Lectionary Calendar
Thursday, May 30th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 66

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 66

PSALM 66. LOFZANG OVER GODS WONDERBARE WERKEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 66

PSALM 66. LOFZANG OVER GODS WONDERBARE WERKEN.

Vers 1

1. Een lied, een Psalm (1 Chronicles 25:31 ), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Bij den vorigen Psalm vonden wij gene aanleiding om van het opschrift af te wijken, en de geschiedkundige aanleiding te zoeken in den tijd van nieuwen bloei en heerlijken wasdom, die onder Hizkia's regering na de nederlaag van het Assyrische leger voor het rijk van Juda, ook wat de vruchtbaarheid van den grond betreft, gezien werd. Bij dezen Psalm verenigen wij ons met vol vertrouwen met die uitleggers, die dezen voor een gelijktijdigen met Psalms 46:1 houden, en in de eerste plaats daarin een danklied van het gehele volk zien, (Psalms 66:2-Psalms 66:12) vervolgens van enen bijzonder gezegenden koning (Psalms 66:13-Psalms 66:20), voor de redding uit den Assyrischen nood (2 Kings 18:13-2 Kings 19:39).

I. Psalms 66:2-Psalms 66:4. Dadelijk bij het begin spreekt zich het gevoel uit dat de harten der bij het heiligdom verzamelde gemeente hoofdzakelijk gevoelt; het is gejubel, en wel een zo groot, dat de gehele wereld tot deelneming daaraan opgeroepen wordt.

Juicht Gode, gij ganse aarde 1).

1) De heilige kerk door de gehele wereld is hier opgeroepen om hare stem tot dankzegging te verheffen, om dien naam te verheerlijken, die boven elken naam is, om den lof van Jezus groot te maken, beide door woord en daad, opdat de anderen ook mogen opgewekt worden Hem eveneens te roemen..

In `t Latijn: Jubilate Deo, omnis terra. Naar dit begin heeft de derde Zondag na Pinksteren zijnen naam. Reeds in de Septuaginta en vervolgens in de Griekse kerk, heet de Psalm qalmov anastasewv (opstandingspsalm) met het oog op Psalms 66:12..

Onder den overstelpenden indruk van `s Heren grote en luisterrijke daden, roepen zij de ganse aarde op, om Gode de ere Zijns naams te geven en de ere van Zijn lof met Psalmen te prijzen. `s Heren grote en vreselijke werken zijn ene openbaring van Zijn heerlijke Naam, ook de Heidenen tot aan de einden der aarde. Wat de Heere aan Israël, zijn volk doet, dat doet Hij ook, opdat Zijn naam verhoogd zou worden op de ganse aarde. En het Israël van Hizkia's dagen vertrouwt dat aangezicht Gods en roept daarom nog eenmaal (Psalms 66:8): Looft, gij volken! onzen God, en laat horen de stem Zijns roems..

Vers 1

1. Een lied, een Psalm (1 Chronicles 25:31 ), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Bij den vorigen Psalm vonden wij gene aanleiding om van het opschrift af te wijken, en de geschiedkundige aanleiding te zoeken in den tijd van nieuwen bloei en heerlijken wasdom, die onder Hizkia's regering na de nederlaag van het Assyrische leger voor het rijk van Juda, ook wat de vruchtbaarheid van den grond betreft, gezien werd. Bij dezen Psalm verenigen wij ons met vol vertrouwen met die uitleggers, die dezen voor een gelijktijdigen met Psalms 46:1 houden, en in de eerste plaats daarin een danklied van het gehele volk zien, (Psalms 66:2-Psalms 66:12) vervolgens van enen bijzonder gezegenden koning (Psalms 66:13-Psalms 66:20), voor de redding uit den Assyrischen nood (2 Kings 18:13-2 Kings 19:39).

I. Psalms 66:2-Psalms 66:4. Dadelijk bij het begin spreekt zich het gevoel uit dat de harten der bij het heiligdom verzamelde gemeente hoofdzakelijk gevoelt; het is gejubel, en wel een zo groot, dat de gehele wereld tot deelneming daaraan opgeroepen wordt.

Juicht Gode, gij ganse aarde 1).

1) De heilige kerk door de gehele wereld is hier opgeroepen om hare stem tot dankzegging te verheffen, om dien naam te verheerlijken, die boven elken naam is, om den lof van Jezus groot te maken, beide door woord en daad, opdat de anderen ook mogen opgewekt worden Hem eveneens te roemen..

In `t Latijn: Jubilate Deo, omnis terra. Naar dit begin heeft de derde Zondag na Pinksteren zijnen naam. Reeds in de Septuaginta en vervolgens in de Griekse kerk, heet de Psalm qalmov anastasewv (opstandingspsalm) met het oog op Psalms 66:12..

Onder den overstelpenden indruk van `s Heren grote en luisterrijke daden, roepen zij de ganse aarde op, om Gode de ere Zijns naams te geven en de ere van Zijn lof met Psalmen te prijzen. `s Heren grote en vreselijke werken zijn ene openbaring van Zijn heerlijke Naam, ook de Heidenen tot aan de einden der aarde. Wat de Heere aan Israël, zijn volk doet, dat doet Hij ook, opdat Zijn naam verhoogd zou worden op de ganse aarde. En het Israël van Hizkia's dagen vertrouwt dat aangezicht Gods en roept daarom nog eenmaal (Psalms 66:8): Looft, gij volken! onzen God, en laat horen de stem Zijns roems..

Vers 2

2. Psalmzingt de eer Zijn naams, geeft Hem de eer, die Hem wegens Zijne grote daden toekomt; geeft eer Zijnen lof (Psalms 29:1).

Vers 2

2. Psalmzingt de eer Zijn naams, geeft Hem de eer, die Hem wegens Zijne grote daden toekomt; geeft eer Zijnen lof (Psalms 29:1).

Vers 3

3. Zegt tot God, eert Hem met deze woorden: Hoe vreselijk (Psalms 65:6) zijt Gij in Uwe werken! Om de grootheid Uwer sterkte zullen zich Uwe vijanden geveinsdelijk aan U onderwerpen 1); zij kunnen niets tegen U, maar moeten hoe onwillig ook, onder Uwe almacht bukken (Psalms 18:45); zo groot is hun vreze dat zij huichelend den schijn van gehoorzaamheid aannemen. 1) Israël meer hier de Hoogheid Gods zo breed mogelijk uit. Het erkent en verheerlijkt hier de door niets te stuiten Almacht Gods. Zo heerlijk openbaart zich God en zal God Zijne Majesteit openbaren, dat de vijanden moeten bukken, al is het dan ook geveinsdelijk, tegen wil en dank. Dit is geheel in overeenstemming met de geschiedenis van vroeger, dit is profetie van hetgeen in latere eeuwen zal geschieden. De dichter is hier in waarheid Profeet. Want, ja, eenmaal heeft Farao voor Jehova gebukt. Assyrië's koning is voor de tekenen Zijner Majesteit op de vlucht geslagen. Straks zal Kores zich als knecht des Heren openbaren en eenmaal als de tijd vervuld is, zal het lied gehoord worden: De koninkrijken zijn geworden onzes Gods en van Zijnen Christus. Vrijwillig of gedwongen, eenmaal zullen allen buigen of bukken voor den hogen God.

Vers 3

3. Zegt tot God, eert Hem met deze woorden: Hoe vreselijk (Psalms 65:6) zijt Gij in Uwe werken! Om de grootheid Uwer sterkte zullen zich Uwe vijanden geveinsdelijk aan U onderwerpen 1); zij kunnen niets tegen U, maar moeten hoe onwillig ook, onder Uwe almacht bukken (Psalms 18:45); zo groot is hun vreze dat zij huichelend den schijn van gehoorzaamheid aannemen. 1) Israël meer hier de Hoogheid Gods zo breed mogelijk uit. Het erkent en verheerlijkt hier de door niets te stuiten Almacht Gods. Zo heerlijk openbaart zich God en zal God Zijne Majesteit openbaren, dat de vijanden moeten bukken, al is het dan ook geveinsdelijk, tegen wil en dank. Dit is geheel in overeenstemming met de geschiedenis van vroeger, dit is profetie van hetgeen in latere eeuwen zal geschieden. De dichter is hier in waarheid Profeet. Want, ja, eenmaal heeft Farao voor Jehova gebukt. Assyrië's koning is voor de tekenen Zijner Majesteit op de vlucht geslagen. Straks zal Kores zich als knecht des Heren openbaren en eenmaal als de tijd vervuld is, zal het lied gehoord worden: De koninkrijken zijn geworden onzes Gods en van Zijnen Christus. Vrijwillig of gedwongen, eenmaal zullen allen buigen of bukken voor den hogen God.

Vers 4

4. De ganse aarde, die door de hulp aan David's stad mede tot rust komt (Psalms 46:10 ), aanbidde U met vrijwillige hulde, en psalmzinge U, zij psalmzinge Uwen naam. Sela. (Psalms 3:3)

5.

II. Psalms 66:5-Psalms 66:7. Van de wondervolle daad Gods die onlangs geschiedde (Psalms 66:3) wendt zich het oog der gemeente tot die grote daad in `t verledene, in welke zich de tegenwoordige als in haar voorbeeld afspiegelt tot de geschiedenis van het droog worden der Schelfzee, in den tijd der verlossing uit Egypte en aan den Jordaan ten tijde van den intocht in Kanan. Uit hetgeen vroeger zowel als nu geschied was, wordt het besluit getrokken, dat de gehele wereldgeschiedenis onder de leiding van Gods almachtige hand staat, tegen wie gene macht ter wereld iets vermag.

Vers 4

4. De ganse aarde, die door de hulp aan David's stad mede tot rust komt (Psalms 46:10 ), aanbidde U met vrijwillige hulde, en psalmzinge U, zij psalmzinge Uwen naam. Sela. (Psalms 3:3)

5.

II. Psalms 66:5-Psalms 66:7. Van de wondervolle daad Gods die onlangs geschiedde (Psalms 66:3) wendt zich het oog der gemeente tot die grote daad in `t verledene, in welke zich de tegenwoordige als in haar voorbeeld afspiegelt tot de geschiedenis van het droog worden der Schelfzee, in den tijd der verlossing uit Egypte en aan den Jordaan ten tijde van den intocht in Kanan. Uit hetgeen vroeger zowel als nu geschied was, wordt het besluit getrokken, dat de gehele wereldgeschiedenis onder de leiding van Gods almachtige hand staat, tegen wie gene macht ter wereld iets vermag.

Vers 5

5. Komt, gij, die het bewijs van Gods macht en grootheid wilt aanschouwen, en ziet Gods daden: Hij is vreselijk van werking aan de mensen-kinderen, tot verwondering ook dergenen, wie Hij ten goede iets doet.

Vers 5

5. Komt, gij, die het bewijs van Gods macht en grootheid wilt aanschouwen, en ziet Gods daden: Hij is vreselijk van werking aan de mensen-kinderen, tot verwondering ook dergenen, wie Hij ten goede iets doet.

Vers 6

6. Gij hebt die bewijzen voor u in de gebeurtenis van het ogenblik (Psalms 46:9), en gij hebt het in de grootse geschiedenissen uit den vroegeren tijd. Hij heeft de zee, toen zij uit Egypte uittrokken (Exodus 14:21), veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier bij den intocht in Kanan (Joshua 3:14), daar hebben wij ons in Hem verblijd, wij Israëlieten waren toen gezegend en in God verheugd.

De zanger spreekt van het doorgaan door de Rode zee en den Jordaan niet als van iets, dat verleden, tot een bepaald tijdstip beperkt is, maar als op iets, dat naar zijn wezen door alle tijden voortduurt. Gods leiding van Zijn volk is een bestendig uitdrogen van zee en Jordaan, en de vreugde over Zijne grote daden verkrijgt steeds nieuwe stof..

Vers 6

6. Gij hebt die bewijzen voor u in de gebeurtenis van het ogenblik (Psalms 46:9), en gij hebt het in de grootse geschiedenissen uit den vroegeren tijd. Hij heeft de zee, toen zij uit Egypte uittrokken (Exodus 14:21), veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier bij den intocht in Kanan (Joshua 3:14), daar hebben wij ons in Hem verblijd, wij Israëlieten waren toen gezegend en in God verheugd.

De zanger spreekt van het doorgaan door de Rode zee en den Jordaan niet als van iets, dat verleden, tot een bepaald tijdstip beperkt is, maar als op iets, dat naar zijn wezen door alle tijden voortduurt. Gods leiding van Zijn volk is een bestendig uitdrogen van zee en Jordaan, en de vreugde over Zijne grote daden verkrijgt steeds nieuwe stof..

Vers 7

7. Hij heerst, deze is de ervaring, die zo heerlijk is bevestigd en onze stof tot vreugde is, Hij heerst eeuwiglijk met Zijne macht, alle heerschappij van de machten der wereld, hoe sterk ook, is daarom slechts een schijn, voor een ogenblik a); Zijne ogen houden wacht van den hemel als van een wachttoren, over de heidenen 1), onafgebroken ziet Hij op hen, dat zij de palen niet te buiten gaan, die Hij hun gesteld heeft. Laat de afvalligen, de weerspannelingen, die zich niet tot U keren, maar in overmoed zich op eigene macht verheffen, niet verhoogd worden, hun trotse plannen niet bereiken; laat hen tot den val komen. Sela (Psalms 3:3).

a) 2 Chronicles 16:9. Job 28:24. Psalms 33:13.

1) Ofschoon Hij onder de Wet eigenlijk de zetel Zijne, heerschappij gevestigd had in Judea, heeft echter Zijne Voorzienigheid zich over den gehelen aardbodem uitgestrekt. En het bijzonder gunstbewijs, waarmee Hij de kinderen van Abraham had begiftigd, uit kracht van het verbond, verhinderde Hem niet, om ook Zijn blik uit te strekken tot de Heidenen om ben te verzorgen en te voeden. Hij bevestigt, dat die heidenen voorwerpen zijn van Gods zorg, dewijl Hij ook daarom de straffen uitoefent. om hun misdaden en zonden. Zo erkent de Profeet van wege de uitkomst, dat geen deel van het menselijk geslacht door God wordt verwaarloosd, omdat Hij de goddelozen neersmijt. Ofschoon nu er veel verwarring in de wereld is, nooit toch doet Hij Zijne oordelen z geheim blijven, of enig bewijs er van, en wel de genoeg in het oog vallende, stelt Hij voor ogen van den zienden en oplettenden beschouwer..

Het schijnt wel, wanneer de scharen van veroveraars daar heen gaan, alsof alles zonder God ging; maar de Psalmist zingt tot vertroosting der gemeente: "Zijne ogen houden wacht over de heidenen," en...Hij heerst eeuwig met Zijne macht." Dat men ook weet, dat niemand op aarde macht heeft, dan aan wie Hij ze gegeven heeft en dat men ze daarom ook slechts zo lang zal hebben, als Hij ze wil laten behouden..

De algemene aanbidding, die aan Christus zal gegeven worden, zal Hem in de laatste dagen gegeven worden, wanneer Hij koning zal zijn over de gehele aarde, en Zijn naam, godsdienst en verheerlijking n. (Zechariah 14:9, Zechariah 14:16. Revelation 5:4). De persoon, het werk het koningschap, de genade en de heerlijkheid van Christus zal het onderwerp van hun zangen zijn..

8.

III. Psalms 66:8-Psalms 66:12. Onder herhaalde opwekking tot de volken, om in Israël's Gloria of loflied te delen, treedt de gemeente het voorwerp van haar jubelen steeds neer, hare zielen zijn van den dood tot het leven gered, hare voeten bewaard gebleven, om te wankelen tot vallens toe, hare angsten en noden hebben tot hare loutering gediend, en een heerlijk einde gehad.

Vers 7

7. Hij heerst, deze is de ervaring, die zo heerlijk is bevestigd en onze stof tot vreugde is, Hij heerst eeuwiglijk met Zijne macht, alle heerschappij van de machten der wereld, hoe sterk ook, is daarom slechts een schijn, voor een ogenblik a); Zijne ogen houden wacht van den hemel als van een wachttoren, over de heidenen 1), onafgebroken ziet Hij op hen, dat zij de palen niet te buiten gaan, die Hij hun gesteld heeft. Laat de afvalligen, de weerspannelingen, die zich niet tot U keren, maar in overmoed zich op eigene macht verheffen, niet verhoogd worden, hun trotse plannen niet bereiken; laat hen tot den val komen. Sela (Psalms 3:3).

a) 2 Chronicles 16:9. Job 28:24. Psalms 33:13.

1) Ofschoon Hij onder de Wet eigenlijk de zetel Zijne, heerschappij gevestigd had in Judea, heeft echter Zijne Voorzienigheid zich over den gehelen aardbodem uitgestrekt. En het bijzonder gunstbewijs, waarmee Hij de kinderen van Abraham had begiftigd, uit kracht van het verbond, verhinderde Hem niet, om ook Zijn blik uit te strekken tot de Heidenen om ben te verzorgen en te voeden. Hij bevestigt, dat die heidenen voorwerpen zijn van Gods zorg, dewijl Hij ook daarom de straffen uitoefent. om hun misdaden en zonden. Zo erkent de Profeet van wege de uitkomst, dat geen deel van het menselijk geslacht door God wordt verwaarloosd, omdat Hij de goddelozen neersmijt. Ofschoon nu er veel verwarring in de wereld is, nooit toch doet Hij Zijne oordelen z geheim blijven, of enig bewijs er van, en wel de genoeg in het oog vallende, stelt Hij voor ogen van den zienden en oplettenden beschouwer..

Het schijnt wel, wanneer de scharen van veroveraars daar heen gaan, alsof alles zonder God ging; maar de Psalmist zingt tot vertroosting der gemeente: "Zijne ogen houden wacht over de heidenen," en...Hij heerst eeuwig met Zijne macht." Dat men ook weet, dat niemand op aarde macht heeft, dan aan wie Hij ze gegeven heeft en dat men ze daarom ook slechts zo lang zal hebben, als Hij ze wil laten behouden..

De algemene aanbidding, die aan Christus zal gegeven worden, zal Hem in de laatste dagen gegeven worden, wanneer Hij koning zal zijn over de gehele aarde, en Zijn naam, godsdienst en verheerlijking n. (Zechariah 14:9, Zechariah 14:16. Revelation 5:4). De persoon, het werk het koningschap, de genade en de heerlijkheid van Christus zal het onderwerp van hun zangen zijn..

8.

III. Psalms 66:8-Psalms 66:12. Onder herhaalde opwekking tot de volken, om in Israël's Gloria of loflied te delen, treedt de gemeente het voorwerp van haar jubelen steeds neer, hare zielen zijn van den dood tot het leven gered, hare voeten bewaard gebleven, om te wankelen tot vallens toe, hare angsten en noden hebben tot hare loutering gediend, en een heerlijk einde gehad.

Vers 8

8. Looft, gij volken! onzen God; en laat horen de stem Zijns roems (Psalms 66:1).

Vers 8

8. Looft, gij volken! onzen God; en laat horen de stem Zijns roems (Psalms 66:1).

Vers 9

9. Die onze zielen op nieuw in het leven stelt, door ze te redden uit doodsgevaar, (Psalms 30:4) en niet toelaat, dat onze voet wankele, zodat wij zouden vallen, om niet weer op te staan.

Vers 9

9. Die onze zielen op nieuw in het leven stelt, door ze te redden uit doodsgevaar, (Psalms 30:4) en niet toelaat, dat onze voet wankele, zodat wij zouden vallen, om niet weer op te staan.

Vers 10

10. Want Gij hebt ons beproefd, o God! door velerlei noden ons geloof beproefd, gelijk men het metaal door vuur beproeft (Zechariah 13:9. 1 Peter 1:7); Gij hebt ons in den smeltoven geworpen en ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert, dat een lang voortgezet zuiveren van alle slijk nodig heeft (Psalms 12:7. Isaiah 1:25; Isaiah 48:10). 11. Gij had ons in het net gebracht, zodat geen uitweg meer scheen overgebleven te zijn, om ooit weer tot vrijheid te komen; Gij had enen engen band om onze lenden gelegd, zodat alle krachten verlamd waren (2 Kings 19:3).

Vers 10

10. Want Gij hebt ons beproefd, o God! door velerlei noden ons geloof beproefd, gelijk men het metaal door vuur beproeft (Zechariah 13:9. 1 Peter 1:7); Gij hebt ons in den smeltoven geworpen en ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert, dat een lang voortgezet zuiveren van alle slijk nodig heeft (Psalms 12:7. Isaiah 1:25; Isaiah 48:10). 11. Gij had ons in het net gebracht, zodat geen uitweg meer scheen overgebleven te zijn, om ooit weer tot vrijheid te komen; Gij had enen engen band om onze lenden gelegd, zodat alle krachten verlamd waren (2 Kings 19:3).

Vers 12

12. Gij had den mens, die in zijn grootsprekend, godlasterend optreden zich aanstelde, alsof hij de alvermogende bestuurder der wereld was (Isaiah 36:4; Isaiah 37:10), hoewel hij niets dan een ellendig sterveling is, aan wie gij spoedig een einde maakt (Psalms 9:20; Psalms 10:18. 9:19 10:18 Isaiah 51:12), Gij had hem op ons hoofd 1) doen rijden (Psalms 129:3. Isaiah 51:23), zodat de hoeven hunner paarden en de raderen hunner wagens ons dreigden te verpletteren; wij waren in het vuur en in het water gekomen, zodat wij van meer dan ene zijde in doodsgevaar waren (Isaiah 43:2), maar Gij hebt U zelven betoond die God te zijn, wiens rechterhand met een ruk alles kan veranderen (Psalms 77:11 Psalms 77:10), en ons uitgevoerd in ene overvloeiende verversing, ons uitgevoerd in ruimte en overvloed.

1) Aan de diepste vernedering en wreedste vertreding zijn zij onderworpen geweest. Het hoofd is het sieraad, het edelste deel, waardoor `s mensen hoogheid en heerschappij wordt aangewezen, en hierover had de vijand gereden, als over een weg. Hij had Israël's macht en aanzien vernederd tot de aarde toe, en zegevierend, als waren zij slaven, over hen geheerst. Maar de Heere had de kracht des vuurs van hen uitgedoofd, en de wateren niet over hun hoofd doen gaan, hen ter goeder ure uitgevoerd, en dat met ene overvloeiende verversing, zodat zij niet als ter nauwernood, maar met rust en blijdschap met vreugde en lof waren uitgevoerd..

De slotsom is, wanneer God de Zijnen door tijdelijke straffen hard kastijdt, zo geeft Hij toch altijd een gelukkiger en veiligen uitgang..

Het slotwoord van het vers, betekent: "maar Gij hebt ons uitgevoerd tot een rijkelijken drank, (Psalms 23:5) tot ene overvloeiende verversing," dat is tot ene buitengewone vervaart; de Septuaginta, Vulgata en Luther vertalen daarentegen, alsof er in den tekst stond "Gij hebt ons uitgevoerd tot verfrissing. (Exodus 8:15)..

Vele duizenden vrome Israëlieten in het Oude Testament en vele duizenden Christenen in het Nieuwe zijn uit zulke noden lichamelijk gered; vele duizenden hebben echter ook hun leven moeten laten, welke God, de Almachtige evenzeer uitgevoerd en verkwikt heeft naar hun ziel, zoals de vrome Babylas gezegd heeft, toen hij ter dood geleid werd. (Psalms 116:7). "Wees na tevreden, mijne ziel! de Heere doet U goed.".

De verdrukkingen der Kerk zullen zeker goed eindigen. Door verschillende droefenissen en moeiten ontsnapt de slaaf van den satan aan zijn juk, en verkrijgt hij vreugde en blijdschap in het geloven; door vele verdrukkingen moet de gelovige ingaan in het koninkrijk van God. God brengt Zijn volk in smart, opdat hun Vertroostingen daarna te zoeter mogen wezen, en dat hun droefheid de vreedzame vruchten der gerechtigheid voortbrenge, die de geringste plaats in de wereld tot ene plaats des rijkdoms maakt..

Vers 12

12. Gij had den mens, die in zijn grootsprekend, godlasterend optreden zich aanstelde, alsof hij de alvermogende bestuurder der wereld was (Isaiah 36:4; Isaiah 37:10), hoewel hij niets dan een ellendig sterveling is, aan wie gij spoedig een einde maakt (Psalms 9:20; Psalms 10:18. 9:19 10:18 Isaiah 51:12), Gij had hem op ons hoofd 1) doen rijden (Psalms 129:3. Isaiah 51:23), zodat de hoeven hunner paarden en de raderen hunner wagens ons dreigden te verpletteren; wij waren in het vuur en in het water gekomen, zodat wij van meer dan ene zijde in doodsgevaar waren (Isaiah 43:2), maar Gij hebt U zelven betoond die God te zijn, wiens rechterhand met een ruk alles kan veranderen (Psalms 77:11 Psalms 77:10), en ons uitgevoerd in ene overvloeiende verversing, ons uitgevoerd in ruimte en overvloed.

1) Aan de diepste vernedering en wreedste vertreding zijn zij onderworpen geweest. Het hoofd is het sieraad, het edelste deel, waardoor `s mensen hoogheid en heerschappij wordt aangewezen, en hierover had de vijand gereden, als over een weg. Hij had Israël's macht en aanzien vernederd tot de aarde toe, en zegevierend, als waren zij slaven, over hen geheerst. Maar de Heere had de kracht des vuurs van hen uitgedoofd, en de wateren niet over hun hoofd doen gaan, hen ter goeder ure uitgevoerd, en dat met ene overvloeiende verversing, zodat zij niet als ter nauwernood, maar met rust en blijdschap met vreugde en lof waren uitgevoerd..

De slotsom is, wanneer God de Zijnen door tijdelijke straffen hard kastijdt, zo geeft Hij toch altijd een gelukkiger en veiligen uitgang..

Het slotwoord van het vers, betekent: "maar Gij hebt ons uitgevoerd tot een rijkelijken drank, (Psalms 23:5) tot ene overvloeiende verversing," dat is tot ene buitengewone vervaart; de Septuaginta, Vulgata en Luther vertalen daarentegen, alsof er in den tekst stond "Gij hebt ons uitgevoerd tot verfrissing. (Exodus 8:15)..

Vele duizenden vrome Israëlieten in het Oude Testament en vele duizenden Christenen in het Nieuwe zijn uit zulke noden lichamelijk gered; vele duizenden hebben echter ook hun leven moeten laten, welke God, de Almachtige evenzeer uitgevoerd en verkwikt heeft naar hun ziel, zoals de vrome Babylas gezegd heeft, toen hij ter dood geleid werd. (Psalms 116:7). "Wees na tevreden, mijne ziel! de Heere doet U goed.".

De verdrukkingen der Kerk zullen zeker goed eindigen. Door verschillende droefenissen en moeiten ontsnapt de slaaf van den satan aan zijn juk, en verkrijgt hij vreugde en blijdschap in het geloven; door vele verdrukkingen moet de gelovige ingaan in het koninkrijk van God. God brengt Zijn volk in smart, opdat hun Vertroostingen daarna te zoeter mogen wezen, en dat hun droefheid de vreedzame vruchten der gerechtigheid voortbrenge, die de geringste plaats in de wereld tot ene plaats des rijkdoms maakt..

Vers 13

13. IV. Psalms 66:13-Psalms 66:15. In de plaats der gemeente neemt nu een uit haar midden het woord, die in rijke en heerlijke offeranden den Heere zijne gelofte betaalt, die hij Hem in den tijd van nood deed. Deze is zonder twijfel de koning Hizkia, die, gelijk hij in de geschiedenis, die aan dezen Psalm ten grondslag ligt, als het ware als de ziel, als de concentratie van het gelovig deel der gemeente verschijnt, (Vergelijk 2 Kings 19:1) zo ook hier zijn godsdienstig bestaan in zich verenigt. Gelijk hij in Isaiah 38:9, als Psalmdichter optreedt, zo heeft hij wellicht ook dezen Psalm voor de gemeente vervaardigd, en daarin, volgens David's voorbeeld (Psalms 20:1 en 21), zich met haar n lichaam, welks hoofd hij was, gevoeld.

13. Ik zal, ten dank voor deze Uwe heerlijke redding en troostvolle verkwikking (Psalms 66:12), met brandoffers in Uw huis gaan, gelijk alle gelovigen dit gedaan hebben na Uwe grote betoningen van genade (1 Kings 8:62); ik zal U in die offeranden (Psalms 65:2 Psalms 65:1) mijne geloften betalen.

De offerande van den dood van Christus heeft de aanbiedingen der wet, met welke de oude gelovigen uitwendig hun dankbaarheid uitdrukten, te niet gedaan; wij moeten voortdurend de offeranden van lof en dank brengen, onze lichamen en zielen tot ene levende offerande aan den Heere brengende, en goed doende, waar wij gelegenheid hebben. Wij moeten in `t bijzonder openbaren aan degenen, die God vrezen, wat Hij heeft gedaan voor onze zielen, en hoe Hij heeft gehoord en geantwoord op onze gebeden, hen dringende zich met ons te verenigen in gebed en lof; dit zal ons hij vernieuwing vertroosten, en tot Gods roem zijn..

Vers 13

13. IV. Psalms 66:13-Psalms 66:15. In de plaats der gemeente neemt nu een uit haar midden het woord, die in rijke en heerlijke offeranden den Heere zijne gelofte betaalt, die hij Hem in den tijd van nood deed. Deze is zonder twijfel de koning Hizkia, die, gelijk hij in de geschiedenis, die aan dezen Psalm ten grondslag ligt, als het ware als de ziel, als de concentratie van het gelovig deel der gemeente verschijnt, (Vergelijk 2 Kings 19:1) zo ook hier zijn godsdienstig bestaan in zich verenigt. Gelijk hij in Isaiah 38:9, als Psalmdichter optreedt, zo heeft hij wellicht ook dezen Psalm voor de gemeente vervaardigd, en daarin, volgens David's voorbeeld (Psalms 20:1 en 21), zich met haar n lichaam, welks hoofd hij was, gevoeld.

13. Ik zal, ten dank voor deze Uwe heerlijke redding en troostvolle verkwikking (Psalms 66:12), met brandoffers in Uw huis gaan, gelijk alle gelovigen dit gedaan hebben na Uwe grote betoningen van genade (1 Kings 8:62); ik zal U in die offeranden (Psalms 65:2 Psalms 65:1) mijne geloften betalen.

De offerande van den dood van Christus heeft de aanbiedingen der wet, met welke de oude gelovigen uitwendig hun dankbaarheid uitdrukten, te niet gedaan; wij moeten voortdurend de offeranden van lof en dank brengen, onze lichamen en zielen tot ene levende offerande aan den Heere brengende, en goed doende, waar wij gelegenheid hebben. Wij moeten in `t bijzonder openbaren aan degenen, die God vrezen, wat Hij heeft gedaan voor onze zielen, en hoe Hij heeft gehoord en geantwoord op onze gebeden, hen dringende zich met ons te verenigen in gebed en lof; dit zal ons hij vernieuwing vertroosten, en tot Gods roem zijn..

Vers 14

14. Ik zal mij met gene mindere gaven tevreden stellen, maar volkomen de geloften geven, die mijne lippen hebben geuit (Genesis 28:20. Judges 11:35), en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bang was (Isaiah 37:3, Isaiah 37:15).

Vers 14

14. Ik zal mij met gene mindere gaven tevreden stellen, maar volkomen de geloften geven, die mijne lippen hebben geuit (Genesis 28:20. Judges 11:35), en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bang was (Isaiah 37:3, Isaiah 37:15).

Vers 15

15. Brandoffers benevens offerrook van mergbeesten, van vette lammeren zal ik U offeren, met rookwerk, offeranden van rammen; ik zal runderen met jonge bokken 1) bereiden. Sela. (vgl. Psalms 20:4 ).

1) De jonge geitenbok wordt nooit als brandofferdier genoemd, doch wel als dankofferdier voor de stamvorsten. Waarschijnlijk wijst die wet op de dankoffers, die nevens de brandoffers zullen aangeboden worden..

16.

V. Psalms 66:16-Psalms 66:20. Tot besluit van het juist gebrachte offer en slotte van den Palm, verplaatst de zanger de gemeente in die bange uren, toen het biddende en zuchtende voor den Heere lag, om het dreigend gevaar van zijn volk en van de heilige stad af te wenden, maar ook van de verhoring, voordat zij gezien werd, verzekerd werd. Deze verhoring is hem ten dele geworden, omdat hij niet tot diegenen behoort, die zich onrecht in hun hart voornemen, en daarom met hun gebed door God worden verworpen en door Zijne goedheid verlaten. Terwijl hij dit in `t bijzonder aanwijst, staat hij ook als afgezonderd van de grote menigte des volks, tot welke juist in Hizkia's tijd het woord in Isaiah 1:15 gezegd is. 16. Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest 1) (Psalms 66:5), en ik zal vertellen, wat Hij aan mijne ziele gedaan heeft.

1) Hizkia roept de godvrezenden op, niet allen hij geeft Gods hoogste daden niet over aan den spot. De natuurlijke mens begrijpt de dingen van Gods Geest niet, waarom ze hem dan verhaald?.

Dat hij alle vromen oproept, daarmee leert hij, dat het niet genoeg is Gode dankbaar te zijn, tenzij men door het verlangen bezield wordt, om de weldaden openlijk bekend te maken, niet slechts om allen op te wekken, Hem als uit een mond te prijzen, maar ook om door de bewijzen Zijner genade bezield te worden tot geloof en hope. Dat hij nu zijn verhaal bestemt alleen voor de vereerders Gods, dit is duidelijk, dewijl zij alleen geschikte hoorders zijn..

Vers 15

15. Brandoffers benevens offerrook van mergbeesten, van vette lammeren zal ik U offeren, met rookwerk, offeranden van rammen; ik zal runderen met jonge bokken 1) bereiden. Sela. (vgl. Psalms 20:4 ).

1) De jonge geitenbok wordt nooit als brandofferdier genoemd, doch wel als dankofferdier voor de stamvorsten. Waarschijnlijk wijst die wet op de dankoffers, die nevens de brandoffers zullen aangeboden worden..

16.

V. Psalms 66:16-Psalms 66:20. Tot besluit van het juist gebrachte offer en slotte van den Palm, verplaatst de zanger de gemeente in die bange uren, toen het biddende en zuchtende voor den Heere lag, om het dreigend gevaar van zijn volk en van de heilige stad af te wenden, maar ook van de verhoring, voordat zij gezien werd, verzekerd werd. Deze verhoring is hem ten dele geworden, omdat hij niet tot diegenen behoort, die zich onrecht in hun hart voornemen, en daarom met hun gebed door God worden verworpen en door Zijne goedheid verlaten. Terwijl hij dit in `t bijzonder aanwijst, staat hij ook als afgezonderd van de grote menigte des volks, tot welke juist in Hizkia's tijd het woord in Isaiah 1:15 gezegd is. 16. Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest 1) (Psalms 66:5), en ik zal vertellen, wat Hij aan mijne ziele gedaan heeft.

1) Hizkia roept de godvrezenden op, niet allen hij geeft Gods hoogste daden niet over aan den spot. De natuurlijke mens begrijpt de dingen van Gods Geest niet, waarom ze hem dan verhaald?.

Dat hij alle vromen oproept, daarmee leert hij, dat het niet genoeg is Gode dankbaar te zijn, tenzij men door het verlangen bezield wordt, om de weldaden openlijk bekend te maken, niet slechts om allen op te wekken, Hem als uit een mond te prijzen, maar ook om door de bewijzen Zijner genade bezield te worden tot geloof en hope. Dat hij nu zijn verhaal bestemt alleen voor de vereerders Gods, dit is duidelijk, dewijl zij alleen geschikte hoorders zijn..

Vers 17

17. Ik riep tot Hem met mijnen mond, niet slechts inwendig, maar luide en met aandrang (2 Kings 19:14-2 Kings 19:19), en Hij werd verhoogd onder, mijne lofzang was op mijne tong; het gebed was nog op mijne lippen, toen mijn loflied reeds mocht beginnen; want God verzekerde mij van Zijne hulp en deed mij vertrouwen, zodat ik aanstonds danken kon. (Psalms 10:7; Psalms 34:5, Isaiah 65:24. 2 Kings 19:20-2 Kings 19:34).

De dichter wil hiermede zeggen, dat gebed en verhoring onmiddellijk op elkaar volgden, dat hij nauwelijks zijne handen uitgebreid had voor den Heere, of ook verloste Hij hem van zijne vijanden. Wij weten uit de geschiedenis, dat op Hizkia's gebed de Heere een Engel des verderfs in het leger der Assyriërs zond, zodat de koning van Juda daarin op Goddelijk verrassende wijze de verhoring aan zijn gebed mocht zien.

Vers 17

17. Ik riep tot Hem met mijnen mond, niet slechts inwendig, maar luide en met aandrang (2 Kings 19:14-2 Kings 19:19), en Hij werd verhoogd onder, mijne lofzang was op mijne tong; het gebed was nog op mijne lippen, toen mijn loflied reeds mocht beginnen; want God verzekerde mij van Zijne hulp en deed mij vertrouwen, zodat ik aanstonds danken kon. (Psalms 10:7; Psalms 34:5, Isaiah 65:24. 2 Kings 19:20-2 Kings 19:34).

De dichter wil hiermede zeggen, dat gebed en verhoring onmiddellijk op elkaar volgden, dat hij nauwelijks zijne handen uitgebreid had voor den Heere, of ook verloste Hij hem van zijne vijanden. Wij weten uit de geschiedenis, dat op Hizkia's gebed de Heere een Engel des verderfs in het leger der Assyriërs zond, zodat de koning van Juda daarin op Goddelijk verrassende wijze de verhoring aan zijn gebed mocht zien.

Vers 18

18. Door deze zo spoedige verhoring heeft God mij een teken van zijn genadig welgevallen gegeven; want had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, ware in mijn hart lust tot zonde geweest, in plaats van berouw en droefheid over mijne zonde en ellende, de Heere zou niet gehoord hebben, daar Hij toch de zondaars niet hoort (John 9:31. Proverbs 15:29).

Wij kunnen geen deel hebben aan geestelijke voorrechten indien wij de liefde tot onrecht in onze harten behouden, al is het ook dat wij de grove openbaring daarvan terughouden. Indien iemand die zegt godvruchtig te zijn, de zonde voor een welkom bezoeker houdt; indien hij haar met blijdschap toelaat in de gedachten en verlangens van zijn hart, zich in haar verheugende en niet van haar willende scheiden, die is een huichelaar; de Heere hoort de gebeden van geveinsden niet. De zonde in het hart opgemerkt zal zeker den troost en de verhoring des gebeds verhinderen, want de offerande van den goddeloze is een gruwel voor den Heere. Maar indien het gevoel van de zonde des harten ons onrust veroorzaakt, en verlangen naar verlossing van haar, indien zij ons is als de tegenwoordigheid van een indringer; indien wij over haar klagen en ons niet met haar kunnen verenigen, dat is een bewijs van oprechtheid. En indien wij bidden in eenvoudigheid en oprechtheid, zo zal God onze gebeden beantwoorden. Dit zal ons een getuigenis zijn, dat ons gevoel van Gods liefde voor ons vermeerdert, en onze dankbaarheid opwekt jegens Hem, die Zich niet van ons gebed afkeerde, noch Zijne genade van ons wegnam. (vs 20).. 19. Maar nu kan ik het weer met wol vertrouwen (2 Kings 18:5; 2 Kings 19:19; 2 Kings 20:3) geldigen, dat ik behoor tot `s Heren volk; zeker Hij is mijn God, want Hij heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds 1).

1) Hizkia wil hier niet zijne vroomheid en godsvrucht aanduiden als oorzaak van de gebedsverhoring, maar wel wijst hij er op in zijne woorden, dat de Heere eert, die Hem eren, dat de Heere God in den weg van kinderlijke gehoorzaamheid en van vreze voor Zijn Naam met Zijne zegeningen bezoeken wil. Hizkia schrijft met dit alles, de heerlijke uitkomst enkel en alleen aan de genade Gods toe-

Vers 18

18. Door deze zo spoedige verhoring heeft God mij een teken van zijn genadig welgevallen gegeven; want had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, ware in mijn hart lust tot zonde geweest, in plaats van berouw en droefheid over mijne zonde en ellende, de Heere zou niet gehoord hebben, daar Hij toch de zondaars niet hoort (John 9:31. Proverbs 15:29).

Wij kunnen geen deel hebben aan geestelijke voorrechten indien wij de liefde tot onrecht in onze harten behouden, al is het ook dat wij de grove openbaring daarvan terughouden. Indien iemand die zegt godvruchtig te zijn, de zonde voor een welkom bezoeker houdt; indien hij haar met blijdschap toelaat in de gedachten en verlangens van zijn hart, zich in haar verheugende en niet van haar willende scheiden, die is een huichelaar; de Heere hoort de gebeden van geveinsden niet. De zonde in het hart opgemerkt zal zeker den troost en de verhoring des gebeds verhinderen, want de offerande van den goddeloze is een gruwel voor den Heere. Maar indien het gevoel van de zonde des harten ons onrust veroorzaakt, en verlangen naar verlossing van haar, indien zij ons is als de tegenwoordigheid van een indringer; indien wij over haar klagen en ons niet met haar kunnen verenigen, dat is een bewijs van oprechtheid. En indien wij bidden in eenvoudigheid en oprechtheid, zo zal God onze gebeden beantwoorden. Dit zal ons een getuigenis zijn, dat ons gevoel van Gods liefde voor ons vermeerdert, en onze dankbaarheid opwekt jegens Hem, die Zich niet van ons gebed afkeerde, noch Zijne genade van ons wegnam. (vs 20).. 19. Maar nu kan ik het weer met wol vertrouwen (2 Kings 18:5; 2 Kings 19:19; 2 Kings 20:3) geldigen, dat ik behoor tot `s Heren volk; zeker Hij is mijn God, want Hij heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds 1).

1) Hizkia wil hier niet zijne vroomheid en godsvrucht aanduiden als oorzaak van de gebedsverhoring, maar wel wijst hij er op in zijne woorden, dat de Heere eert, die Hem eren, dat de Heere God in den weg van kinderlijke gehoorzaamheid en van vreze voor Zijn Naam met Zijne zegeningen bezoeken wil. Hizkia schrijft met dit alles, de heerlijke uitkomst enkel en alleen aan de genade Gods toe-

Vers 20

20. Geloofd Zij God, die mijn gebed niet heeft afgewend, als iets, dat Hij niet wilde horen, noch Zijne goedertierenheid van mij, als iets, dat mijn deel niet mocht zijn.

Gebed en genade staan tot elkaar als het geroep en de echo; wanneer God van iemand diens gebeden Zijne genade wegdoet, zo beveelt Hij hem te zwijgen en ontzegt Hij hem verhoring. De dichter prijst echter God, dat Hij hem noch de vreugde des gebeds, noch de betoning Zijner genade onttrokken heeft. In dezen zin maakt Augustinus hierbij de praktische opmerking: Cum videris non a te amotam deprecationem tuam, securus esto, quia non est a te amota misericordia ejus: wanneer gij ziet, dat uw gebed niet van u weggenomen is, zo kunt gij gerust zijn, want Zijne goedheid is ook niet van u weggegaan..

Hij eindigt het lied met dankzegging, waarvan hij ook is uitgegaan, en voegt er de reden bij, waarom hij verhoring gevonden heeft: "God heeft namelijk zijn gebed, niet van Zich gekeerd," als achtte Hij hem der hulpe niet waardig, als keerde Hij hem den rug toe; en van waar dit gekomen zij, zegt hij, want niets dan Zijne vrije genade verzoent Hem met ons en maakt onze gebeden verhoorbaar..

Vers 20

20. Geloofd Zij God, die mijn gebed niet heeft afgewend, als iets, dat Hij niet wilde horen, noch Zijne goedertierenheid van mij, als iets, dat mijn deel niet mocht zijn.

Gebed en genade staan tot elkaar als het geroep en de echo; wanneer God van iemand diens gebeden Zijne genade wegdoet, zo beveelt Hij hem te zwijgen en ontzegt Hij hem verhoring. De dichter prijst echter God, dat Hij hem noch de vreugde des gebeds, noch de betoning Zijner genade onttrokken heeft. In dezen zin maakt Augustinus hierbij de praktische opmerking: Cum videris non a te amotam deprecationem tuam, securus esto, quia non est a te amota misericordia ejus: wanneer gij ziet, dat uw gebed niet van u weggenomen is, zo kunt gij gerust zijn, want Zijne goedheid is ook niet van u weggegaan..

Hij eindigt het lied met dankzegging, waarvan hij ook is uitgegaan, en voegt er de reden bij, waarom hij verhoring gevonden heeft: "God heeft namelijk zijn gebed, niet van Zich gekeerd," als achtte Hij hem der hulpe niet waardig, als keerde Hij hem den rug toe; en van waar dit gekomen zij, zegt hij, want niets dan Zijne vrije genade verzoent Hem met ons en maakt onze gebeden verhoorbaar..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 66". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-66.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile