Lectionary Calendar
Thursday, May 30th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 146

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 146

PSALM 146.

HET WARE VERTROUWEN OP GOD.

Het Boek der Psalmen eindigt met vijf Halleluja-Psalmen, die waarschijnlijk allen ontstaan zijn in den tijd van herstel onder Ezra en Nehemia (Neh 12:43 ) en dus wat den tijd hunner vervaardiging aangaat, de laatste van allen zijn, die het Psalmboek bevat. De voor ons liggende 146ste Psalm heeft verschillende punten van aanraking met het vorige lied (Vergelijk vooral Psalms 146:7 met 145:15, en Psalms 146:8 met 145:14) zodat de volgorde zeer gepast is.

I. Psalms 146:1, Psalms 146:2. De zanger begint met zich zelven op te wekken tot des Heren lof; hij verbindt zich daarin zijn gehele leven te volharden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 146

PSALM 146.

HET WARE VERTROUWEN OP GOD.

Het Boek der Psalmen eindigt met vijf Halleluja-Psalmen, die waarschijnlijk allen ontstaan zijn in den tijd van herstel onder Ezra en Nehemia (Neh 12:43 ) en dus wat den tijd hunner vervaardiging aangaat, de laatste van allen zijn, die het Psalmboek bevat. De voor ons liggende 146ste Psalm heeft verschillende punten van aanraking met het vorige lied (Vergelijk vooral Psalms 146:7 met 145:15, en Psalms 146:8 met 145:14) zodat de volgorde zeer gepast is.

I. Psalms 146:1, Psalms 146:2. De zanger begint met zich zelven op te wekken tot des Heren lof; hij verbindt zich daarin zijn gehele leven te volharden.

Vers 1

1. Halleluja! looft den Heere! (Psalms 104:35, Psalms 104:106 ). O mijne ziel! prijs den HEERE (Psalms 104:1 ).

Vers 1

1. Halleluja! looft den Heere! (Psalms 104:35, Psalms 104:106 ). O mijne ziel! prijs den HEERE (Psalms 104:1 ).

Vers 2

2. Ik zal den HEERE prijzen in mijn leven, zolang dit moge duren; ik zal mijnen God psalmzingen, terwijl ik nog op aarde ben (Psalms 104:33).

Zijn verder leven zal ook een onafgebroken verder loven zijn.. Wie zijn leven niet doorbrengt met het loven van God, die is levend dood. vergelijk

Indien wij verlangen den Heere te prijzen, terwijl wij leven, zullen wij Hem zeker prijzen in alle eeuwigheid..

3.

II. Psalms 146:3-Psalms 146:9. Terwijl de zanger hierop waarschuwt voor vertrouwen op vorsten, die als gewone mensen niet in staat zijn om te helpen, prijst hij den God Jakob's als den waren Helper, die zowel de macht als den wil bezit, een ieder bij te staan naar zijne behoeften, maar natuurlijk in Zijn weldoen Zich alleen in de vromen en rechtvaardigen kan verheerlijken.

Vers 2

2. Ik zal den HEERE prijzen in mijn leven, zolang dit moge duren; ik zal mijnen God psalmzingen, terwijl ik nog op aarde ben (Psalms 104:33).

Zijn verder leven zal ook een onafgebroken verder loven zijn.. Wie zijn leven niet doorbrengt met het loven van God, die is levend dood. vergelijk

Indien wij verlangen den Heere te prijzen, terwijl wij leven, zullen wij Hem zeker prijzen in alle eeuwigheid..

3.

II. Psalms 146:3-Psalms 146:9. Terwijl de zanger hierop waarschuwt voor vertrouwen op vorsten, die als gewone mensen niet in staat zijn om te helpen, prijst hij den God Jakob's als den waren Helper, die zowel de macht als den wil bezit, een ieder bij te staan naar zijne behoeften, maar natuurlijk in Zijn weldoen Zich alleen in de vromen en rechtvaardigen kan verheerlijken.

Vers 3

3. Vertrouwt niet op prinsen, op de mensen, die hoog zijn gezeten, noch op de rijken der aarde, op des mensen kind, dat toch ook de meest verhevene is, bij hetwelk geen heil is 1), omdat alle mensen leugenachtig zijn, en niemand zich zonder Gods wil kan roeren of bewegen (Psalms 62:9; Psalms 118:8, Jeremiah 17:5).

1) De dichter roept hier de gemeente toe, om niet op prinsen of vorsten te vertrouwen. Wanneer deze Psalm is uit de dagen van Ezra, dan laat zich dit zeer goed verklaren uit het feit, dat Israël ook van de Perzische koningen zoveel teleurstelling ondervonden heeft in zake den herbouw van stad en tempel. Toen Cyrus hun verlof gaf, om terug te keren, scheen Israël het gewonnen te hebben, maar ook hij was een sterflijk mens en zijn goede gedachten over Gods oude Verbonds-volk werden niet gekoesterd door zijn eerste opvolgers. Daarom wil de Psalmist Israël's volk van den mens, ook van den machtige aftrekken, om hen alleen het oog te doen slaan en het hart te richten op en tot den God van Jakob.

Vers 3

3. Vertrouwt niet op prinsen, op de mensen, die hoog zijn gezeten, noch op de rijken der aarde, op des mensen kind, dat toch ook de meest verhevene is, bij hetwelk geen heil is 1), omdat alle mensen leugenachtig zijn, en niemand zich zonder Gods wil kan roeren of bewegen (Psalms 62:9; Psalms 118:8, Jeremiah 17:5).

1) De dichter roept hier de gemeente toe, om niet op prinsen of vorsten te vertrouwen. Wanneer deze Psalm is uit de dagen van Ezra, dan laat zich dit zeer goed verklaren uit het feit, dat Israël ook van de Perzische koningen zoveel teleurstelling ondervonden heeft in zake den herbouw van stad en tempel. Toen Cyrus hun verlof gaf, om terug te keren, scheen Israël het gewonnen te hebben, maar ook hij was een sterflijk mens en zijn goede gedachten over Gods oude Verbonds-volk werden niet gekoesterd door zijn eerste opvolgers. Daarom wil de Psalmist Israël's volk van den mens, ook van den machtige aftrekken, om hen alleen het oog te doen slaan en het hart te richten op en tot den God van Jakob.

Vers 4

4. Weer ene dwaasheid ware het op een mens te vertrouwen, want wat is hij? Zijn geest gaat uit, na een handbreed tijds sterft hij; hij keert wederom tot zijne aarde, tot de aarde, waartoe hij behoort, waaruit hij genomen is (Genesis 3:19. Ecclesiastes 12:7. Psalms 104:29), te dien zelven dage vergaan zijne aanslagen, al zijne voornemens zijn te niet, hoeveel zij ook schenen te beloven.

Ook bij den besten wil is de mens onmachtig, omdat hij vergankelijk is, en met zijnen dood gaan al zijne plannen verloren; ja, God neemt dikwijls de weldadigste en nuttigste mensen in Zijne voorzienigheid spoedig weg, om het valse vertrouwen te beschamen en tot het alleen ware te leiden. Wanneer men bedenkt, dat Cyrus, op wie de Joden zo grote hoop vestigden, zo spoedig stierf, waardoor zijne plannen voor het Joodse volk te niet gingen, dat echter God het volk toch hielp ondanks den grootsten tegenstand, zal men bevinden, dat onze Psalm dadelijk toepasselijk is op den tijd na den tempelbouw; evenzo zal men gemakkelijk in Psalms 146:9 ene toespeling vinden op de verijdelde pogingen der Samaritanen..

De dichter is wellicht dezelfde als die van Psalms 118:1.

Vers 4

4. Weer ene dwaasheid ware het op een mens te vertrouwen, want wat is hij? Zijn geest gaat uit, na een handbreed tijds sterft hij; hij keert wederom tot zijne aarde, tot de aarde, waartoe hij behoort, waaruit hij genomen is (Genesis 3:19. Ecclesiastes 12:7. Psalms 104:29), te dien zelven dage vergaan zijne aanslagen, al zijne voornemens zijn te niet, hoeveel zij ook schenen te beloven.

Ook bij den besten wil is de mens onmachtig, omdat hij vergankelijk is, en met zijnen dood gaan al zijne plannen verloren; ja, God neemt dikwijls de weldadigste en nuttigste mensen in Zijne voorzienigheid spoedig weg, om het valse vertrouwen te beschamen en tot het alleen ware te leiden. Wanneer men bedenkt, dat Cyrus, op wie de Joden zo grote hoop vestigden, zo spoedig stierf, waardoor zijne plannen voor het Joodse volk te niet gingen, dat echter God het volk toch hielp ondanks den grootsten tegenstand, zal men bevinden, dat onze Psalm dadelijk toepasselijk is op den tijd na den tempelbouw; evenzo zal men gemakkelijk in Psalms 146:9 ene toespeling vinden op de verijdelde pogingen der Samaritanen..

De dichter is wellicht dezelfde als die van Psalms 118:1.

Vers 5

5. Welgelukzalig is hij, die den God Jakob's 1), dien God, die Jakob zo genadig en krachtig beschermde en diens nakroost heeft uitverkoren, tot zijne hulp heeft, wiens verwachting niet van prinsen, wiens vertrouwen niet op mensen, maar op de genade van den HEERE, zijnen God, is (Proverbs 16:20).

1) De dichter noemt hier bij voorkeur den Heere den God Jakob's, niet slechts, omdat het volk Gods uit Jakob als hun stamvader was, maar omdat de Heere Zich aan Jakob meer zichtbaar in Zijne macht en trouw bewezen had. Jakob's leven is rijker aan bewijzen van `s Heren macht en trouw, als dat van Abraham en Izaak, en de geschiedenis van het volk Gods gelijkt meer op die van den schuldigen en hinkenden Jakob, dan op die van den stillen Izaak, of op die van Abraham, den vader der gelovigen..

"Welgelukzalig is hij, die den God Jakob's tot zijne hulp heeft, wiens verwachting van den Heere zijnen God is." En het bewijs? Dat is niet in ingewikkelde zinnen gegeven en het is niet in diepgaande gedachten vervat. Het is Hij, "die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is; die trouwe houdt in der eeuwigheid." Tot is in Oud-Testamentische taal wat de Heere Zijnen jongeren voorhield, waar Hij hun bidden leerde: een God, die in de hemelen is, Heere en gebieder over alles en die God tevens Vader. Het is, wat de Apostel Paulus voor de aandacht was, toen hij zijne knieën boog tot "den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus" en straks Hem beleed, "machtig, meer dan overvloedig te doen, boven al wat wij bidden en denken". Neen, dezen Helper kan geen dood wegnemen en machteloos maken. Deze machtige is nooit verlegen ook bij den grootsten nood, als Hij genadig helpen wil. Hij doet den verdrukten recht, geeft den hongerigen brood, maakt de gevangenen los, opent de ogen der blinden, richt de gebogenen op, houdt de weduwe en den wees staande, houdt over de vreemdelingen de wacht, maar waar Hij de rechtvaardigen liefheeft, daar keert Hij den weg der goddelozen om.

En wat wordt er nu vereist tot zodanig vertrouwen, en wat zal er de vrucht van moeten zijn? Om recht op God te kunnen vertrouwen, moet men zich zelf wantrouwen. Niet een half vertrouwen op zich zelf en half op God is voldoende. Het verdeelde hart kan nooit door vertrouwen sterk zijn. Als wij zwak zijn, dan zijn wij machtig; want eerst als wij van ons zelf afzien, worden wij vatbaar voor die kracht, die in zwakheid volbracht wordt. Gij moet eerst uzelve ontzinken, om op den rotssteen der eeuwen vast te staan en de armen uit te strekken naar uw God. Dan, maar ook dan alleen, wandelt gij met Hem over de baren. Evenmin moet men zijn vertrouwen op anderen vestigen. De dichter waarschuwt er tegen in den aanvang van zijn lied. Men moet het hart losmaken van aardse banden, zodra deze hinderlijk zijn om het zo vast te hechten aan God, als tot een onwankelbaar vertrouwen op Hem wordt vereist. Ontrouw van mensen leert daarom menigmaal eerst recht zich hechten aan God. Wat zijn mensen, ook de beste, de machtigste? Zullen wij steunen op riet, dat ieder ogenblik knakt, waar de Heere zelf ons de staf Gods in de hand geeft? En wanneer mensen ons gunstig zijn en ons helpen, is het dan niet de Heere, die hun harten tot ons neigt?

Vers 5

5. Welgelukzalig is hij, die den God Jakob's 1), dien God, die Jakob zo genadig en krachtig beschermde en diens nakroost heeft uitverkoren, tot zijne hulp heeft, wiens verwachting niet van prinsen, wiens vertrouwen niet op mensen, maar op de genade van den HEERE, zijnen God, is (Proverbs 16:20).

1) De dichter noemt hier bij voorkeur den Heere den God Jakob's, niet slechts, omdat het volk Gods uit Jakob als hun stamvader was, maar omdat de Heere Zich aan Jakob meer zichtbaar in Zijne macht en trouw bewezen had. Jakob's leven is rijker aan bewijzen van `s Heren macht en trouw, als dat van Abraham en Izaak, en de geschiedenis van het volk Gods gelijkt meer op die van den schuldigen en hinkenden Jakob, dan op die van den stillen Izaak, of op die van Abraham, den vader der gelovigen..

"Welgelukzalig is hij, die den God Jakob's tot zijne hulp heeft, wiens verwachting van den Heere zijnen God is." En het bewijs? Dat is niet in ingewikkelde zinnen gegeven en het is niet in diepgaande gedachten vervat. Het is Hij, "die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is; die trouwe houdt in der eeuwigheid." Tot is in Oud-Testamentische taal wat de Heere Zijnen jongeren voorhield, waar Hij hun bidden leerde: een God, die in de hemelen is, Heere en gebieder over alles en die God tevens Vader. Het is, wat de Apostel Paulus voor de aandacht was, toen hij zijne knieën boog tot "den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus" en straks Hem beleed, "machtig, meer dan overvloedig te doen, boven al wat wij bidden en denken". Neen, dezen Helper kan geen dood wegnemen en machteloos maken. Deze machtige is nooit verlegen ook bij den grootsten nood, als Hij genadig helpen wil. Hij doet den verdrukten recht, geeft den hongerigen brood, maakt de gevangenen los, opent de ogen der blinden, richt de gebogenen op, houdt de weduwe en den wees staande, houdt over de vreemdelingen de wacht, maar waar Hij de rechtvaardigen liefheeft, daar keert Hij den weg der goddelozen om.

En wat wordt er nu vereist tot zodanig vertrouwen, en wat zal er de vrucht van moeten zijn? Om recht op God te kunnen vertrouwen, moet men zich zelf wantrouwen. Niet een half vertrouwen op zich zelf en half op God is voldoende. Het verdeelde hart kan nooit door vertrouwen sterk zijn. Als wij zwak zijn, dan zijn wij machtig; want eerst als wij van ons zelf afzien, worden wij vatbaar voor die kracht, die in zwakheid volbracht wordt. Gij moet eerst uzelve ontzinken, om op den rotssteen der eeuwen vast te staan en de armen uit te strekken naar uw God. Dan, maar ook dan alleen, wandelt gij met Hem over de baren. Evenmin moet men zijn vertrouwen op anderen vestigen. De dichter waarschuwt er tegen in den aanvang van zijn lied. Men moet het hart losmaken van aardse banden, zodra deze hinderlijk zijn om het zo vast te hechten aan God, als tot een onwankelbaar vertrouwen op Hem wordt vereist. Ontrouw van mensen leert daarom menigmaal eerst recht zich hechten aan God. Wat zijn mensen, ook de beste, de machtigste? Zullen wij steunen op riet, dat ieder ogenblik knakt, waar de Heere zelf ons de staf Gods in de hand geeft? En wanneer mensen ons gunstig zijn en ons helpen, is het dan niet de Heere, die hun harten tot ons neigt?

Vers 6

6. Hij kan niet anders dan gezegend zijn, want de Heere heeft het beloofd, dat Hij zal zijn nabij degenen, die op Hem betrouwen, en zo min het Hem aan trouw ontbreekt, zomin ontbreekt het Hem aan macht. Hij toch is die God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is1) (Psalms 115:15; Psalms 121:2. Nehemiah 9:6 Nehemiah 9:6), de God, die trouwe houdt in der eeuwigheid (Psalms 33:4). 1) De Psalmist wijst op God, als den Schepper van hemel en aarde, om het geloof des volks te versterken. Want toch Hij, die alles wat bestaat uit het niet deed te voorschijn treden, is ook in staat om in waarheid al de behoeften van Zijn volk te vervullen, ook uit de ergste noden te redden en uit de diepste ellende te verlossen. Het geloof rust immer op de almacht en de genade Gods.

Vers 6

6. Hij kan niet anders dan gezegend zijn, want de Heere heeft het beloofd, dat Hij zal zijn nabij degenen, die op Hem betrouwen, en zo min het Hem aan trouw ontbreekt, zomin ontbreekt het Hem aan macht. Hij toch is die God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is1) (Psalms 115:15; Psalms 121:2. Nehemiah 9:6 Nehemiah 9:6), de God, die trouwe houdt in der eeuwigheid (Psalms 33:4). 1) De Psalmist wijst op God, als den Schepper van hemel en aarde, om het geloof des volks te versterken. Want toch Hij, die alles wat bestaat uit het niet deed te voorschijn treden, is ook in staat om in waarheid al de behoeften van Zijn volk te vervullen, ook uit de ergste noden te redden en uit de diepste ellende te verlossen. Het geloof rust immer op de almacht en de genade Gods.

Vers 7

7. Hij heeft duidelijke bewijzen daarvan gegeven, zodat ons vertrouwen niet op bespiegelingen rust maar op daadzaken. Hij is het, die zich duizendwerf geopenbaard heeft als de God, die den verdrukte recht doet (Psalms 103:6), die den hongerige brood geeft (Psalms 104:27; Psalms 37:19), de HEERE maakt de gevangenen los 1), gelijk wij hebben ondervonden (Psalms 105:20. Acts 5:19; Acts 12:7; Acts 16:26).

1) God wil niet alleen dat Zijn lof verheerlijkt worde, maar Hij breidt daarom Zijn hand uit tot blinden, gevangenen en neergebogenen, opdat zij hun zorgen en smarten op Hem zullen werpen. Het is niet overbodig, dat hij driemaal den Naam van Jehova herhaalt, dewijl hij daarmee uitnodigt en de mensen aanzet om Hem te zoeken, hen, die door op hun teugel te knabbelen, liever in hun ellende vergaan, dan tot dit zeker asiel zich te begeven..

Vers 7

7. Hij heeft duidelijke bewijzen daarvan gegeven, zodat ons vertrouwen niet op bespiegelingen rust maar op daadzaken. Hij is het, die zich duizendwerf geopenbaard heeft als de God, die den verdrukte recht doet (Psalms 103:6), die den hongerige brood geeft (Psalms 104:27; Psalms 37:19), de HEERE maakt de gevangenen los 1), gelijk wij hebben ondervonden (Psalms 105:20. Acts 5:19; Acts 12:7; Acts 16:26).

1) God wil niet alleen dat Zijn lof verheerlijkt worde, maar Hij breidt daarom Zijn hand uit tot blinden, gevangenen en neergebogenen, opdat zij hun zorgen en smarten op Hem zullen werpen. Het is niet overbodig, dat hij driemaal den Naam van Jehova herhaalt, dewijl hij daarmee uitnodigt en de mensen aanzet om Hem te zoeken, hen, die door op hun teugel te knabbelen, liever in hun ellende vergaan, dan tot dit zeker asiel zich te begeven..

Vers 8

8. a) De HEERE opent de ogen der blinden, en wijst hem een weg aan van redding, dien zij buiten Hem niet zouden gevonden hebben; de HEERE b) richt de gebogenen, de van droefheid nedergeslagenen op (Psalms 145:14), en gelijk Hij dit in `t natuurlijke doet, zo doet Hij het ook in `t geestelijke. De HEERE heeft de rechtvaardigen lief.

a) Matthew 9:30. John 9:7,John 9:32. b) Psalms 147:3. Luke 13:13.

Vers 8

8. a) De HEERE opent de ogen der blinden, en wijst hem een weg aan van redding, dien zij buiten Hem niet zouden gevonden hebben; de HEERE b) richt de gebogenen, de van droefheid nedergeslagenen op (Psalms 145:14), en gelijk Hij dit in `t natuurlijke doet, zo doet Hij het ook in `t geestelijke. De HEERE heeft de rechtvaardigen lief.

a) Matthew 9:30. John 9:7,John 9:32. b) Psalms 147:3. Luke 13:13.

Vers 9

9. De HEERE bewaart, beschermt de vreemdelingen, Hij doet den Zijnen ook in `t vreemde land wel, gelijk een Jozef in Egypte, een Daniël in Babel ondervonden heeft; Hij houdt den wees en de weduwe staande1) en verzorgt ze met liefde; maar der goddelozen weg keert Hij om 2), voor hen betoont Hij Zich een worstelaar (Psalms 68:6).

1) Onder vreemdelingen, weduwen en wezen vat de dichter allen zamen, die ontbloot zijn van alle menselijke hulp. En juist deze hebben in de H. Schrift vele en velerlei beloften. Voor dezulken betoont God, de Heere, zich op bijzondere wijze een beschermer en redder te zijn, die hen niet laat omkomen, maar hen in waarheid het hoofd boven water houdt, zodat zij niet vergaan. Letterlijk staat er: brengt Hij tot krachten.

2) Terwijl de Heere de menigvuldige tegenspoeden der Zijnen tot een gelukkige uitkomst brengt, maakt Hij den weg der goddelozen krom, zodat hij dwalen doet en op een afgrond uitloopt. Aan deze straf oefenende gerechtigheid Gods is slechts n regel gewijd. Want Hij openbaart Zich in liefde en toorn, in de eerste echter het liefst. Jehova is echter de God van Zion. De eeuwige duur van Zijn rijk is ook de waarborg voor Zijne eindelijk heerlijke voltooiing, voor de zegepraal der liefde..

God is voor Zijne kinderen alles wat zij behoeven: niets kan hun in de wereld overkomen, waarin Hij geen raad, troost en hulp zou weten. Uit genade en gunst jegens de zijnen keert de Heere met almachtige hand den weg der goddelozen om, zodat zij niet kunnen bereiken wat zij in `t schild voeren, gelijk Hij Achitofel's raad tot dwaasheid maakte..

10.

III. Psalms 146:10. Tenslotte spreekt het lied het vertrouwen uit, dat de Heere Zijne koninklijke heerschappij over de gehele wereld ten gunsten Zijn volk ook verder zal betonen.

Vers 9

9. De HEERE bewaart, beschermt de vreemdelingen, Hij doet den Zijnen ook in `t vreemde land wel, gelijk een Jozef in Egypte, een Daniël in Babel ondervonden heeft; Hij houdt den wees en de weduwe staande1) en verzorgt ze met liefde; maar der goddelozen weg keert Hij om 2), voor hen betoont Hij Zich een worstelaar (Psalms 68:6).

1) Onder vreemdelingen, weduwen en wezen vat de dichter allen zamen, die ontbloot zijn van alle menselijke hulp. En juist deze hebben in de H. Schrift vele en velerlei beloften. Voor dezulken betoont God, de Heere, zich op bijzondere wijze een beschermer en redder te zijn, die hen niet laat omkomen, maar hen in waarheid het hoofd boven water houdt, zodat zij niet vergaan. Letterlijk staat er: brengt Hij tot krachten.

2) Terwijl de Heere de menigvuldige tegenspoeden der Zijnen tot een gelukkige uitkomst brengt, maakt Hij den weg der goddelozen krom, zodat hij dwalen doet en op een afgrond uitloopt. Aan deze straf oefenende gerechtigheid Gods is slechts n regel gewijd. Want Hij openbaart Zich in liefde en toorn, in de eerste echter het liefst. Jehova is echter de God van Zion. De eeuwige duur van Zijn rijk is ook de waarborg voor Zijne eindelijk heerlijke voltooiing, voor de zegepraal der liefde..

God is voor Zijne kinderen alles wat zij behoeven: niets kan hun in de wereld overkomen, waarin Hij geen raad, troost en hulp zou weten. Uit genade en gunst jegens de zijnen keert de Heere met almachtige hand den weg der goddelozen om, zodat zij niet kunnen bereiken wat zij in `t schild voeren, gelijk Hij Achitofel's raad tot dwaasheid maakte..

10.

III. Psalms 146:10. Tenslotte spreekt het lied het vertrouwen uit, dat de Heere Zijne koninklijke heerschappij over de gehele wereld ten gunsten Zijn volk ook verder zal betonen.

Vers 10

10. a) De HEERE zal in eeuwigheid regeren; Uw God, o Zion! is van geslacht tot geslacht (Psalms 93:1); Gij hebt dus niets te vrezen. Verblijd u! Halleluja! loof den Heere!

a) Exodus 15:18. Psalms 145:13.

Het eeuwige van Gods Koninkrijk staat tegenover den duur van de rijken der wereld. Het volk, dat zulk een Koning heeft, kan de zaak onder de ogen zien en behoeft nog niet te vrezen. al gaat ook niet alles naar wens. Einde goed, alles goed..

Och, hoe dikwijls vertrouwen wij, terwijl wij moesten sidderen, en sidderen wij, waar wij moesten vertrouwen..

De rede brengt hij nu weer op de Kerk over, opdat hij alle vromen te beter overtuige, dat zij door de daad zelf zouden gevoelen, dat God is, zoals hij Hem te voren heeft beschreven. Wederom, wanneer hij roept, dat God een eeuwigdurend koning zal zijn, dan is daaruit tevens te verstaan, tot welk doel Hij regeert.

Vers 10

10. a) De HEERE zal in eeuwigheid regeren; Uw God, o Zion! is van geslacht tot geslacht (Psalms 93:1); Gij hebt dus niets te vrezen. Verblijd u! Halleluja! loof den Heere!

a) Exodus 15:18. Psalms 145:13.

Het eeuwige van Gods Koninkrijk staat tegenover den duur van de rijken der wereld. Het volk, dat zulk een Koning heeft, kan de zaak onder de ogen zien en behoeft nog niet te vrezen. al gaat ook niet alles naar wens. Einde goed, alles goed..

Och, hoe dikwijls vertrouwen wij, terwijl wij moesten sidderen, en sidderen wij, waar wij moesten vertrouwen..

De rede brengt hij nu weer op de Kerk over, opdat hij alle vromen te beter overtuige, dat zij door de daad zelf zouden gevoelen, dat God is, zoals hij Hem te voren heeft beschreven. Wederom, wanneer hij roept, dat God een eeuwigdurend koning zal zijn, dan is daaruit tevens te verstaan, tot welk doel Hij regeert.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 146". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-146.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile