenden dan tot Hem, die kastijdde (Isaiah 9:13). Zij onderwerpen zich aan en vernederen zich onder Gods machtige hand. 5. op Zijne belonende hand. Huichelaars zien op de handen der wereld, vandaar hebben zij hun loon (Matthew 6:2), maar ware Christenen zien tot God op, als tot hunnen Meester en Beloner..

Wanneer door een meester of ene meesteres bevolen is, dat een slaaf voor een vergrijp gekastijd wordt, keren zij de smekende ogen tot die van den meerdere, totdat die beweging der hand verschijnt, die een einde maakt aan de smart die gevoeld wordt; zo zijn onze ogen op U, onzen God, dat Uwe hand het teken moge geven, dat een einde aan onze zorgen maakt; want onze vijanden, o Heere! wij weten het, volvoeren alleen Uwe bevelen en kastijden ons naar Uw welbehagen.

3.

II. Psalms 123:3, Psalms 123:4. Hierop neemt de gemeente als n geheel het woord en terwijl zij tot den Heere om genade roept, dringt zij die smeking aan met ene voorstelling van haren beklagenswaardigen toestand.

Vers 3

3. Zijt ons genadig 1), o HEERE! en verander spoedig onzen toestand; zijt ons genadig, want wij zijn der verachting van hen, onder welke wij waren (Psalms 120:5, Nehemiah 1:3; Nehemiah 2:19), veel te zat, oververzadigd zijn wij, wij kunnen dien smaad niet langer dragen.

1) Hij had gezegd, dat de ogen der vromen, dewijl zij geheel gebroken en ingezonken waren, tot de hand Gods de toevlucht hadden genomen. Nu voegt hij er bij, dat zij oververzadigd zijn van smaad, waaruit wij opmaken, dat de goddelozen niet alleen hevig hadden gewoed, zover men maar durfde gaan, maar ook met smaad de kinderen Gods hadden overladen. En zeker de herhaling, welke een teken is van ernst en brandende begeerte toont tegelijk, dat er niets ontbrak aan de hevigste ellende. Waar nu bij de belediging nog spotten komt, is er niets wat de oprechte gemoederen meer wonden kon toebrengen. Daarom klaagt de Profeet hierover het meest, alsof het was een opeenhoping van alle rampen..

Vers 3

3. Zijt ons genadig 1), o HEERE! en verander spoedig onzen toestand; zijt ons genadig, want wij zijn der verachting van hen, onder welke wij waren (Psalms 120:5, Nehemiah 1:3; Nehemiah 2:19), veel te zat, oververzadigd zijn wij, wij kunnen dien smaad niet langer dragen.

1) Hij had gezegd, dat de ogen der vromen, dewijl zij geheel gebroken en ingezonken waren, tot de hand Gods de toevlucht hadden genomen. Nu voegt hij er bij, dat zij oververzadigd zijn van smaad, waaruit wij opmaken, dat de goddelozen niet alleen hevig hadden gewoed, zover men maar durfde gaan, maar ook met smaad de kinderen Gods hadden overladen. En zeker de herhaling, welke een teken is van ernst en brandende begeerte toont tegelijk, dat er niets ontbrak aan de hevigste ellende. Waar nu bij de belediging nog spotten komt, is er niets wat de oprechte gemoederen meer wonden kon toebrengen. Daarom klaagt de Profeet hierover het meest, alsof het was een opeenhoping van alle rampen..

Vers 4

4. Onze ziel is veel te zat des spots der weeldigen, der overmoedigen, van hen, die ons honen, omdat wij beweren Uw volk te zijn, en wij toch zo ellendig en verlaten op aarde moeten verkeren; wij zijn zat der verachting de smaad der hovaardigen der tirannen, die daarentegen van hun zijde zich beroemen op aanzien en invloed bij de machtigen dezer wereld.

Geloofd zij de Heere, wie wij het alleen te danken hebben, dat wij nog tot dit uur naar lichaam en ziel staan. Wanneer de wereld niet altijd tegen de gelovigen kan woeden, gelijk zij dit gaarne zou willen, zo geef daarvoor den Heere de eer, die ze in toom houdt. -Velen wanen, dat de wereld niet zo vijandig is en geven haar in plaats van Gode de eer; volg gij in alles de Heilige Schrift.

Vers 4

4. Onze ziel is veel te zat des spots der weeldigen, der overmoedigen, van hen, die ons honen, omdat wij beweren Uw volk te zijn, en wij toch zo ellendig en verlaten op aarde moeten verkeren; wij zijn zat der verachting de smaad der hovaardigen der tirannen, die daarentegen van hun zijde zich beroemen op aanzien en invloed bij de machtigen dezer wereld.

Geloofd zij de Heere, wie wij het alleen te danken hebben, dat wij nog tot dit uur naar lichaam en ziel staan. Wanneer de wereld niet altijd tegen de gelovigen kan woeden, gelijk zij dit gaarne zou willen, zo geef daarvoor den Heere de eer, die ze in toom houdt. -Velen wanen, dat de wereld niet zo vijandig is en geven haar in plaats van Gode de eer; volg gij in alles de Heilige Schrift.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 123". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-123.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile