Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 75

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 75

PSALM 75.

LOF VOOR GODS WONDEREN. WAARSCHUWING TEGEN ZORGELOOSHEID.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 75

PSALM 75.

LOF VOOR GODS WONDEREN. WAARSCHUWING TEGEN ZORGELOOSHEID.

Vers 1

1. Voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), op de wijze van het lied Al-tascheth d.i. verderf niet (Psalms 57:1. Deuteronomy 9:27 ), een Psalm, een lied voor (van) Asaf (Psalms 74:1) en wel uit den tijd van koning Hizkia.

2.

Wat Psalms 74:1 in Psalms 75:22, smeekt, dat ziet Psalms 75:1, het gericht van God over de trotse zondaars, werd hem ene oorzaak van lofgezang en triomferenden moed. Dit gericht nu datgene, hetwelk God over Assyrië en zijnen overmoedigen koning Sanherib in het jaar 713 v.Chr. voor Jeruzalem gehouden heeft (2 Kings 19:37 ). De Psalm is echter niet als de volgende, de 76ste Psalm, na die catastrofe, maar v r haar gezongen. Hij is dus een triomflied, nog v rdat de overwinning uiterlijk verkregen is, en als "een lyrische metgezel der profetieën te beschouwen, die Jesaja in het gezicht van den ondergang, die van wege de Assyriërs dreigde, uitsprak, als een getuigenis van het levend geloof, waarmee de gemeente toen het woord van God ontving, als ene vermaning aan de Kerk van alle tijden, om door geloof gelijken zegen deelachtig te worden."

I. Psalms 75:2-Psalms 75:4. Even alsof hetgeen zij met vertrouwen verwachten mag, reeds geschied ware en Gods gericht tot verootmoediging van den vijand, die zich zo onbedwingbaar aanstelde, en tot verheerlijking van Zijn nu zo beangstigd volk reeds volbracht ware, verschijnt Israël met lofzangen en dankliederen voor des Heren aangezicht; het neemt met een gelovig hart uit Gods mond Zijn Woord over, dat Hij tot haar liet komen; in dit woord heeft Hij aan zijne gemeente een komen ten gerichte beloofd, waarbij Hij met dezelfde almacht, die Hij bij de schepping betoond heeft, de nu wankelende en sidderende aarde weer wilde bevestigen, en zulk ene belofte is nu de grond van haar vertrouwen, dat Zijn naam zeer nabij is.

Vers 1

1. Voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), op de wijze van het lied Al-tascheth d.i. verderf niet (Psalms 57:1. Deuteronomy 9:27 ), een Psalm, een lied voor (van) Asaf (Psalms 74:1) en wel uit den tijd van koning Hizkia.

2.

Wat Psalms 74:1 in Psalms 75:22, smeekt, dat ziet Psalms 75:1, het gericht van God over de trotse zondaars, werd hem ene oorzaak van lofgezang en triomferenden moed. Dit gericht nu datgene, hetwelk God over Assyrië en zijnen overmoedigen koning Sanherib in het jaar 713 v.Chr. voor Jeruzalem gehouden heeft (2 Kings 19:37 ). De Psalm is echter niet als de volgende, de 76ste Psalm, na die catastrofe, maar v r haar gezongen. Hij is dus een triomflied, nog v rdat de overwinning uiterlijk verkregen is, en als "een lyrische metgezel der profetieën te beschouwen, die Jesaja in het gezicht van den ondergang, die van wege de Assyriërs dreigde, uitsprak, als een getuigenis van het levend geloof, waarmee de gemeente toen het woord van God ontving, als ene vermaning aan de Kerk van alle tijden, om door geloof gelijken zegen deelachtig te worden."

I. Psalms 75:2-Psalms 75:4. Even alsof hetgeen zij met vertrouwen verwachten mag, reeds geschied ware en Gods gericht tot verootmoediging van den vijand, die zich zo onbedwingbaar aanstelde, en tot verheerlijking van Zijn nu zo beangstigd volk reeds volbracht ware, verschijnt Israël met lofzangen en dankliederen voor des Heren aangezicht; het neemt met een gelovig hart uit Gods mond Zijn Woord over, dat Hij tot haar liet komen; in dit woord heeft Hij aan zijne gemeente een komen ten gerichte beloofd, waarbij Hij met dezelfde almacht, die Hij bij de schepping betoond heeft, de nu wankelende en sidderende aarde weer wilde bevestigen, en zulk ene belofte is nu de grond van haar vertrouwen, dat Zijn naam zeer nabij is.

Vers 2

2. Wij loven U, o God! v rdat nog de redding daar is. Wij loven, dat Uw naam de openbaring van Uw wezen, zo heerlijk in genade en gerichten, nabij is 1), dat Gij gereed zijt om ons te komen verlossen, gelijk wij weten uit het profetisch woord, dat zeer vast is; men vertelt Uwe wonderen, die Gij ter redding van Uw volk verricht.

1) Gods naam is de openbaring van Zijn Wezen, van de heerlijkheid Zijner volmaaktheden, van Zijne genade en rechtvaardigheid, van Zijne trouw en waarheid, van Zijne almacht en majesteit. Die heerlijke Naam was nabij, was komende, zou Zich zeker ontdekken tot verdelging van Juda's vijanden, de Assyriërs, en tot verlossing van Zijn volk. Jehova zou wonderen doen..

Vers 2

2. Wij loven U, o God! v rdat nog de redding daar is. Wij loven, dat Uw naam de openbaring van Uw wezen, zo heerlijk in genade en gerichten, nabij is 1), dat Gij gereed zijt om ons te komen verlossen, gelijk wij weten uit het profetisch woord, dat zeer vast is; men vertelt Uwe wonderen, die Gij ter redding van Uw volk verricht.

1) Gods naam is de openbaring van Zijn Wezen, van de heerlijkheid Zijner volmaaktheden, van Zijne genade en rechtvaardigheid, van Zijne trouw en waarheid, van Zijne almacht en majesteit. Die heerlijke Naam was nabij, was komende, zou Zich zeker ontdekken tot verdelging van Juda's vijanden, de Assyriërs, en tot verlossing van Zijn volk. Jehova zou wonderen doen..

Vers 3

3. Als Ik, alzo is het woord uit Uwen mond gegaan, het bestemde ambt zal ontvangen hebben 1), wanneer Ik het rechtersambt aangrijp, als Ik rechtsdag houd, zo zal Ik gans recht richten 2), een gericht houden naar recht en gerechtigheid (Psalms 9:9).

1) In het Hebreeën Ki kach moëd. Beter: Als Ik zal genomen hebben het beslissende (nl. oordeel). Het laatste woord wordt veeltijds in de taal der profetie gebruikt, om daarmee den tijd van het beslissend oordeel aan te geven. Onze Staten-Vertalers hebben er het woord ambt tussen in gevoegd, doch ten onrechte. Want niet de gemeente en niet de koning spreekt hier, God wordt hier sprekende ingevoerd. De Heere verklaart hier, dat voor Hem de bestemde tijd is aangebroken, de tijd voor het beslissend oordeel, om recht te doen en gericht te houden over de vijanden van Zijn volk.

2) Onze God, die de wereld door Zijne wijsheid en almacht regeert, heeft aan alle dingen een doel gesteld, ook tijd en uur voor Zijn gericht bepaald, en wanneer die komt, openbaart Hij Zijne gerichten en niemand kan ze verhinderen. God stelt wel Zijne straf een tijd lang uit, maar eindelijk komt zij zeker en blijft niet uit, gelijk ook de heidenen uit de ervaring geleerd hebben en gezegd: Sera tamen tacitis poena venit pedibus, "de late straf sluipt, hoewel langzaam, na," en wederom zegt Valerius Maximus (een Romeins schrijver onder keizer Tiberius, die 9 boeken over merkwaardige gebeurtenissen geschreven heeft): tarditatum poenae gravitate compenesat, God vergoedt het langzame van de straf door hardheid.. 4. Het land is ten gevolge van hetgeen die geweldige en overmoedige veroveraar reeds volbracht heeft, in beroering, als zou het in den chaotischen toestand van weleer (Genesis 1:2) terugzinken, en al zijne inwoners delen in het gevoel van vrees voor hetgeen komen zal (Psalms 46:7), zij waren versmolten van verschrikking maar ik, die den aardbol uit dien woesten toestand verhief, heb Zijne pilaren, waarop Ik hem gesteld heb, zijne zuilen waarop het rust, vastgemaakt 1), dat zij niet wankelen. Sela 2).

1) De Heere God verzekert het hier, dat hoe de Assyriërs ook mogen woeden, het land mogen verwoesten, Zion gevestigd is op de bergen der eeuwigheid, op hechte en vaste zuilen. Zion moge geschud worden, maar vergaan zal Zion nooit.

2) De muziek wordt hier met gejubel verheven, want deze majestueuze uitspraak van den Schepper der wereld is een sterke troost voor het bestaan van het gebouw der wereld, dat, gelijk het scheen, geheel en al uit zijn verband ging..

Vers 3

3. Als Ik, alzo is het woord uit Uwen mond gegaan, het bestemde ambt zal ontvangen hebben 1), wanneer Ik het rechtersambt aangrijp, als Ik rechtsdag houd, zo zal Ik gans recht richten 2), een gericht houden naar recht en gerechtigheid (Psalms 9:9).

1) In het Hebreeën Ki kach moëd. Beter: Als Ik zal genomen hebben het beslissende (nl. oordeel). Het laatste woord wordt veeltijds in de taal der profetie gebruikt, om daarmee den tijd van het beslissend oordeel aan te geven. Onze Staten-Vertalers hebben er het woord ambt tussen in gevoegd, doch ten onrechte. Want niet de gemeente en niet de koning spreekt hier, God wordt hier sprekende ingevoerd. De Heere verklaart hier, dat voor Hem de bestemde tijd is aangebroken, de tijd voor het beslissend oordeel, om recht te doen en gericht te houden over de vijanden van Zijn volk.

2) Onze God, die de wereld door Zijne wijsheid en almacht regeert, heeft aan alle dingen een doel gesteld, ook tijd en uur voor Zijn gericht bepaald, en wanneer die komt, openbaart Hij Zijne gerichten en niemand kan ze verhinderen. God stelt wel Zijne straf een tijd lang uit, maar eindelijk komt zij zeker en blijft niet uit, gelijk ook de heidenen uit de ervaring geleerd hebben en gezegd: Sera tamen tacitis poena venit pedibus, "de late straf sluipt, hoewel langzaam, na," en wederom zegt Valerius Maximus (een Romeins schrijver onder keizer Tiberius, die 9 boeken over merkwaardige gebeurtenissen geschreven heeft): tarditatum poenae gravitate compenesat, God vergoedt het langzame van de straf door hardheid.. 4. Het land is ten gevolge van hetgeen die geweldige en overmoedige veroveraar reeds volbracht heeft, in beroering, als zou het in den chaotischen toestand van weleer (Genesis 1:2) terugzinken, en al zijne inwoners delen in het gevoel van vrees voor hetgeen komen zal (Psalms 46:7), zij waren versmolten van verschrikking maar ik, die den aardbol uit dien woesten toestand verhief, heb Zijne pilaren, waarop Ik hem gesteld heb, zijne zuilen waarop het rust, vastgemaakt 1), dat zij niet wankelen. Sela 2).

1) De Heere God verzekert het hier, dat hoe de Assyriërs ook mogen woeden, het land mogen verwoesten, Zion gevestigd is op de bergen der eeuwigheid, op hechte en vaste zuilen. Zion moge geschud worden, maar vergaan zal Zion nooit.

2) De muziek wordt hier met gejubel verheven, want deze majestueuze uitspraak van den Schepper der wereld is een sterke troost voor het bestaan van het gebouw der wereld, dat, gelijk het scheen, geheel en al uit zijn verband ging..

Vers 4

4. Het land is ten gevolge van hetgeen die geweldige en overmoedige veroveraar reeds volbracht heeft, in beroering, als zou het in den chaotischen toestand van weleer (Genesis 1:2) terugzinken, en al zijne inwoners delen in het gevoel van vrees voor hetgeen komen zal (Psalms 46:7), zij waren versmolten van verschrikking maar ik, die den aardbol uit dien woesten toestand verhief, heb Zijne pilaren, waarop Ik hem gesteld heb, zijne zuilen waarop het rust, vastgemaakt 1), dat zij niet wankelen. Sela 2).

1) De Heere God verzekert het hier, dat hoe de Assyriërs ook mogen woeden, het land mogen verwoesten, Zion gevestigd is op de bergen der eeuwigheid, op hechte en vaste zuilen. Zion moge geschud worden, maar vergaan zal Zion nooit.

2) De muziek wordt hier met gejubel verheven, want deze majestueuze uitspraak van den Schepper der wereld is een sterke troost voor het bestaan van het gebouw der wereld, dat, gelijk het scheen, geheel en al uit zijn verband ging..

5.

II. Psalms 75:5-Psalms 75:9. Gelijk Gods volk zich met Gods Woord in het geloof sterkt, alzo is zulk een woord ook nodig tot straf en tot kastijding voor degenen, die niet in God willen geloven, en alzo wendt de gemeente zich nu waarschuwende en terechtwijzende tot de vijanden die tegen haar opstaan; zij wijst hen op hetgeen hun wacht. Dit schijnt wel is waar geheel te vergeefs gesproken, maar het geloof, wanneer het waarachtig is, heeft nu eenmaal behoefte, om de vijanden, die het bespotten en verdrukken, nog in liefde en zegenend te gedenken, voordat het te laat is, en hen te herinneren aan hetgeen tot hunnen vrede dient.

Vers 4

4. Het land is ten gevolge van hetgeen die geweldige en overmoedige veroveraar reeds volbracht heeft, in beroering, als zou het in den chaotischen toestand van weleer (Genesis 1:2) terugzinken, en al zijne inwoners delen in het gevoel van vrees voor hetgeen komen zal (Psalms 46:7), zij waren versmolten van verschrikking maar ik, die den aardbol uit dien woesten toestand verhief, heb Zijne pilaren, waarop Ik hem gesteld heb, zijne zuilen waarop het rust, vastgemaakt 1), dat zij niet wankelen. Sela 2).

1) De Heere God verzekert het hier, dat hoe de Assyriërs ook mogen woeden, het land mogen verwoesten, Zion gevestigd is op de bergen der eeuwigheid, op hechte en vaste zuilen. Zion moge geschud worden, maar vergaan zal Zion nooit.

2) De muziek wordt hier met gejubel verheven, want deze majestueuze uitspraak van den Schepper der wereld is een sterke troost voor het bestaan van het gebouw der wereld, dat, gelijk het scheen, geheel en al uit zijn verband ging..

5.

II. Psalms 75:5-Psalms 75:9. Gelijk Gods volk zich met Gods Woord in het geloof sterkt, alzo is zulk een woord ook nodig tot straf en tot kastijding voor degenen, die niet in God willen geloven, en alzo wendt de gemeente zich nu waarschuwende en terechtwijzende tot de vijanden die tegen haar opstaan; zij wijst hen op hetgeen hun wacht. Dit schijnt wel is waar geheel te vergeefs gesproken, maar het geloof, wanneer het waarachtig is, heeft nu eenmaal behoefte, om de vijanden, die het bespotten en verdrukken, nog in liefde en zegenend te gedenken, voordat het te laat is, en hen te herinneren aan hetgeen tot hunnen vrede dient.

Vers 5

5. Ik heb gezegd, op grond van dat woord van God, tot de onzinnigen, tot een Rabsake en zijns gelijken (2 Kings 18:17): Weest niet onzinnig, en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet 1). 1) Deze spreekwijze, ontleend aan het gedierte, dat in trotse woede de horens verheft, is ook bij ons gebruikelijk. Wij zeggen: "de horens opsteken." In Abbessynië dragen de aanzienlijken bij statelijke gelegenheden een horen, een stuk metaal, dat kegelvormig is en door een band op de voorhoofden is vastgemaakt. Om dit vers te verklaren, wijst Broce de bijzonderen manier aan, waarop zij hun hoofden houden tot Het recht houden van dit sieraad..

Vers 5

5. Ik heb gezegd, op grond van dat woord van God, tot de onzinnigen, tot een Rabsake en zijns gelijken (2 Kings 18:17): Weest niet onzinnig, en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet 1). 1) Deze spreekwijze, ontleend aan het gedierte, dat in trotse woede de horens verheft, is ook bij ons gebruikelijk. Wij zeggen: "de horens opsteken." In Abbessynië dragen de aanzienlijken bij statelijke gelegenheden een horen, een stuk metaal, dat kegelvormig is en door een band op de voorhoofden is vastgemaakt. Om dit vers te verklaren, wijst Broce de bijzonderen manier aan, waarop zij hun hoofden houden tot Het recht houden van dit sieraad..

Vers 6

6. Verhoogt uwen hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals, spreekt niet zo trots met in de hoogte gestoken hals.

Vers 6

6. Verhoogt uwen hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals, spreekt niet zo trots met in de hoogte gestoken hals.

Vers 7

7. Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn, die naar het zuiden ligt, niet van het toeval, van niets anders dan van God komt het verhogen en vernederen, wij verwachten die niet van mensen, die ons te hulp zullen komen 1).

1) Het Noorden blijft ongenoemd; men ziet daaruit, dat het ene noordelijke macht is (Assyrië was dit voor Palestina), welke het Israëlitische volk, overmoedig tot godslastering toe, met den ondergang bedreigd had, en tegen welke van oost noch west, noch zuid hulp verwacht werd..

Niet zonder bedoeling wordt de berg en woestijn van Idumea en Arabië, die in het zuiden van Kanan ligt, en waarin Horeb en Sinaï (Deuteronomy 11:24. Isaiah 1:4) liggen, met zekeren klem genoemd; deze is de zijde der Egyptenaren, op wier bijstand Israël, volgens de dwaze inbeelding van Assur, dat, gelijk nog heden de wereld, een levend vertrouwen op den hemelsen Helper niet begrijpen kon, de hoop op redding zou gevestigd hebben. (Isaiah 33:4 vv.)..

Het ongeloof is gewoon naar alle hemelstreken, om hulp uit te zien, maar ziet niet opwaarts tot God in den hemel; het rekent altijd met wat onder den hemel is, en niet met Hem, die in den hemel woont.

Gans anders handelt het geloof. Het weet en belijdt, dat het verhogen noch van den opgang der zon, uit het Oosten, noch van den ondergang der zon, uit het Westen komt, evenmin uit het Zuiden..

Vers 7

7. Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn, die naar het zuiden ligt, niet van het toeval, van niets anders dan van God komt het verhogen en vernederen, wij verwachten die niet van mensen, die ons te hulp zullen komen 1).

1) Het Noorden blijft ongenoemd; men ziet daaruit, dat het ene noordelijke macht is (Assyrië was dit voor Palestina), welke het Israëlitische volk, overmoedig tot godslastering toe, met den ondergang bedreigd had, en tegen welke van oost noch west, noch zuid hulp verwacht werd..

Niet zonder bedoeling wordt de berg en woestijn van Idumea en Arabië, die in het zuiden van Kanan ligt, en waarin Horeb en Sinaï (Deuteronomy 11:24. Isaiah 1:4) liggen, met zekeren klem genoemd; deze is de zijde der Egyptenaren, op wier bijstand Israël, volgens de dwaze inbeelding van Assur, dat, gelijk nog heden de wereld, een levend vertrouwen op den hemelsen Helper niet begrijpen kon, de hoop op redding zou gevestigd hebben. (Isaiah 33:4 vv.)..

Het ongeloof is gewoon naar alle hemelstreken, om hulp uit te zien, maar ziet niet opwaarts tot God in den hemel; het rekent altijd met wat onder den hemel is, en niet met Hem, die in den hemel woont.

Gans anders handelt het geloof. Het weet en belijdt, dat het verhogen noch van den opgang der zon, uit het Oosten, noch van den ondergang der zon, uit het Westen komt, evenmin uit het Zuiden..

Vers 8

8. Maar God is Rechter, er is een ander, een onzichtbaar Helper, die des te zekerder tussen zal treden. daar gij uwen spot tegen Hem hebt gericht (2 Kings 19:21); Hij vernedert dezen en verhoogt genen naar Zijn welbehagen (1 Samuel 2:7).

Vers 8

8. Maar God is Rechter, er is een ander, een onzichtbaar Helper, die des te zekerder tussen zal treden. daar gij uwen spot tegen Hem hebt gericht (2 Kings 19:21); Hij vernedert dezen en verhoogt genen naar Zijn welbehagen (1 Samuel 2:7).

Vers 9

9. En nu zal Hij het ook aan u bewijzen, hoe diep en smadelijk Hij vernederen kan, die zich in trotsheid tegen hem verheffen. Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, hij schuimt van venijn, vol van mengeling, vol van gemengden drank (Psalms 60:5 Psalms 60:3), en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijnen droesem uitzuigende drinken.

Gelijk de huisvader aan de tafel den beker reikt (Jeremiah 16:7. Luke 22:17), zo reikt ook die huisheer, die in den hemel troont, aan de stervelingen, aan Zijne knechten, naardat zij verdiend hebben, den beker der vertroosting, (Psalms 23:5), of den drinkbeker Zijns toorns (Jeremiah 25:27, Revelation 4:10). Evenals men gewoon was, in wijn mirre te doen, om dronken te maken (Mark 15:23), zo reikt God een beker Zijns toorns, die tot op den vergiftigden droesem toe moet worden uitgedronken, aan de goddelozen. Van dien beker hebben Sanheribs krijgslieden gedronken en "hunnen slaap gesluimerd," zoals het in Psalms 76:6 genoemd wordt..

10.

III. Psalms 75:10, Psalms 75:11. De gemeente keert terug tot den lof voor Gods zegen, waarmee zij begon; zij spreekt het voornemen uit, nooit daarmee op te houden, maar in eeuwigheid God te prijzen. Zij wordt zich bewust van haar leven in God, waarbij geen sterven is, zij weet ook, dat zij tot het deelgenootschap aan Gods macht en heerschappij geroepen is, en eindelijk over alle macht en heerschappij der wereld zegerijk triomferen zal.

Vers 9

9. En nu zal Hij het ook aan u bewijzen, hoe diep en smadelijk Hij vernederen kan, die zich in trotsheid tegen hem verheffen. Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, hij schuimt van venijn, vol van mengeling, vol van gemengden drank (Psalms 60:5 Psalms 60:3), en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijnen droesem uitzuigende drinken.

Gelijk de huisvader aan de tafel den beker reikt (Jeremiah 16:7. Luke 22:17), zo reikt ook die huisheer, die in den hemel troont, aan de stervelingen, aan Zijne knechten, naardat zij verdiend hebben, den beker der vertroosting, (Psalms 23:5), of den drinkbeker Zijns toorns (Jeremiah 25:27, Revelation 4:10). Evenals men gewoon was, in wijn mirre te doen, om dronken te maken (Mark 15:23), zo reikt God een beker Zijns toorns, die tot op den vergiftigden droesem toe moet worden uitgedronken, aan de goddelozen. Van dien beker hebben Sanheribs krijgslieden gedronken en "hunnen slaap gesluimerd," zoals het in Psalms 76:6 genoemd wordt..

10.

III. Psalms 75:10, Psalms 75:11. De gemeente keert terug tot den lof voor Gods zegen, waarmee zij begon; zij spreekt het voornemen uit, nooit daarmee op te houden, maar in eeuwigheid God te prijzen. Zij wordt zich bewust van haar leven in God, waarbij geen sterven is, zij weet ook, dat zij tot het deelgenootschap aan Gods macht en heerschappij geroepen is, en eindelijk over alle macht en heerschappij der wereld zegerijk triomferen zal.

Vers 10

10. En ik, die ene verhoging verwachten mag (Psalms 75:8) zal het in eeuwigheid verkondigen, dat Gods gerichten wonderbaar en heerlijk zijn; ik zal den God Jakob's psalmzingen, die zich zo machtig en boven alle heidenen verheven vertoond heeft.

Vers 10

10. En ik, die ene verhoging verwachten mag (Psalms 75:8) zal het in eeuwigheid verkondigen, dat Gods gerichten wonderbaar en heerlijk zijn; ik zal den God Jakob's psalmzingen, die zich zo machtig en boven alle heidenen verheven vertoond heeft.

Vers 11

11. En ik zal met den Heere, mijnen God, mede heersende (2 Timothy 2:12) alle hoornen der goddelozen (Psalms 75:5) afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden.

Men kan dit laatste verklaren, als wederom een woord des Heren, waarmee Hij het vertrouwen Zijner gemeente bevestigt.

In den zwaren, laatsten strijd van den anti-christelijken tijd zullen de goddelozen als hoornen worden verbroken, de hoornen der rechtvaardigen echter zullen in het heerlijk vrederijk tot heerschappij komen. Dat is de erve van de knechten des Heren en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere HEERE (Isaiah 54:17)..

Vers 11

11. En ik zal met den Heere, mijnen God, mede heersende (2 Timothy 2:12) alle hoornen der goddelozen (Psalms 75:5) afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden.

Men kan dit laatste verklaren, als wederom een woord des Heren, waarmee Hij het vertrouwen Zijner gemeente bevestigt.

In den zwaren, laatsten strijd van den anti-christelijken tijd zullen de goddelozen als hoornen worden verbroken, de hoornen der rechtvaardigen echter zullen in het heerlijk vrederijk tot heerschappij komen. Dat is de erve van de knechten des Heren en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere HEERE (Isaiah 54:17)..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 75". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-75.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile