Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 60

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 60

PSALM 60.

GEBED OM ISRAËL'S VOORSPOED.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 60

PSALM 60.

GEBED OM ISRAËL'S VOORSPOED.

Vers 1

1. Een gouden kleinood (Psalms 16:1) van David, tot lering, bestemd om door het volk als krijslied van buiten geleerd te worden (2 Samuel 1:18. Deuteronomy 31:19), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1),op Schsan E'duth, op de wijze van het lied: lelie der getuigenis (Psalms 45:1).

Onze Psalm is de meest krijgszuchtige onder alle Psalmen; hij is een lied bij de oefening in de wapenen, dat ten doel had de vaderlandslievende krijgslust hij de jonge mannen, die zich oefenden, te ontvlammen en te heiligen..

Vers 1

1. Een gouden kleinood (Psalms 16:1) van David, tot lering, bestemd om door het volk als krijslied van buiten geleerd te worden (2 Samuel 1:18. Deuteronomy 31:19), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1),op Schsan E'duth, op de wijze van het lied: lelie der getuigenis (Psalms 45:1).

Onze Psalm is de meest krijgszuchtige onder alle Psalmen; hij is een lied bij de oefening in de wapenen, dat ten doel had de vaderlandslievende krijgslust hij de jonge mannen, die zich oefenden, te ontvlammen en te heiligen..

Vers 2

2. Het werd door David gemaakt, als hij gevochten had met de Syriërs van Mesopotamië (2 Samuel 8:6 ), en met de Syriërs van Zoba, onder wiens opperheerschappij toen de Syriërs van in Mesopotamië stonden (2 Samuel 10:16, 2 Samuel 10:19). en Joab na de overwinning dezer vijanden wederkwam, om nu met het hoofdleger tegen den anderen vijand, die intussen in het Joodse land gevallen was, en daar groot onheil veroorzaakt had (Psalms 44:1 ), te kunnen optrekken, en toen hij de Edomieten sloeg door zijnen broeder Abisaï, die met zijne legerafdeling vooruitgesneld was (1 Chronicles 18:12), in het Zoutdal, twaalf duizend 1).

1) Joab versloeg er 12000 en Abisaï 6000. Hier wordt alleen van de verslagenen van Joab gesproken, terwijl in 2 Samuel 8:13 het gehele getal der verslagenen wordt genoemd.

Is, gelijk wij in de opmerking bij Psalms 44:1 gezegd hebben, de Psalm aanstonds bij het eerste aanbreken van den morgen na de diepe duisternis van den middernacht aangeheven, zo denke men zich als het geschiedkundig standpunt des dichters, ongeveer den tijd, toen Joab met het hoofdleger in Edom inrukte, nadat Abisaï met Zijne afdeling den Edomieten reeds ene nederlaag had veroorzaakt, om alle de wapenen dragende manschappen daar uit te roeien, en aan de heerschappij van het erfelijk koningsgeslacht een einde te maken. (1 Kings 11:15 vv.).

3.

I. Psalms 60:3-Psalms 60:7. Het lied begint met de klaagt over den ontstanen nood en met de bede om ontheffing daarvan, terwijl de klacht verzacht wordt door de overtuiging dat er reeds hulp nadert, bidt de dichter om voortgang met het begonnen werk der verlossing, omdat de nood zo groot is, en van wege de verhouding waarin Israël tot God staat.

Vers 2

2. Het werd door David gemaakt, als hij gevochten had met de Syriërs van Mesopotamië (2 Samuel 8:6 ), en met de Syriërs van Zoba, onder wiens opperheerschappij toen de Syriërs van in Mesopotamië stonden (2 Samuel 10:16, 2 Samuel 10:19). en Joab na de overwinning dezer vijanden wederkwam, om nu met het hoofdleger tegen den anderen vijand, die intussen in het Joodse land gevallen was, en daar groot onheil veroorzaakt had (Psalms 44:1 ), te kunnen optrekken, en toen hij de Edomieten sloeg door zijnen broeder Abisaï, die met zijne legerafdeling vooruitgesneld was (1 Chronicles 18:12), in het Zoutdal, twaalf duizend 1).

1) Joab versloeg er 12000 en Abisaï 6000. Hier wordt alleen van de verslagenen van Joab gesproken, terwijl in 2 Samuel 8:13 het gehele getal der verslagenen wordt genoemd.

Is, gelijk wij in de opmerking bij Psalms 44:1 gezegd hebben, de Psalm aanstonds bij het eerste aanbreken van den morgen na de diepe duisternis van den middernacht aangeheven, zo denke men zich als het geschiedkundig standpunt des dichters, ongeveer den tijd, toen Joab met het hoofdleger in Edom inrukte, nadat Abisaï met Zijne afdeling den Edomieten reeds ene nederlaag had veroorzaakt, om alle de wapenen dragende manschappen daar uit te roeien, en aan de heerschappij van het erfelijk koningsgeslacht een einde te maken. (1 Kings 11:15 vv.).

3.

I. Psalms 60:3-Psalms 60:7. Het lied begint met de klaagt over den ontstanen nood en met de bede om ontheffing daarvan, terwijl de klacht verzacht wordt door de overtuiging dat er reeds hulp nadert, bidt de dichter om voortgang met het begonnen werk der verlossing, omdat de nood zo groot is, en van wege de verhouding waarin Israël tot God staat.

Vers 3

3. O God! Gij had ons, toen, wij zulk ene zware nederlaag van de Edomieten leden (zie Psalms 44:1 Inleiding), verstoten; Gij had ons gescheurd 1), gelijk een muur zodat Het land bloot en open ligt voor den vijand; Gij zijt, gelijk Gij in die nederlaag betuigde, toornig geweest; keer weer tot ons, gelijk Gij daarmee reeds begonnen zijt, gelijk wij zien in de overwinning der Syriërs en in het voorlopig teruggedrongen worden der Edomieten.

1) In de beide geschiedverhalen (2 Samuel 8:1, 1 Chronicles 18:1) wordt alleen van de behaalde overwinning gesproken; hier zien wij, dat zij zijn voorafgegaan van afwisselende oorlogskansen, die menigwerf zeer hachelijk waren, zodat zelfs een deel des lands den vijanden in handen gevallen was, en overal schrik en beroering was verspreid, `t geen door de woorden gescheurd, geschut, gespleten in dit en in het volgend vers wordt aangeduid..

David vergelijkt hier den toestand, waarin hij met zijn volk verkeerd heeft, bij een doorgebroken muur, en daarna bij een stad, die open en bloot voor den vijand ligt. En dit schrijft hij niet toe aan de macht des vijands, want hij weet het, dat vijanden niet meer vermogen dan God hen toelaat. Daarom vat hij het op als een daad Gods, om David en zijn volk te beproeven, en zo te beproeven, dat zij het later moeten erkennen, dat de overwinning alleen Godes is.

Het beeld van den muur zet hij voort in het volgende vers. 4. Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten, want zo groot is de verwoesting door de vijanden aangericht, alsof ene aardbeving alles omvergeworpen had; genees nu zijne breuken, de breuken des lands, want het wankelt, het neigt ten val.

Vers 3

3. O God! Gij had ons, toen, wij zulk ene zware nederlaag van de Edomieten leden (zie Psalms 44:1 Inleiding), verstoten; Gij had ons gescheurd 1), gelijk een muur zodat Het land bloot en open ligt voor den vijand; Gij zijt, gelijk Gij in die nederlaag betuigde, toornig geweest; keer weer tot ons, gelijk Gij daarmee reeds begonnen zijt, gelijk wij zien in de overwinning der Syriërs en in het voorlopig teruggedrongen worden der Edomieten.

1) In de beide geschiedverhalen (2 Samuel 8:1, 1 Chronicles 18:1) wordt alleen van de behaalde overwinning gesproken; hier zien wij, dat zij zijn voorafgegaan van afwisselende oorlogskansen, die menigwerf zeer hachelijk waren, zodat zelfs een deel des lands den vijanden in handen gevallen was, en overal schrik en beroering was verspreid, `t geen door de woorden gescheurd, geschut, gespleten in dit en in het volgend vers wordt aangeduid..

David vergelijkt hier den toestand, waarin hij met zijn volk verkeerd heeft, bij een doorgebroken muur, en daarna bij een stad, die open en bloot voor den vijand ligt. En dit schrijft hij niet toe aan de macht des vijands, want hij weet het, dat vijanden niet meer vermogen dan God hen toelaat. Daarom vat hij het op als een daad Gods, om David en zijn volk te beproeven, en zo te beproeven, dat zij het later moeten erkennen, dat de overwinning alleen Godes is.

Het beeld van den muur zet hij voort in het volgende vers. 4. Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten, want zo groot is de verwoesting door de vijanden aangericht, alsof ene aardbeving alles omvergeworpen had; genees nu zijne breuken, de breuken des lands, want het wankelt, het neigt ten val.

Vers 5

5. Wij hebben reden om U alzo te bidden, want Gij hebt Uwen volke eens harde zaak doen zien; Gij hebt ons een bitteren lijdenskelk aangeboden, ons gedrenkt met zwijmelwijn, met wijn der beroering.

Volgens ene beeldspraak, die veelvuldig in de Schrift voorkomt, betekent de beker zoveel als het lot, dat aan enig mens beschoren wordt. Dit beeld komt daarom in een goeden zin (Psalms 16:5), maar nog meer in een ongunstigen voor, en wel bij de profeten als een beker vol bedwelmenden wijn, die hem, die ze drinkt, in het verderf doet lopen b.v. Isaiah 51:17, Isaiah 51:22 vgl. Psalms 75:9. Matthew 20:22, Matthew 26:39..

Zo doet het ware Israël, dat uit den Geest geboren is. Al het ongeluk, dat het wedervaart, erkent het niet alleen als van den Heere bestuurd, maar het ziet er een teken in van Zijne ongenade, gelijk ook de profeet Amos (3:6) betuigt: "Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet?" en de Heere door Jesaja (45:7): "Ik formeer het licht en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de Heere doe al deze dingen." Hoe dikwijls wordt daarentegen, voornamelijk bij politieke stormen en in oorlogstijden, het hart der mensen, ook dat van ongelovige Christenen, tot vrees of tot vertrouwen door menselijk gepraat omgeleid en hangt het dikwijls meer aan courantenartikelen dan aan hetgeen God in het heiligdom spreekt, Israël erkent daarentegen hier niet alleen als oorzaak van zijn ellendigen toestand, dat de Heere het in toorn verstoten heeft, maar ziet ook de werking van dezen toorn in zijn eigen toestand, in zijne volledige onmacht en hulpeloosheid, zodat het aan zich zelven toescheen iemand te zijn, die, door een zwijmelwijn dronken geworden, waggelde als een, die zich zelven niet meer machtig was. Ja, wat zijn wij, als de Heere Zijne hand van ons aftrekt!.

Vers 5

5. Wij hebben reden om U alzo te bidden, want Gij hebt Uwen volke eens harde zaak doen zien; Gij hebt ons een bitteren lijdenskelk aangeboden, ons gedrenkt met zwijmelwijn, met wijn der beroering.

Volgens ene beeldspraak, die veelvuldig in de Schrift voorkomt, betekent de beker zoveel als het lot, dat aan enig mens beschoren wordt. Dit beeld komt daarom in een goeden zin (Psalms 16:5), maar nog meer in een ongunstigen voor, en wel bij de profeten als een beker vol bedwelmenden wijn, die hem, die ze drinkt, in het verderf doet lopen b.v. Isaiah 51:17, Isaiah 51:22 vgl. Psalms 75:9. Matthew 20:22, Matthew 26:39..

Zo doet het ware Israël, dat uit den Geest geboren is. Al het ongeluk, dat het wedervaart, erkent het niet alleen als van den Heere bestuurd, maar het ziet er een teken in van Zijne ongenade, gelijk ook de profeet Amos (3:6) betuigt: "Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet?" en de Heere door Jesaja (45:7): "Ik formeer het licht en schep de duisternis; Ik maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de Heere doe al deze dingen." Hoe dikwijls wordt daarentegen, voornamelijk bij politieke stormen en in oorlogstijden, het hart der mensen, ook dat van ongelovige Christenen, tot vrees of tot vertrouwen door menselijk gepraat omgeleid en hangt het dikwijls meer aan courantenartikelen dan aan hetgeen God in het heiligdom spreekt, Israël erkent daarentegen hier niet alleen als oorzaak van zijn ellendigen toestand, dat de Heere het in toorn verstoten heeft, maar ziet ook de werking van dezen toorn in zijn eigen toestand, in zijne volledige onmacht en hulpeloosheid, zodat het aan zich zelven toescheen iemand te zijn, die, door een zwijmelwijn dronken geworden, waggelde als een, die zich zelven niet meer machtig was. Ja, wat zijn wij, als de Heere Zijne hand van ons aftrekt!.

Vers 6

6. Maar nu hebt Gij degenen, die U vrezen, in de ons reeds geschonkene overwinning ene banier gegeven, om die op te werpen 1), van wege de waarheid 2). Sela; pauze in welke de muziek Israël's goed recht tegenover de vijanden nog sterker zoekt uit te drukken.

1) Wanneer een leger in den strijd zich in gevaar bevindt en enigermate verstrooid raakt, verzamelt de veldheer aan een gunstig oord verse en uitgelezene troepen; daar richt hij ene banier op, en op dat punt verenigt zich het ganse heir, om in enen nieuwen aanval den slag te winnen..

2) Psalms 44:1 is als een commentaar op dit "vanwege de waarheid," waarin zich kort en bondig het bewustzijn van het uitverkoren volk omtrent zijne roeping voor de wereld uitspreekt. Israël acht zijnen strijd tegen de heidenen, even als nu tegen Edom, een zich verheffen voor de waarheid..

Vers 6

6. Maar nu hebt Gij degenen, die U vrezen, in de ons reeds geschonkene overwinning ene banier gegeven, om die op te werpen 1), van wege de waarheid 2). Sela; pauze in welke de muziek Israël's goed recht tegenover de vijanden nog sterker zoekt uit te drukken.

1) Wanneer een leger in den strijd zich in gevaar bevindt en enigermate verstrooid raakt, verzamelt de veldheer aan een gunstig oord verse en uitgelezene troepen; daar richt hij ene banier op, en op dat punt verenigt zich het ganse heir, om in enen nieuwen aanval den slag te winnen..

2) Psalms 44:1 is als een commentaar op dit "vanwege de waarheid," waarin zich kort en bondig het bewustzijn van het uitverkoren volk omtrent zijne roeping voor de wereld uitspreekt. Israël acht zijnen strijd tegen de heidenen, even als nu tegen Edom, een zich verheffen voor de waarheid..

Vers 7

7. Opdat Uwe beminden, de leden van het U zo dierbaar volk (Isaiah 43:4) van hun tegenwoordigen druk zouden bevrijd worden, zo geef, o Heere! heil door Uwe rechterhand, die sterk genoeg is om wonderen te doen (Psalms 45:5), en verhoor ons (Psalms 108:7). Van deze plaats af vormt onze Psalm het tweede gedeelte van Psalms 108:1, welks eerste deel uit Psalms 57:8, genomen is. Zulk een uit andere liederen samengesteld lied, noemt men een Cento..

8.

II. Psalms 60:8-Psalms 60:10. De zanger herinnert zich ene Godsspraak, die hem ten deel is geworden; en hen het vrije onbetwistbare bezit van het heilige land, zowel als de overwinning over de naburige volken Moab, Edom en de Filistijnen verzekert; op grond van dit woord van God, dat slechts ene bevestiging is van het aan het volk beloofde (Genesis 49:1. Numbers 23:1, 24. Deuteronomy 33:1) en een overdragen op David's koningschap, verheugt hij zich als een, die van zijne overwinning ontwijfelbaar zeker is.

Vers 7

7. Opdat Uwe beminden, de leden van het U zo dierbaar volk (Isaiah 43:4) van hun tegenwoordigen druk zouden bevrijd worden, zo geef, o Heere! heil door Uwe rechterhand, die sterk genoeg is om wonderen te doen (Psalms 45:5), en verhoor ons (Psalms 108:7). Van deze plaats af vormt onze Psalm het tweede gedeelte van Psalms 108:1, welks eerste deel uit Psalms 57:8, genomen is. Zulk een uit andere liederen samengesteld lied, noemt men een Cento..

8.

II. Psalms 60:8-Psalms 60:10. De zanger herinnert zich ene Godsspraak, die hem ten deel is geworden; en hen het vrije onbetwistbare bezit van het heilige land, zowel als de overwinning over de naburige volken Moab, Edom en de Filistijnen verzekert; op grond van dit woord van God, dat slechts ene bevestiging is van het aan het volk beloofde (Genesis 49:1. Numbers 23:1, 24. Deuteronomy 33:1) en een overdragen op David's koningschap, verheugt hij zich als een, die van zijne overwinning ontwijfelbaar zeker is.

Vers 8

8. God heeft gesproken in Zijn heiligdom 1); Hij heeft mij ene belofte gegeven, voor welker vervulling Zijne heiligheid mij borg is; dies zal ik van vreugde opspringen, als ware zij reeds vervuld; ik zal over dat mij toebehorend gebied vrij regeren; ik zal Sichem, in het midden van het Westjordaanland (Genesis 12:6; Genesis 33:18. Deuteronomy 11:31 Joshua 8:33) delen, en het dal van Sukkoth, in het Oostjordaanland (Genesis 33:17. Joshua 13:27. Judges 8:4), zal ik afmeten 2).

1) De grootste belofte in 2 Samuel 7:9, is wel genoegzaam, om de zekerheid, waarmee David zich in het vrije en vaste bezit van het land weet, en zich reeds meester acht van de naburige volken, voor wie zij zich moeten buigen, te wettigen; misschien is Psalms 60:8-Psalms 60:10 slechts ene dichterlijke Reproductie van deze; het is ook mogelijk, dat in dien tijd, toen Edom het prijsgegevene Juda bedreigde, David van den Hogepriester door middel van de Uriem en Thummin ene Godsspraak ontving, die hem van het onbetwistbaar bezit van het heilige land en van de opperheerschappij over de nabij wonende volken verzekerde..

2) Deze uitdrukkingen betekenen wel in het algemeen de vrije dispositie; de keuze wordt echter daar, uit slechts verklaard, dat het volk, in welks naam David spreekt, tot het tijdpunt teruggaat, toen de belofte gegeven werd (Joshua 13:7; Joshua 18:5)..

Vers 8

8. God heeft gesproken in Zijn heiligdom 1); Hij heeft mij ene belofte gegeven, voor welker vervulling Zijne heiligheid mij borg is; dies zal ik van vreugde opspringen, als ware zij reeds vervuld; ik zal over dat mij toebehorend gebied vrij regeren; ik zal Sichem, in het midden van het Westjordaanland (Genesis 12:6; Genesis 33:18. Deuteronomy 11:31 Joshua 8:33) delen, en het dal van Sukkoth, in het Oostjordaanland (Genesis 33:17. Joshua 13:27. Judges 8:4), zal ik afmeten 2).

1) De grootste belofte in 2 Samuel 7:9, is wel genoegzaam, om de zekerheid, waarmee David zich in het vrije en vaste bezit van het land weet, en zich reeds meester acht van de naburige volken, voor wie zij zich moeten buigen, te wettigen; misschien is Psalms 60:8-Psalms 60:10 slechts ene dichterlijke Reproductie van deze; het is ook mogelijk, dat in dien tijd, toen Edom het prijsgegevene Juda bedreigde, David van den Hogepriester door middel van de Uriem en Thummin ene Godsspraak ontving, die hem van het onbetwistbaar bezit van het heilige land en van de opperheerschappij over de nabij wonende volken verzekerde..

2) Deze uitdrukkingen betekenen wel in het algemeen de vrije dispositie; de keuze wordt echter daar, uit slechts verklaard, dat het volk, in welks naam David spreekt, tot het tijdpunt teruggaat, toen de belofte gegeven werd (Joshua 13:7; Joshua 18:5)..

Vers 9

9. Gilead, zo mag ik spreken, van mijn onbetwistbaar eigendomsrecht zeker, is mijn, en Manasse, gelijk Gilead aan gindse zijde van den Jordaan gelegen, vroeger het gebied van Og, den koning van Basan, omvattende (Deuteronomy 3:10, Numbers 32:1), is mijn, en Efraïm het noordelijke land aan deze zijde van den Jordaan, is de sterkte mijns hoofds, is als een beschermende helper Juda, het zuidelijke land, is mijn wetgever, het heeft den heerschersstaf (Genesis 49:10. Numbers 21:18).

Vers 9

9. Gilead, zo mag ik spreken, van mijn onbetwistbaar eigendomsrecht zeker, is mijn, en Manasse, gelijk Gilead aan gindse zijde van den Jordaan gelegen, vroeger het gebied van Og, den koning van Basan, omvattende (Deuteronomy 3:10, Numbers 32:1), is mijn, en Efraïm het noordelijke land aan deze zijde van den Jordaan, is de sterkte mijns hoofds, is als een beschermende helper Juda, het zuidelijke land, is mijn wetgever, het heeft den heerschersstaf (Genesis 49:10. Numbers 21:18).

Vers 10

10. De vijanden van mijn land kunnen mij niets ontnemen, maar moeten zich aan mij onderwerpen. Moab, aan de zuidoostzijde der Dode Zee (Numbers 21:11 ) is mijn waspot 1), is tot smadelijke onderdanigheid onder mij bestemd; op Edom, ten zuiden van de Dode Zee (Numbers 20:17 ) zal ik mijn schoen werpen 2), hem zal ik als den geringsten slaaf bij het uittrekken mijn voetzool toewerpen. Juich over mij, mij als uwen heer en koning erkennende, o gij inwoners van Palestina (liever: van Filistaea, het land aan de zuidkust der Middellandse zee, Joshua 13:2 )!

1) Den Perzischen koning werd in het veld en op reis door een hoog dienaar een wasbekken nagedragen. Moab, zegt de Psalmist, wacht hem niet slechts met het wasbekken op, maar dient zelfs als zodanig..

2) Wanneer men, van plan de voeten te wassen, zijne uitgetrokkene schoenen iemand toewerpt, opdat hij die berge of reinige, zo is deze niet iemand, dien men behoeft te ontzien, maar de geringste slaaf (vgl. Matthew 3:11. Acts 13:25)..

11.

III. Psalms 60:11-Psalms 60:14. Terwijl David nu zijner blik voorwaarts richt op den krijgstocht van zijn leger tegen de Edomieten, weet hij, dat dezelfde God, die zijn aangezicht in een ogenblik van toorn een weinig van Israël verborgen heeft (Isaiah 54:8), en het land door deze boze vijanden zo kwalijk heeft laten verwoesten, nu met zijn leger uittrekt en als overwinnaar hem voorgaat. Met Hem alleen zal dan de krijgstocht geschieden, zonder dat hij menselijke bondgenootschap behoeft. Edoms hoofdstad zal vallen, hoe oninneembaar die ook schijne (Obadiah 1:1:3,. Edoms volk zal onder de voeten worden getreden, zo zeker als in Gods raad zijne onderwerping onder Israël bepaald is.

Vers 10

10. De vijanden van mijn land kunnen mij niets ontnemen, maar moeten zich aan mij onderwerpen. Moab, aan de zuidoostzijde der Dode Zee (Numbers 21:11 ) is mijn waspot 1), is tot smadelijke onderdanigheid onder mij bestemd; op Edom, ten zuiden van de Dode Zee (Numbers 20:17 ) zal ik mijn schoen werpen 2), hem zal ik als den geringsten slaaf bij het uittrekken mijn voetzool toewerpen. Juich over mij, mij als uwen heer en koning erkennende, o gij inwoners van Palestina (liever: van Filistaea, het land aan de zuidkust der Middellandse zee, Joshua 13:2 )!

1) Den Perzischen koning werd in het veld en op reis door een hoog dienaar een wasbekken nagedragen. Moab, zegt de Psalmist, wacht hem niet slechts met het wasbekken op, maar dient zelfs als zodanig..

2) Wanneer men, van plan de voeten te wassen, zijne uitgetrokkene schoenen iemand toewerpt, opdat hij die berge of reinige, zo is deze niet iemand, dien men behoeft te ontzien, maar de geringste slaaf (vgl. Matthew 3:11. Acts 13:25)..

11.

III. Psalms 60:11-Psalms 60:14. Terwijl David nu zijner blik voorwaarts richt op den krijgstocht van zijn leger tegen de Edomieten, weet hij, dat dezelfde God, die zijn aangezicht in een ogenblik van toorn een weinig van Israël verborgen heeft (Isaiah 54:8), en het land door deze boze vijanden zo kwalijk heeft laten verwoesten, nu met zijn leger uittrekt en als overwinnaar hem voorgaat. Met Hem alleen zal dan de krijgstocht geschieden, zonder dat hij menselijke bondgenootschap behoeft. Edoms hoofdstad zal vallen, hoe oninneembaar die ook schijne (Obadiah 1:1:3,. Edoms volk zal onder de voeten worden getreden, zo zeker als in Gods raad zijne onderwerping onder Israël bepaald is.

Vers 11

11. Wie, daar ik een zo vast woord van God heb, zal mij, nu het te doen is om zulk ene gehele vernietiging der vijanden, die ons zoveel leeds bereid hebben (Psalms 60:3), wie zal mij voeren in ene vaste stad, gelijk Petra, de in rotsen uitgehouwen hoofdstad der Edomieten (Numbers 20:17 ), ene zodanige is, die wegens die bijzondere ligging niet schijnt te kunnen veroverd worden (2 Kings 14:7)? Wie zal mij leiden tot in Edom, opdat ik ook daar teweegbrenge, wat van dat land (Psalms 60:10) gezegd is?

Met het doel van in bezitneming voor ogen gaat hij nu verder voort en zegt, dat hij het overige van God verwacht, ook dat hij, na de bezittingen der vijanden genomen te hebben, de overwinning volkomen heeft behaald. Want dewijl niet velen zich hevig verzetten, kon het schijnen, alsof hij voor den tijd had gejubeld. Maar dewijl God beloofd had, dat alle mededingende volken onder zijn macht en heerschappij zouden gebracht worden, zo besluit hij, dat er nog enige moeilijkheid en gevaar overbleef. Wanneer God hem voorging, zou hij onbekommerd voortgaan, wetende dat de uitkomst ontwijfelbaar zeker was. Onder de sterke stad hebben sommigen verstaan Rabath, de heerlijkheid van de Moabieten. Maar anderen leren meer juist, dat hier het enkelvoud staat voor het meervoud, en dat David onbepaald heeft gesproken van de steden der vijanden, waaruit zij besloten hadden, volstrekt niet te wijken, dewijl zij er op vertrouwden als op een veilig toevluchtsoord. Doch zelf bidt hij, dat God hem tot een leidsman zij, om die te bemachtigen, zodat Hij in den veldslag de overwinning bevordere.. 12. Zult Gij het niet zijn, o God! die ons, gelijk dit het geval was, toen de vijanden ons beangstigden, om onze zonden verstoten had, en voor wie wij (Psalms 44:10) zo weemoedig moesten klagen, omdat Gij niet uittoogt, o God met onze heirkrachten?

Wie Gods woord en belofte voor zich heeft, dien mogen alle daartegen strijdende ervaringen in zijne hoop op zegen niet doen wankelen; zij mogen voor hem slechts geloofsbeproevingen zijn. Alle tegenstand zij slechts voor hem als ene lichte wolk, door welke de zon des heils zeker op den juisten tijd zal doorbreken..

Vers 11

11. Wie, daar ik een zo vast woord van God heb, zal mij, nu het te doen is om zulk ene gehele vernietiging der vijanden, die ons zoveel leeds bereid hebben (Psalms 60:3), wie zal mij voeren in ene vaste stad, gelijk Petra, de in rotsen uitgehouwen hoofdstad der Edomieten (Numbers 20:17 ), ene zodanige is, die wegens die bijzondere ligging niet schijnt te kunnen veroverd worden (2 Kings 14:7)? Wie zal mij leiden tot in Edom, opdat ik ook daar teweegbrenge, wat van dat land (Psalms 60:10) gezegd is?

Met het doel van in bezitneming voor ogen gaat hij nu verder voort en zegt, dat hij het overige van God verwacht, ook dat hij, na de bezittingen der vijanden genomen te hebben, de overwinning volkomen heeft behaald. Want dewijl niet velen zich hevig verzetten, kon het schijnen, alsof hij voor den tijd had gejubeld. Maar dewijl God beloofd had, dat alle mededingende volken onder zijn macht en heerschappij zouden gebracht worden, zo besluit hij, dat er nog enige moeilijkheid en gevaar overbleef. Wanneer God hem voorging, zou hij onbekommerd voortgaan, wetende dat de uitkomst ontwijfelbaar zeker was. Onder de sterke stad hebben sommigen verstaan Rabath, de heerlijkheid van de Moabieten. Maar anderen leren meer juist, dat hier het enkelvoud staat voor het meervoud, en dat David onbepaald heeft gesproken van de steden der vijanden, waaruit zij besloten hadden, volstrekt niet te wijken, dewijl zij er op vertrouwden als op een veilig toevluchtsoord. Doch zelf bidt hij, dat God hem tot een leidsman zij, om die te bemachtigen, zodat Hij in den veldslag de overwinning bevordere.. 12. Zult Gij het niet zijn, o God! die ons, gelijk dit het geval was, toen de vijanden ons beangstigden, om onze zonden verstoten had, en voor wie wij (Psalms 44:10) zo weemoedig moesten klagen, omdat Gij niet uittoogt, o God met onze heirkrachten?

Wie Gods woord en belofte voor zich heeft, dien mogen alle daartegen strijdende ervaringen in zijne hoop op zegen niet doen wankelen; zij mogen voor hem slechts geloofsbeproevingen zijn. Alle tegenstand zij slechts voor hem als ene lichte wolk, door welke de zon des heils zeker op den juisten tijd zal doorbreken..

Vers 13

13. Zeker! Gij zult met ons gaan, daar Gij U van Uwen toorn hebt afgekeerd, en nu wij weten, dat Gij die breuke weer wilt helen, (Psalms 60:3, Psalms 60:4) bidden wij met vol geloofsvertrouwen: Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, dat wij van onze verdrukkers verlost worden (Psalms 60:7), want `s mensen heil is ijdelheid 1) gelijk wij onlangs nog aan de Syriërs van Mesopotamië en van Zoba gezien hebben, die, ondanks hun wederkerige verbintenis voor ons moesten bukken, en zo willen ook wij in den strijd, die ons wacht, ons niet bekommeren, of wij bondgenoten hebben of niet.

1) In dit vers wordt ons de aard van het ware geloof getoond. David gelooft, dat hij bij niemand, dan bij God, hulpe en uitkomst had te verwachten. Maar ook, dat God uitkomst kan, en wat alles afdoet, zal geven. En daarom neemt hij vertrouwend de toevlucht tot zijn God, maar door en in het geloof is hij ook van de overwinning zeker. Want zegt hij: In God zullen wij kloeke daden doen. Door het geloof bezit hij reeds in beginsel waarom hij smeekt. En daarom is David ook in dezen Psalm, waarin hij als smekeling voor zijn God ligt, waarlijk een grote in Israël, een held, die uit zwakheid krachten heeft verkregen.

Vers 13

13. Zeker! Gij zult met ons gaan, daar Gij U van Uwen toorn hebt afgekeerd, en nu wij weten, dat Gij die breuke weer wilt helen, (Psalms 60:3, Psalms 60:4) bidden wij met vol geloofsvertrouwen: Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, dat wij van onze verdrukkers verlost worden (Psalms 60:7), want `s mensen heil is ijdelheid 1) gelijk wij onlangs nog aan de Syriërs van Mesopotamië en van Zoba gezien hebben, die, ondanks hun wederkerige verbintenis voor ons moesten bukken, en zo willen ook wij in den strijd, die ons wacht, ons niet bekommeren, of wij bondgenoten hebben of niet.

1) In dit vers wordt ons de aard van het ware geloof getoond. David gelooft, dat hij bij niemand, dan bij God, hulpe en uitkomst had te verwachten. Maar ook, dat God uitkomst kan, en wat alles afdoet, zal geven. En daarom neemt hij vertrouwend de toevlucht tot zijn God, maar door en in het geloof is hij ook van de overwinning zeker. Want zegt hij: In God zullen wij kloeke daden doen. Door het geloof bezit hij reeds in beginsel waarom hij smeekt. En daarom is David ook in dezen Psalm, waarin hij als smekeling voor zijn God ligt, waarlijk een grote in Israël, een held, die uit zwakheid krachten heeft verkregen.

Vers 14

14. In God, in bondgenootschap met Hem, zullen wij kloeke daden doen (Psalms 18:30) en Hij zal, gelijk Hij lang te voren (Numbers 24:18) ons heeft laten verzekeren, en reeds in Psalms 44:6 uitgesproken is, onze wederpartijders vertreden (vgl. de vervulling 2 Samuel 8:14).

Uit dit kostelijk versje leren wij de ware wijze van oorlogvoeren tegen allen, tegen in- en uitwendige vijanden, ja de ware handelwijze in het rijk Gods in `t algemeen, zo als dan ook Zinzendorf, een der gezegendste bouwlieden in het Godsrijk (geb. 1700+1760) dit woordje: "In God zullen wij kloeke daden doen," tot zijn Symbolum (zijne lievelingsspreuk) gekozen had..

Vers 14

14. In God, in bondgenootschap met Hem, zullen wij kloeke daden doen (Psalms 18:30) en Hij zal, gelijk Hij lang te voren (Numbers 24:18) ons heeft laten verzekeren, en reeds in Psalms 44:6 uitgesproken is, onze wederpartijders vertreden (vgl. de vervulling 2 Samuel 8:14).

Uit dit kostelijk versje leren wij de ware wijze van oorlogvoeren tegen allen, tegen in- en uitwendige vijanden, ja de ware handelwijze in het rijk Gods in `t algemeen, zo als dan ook Zinzendorf, een der gezegendste bouwlieden in het Godsrijk (geb. 1700+1760) dit woordje: "In God zullen wij kloeke daden doen," tot zijn Symbolum (zijne lievelingsspreuk) gekozen had..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 60". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-60.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile