Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 135

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 135

PSALM 135.

DANKZEGGING VOOR GODS WELDADEN.

Het is gene uitwerking van den vorigen Psalm, die wij hier voor ons hebben, zodat de op elkandervolging der beide Psalmen ook tevens den tijd zou aangeven, waarin zij vervaardigd zijn, maar het begin van den vorigen Psalm (Psalms 135:1, Psalms 135:2) sluit zich aan het begin van dezen aan, even als diens tweede helft (Psalms 135:3) aan vorige liederen Hammalth (Psalms 128:5, Psalms 121:2) ontleend was. In welken tijd onze Psalm ontstaan is, werd reeds bij Ezra 6:18 gezegd: diensvolgens hebben wij te denken aan het feest der tempelinwijding noch v r Pasen van het jaar 515 v r Christus, en zeker zal de Psalm, die naar vorm en inhoud zeer verwant is aan het lied, dat 19 jaren vroeger bij het leggen van den eersten steen des tempels (Psalms 115:1) gezongen werd, tot een slotzang van de godsdienstige plechtigheid bestemd geweest zijn.

I. Psalms 135:1-Psalms 135:4. Terwijl de gemeente zich gereed maakt, om den tempel, tot welks inwijding zij te zamen gegaan waren, weer te verlaten, wekt het haar vertegenwoordigend koor, de bij het heiligdom achterblijvende priesters en Levieten op, om met den lof des Heeren onafgebroken voort te gaan, gedurende den tussentijd dat zij weer verschijnt om feest te vieren. Bij een volk, dat de Heere Zich ten eigendom verkoren heeft, mag Zijn lof geen dag zwijgen en Zijn dienst nooit rusten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 135

PSALM 135.

DANKZEGGING VOOR GODS WELDADEN.

Het is gene uitwerking van den vorigen Psalm, die wij hier voor ons hebben, zodat de op elkandervolging der beide Psalmen ook tevens den tijd zou aangeven, waarin zij vervaardigd zijn, maar het begin van den vorigen Psalm (Psalms 135:1, Psalms 135:2) sluit zich aan het begin van dezen aan, even als diens tweede helft (Psalms 135:3) aan vorige liederen Hammalth (Psalms 128:5, Psalms 121:2) ontleend was. In welken tijd onze Psalm ontstaan is, werd reeds bij Ezra 6:18 gezegd: diensvolgens hebben wij te denken aan het feest der tempelinwijding noch v r Pasen van het jaar 515 v r Christus, en zeker zal de Psalm, die naar vorm en inhoud zeer verwant is aan het lied, dat 19 jaren vroeger bij het leggen van den eersten steen des tempels (Psalms 115:1) gezongen werd, tot een slotzang van de godsdienstige plechtigheid bestemd geweest zijn.

I. Psalms 135:1-Psalms 135:4. Terwijl de gemeente zich gereed maakt, om den tempel, tot welks inwijding zij te zamen gegaan waren, weer te verlaten, wekt het haar vertegenwoordigend koor, de bij het heiligdom achterblijvende priesters en Levieten op, om met den lof des Heeren onafgebroken voort te gaan, gedurende den tussentijd dat zij weer verschijnt om feest te vieren. Bij een volk, dat de Heere Zich ten eigendom verkoren heeft, mag Zijn lof geen dag zwijgen en Zijn dienst nooit rusten.

Vers 1

1. Hallelujah, d.i. looft den Heere (Psalms 104:35 en op Psalms 106:1)! Prijst den naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN!

Vers 1

1. Hallelujah, d.i. looft den Heere (Psalms 104:35 en op Psalms 106:1)! Prijst den naam des HEEREN, prijst Hem, gij knechten des HEEREN!

Vers 2

2. Gij, die staat in het huis des HEEREN, om Zijnen dienst waar te nemen (Psalms 134:1), in de voorhoven van het huis onzes Gods 1).

1) De knechten des Heeren, zijn hier niet alleen de Priesters en Levieten, maar al de vereerders van den Heere. Niet alleen degenen, die alleen, zoals de Priesters in het eigenlijke huis, in het Heilige mochten komen, maar ook de Levieten en alle getrouwe zonen Israëls, die in de voorhoven des Heeren tot Hem mochten naderen met hun offeranden.

Vers 2

2. Gij, die staat in het huis des HEEREN, om Zijnen dienst waar te nemen (Psalms 134:1), in de voorhoven van het huis onzes Gods 1).

1) De knechten des Heeren, zijn hier niet alleen de Priesters en Levieten, maar al de vereerders van den Heere. Niet alleen degenen, die alleen, zoals de Priesters in het eigenlijke huis, in het Heilige mochten komen, maar ook de Levieten en alle getrouwe zonen Israëls, die in de voorhoven des Heeren tot Hem mochten naderen met hun offeranden.

Vers 3

3. Looft den HEERE, want de HEERE is goed: psalmzingt Zijnen naam, want Hij, Zijn naam (Psalms 54:8) of het, het lofzingen ter ere Zijns naams (Psalms 147:1) is lieflijk 1).

1) Het onderwerp van den lof is lieflijk-de zegeningen der genade, die voortvloeien uit de eeuwige liefde van God, of: "Zijn naam is lieflijk; " want is die heilig en vererenswaardig in zichzelven, en ontzaglijk en vreeslijk voor zondaars, nu is hij geopenbaard in Christus als zeer lieflijk. In Hem zijn al de Goddelijke volmaaktheden verheerlijkt. De naam van God als van een Verbondsgod en Vader in Christus, zegenende met alle geestelijke zegeningen in Hem, is boven mate lieflijk; het zijn de namen van Christus en daarom moeten zij worden geprezen..

De twee woorden goed en lieflijk, spreken alles uit, wat God voor Zijn volk is. Zij zijn de rijke bronnen, waaruit het geloof put en waarbij de schoonste en lieflijkste lof des Heeren gezongen wordt..

Vers 3

3. Looft den HEERE, want de HEERE is goed: psalmzingt Zijnen naam, want Hij, Zijn naam (Psalms 54:8) of het, het lofzingen ter ere Zijns naams (Psalms 147:1) is lieflijk 1).

1) Het onderwerp van den lof is lieflijk-de zegeningen der genade, die voortvloeien uit de eeuwige liefde van God, of: "Zijn naam is lieflijk; " want is die heilig en vererenswaardig in zichzelven, en ontzaglijk en vreeslijk voor zondaars, nu is hij geopenbaard in Christus als zeer lieflijk. In Hem zijn al de Goddelijke volmaaktheden verheerlijkt. De naam van God als van een Verbondsgod en Vader in Christus, zegenende met alle geestelijke zegeningen in Hem, is boven mate lieflijk; het zijn de namen van Christus en daarom moeten zij worden geprezen..

De twee woorden goed en lieflijk, spreken alles uit, wat God voor Zijn volk is. Zij zijn de rijke bronnen, waaruit het geloof put en waarbij de schoonste en lieflijkste lof des Heeren gezongen wordt..

Vers 4

4. Want de HEERE heeft zich Jakob verkoren, Israël a) tot Zijn eigendom.

a) Exodus 19:5, Deuteronomy 7:6. Titus 2:14. 1 Peter 2:9.

God heeft ons tot een volk Zijns eigendoms verkoren, hoe is het gesteld met de aanbidding van datgene, wat Hem daarvoor toekomt..

In de oude Kerk had iedere dag zijn bijzonder lofwoord (laudes); maar helaas! het blijde danken en loven is geheel en al in vergetelheid geraakt.

Let op de bijzondere voorrechten van Gods volk (Psalms 135:3). De Heere heeft Jakob tot Zijn eigendom verkoren, daarom is Jakob verplicht Hem te prijzen, want God heeft een volk aan Zich doen kleven, om Hem te zijn tot een volk en tot enen naam (Isaiah 13:11). Israël is Gods bijzondere schat boven alle volken (Exodus 19:5); zij zijn een volk Hem toegeëigend, waarin Hij een welbehagen heeft, kostelijk in Zijn ook en heerlijk. Indien het zaad van Jakob Hem niet prijst voor die onderscheidende gunst, is het het meest onwaardige en ondankbare van alle volken..

5.

II. Psalms 135:5-Psalms 135:12. In een tweede koor geven de priesters en Levieten, van welke de eersten de Psalmen moesten zingen en daarbij musiceren, de anderen echter het Psalmgezang met hun trompetten openden en begeleidden, antwoord op de tot hen gerichte opwekking, daar zij betuigen, dat zij wel wisten, hoe prijzenswaardig de Heere is (Psalms 135:5), en daarmee verklaren met het loven van Hem niet te willen ophouden. Prijzenswaardig nu is Hij: 1. Van wege de daden zijner macht in de natuur (Psalms 135:6, Psalms 135:7); 2. Om zijne daden ter wille van Israël, die Hij volbracht heeft bij de uitleiding uit Egypte (Psalms 135:8, Psalms 135:9) en bij de invoering in het beloofde land (Psalms 135:10-Psalms 135:12).

Vers 4

4. Want de HEERE heeft zich Jakob verkoren, Israël a) tot Zijn eigendom.

a) Exodus 19:5, Deuteronomy 7:6. Titus 2:14. 1 Peter 2:9.

God heeft ons tot een volk Zijns eigendoms verkoren, hoe is het gesteld met de aanbidding van datgene, wat Hem daarvoor toekomt..

In de oude Kerk had iedere dag zijn bijzonder lofwoord (laudes); maar helaas! het blijde danken en loven is geheel en al in vergetelheid geraakt.

Let op de bijzondere voorrechten van Gods volk (Psalms 135:3). De Heere heeft Jakob tot Zijn eigendom verkoren, daarom is Jakob verplicht Hem te prijzen, want God heeft een volk aan Zich doen kleven, om Hem te zijn tot een volk en tot enen naam (Isaiah 13:11). Israël is Gods bijzondere schat boven alle volken (Exodus 19:5); zij zijn een volk Hem toegeëigend, waarin Hij een welbehagen heeft, kostelijk in Zijn ook en heerlijk. Indien het zaad van Jakob Hem niet prijst voor die onderscheidende gunst, is het het meest onwaardige en ondankbare van alle volken..

5.

II. Psalms 135:5-Psalms 135:12. In een tweede koor geven de priesters en Levieten, van welke de eersten de Psalmen moesten zingen en daarbij musiceren, de anderen echter het Psalmgezang met hun trompetten openden en begeleidden, antwoord op de tot hen gerichte opwekking, daar zij betuigen, dat zij wel wisten, hoe prijzenswaardig de Heere is (Psalms 135:5), en daarmee verklaren met het loven van Hem niet te willen ophouden. Prijzenswaardig nu is Hij: 1. Van wege de daden zijner macht in de natuur (Psalms 135:6, Psalms 135:7); 2. Om zijne daden ter wille van Israël, die Hij volbracht heeft bij de uitleiding uit Egypte (Psalms 135:8, Psalms 135:9) en bij de invoering in het beloofde land (Psalms 135:10-Psalms 135:12).

Vers 5

5. Ik, de gehele stam van priesters en Levieten, zal zeker niet vertragen in het loven des Heeren, waartoe Gij mij hebt opgewekt; want ik weet, dat de HEERE groot is, en dat onze HEERE boven alle goden is (Exodus 15:11. Psalms 86:8; Psalms 89:7).

Vers 5

5. Ik, de gehele stam van priesters en Levieten, zal zeker niet vertragen in het loven des Heeren, waartoe Gij mij hebt opgewekt; want ik weet, dat de HEERE groot is, en dat onze HEERE boven alle goden is (Exodus 15:11. Psalms 86:8; Psalms 89:7).

Vers 6

6. Al wat den HEERE behaagt, doet Hij 1), in de hemelen, en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden (Psalms 115:3).

1) Dit is de onmetelijke grootheid Gods, waaraan hij herinnert, dat Hij niet eenmaal slechts den hemel en de aarde heeft gemaakt, maar ook alles naar Zijn oordeel bestuurt. Want wie belijden, dat God de Schepper der wereld is en Hem nu voorstellen als rustig te zitten in den hemel met afwerping van de zorg voor de wereld, beroven Hem goddelooslijk van Zijn kracht, en toch, dat domme verzinsel neemt een groot deel der mensen in bezit..

Hemel, aarde en water (onder welks diepten de Hades of onderwereld zich bevindt (Job 26:5) zijn de drie rijken der schepping (Exodus 20:4)..

Dit drievoudig gebied schreven de heidenen aan verschillende goden toe..

Vers 6

6. Al wat den HEERE behaagt, doet Hij 1), in de hemelen, en op de aarde, in de zeeën en alle afgronden (Psalms 115:3).

1) Dit is de onmetelijke grootheid Gods, waaraan hij herinnert, dat Hij niet eenmaal slechts den hemel en de aarde heeft gemaakt, maar ook alles naar Zijn oordeel bestuurt. Want wie belijden, dat God de Schepper der wereld is en Hem nu voorstellen als rustig te zitten in den hemel met afwerping van de zorg voor de wereld, beroven Hem goddelooslijk van Zijn kracht, en toch, dat domme verzinsel neemt een groot deel der mensen in bezit..

Hemel, aarde en water (onder welks diepten de Hades of onderwereld zich bevindt (Job 26:5) zijn de drie rijken der schepping (Exodus 20:4)..

Dit drievoudig gebied schreven de heidenen aan verschillende goden toe..

Vers 7

7. Hij a) doet dampen, wolken opklimmen, opkomen van het ne einde, van de einden der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, te midden der zware plasregens schiet Hij den bliksem uit; Hij brengt den wind uit Zijne schatkameren voort, waarin Hij dien had opgesloten, totdat Hij dien wilde gebruiken.

a) Jeremiah 10:13; Jeremiah 51:16.

Vers 7

7. Hij a) doet dampen, wolken opklimmen, opkomen van het ne einde, van de einden der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, te midden der zware plasregens schiet Hij den bliksem uit; Hij brengt den wind uit Zijne schatkameren voort, waarin Hij dien had opgesloten, totdat Hij dien wilde gebruiken.

a) Jeremiah 10:13; Jeremiah 51:16.

Vers 8

8. a) Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe 1).

a) Exodus 12:12,Exodus 12:29. Psalms 78:51.

1) Dat hij in de eerste plaats vermeldt den dood van de eerstgeborenen in Egypte, daarmee houdt hij zich wel niet aan de opeenvolging der gebeurtenissen, maar haalt daarmee een meldenswaardig voorbeeld aan, waaruit blijkt, hoe dierbaar God het heil van zijn Kerk was, ter vier behoeve hij een machtig en rijk volk niet had gespaard. Hoofdzaak is, dat God in de verlossing van zijn volk Zijn macht tegelijk met Zijne genade heeft geopenbaard..

Vers 8

8. a) Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe 1).

a) Exodus 12:12,Exodus 12:29. Psalms 78:51.

1) Dat hij in de eerste plaats vermeldt den dood van de eerstgeborenen in Egypte, daarmee houdt hij zich wel niet aan de opeenvolging der gebeurtenissen, maar haalt daarmee een meldenswaardig voorbeeld aan, waaruit blijkt, hoe dierbaar God het heil van zijn Kerk was, ter vier behoeve hij een machtig en rijk volk niet had gespaard. Hoofdzaak is, dat God in de verlossing van zijn volk Zijn macht tegelijk met Zijne genade heeft geopenbaard..

Vers 9

9. a) Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Fara en tegen al zijne knechten.

a) Exodus 7:1, 8, 9, 10, 14.

Vers 9

9. a) Hij zond tekenen en wonderen in het midden van u, o Egypte! tegen Fara en tegen al zijne knechten.

a) Exodus 7:1, 8, 9, 10, 14.

Vers 10

10. Die vele a) grote volken sloeg en machtige koningen doodde, nadat Hij uit Egypte's diensthuis Zijn volk had uitgeleid.

a) Deuteronomy 4:38; Deuteronomy 7:1; Deuteronomy 9:1. Joshua 23:9.

Vers 10

10. Die vele a) grote volken sloeg en machtige koningen doodde, nadat Hij uit Egypte's diensthuis Zijn volk had uitgeleid.

a) Deuteronomy 4:38; Deuteronomy 7:1; Deuteronomy 9:1. Joshua 23:9.

Vers 11

11. a) Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanan.

a) Numbers 21:21, Joshua 12:1,

Vers 11

11. a) Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanan.

a) Numbers 21:21, Joshua 12:1,

Vers 12

12. En a) Hij gaf hun land ten erve 1), ten erve aan Zijn volk Israël.

a) Joshua 13:1-21. Psalms 78:55. 1) Beter: hij gaf hun land weg als erfgoed.

13.

III. Psalms 135:13, Psalms 135:14. Het eerste koor, dat de gemeente vertegenwoordigt, valt hier zelf met een loftoon des Heeren in, nadat zij boven (Psalms 135:1-Psalms 135:3) Zijne knechten tot bestendigen lof van Hem had opgewekt, en spreekt het vertrouwen uit, dat de God, die Israël tot Zijn eigendom verkoren heeft, Zich ook voortaan in Zijne reddende en helpende macht verheerlijken zou.

Vers 12

12. En a) Hij gaf hun land ten erve 1), ten erve aan Zijn volk Israël.

a) Joshua 13:1-21. Psalms 78:55. 1) Beter: hij gaf hun land weg als erfgoed.

13.

III. Psalms 135:13, Psalms 135:14. Het eerste koor, dat de gemeente vertegenwoordigt, valt hier zelf met een loftoon des Heeren in, nadat zij boven (Psalms 135:1-Psalms 135:3) Zijne knechten tot bestendigen lof van Hem had opgewekt, en spreekt het vertrouwen uit, dat de God, die Israël tot Zijn eigendom verkoren heeft, Zich ook voortaan in Zijne reddende en helpende macht verheerlijken zou.

Vers 13

13. O HEERE! Uw naam is in eeuwigheid; HEERE! Uwe gedachtenis is van geslacht tot geslacht 1) (Psalms 102:13).

1) Dit vers moet in het nauwste verband gebracht worden met het vorige. Juist daarin, dat de Heere Zijn volk en daarom Zijn Kerk had gered uit `s vijands hand, in Kanan op eigen erve had gesteld en daar had bewaard, zou de Naam des Heeren voortduren tot in eeuwigheid. De gehele wereld is het toonbeeld van Gods goedheid en getrouwheid, maar inzonderheid de Kerk. Daaraan heeft Hij in het bijzonder geopenbaard, dat Zijn Naam is barmhartig, genadig en groot van goedertierenheid.

Vers 13

13. O HEERE! Uw naam is in eeuwigheid; HEERE! Uwe gedachtenis is van geslacht tot geslacht 1) (Psalms 102:13).

1) Dit vers moet in het nauwste verband gebracht worden met het vorige. Juist daarin, dat de Heere Zijn volk en daarom Zijn Kerk had gered uit `s vijands hand, in Kanan op eigen erve had gesteld en daar had bewaard, zou de Naam des Heeren voortduren tot in eeuwigheid. De gehele wereld is het toonbeeld van Gods goedheid en getrouwheid, maar inzonderheid de Kerk. Daaraan heeft Hij in het bijzonder geopenbaard, dat Zijn Naam is barmhartig, genadig en groot van goedertierenheid.

Vers 14

14. a) Want de HEERE zal Zijn volk richten, het recht verschaffen door gerichten over Zijne vijanden (Psalms 54:3),en het zal Hem berouwen over Zijne knechten, zodat Hij de verdiende straf niet ten volle over hen brengt, maar hun genadig is.

a) Deuteronomy 32:36.

Wees, mijn vriend, niet al te bang voor de Christelijke kerk, alsof zij geheel zou worden uitgeroeid; neen! gelijk God eeuwig blijft, zo is Hij ook ten allen tijde in staat, Zijn hoopje volks te onderhouden en te bewaren en de vijanden te richten.

Het woord Mxwty kan men verstaan als afkomende van Mxw, dat is bedroeven, wanneer het goed vertaald is: "het zal Hem berouwen," of van ene andere, zo niet strijdige betekenis van hetzelfde woord, namelijk "zich troosten." Alzo vertaalt het de LXX: paraklhyhsetai, zal vertroost worden, waarin de Syriër haar volgt, lezende: Hij zal zich troosten; maar in de Vulgata vindt men: "Hij zal Zich laten verzoenen." Deze laatste vertaling komt niet kwalijk overeen met die van berouw hebben, want God wordt gezegd berouw te hebben, wanneer Hij wordt verbeden door Zijn volk, en (als verzoend) de straf van hen wegneemt. Alzo heeft het de Joodse vertaling in het Arabisch verstaan, want zij leest: Hij zal Zijne knechten verschonen, of vergiffenis verlenen. Tot deze betekenis van berouw hebben schijnt de zamenhang, zo hier als Deuteronomy 32:36 (waaruit dit vers is genomen) ons te leiden, namelijk dat het Gode berouwde over Zijne gramschap, waarvan men dikwijls leest, dat is: in goedertierenheid en gunst wederkeerde tot hen, op wie Hij was verstoord geweest. Alzo betekent dit vers in zijn geheel, dat de Heere van het strafoefenen zou wederkeren, om de zijde van Zijn volk te kiezen en het bij te staan. Deze betekenis heeft onder alle overzetters de Chaldeër het best uitgedrukt: Hij zal wederkeren in goedertierenheid, of medelijden jegens Zijne rechtvaardige knechten. En alzo komt het voorstaan geheel overeen met zulk wederkeren..

De toorn Gods voor zijn volk is tijdelijk. In den toorn is Hij des ontfermens gedachtig.

15.

IV. Psalms 135:15-Psalms 135:18. Het tweede koor, dat der priesters en Levieten, neemt opnieuw het woord, en prijst den Heere als den levenden God, in tegenoverstelling van de nietige afgoden en hun machteloze vereerders.

Vers 14

14. a) Want de HEERE zal Zijn volk richten, het recht verschaffen door gerichten over Zijne vijanden (Psalms 54:3),en het zal Hem berouwen over Zijne knechten, zodat Hij de verdiende straf niet ten volle over hen brengt, maar hun genadig is.

a) Deuteronomy 32:36.

Wees, mijn vriend, niet al te bang voor de Christelijke kerk, alsof zij geheel zou worden uitgeroeid; neen! gelijk God eeuwig blijft, zo is Hij ook ten allen tijde in staat, Zijn hoopje volks te onderhouden en te bewaren en de vijanden te richten.

Het woord Mxwty kan men verstaan als afkomende van Mxw, dat is bedroeven, wanneer het goed vertaald is: "het zal Hem berouwen," of van ene andere, zo niet strijdige betekenis van hetzelfde woord, namelijk "zich troosten." Alzo vertaalt het de LXX: paraklhyhsetai, zal vertroost worden, waarin de Syriër haar volgt, lezende: Hij zal zich troosten; maar in de Vulgata vindt men: "Hij zal Zich laten verzoenen." Deze laatste vertaling komt niet kwalijk overeen met die van berouw hebben, want God wordt gezegd berouw te hebben, wanneer Hij wordt verbeden door Zijn volk, en (als verzoend) de straf van hen wegneemt. Alzo heeft het de Joodse vertaling in het Arabisch verstaan, want zij leest: Hij zal Zijne knechten verschonen, of vergiffenis verlenen. Tot deze betekenis van berouw hebben schijnt de zamenhang, zo hier als Deuteronomy 32:36 (waaruit dit vers is genomen) ons te leiden, namelijk dat het Gode berouwde over Zijne gramschap, waarvan men dikwijls leest, dat is: in goedertierenheid en gunst wederkeerde tot hen, op wie Hij was verstoord geweest. Alzo betekent dit vers in zijn geheel, dat de Heere van het strafoefenen zou wederkeren, om de zijde van Zijn volk te kiezen en het bij te staan. Deze betekenis heeft onder alle overzetters de Chaldeër het best uitgedrukt: Hij zal wederkeren in goedertierenheid, of medelijden jegens Zijne rechtvaardige knechten. En alzo komt het voorstaan geheel overeen met zulk wederkeren..

De toorn Gods voor zijn volk is tijdelijk. In den toorn is Hij des ontfermens gedachtig.

15.

IV. Psalms 135:15-Psalms 135:18. Het tweede koor, dat der priesters en Levieten, neemt opnieuw het woord, en prijst den Heere als den levenden God, in tegenoverstelling van de nietige afgoden en hun machteloze vereerders.

Vers 15

15. a) De afgoden der heidenen zijn niet anders dan zilver en goud, een werk van mensenhanden.

a) Psalms 115:4,

Vers 15

15. a) De afgoden der heidenen zijn niet anders dan zilver en goud, een werk van mensenhanden.

a) Psalms 115:4,

Vers 16

16. Zij hebben enen mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet.

Vers 16

16. Zij hebben enen mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet.

Vers 17

17. Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er in het geheel geen adem in hunnen mond.

Vers 17

17. Oren hebben zij, maar horen niet; ook is er in het geheel geen adem in hunnen mond.

Vers 18

18. Dat die ze maken hun gelijk worden, even nietig en onmachtig als die afgoden zelven, en al wie op hen vertrouwt met hen verga (Psalms 115:4-Psalms 115:8).

Werp de afgoden weg uit hart en huis en gij zult een priester des Allerhoogsten worden.

Altijd openbaart Hij Zich aan Zijne Hem getrouwe Gemeente als den levenden God, tegenover Wien afgoden en afgodendienaars niets betekenen..

19.

V. Psalms 135:19, Psalms 135:20. Ten derden male verheft de gemeente door den mond van het eerste koor hare stem, en laat ene opwekking tot lof des Heeren aan geheel Israël naar alle zijne delen (Psalms 115:11 ) uitgaan.

Vers 18

18. Dat die ze maken hun gelijk worden, even nietig en onmachtig als die afgoden zelven, en al wie op hen vertrouwt met hen verga (Psalms 115:4-Psalms 115:8).

Werp de afgoden weg uit hart en huis en gij zult een priester des Allerhoogsten worden.

Altijd openbaart Hij Zich aan Zijne Hem getrouwe Gemeente als den levenden God, tegenover Wien afgoden en afgodendienaars niets betekenen..

19.

V. Psalms 135:19, Psalms 135:20. Ten derden male verheft de gemeente door den mond van het eerste koor hare stem, en laat ene opwekking tot lof des Heeren aan geheel Israël naar alle zijne delen (Psalms 115:11 ) uitgaan.

Vers 19

19. Gij huis Israëls! looft gij allen, in tegenstelling met degenen, die hun vertrouwen op de afgoden stellen (Psalms 135:18),den HEERE; gij huis Arons! looft allen den HEERE.

Vers 19

19. Gij huis Israëls! looft gij allen, in tegenstelling met degenen, die hun vertrouwen op de afgoden stellen (Psalms 135:18),den HEERE; gij huis Arons! looft allen den HEERE.

Vers 20

20. Gij, huis van Levi! looft allen den HEERE; gij, die den HEERE vreest! looft allen den HEERE (Psalms 115:9-Psalms 115:11).

21.

VI. Psalms 135:21. Ook het tweede koor laat ten slotte nog eens zijne stem horen, en geeft met den uitroep, dien het laat horen, den grondtoon aan van alle gezangen, die uit zijnen mond zullen klinken. Daardoor heeft de gemeente de verzekering, dat aan het aan hare zijde uitgesproken verlangen zal worden voldaan, en zij verlaat met een vrolijk hart de heilige plaats.

Vers 20

20. Gij, huis van Levi! looft allen den HEERE; gij, die den HEERE vreest! looft allen den HEERE (Psalms 115:9-Psalms 115:11).

21.

VI. Psalms 135:21. Ook het tweede koor laat ten slotte nog eens zijne stem horen, en geeft met den uitroep, dien het laat horen, den grondtoon aan van alle gezangen, die uit zijnen mond zullen klinken. Daardoor heeft de gemeente de verzekering, dat aan het aan hare zijde uitgesproken verlangen zal worden voldaan, en zij verlaat met een vrolijk hart de heilige plaats.

Vers 21

21. Geloofd zij de HEERE uit Zion, die te Jeruzalem woont, die Zijne woning daar heeft opgeslagen (Psalms 76:3), Hallelujah!

Zion en Jeruzalem zijn het uitgangspunt en het einde van alle openbaringen van Gods genade in het Oude en in het Nieuwe Testament, ja de betekenis daarvan reikt zelfs tot in den hemel; want de Schrift spreekt van een hemels Zion, van een hemels Jeruzalem (Hebrews 12:22. Revelation 1:1). Alzo moet het ook in eeuwigheid de plaats van den lof Gods wezen..

Later werd ons lied in een korter samengetrokken, dat met het begin en slot van onzen Psalm overeenkomt; dit is de voorgaande 134ste Psalm. Andere uitleggers zien, zoals in de inleiding is opgemerkt, de betrekking van beide Psalmen tot elkaar juist omgekeerd aan, en beschouwen het hier voor ons liggende lied als ene uitbreiding van het vorige. Deze mening rust echter op gebrek aan inzicht in het geschiedkundig ontstaan van beide liederen, terwijl Psalms 135:1 een weder opnemen is van Psalms 115:1, die gezongen werd, toen de eerste steen tot den tempel werd gelegd en tot inwijding van den na 19 jaren voltooiden tempel diende, en waarschijnlijk ook dezelfden vervaardiger heeft, zo is Psalms 134:1 bestemd om het bedevaarts-boekje te sluiten en is ongeveer 60-70 jaren later ontstaan..

Vers 21

21. Geloofd zij de HEERE uit Zion, die te Jeruzalem woont, die Zijne woning daar heeft opgeslagen (Psalms 76:3), Hallelujah!

Zion en Jeruzalem zijn het uitgangspunt en het einde van alle openbaringen van Gods genade in het Oude en in het Nieuwe Testament, ja de betekenis daarvan reikt zelfs tot in den hemel; want de Schrift spreekt van een hemels Zion, van een hemels Jeruzalem (Hebrews 12:22. Revelation 1:1). Alzo moet het ook in eeuwigheid de plaats van den lof Gods wezen..

Later werd ons lied in een korter samengetrokken, dat met het begin en slot van onzen Psalm overeenkomt; dit is de voorgaande 134ste Psalm. Andere uitleggers zien, zoals in de inleiding is opgemerkt, de betrekking van beide Psalmen tot elkaar juist omgekeerd aan, en beschouwen het hier voor ons liggende lied als ene uitbreiding van het vorige. Deze mening rust echter op gebrek aan inzicht in het geschiedkundig ontstaan van beide liederen, terwijl Psalms 135:1 een weder opnemen is van Psalms 115:1, die gezongen werd, toen de eerste steen tot den tempel werd gelegd en tot inwijding van den na 19 jaren voltooiden tempel diende, en waarschijnlijk ook dezelfden vervaardiger heeft, zo is Psalms 134:1 bestemd om het bedevaarts-boekje te sluiten en is ongeveer 60-70 jaren later ontstaan..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 135". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-135.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile