Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 64

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 64

PSALM 64.

GEBED OM BESCHERMING VAN LEVEN EN VAN GOEDEN NAAM.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 64

PSALM 64.

GEBED OM BESCHERMING VAN LEVEN EN VAN GOEDEN NAAM.

Vers 1

1. Een Psalm van David voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Naar alle waarschijnlijkheid is deze Psalm van David in dien tijd vervaardigd, toen de reeds lange tijd voorbereide opstand van zijnen zoon Absalom het uitbreken nabij was. (2 Samuel 15:6 ).

2.

Deze Psalm heeft, wat zijn inhoud betreft, veel overeenkomst met Psalms 7:1, 52. Vele uitleggers, plaatsen hem daarom in den tijd toen David zich nog aan Sauls hof bevond, en de verraderlijke en leugenachtige tongen hem zochten te doen vallen. De verwantschap met Psalms 58:1 is nog groter (Vergelijk Psalms 58:3, Psalms 58:8, Psalms 58:11 met Psalms 64:7, Psalms 64:4, Psalms 64:11); onze Psalm is echter voor een enigszins latere te houden, toen aan Absalom's partij het werk gelukt was, en zij reeds de regering in handen hadden.

I. Psalms 64:2-Psalms 64:7. David roept om bewaring tegenover de bozen; beschildert wat zij al hebben aangewend tot zijn verderf. Reeds is het hun in zoverre gelukt, dat nu tot uitvoering moet komen, wat men in het geheim tegen hem beraadslaagd en besloten heeft. 2. Hoor, o God! mijne stem in mijn geklag; mijn hulpgeschrei, dat uit een diep bewogen hart voortkomt; behoed mijn leven voor des vijands schrik 1), voor den vijand, van wie voor mij zo vele gevaren en verschrikkingen uitgaan.

1) David getuigt hier, dat ofschoon hij door een grote menigte wordt bestookt, de bescherming voor hem voldoende is, welke hij van den hemel begeert. Ook zijn zaak dringt hij aan met te wijzen op de boosheid en goddeloosheid der vijanden. Want hoe onbillijker of wreder men met ons handelt, des te zekerder komen we tot het besluit, dat God ons genegen is..

Vers 1

1. Een Psalm van David voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Naar alle waarschijnlijkheid is deze Psalm van David in dien tijd vervaardigd, toen de reeds lange tijd voorbereide opstand van zijnen zoon Absalom het uitbreken nabij was. (2 Samuel 15:6 ).

2.

Deze Psalm heeft, wat zijn inhoud betreft, veel overeenkomst met Psalms 7:1, 52. Vele uitleggers, plaatsen hem daarom in den tijd toen David zich nog aan Sauls hof bevond, en de verraderlijke en leugenachtige tongen hem zochten te doen vallen. De verwantschap met Psalms 58:1 is nog groter (Vergelijk Psalms 58:3, Psalms 58:8, Psalms 58:11 met Psalms 64:7, Psalms 64:4, Psalms 64:11); onze Psalm is echter voor een enigszins latere te houden, toen aan Absalom's partij het werk gelukt was, en zij reeds de regering in handen hadden.

I. Psalms 64:2-Psalms 64:7. David roept om bewaring tegenover de bozen; beschildert wat zij al hebben aangewend tot zijn verderf. Reeds is het hun in zoverre gelukt, dat nu tot uitvoering moet komen, wat men in het geheim tegen hem beraadslaagd en besloten heeft. 2. Hoor, o God! mijne stem in mijn geklag; mijn hulpgeschrei, dat uit een diep bewogen hart voortkomt; behoed mijn leven voor des vijands schrik 1), voor den vijand, van wie voor mij zo vele gevaren en verschrikkingen uitgaan.

1) David getuigt hier, dat ofschoon hij door een grote menigte wordt bestookt, de bescherming voor hem voldoende is, welke hij van den hemel begeert. Ook zijn zaak dringt hij aan met te wijzen op de boosheid en goddeloosheid der vijanden. Want hoe onbillijker of wreder men met ons handelt, des te zekerder komen we tot het besluit, dat God ons genegen is..

Vers 3

3. Verberg mij, geef mij door Uw tussenbeide treden bescherming voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor hun geheime samenkomsten, waarin zij onheil tegen mij besluiten, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid, voor hun geschreeuw, waarmee zij, zeker van hun zaak, tot uitvoering der geheime plannen overgaan.

Vers 3

3. Verberg mij, geef mij door Uw tussenbeide treden bescherming voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor hun geheime samenkomsten, waarin zij onheil tegen mij besluiten, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid, voor hun geschreeuw, waarmee zij, zeker van hun zaak, tot uitvoering der geheime plannen overgaan.

Vers 4

4. Zij zijn toch niets dan booswichten, die hun tong scherpen als een zwaard (Psalms 57:5); een bitter woord aanleggen als hunnen pijl (Psalms 58:8).

Vers 4

4. Zij zijn toch niets dan booswichten, die hun tong scherpen als een zwaard (Psalms 57:5); een bitter woord aanleggen als hunnen pijl (Psalms 58:8).

Vers 5

5. Om in verborgene plaatsen, om uit schuilhoeken, aan sluipmoordenaars gelijk, die op enen weerlozen wandelaar loeren (Psalms 10:8), den oprechte die hun geen leed deed, te a) schieten: haastig, terwijl hij aan geen kwaad denkt, schieten zij naar hem, en vrezen niet voor God voor zijn gericht.

a) Psalms 11:2.

Vers 5

5. Om in verborgene plaatsen, om uit schuilhoeken, aan sluipmoordenaars gelijk, die op enen weerlozen wandelaar loeren (Psalms 10:8), den oprechte die hun geen leed deed, te a) schieten: haastig, terwijl hij aan geen kwaad denkt, schieten zij naar hem, en vrezen niet voor God voor zijn gericht.

a) Psalms 11:2.

Vers 6

6. Zij sterken zich zelven in ene boze zaak; zij zetten elkaar op om kwaad te doen; zij houden spraak, zij overleggen met elkaar van strikken te verbergen, om daardoor den onschuldige te vangen; zij zeggen elkaar in de goddeloosheid sterkende: Wie zal ze zien? Voor mensen menen zij, dat zij het te listig hebben aangelegd, dan dat deze ze zouden opmerken; aan God denken zij niet (Psalms 10:11, Psalms 10:13).

Vers 6

6. Zij sterken zich zelven in ene boze zaak; zij zetten elkaar op om kwaad te doen; zij houden spraak, zij overleggen met elkaar van strikken te verbergen, om daardoor den onschuldige te vangen; zij zeggen elkaar in de goddeloosheid sterkende: Wie zal ze zien? Voor mensen menen zij, dat zij het te listig hebben aangelegd, dan dat deze ze zouden opmerken; aan God denken zij niet (Psalms 10:11, Psalms 10:13).

Vers 7

7. Zij doorzoeken, verzinnen allerlei schalksheid; zij studeren er op, om hun plannen zo boos mogelijk in te richten (Psalms 58:3); ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is, en zij menen in hunnen hoogmoed, dat zij alle dingen hebben doorvorst, dat hun onvermoeid zoeken hen achter alles heeft doen komen, zodat zij zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart 1) kennen.

1) In het Hebreeën wekereb isch weleeb amok. Dit kan ook vertaald worden en onzes inziens is dit beter: En het binnenste van een man, en zijn hart is diep. Hiermede besluit David de schildering van zijne vijanden van hetgeen zij spreken en bedenken. Waar zij hem vervolgen met boze woorden, waar die woorden als pijlen moesten dienen, om hem te doorwonden, waar zij allerlei plannen en schurkenstreken uitdachten, om hem te kwellen en hij dit alles heeft opgesomd, sluit hij met de ironische opmerking, dat het hart van een mens, dat zijn binnenste een diepe put is, waaruit alles opborrelt en waarvan men nooit te veel kan verwachten. 8.

II. Psalms 64:8-Psalms 64:11. Hoe wanhopig ook de tegenwoordige toestand van den zanger schijnt, omdat de plannen der tegenpartijen tot rijpheid gekomen zijn; toch is er gene wanhoop in zijn hart, dat vast is in geloof; integendeel hij weet dat zij te nader aan hun verderf zijn, hoe nader zij aan hun doel menen te zijn. Ten opzichte van deze gedachte heeft onze Psalm overeenkomst met den gelijktijdigen 11den Psalm.

Vers 7

7. Zij doorzoeken, verzinnen allerlei schalksheid; zij studeren er op, om hun plannen zo boos mogelijk in te richten (Psalms 58:3); ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is, en zij menen in hunnen hoogmoed, dat zij alle dingen hebben doorvorst, dat hun onvermoeid zoeken hen achter alles heeft doen komen, zodat zij zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart 1) kennen.

1) In het Hebreeën wekereb isch weleeb amok. Dit kan ook vertaald worden en onzes inziens is dit beter: En het binnenste van een man, en zijn hart is diep. Hiermede besluit David de schildering van zijne vijanden van hetgeen zij spreken en bedenken. Waar zij hem vervolgen met boze woorden, waar die woorden als pijlen moesten dienen, om hem te doorwonden, waar zij allerlei plannen en schurkenstreken uitdachten, om hem te kwellen en hij dit alles heeft opgesomd, sluit hij met de ironische opmerking, dat het hart van een mens, dat zijn binnenste een diepe put is, waaruit alles opborrelt en waarvan men nooit te veel kan verwachten. 8.

II. Psalms 64:8-Psalms 64:11. Hoe wanhopig ook de tegenwoordige toestand van den zanger schijnt, omdat de plannen der tegenpartijen tot rijpheid gekomen zijn; toch is er gene wanhoop in zijn hart, dat vast is in geloof; integendeel hij weet dat zij te nader aan hun verderf zijn, hoe nader zij aan hun doel menen te zijn. Ten opzichte van deze gedachte heeft onze Psalm overeenkomst met den gelijktijdigen 11den Psalm.

Vers 8

8. Maar God zal hen, die hun pijlen reeds gereed hebben om de vromen te doen vallen (Psalms 64:5), haastig met enen pijl schieten (Psalms 7:12), met den pijl Zijner gerichten; hun plagen, hun wonden zijn er, de tijd van hunnen val is gekomen.

Vers 8

8. Maar God zal hen, die hun pijlen reeds gereed hebben om de vromen te doen vallen (Psalms 64:5), haastig met enen pijl schieten (Psalms 7:12), met den pijl Zijner gerichten; hun plagen, hun wonden zijn er, de tijd van hunnen val is gekomen.

Vers 9

9. En hun tong, waarmee zij anderen willen doen vallen, zal hen doen aanstoten tegen zich zelven 1), zij zullen zich zelven in den strik brengen; een ieder, die hen ziet, zal zich wegpakken, zal van hen wegvluchten met verachting, omdat hun schandelijke listen openbaar geworden zijn.

1) Met andere woorden, op hem komt hun tong neer. Zij zullen vallen in de kuil, die zij voor een ander gegraven hebben. David rekent hier met het jus talionis, met het recht der wedervergelding. En in dit alles zal niet David, maar God zelf verheerlijkt worden. Want in Psalms 64:10 spreekt hij het duidelijk uit, dat Gods werk verkondigd wordt, en Zijn doen doorzien, n.l. dat Hij den goddelozen wel een tijd lang laat begaan tegen de kinderen Gods, maar eindelijk ook Zijne goddelijk tot hiertoe en niet verder uitspreekt.

Vers 9

9. En hun tong, waarmee zij anderen willen doen vallen, zal hen doen aanstoten tegen zich zelven 1), zij zullen zich zelven in den strik brengen; een ieder, die hen ziet, zal zich wegpakken, zal van hen wegvluchten met verachting, omdat hun schandelijke listen openbaar geworden zijn.

1) Met andere woorden, op hem komt hun tong neer. Zij zullen vallen in de kuil, die zij voor een ander gegraven hebben. David rekent hier met het jus talionis, met het recht der wedervergelding. En in dit alles zal niet David, maar God zelf verheerlijkt worden. Want in Psalms 64:10 spreekt hij het duidelijk uit, dat Gods werk verkondigd wordt, en Zijn doen doorzien, n.l. dat Hij den goddelozen wel een tijd lang laat begaan tegen de kinderen Gods, maar eindelijk ook Zijne goddelijk tot hiertoe en niet verder uitspreekt.

Vers 10

10. En alle mensen zullen vrezen, wanneer zij de gerichten Gods over hen zien, en in heiligen eerbied (Psalms 52:1 8)Gods werk verkondigen, en Zijn doen verstandelijk aanmerken; zij zullen het ter harte nemen als de daad van den rechtvaardigen vergelder (Psalms 58:12).

Vers 10

10. En alle mensen zullen vrezen, wanneer zij de gerichten Gods over hen zien, en in heiligen eerbied (Psalms 52:1 8)Gods werk verkondigen, en Zijn doen verstandelijk aanmerken; zij zullen het ter harte nemen als de daad van den rechtvaardigen vergelder (Psalms 58:12).

Vers 11

11. De rechtvaardige, bevrijd van het najagen en van het geweld zijns tegenpartijen, zal zich verblijden in den HEERE, die hem gered heeft, en op Hem betrouwen, voor `t vervolg door deze ondervinding des te zekerder op Zijnen God geworden; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen, dat zij in hunnen God zulk een krachtigen Helper hebben (Psalms 68:4).

Gelijk de pijl snel zijn doel bereikt, zo zal God snel en plotseling de lasteraars en leugensprekers de verdiende straf doen ondervinden. Hij zal hun droevige dagen verwekken; gelijk de lasteraars vergiftigde pijnen op de vromen afschieten en hen smartelijk wonden, zo zal God ook den lasteraars pijlen in het hart en in het geweten schieten, dat het hun ook smart doet. Al slaapt het geweten ook lang, al toeft de Heere met Zijn gericht, zo blijft toch de straf niet uit; zij komt dikwijls onverwacht, als bij Saul en Achitfel, de vijanden en vervolgers van David en bij Judas, den verrader des Heren. Behalve de pijlen van het geweten heeft God nog andere straffen, met welke Hij de lasteraars en leugenaars bezoekt. Het lid, waarmee zij anderen schade aandoen, moet hun tot schade zijn; hun eigene tong moet hun tot een valstrik en tot een net worden; terwijl zij anderen tot een spot willen maken, laden zij op zich zelven schande en spot. Spreukenekt men goed van den naaste, en troost en zegent men hem, zo mag men hetzelfde verwachten, namelijk troost en zegen; wie echter den naaste belastert, en hem door liegen benadeelt, die moet hetzelfde verwachten, want er staat geschreven: "Wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien.".

Vers 11

11. De rechtvaardige, bevrijd van het najagen en van het geweld zijns tegenpartijen, zal zich verblijden in den HEERE, die hem gered heeft, en op Hem betrouwen, voor `t vervolg door deze ondervinding des te zekerder op Zijnen God geworden; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen, dat zij in hunnen God zulk een krachtigen Helper hebben (Psalms 68:4).

Gelijk de pijl snel zijn doel bereikt, zo zal God snel en plotseling de lasteraars en leugensprekers de verdiende straf doen ondervinden. Hij zal hun droevige dagen verwekken; gelijk de lasteraars vergiftigde pijnen op de vromen afschieten en hen smartelijk wonden, zo zal God ook den lasteraars pijlen in het hart en in het geweten schieten, dat het hun ook smart doet. Al slaapt het geweten ook lang, al toeft de Heere met Zijn gericht, zo blijft toch de straf niet uit; zij komt dikwijls onverwacht, als bij Saul en Achitfel, de vijanden en vervolgers van David en bij Judas, den verrader des Heren. Behalve de pijlen van het geweten heeft God nog andere straffen, met welke Hij de lasteraars en leugenaars bezoekt. Het lid, waarmee zij anderen schade aandoen, moet hun tot schade zijn; hun eigene tong moet hun tot een valstrik en tot een net worden; terwijl zij anderen tot een spot willen maken, laden zij op zich zelven schande en spot. Spreukenekt men goed van den naaste, en troost en zegent men hem, zo mag men hetzelfde verwachten, namelijk troost en zegen; wie echter den naaste belastert, en hem door liegen benadeelt, die moet hetzelfde verwachten, want er staat geschreven: "Wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien.".

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 64". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-64.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile