Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 91

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 91

PSALM 91.

TROOST IN STERVENSNOOD.

Deze Psalm wordt door de Talmudisten genoemd: "een lied tegen boze geesten" en in `t algemeen door de Joden gehouden voor een lied ter bescherming tegen nakende onheilen, bij de Christenen meer bepaald tegen pestilentie. In Psalms 90:1 hoorden wij het: "Heere! Gij zijt ons ene toevlucht geweest aan geslacht tot geslacht," dat Mozes, de man Gods onder het ontzettend wegsterven van zijn volk in dien tijd, uit naam der jeugdige opwassende gemeente ten hemel riep. Hier horen wij dit als een toeroepen der gemeente aan enen man Gods, aan wie dat op geheel buitengewone, bijzonder in `t oog lopende wijze bevestigd is en het wordt tot een: "Gij Heere zijt mijne toevlucht. Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw vertrek" (Psalms 91:9). Wordt in Psalms 90:16 om de openbaring van `s Heren werk ten gunste der gehele gemeente gebeden, hier (Psalms 91:16) belooft de Heere aan hem op wie het oog der gemeente met bijzondere belangstelling gericht is, dat Hij hem zijn heil zal doen zien. Wij twijfelen niet, dat de man Gods, dien de gemeente in dezen Psalm eert, de Koning Hizkia is, toen deze na zijne ziekte weer in den tempel verscheen (2 Kings 20:11 ). wij twijfelen er echter evenmin aan of de Christelijke gemeente heeft juist gezien, als zij het alzo opvatte dat op den man Gods van het Oude Verbond, die in den vorigen Psalm tot den Heere sprak, en zijn ambt volbracht met het prediken van den toorn Gods en van het oordeel over de zondaars, nu de man Gods van het Nieuwe Verbond volgt, wie de Heere gerechtigheid en eeuwig leven toezegt. Heeft de satan eens, toen hij zich veranderd hebbende in een engel des lichts, Christus in de woestijn verzocht, dat Hij Zich van de tinne des tempels zou afstorten (Matthew 4:5) de woorden in Psalms 91:11, met volle recht, als in de eerste plaats en v r alle anderen van den Messias gezegd, willen doen voorkomen, zo heeft daarin de Christelijke Kerk aan het begin van de lijdensweken van Christus, de voorden in vs 14-16 tot goddelijke wijding van dezen gewichtige tijd gebruikt en naar het begin van Psalms 91:15 (Hij zal Mij aanroepen" Lat. Invocavit me) wordt nog steeds de eerste zondag in de vasten de Zondag invocavit genoemd.

I. Psalms 91:1-Psalms 91:9. Als de koning Hizkia voor de eerste maal na zijne herstelling van ene dodelijks ziekte zich weer in den tempel bevindt, begroet hem de gemeente, vertegenwoordigd door het eerste koor, met een loflied der beschermende en reddende genade Gods, die niet alleen gedurende de ziekte, maar reeds vroeger in den nood der Assyriërs (2 Kings 18:13-2 Kings 18:19; 2 Kings 18:37 2 Kings 18:13-2 Kings 18:19,2 Kings 18:37) zo wonderbaar bestuurd heeft (Psalms 91:1); een tweede koor, den koning zelven vertegenwoordigende stemt met dezen lof in. Terwijl het uit zijne ziel belijdt hoe goed beveiligd hij zich als Gods beschermeling kent (vs 2, 3) Vervolgens stelt het eerste koor uitvoeriger voor, wat onder allerlei gevaren van lichaam en leven het te betekenen heeft, dat men onder Gods bescherming staat (vs 4-9).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 91

PSALM 91.

TROOST IN STERVENSNOOD.

Deze Psalm wordt door de Talmudisten genoemd: "een lied tegen boze geesten" en in `t algemeen door de Joden gehouden voor een lied ter bescherming tegen nakende onheilen, bij de Christenen meer bepaald tegen pestilentie. In Psalms 90:1 hoorden wij het: "Heere! Gij zijt ons ene toevlucht geweest aan geslacht tot geslacht," dat Mozes, de man Gods onder het ontzettend wegsterven van zijn volk in dien tijd, uit naam der jeugdige opwassende gemeente ten hemel riep. Hier horen wij dit als een toeroepen der gemeente aan enen man Gods, aan wie dat op geheel buitengewone, bijzonder in `t oog lopende wijze bevestigd is en het wordt tot een: "Gij Heere zijt mijne toevlucht. Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw vertrek" (Psalms 91:9). Wordt in Psalms 90:16 om de openbaring van `s Heren werk ten gunste der gehele gemeente gebeden, hier (Psalms 91:16) belooft de Heere aan hem op wie het oog der gemeente met bijzondere belangstelling gericht is, dat Hij hem zijn heil zal doen zien. Wij twijfelen niet, dat de man Gods, dien de gemeente in dezen Psalm eert, de Koning Hizkia is, toen deze na zijne ziekte weer in den tempel verscheen (2 Kings 20:11 ). wij twijfelen er echter evenmin aan of de Christelijke gemeente heeft juist gezien, als zij het alzo opvatte dat op den man Gods van het Oude Verbond, die in den vorigen Psalm tot den Heere sprak, en zijn ambt volbracht met het prediken van den toorn Gods en van het oordeel over de zondaars, nu de man Gods van het Nieuwe Verbond volgt, wie de Heere gerechtigheid en eeuwig leven toezegt. Heeft de satan eens, toen hij zich veranderd hebbende in een engel des lichts, Christus in de woestijn verzocht, dat Hij Zich van de tinne des tempels zou afstorten (Matthew 4:5) de woorden in Psalms 91:11, met volle recht, als in de eerste plaats en v r alle anderen van den Messias gezegd, willen doen voorkomen, zo heeft daarin de Christelijke Kerk aan het begin van de lijdensweken van Christus, de voorden in vs 14-16 tot goddelijke wijding van dezen gewichtige tijd gebruikt en naar het begin van Psalms 91:15 (Hij zal Mij aanroepen" Lat. Invocavit me) wordt nog steeds de eerste zondag in de vasten de Zondag invocavit genoemd.

I. Psalms 91:1-Psalms 91:9. Als de koning Hizkia voor de eerste maal na zijne herstelling van ene dodelijks ziekte zich weer in den tempel bevindt, begroet hem de gemeente, vertegenwoordigd door het eerste koor, met een loflied der beschermende en reddende genade Gods, die niet alleen gedurende de ziekte, maar reeds vroeger in den nood der Assyriërs (2 Kings 18:13-2 Kings 18:19; 2 Kings 18:37 2 Kings 18:13-2 Kings 18:19,2 Kings 18:37) zo wonderbaar bestuurd heeft (Psalms 91:1); een tweede koor, den koning zelven vertegenwoordigende stemt met dezen lof in. Terwijl het uit zijne ziel belijdt hoe goed beveiligd hij zich als Gods beschermeling kent (vs 2, 3) Vervolgens stelt het eerste koor uitvoeriger voor, wat onder allerlei gevaren van lichaam en leven het te betekenen heeft, dat men onder Gods bescherming staat (vs 4-9).

Vers 1

1. (Eerste koor). Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen (Psalms 36:8; Psalms 57:2). Die den Heere tot zijne toevlucht heeft zal ook in gevaren bij Hem veilig zijn.

De bescherming Gods wordt een latibulum genoemd, dat is, ene schuilplaats, en verborgen plaatsje, waarin men zich kan versteken bij openbaren, algemenen nood. Heilige Geest! wil ons hiermede vertroosten, dat zo een mens iemand kan verbergen op een verborgen plekje in tijd van nood, zoveel te meer God dit kan..

Vers 1

1. (Eerste koor). Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen (Psalms 36:8; Psalms 57:2). Die den Heere tot zijne toevlucht heeft zal ook in gevaren bij Hem veilig zijn.

De bescherming Gods wordt een latibulum genoemd, dat is, ene schuilplaats, en verborgen plaatsje, waarin men zich kan versteken bij openbaren, algemenen nood. Heilige Geest! wil ons hiermede vertroosten, dat zo een mens iemand kan verbergen op een verborgen plekje in tijd van nood, zoveel te meer God dit kan..

Vers 2

2. (Tweede koor). Ik zal tot den HEERE zeggen, die mij van mijne legerstede heeft opgericht: Mijne Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op welken ik vertrouw (Psalms 18:3; Psalms 71:7). Wie God kent, die weet ook, wat hij aan Hem heeft, en wat hij van God weet, dat zal hij ook onder sommige omstandigheden belijden, hij zal nu en dan gaarne aan God de Hem verschuldigde eer geven. Maar in alle noden den naam van God aanroepen, bidden, loven en danken-dat is toch ene zaak, die ook voor vrome mensen niet gemakkelijk is. Want de gevaren, die den mens bedreigen de vijanden, die rondom op hem loeren, de bedreigingen, die daaruit voortkomen, zijn ontelbaar en menigvuldig; er zijn zichtbare en onzichtbare, vooruitgeziene en onverwachte, verborgene en openbare aanvallen, bij dag en hij nacht, in huis en op de straat. te huis en in den vreemde, met geweld, met list, in slimheid, ten verderve van velen aangelegd en volvoerd..

Vers 2

2. (Tweede koor). Ik zal tot den HEERE zeggen, die mij van mijne legerstede heeft opgericht: Mijne Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op welken ik vertrouw (Psalms 18:3; Psalms 71:7). Wie God kent, die weet ook, wat hij aan Hem heeft, en wat hij van God weet, dat zal hij ook onder sommige omstandigheden belijden, hij zal nu en dan gaarne aan God de Hem verschuldigde eer geven. Maar in alle noden den naam van God aanroepen, bidden, loven en danken-dat is toch ene zaak, die ook voor vrome mensen niet gemakkelijk is. Want de gevaren, die den mens bedreigen de vijanden, die rondom op hem loeren, de bedreigingen, die daaruit voortkomen, zijn ontelbaar en menigvuldig; er zijn zichtbare en onzichtbare, vooruitgeziene en onverwachte, verborgene en openbare aanvallen, bij dag en hij nacht, in huis en op de straat. te huis en in den vreemde, met geweld, met list, in slimheid, ten verderve van velen aangelegd en volvoerd..

Vers 3

3. (Eerste koor). a) Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, die ons leven steeds zoekt, dat is, van den dood, en van dien, die het geweld des doods heeft, den duivel (Ecclesiastes 9:12. Hebrews 2:14. 2 Timothy 2:26), van de zeer verderfelijke pestilentie.

a) Psalms 124:7

Vers 3

3. (Eerste koor). a) Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, die ons leven steeds zoekt, dat is, van den dood, en van dien, die het geweld des doods heeft, den duivel (Ecclesiastes 9:12. Hebrews 2:14. 2 Timothy 2:26), van de zeer verderfelijke pestilentie.

a) Psalms 124:7

Vers 4

4. Hij, de Heere zal u dekken met Zijne vlerken (Deuteronomy 32:11), en onder Zijne vleugelen zult gij betrouwen 1) (Psalms 17:8; Psalms 36:8; Psalms 61:5); Zijne waarheid is ene rondas en beukelaar; de getrouwheid Gods in het vervullen Zijner Goddelijke toezeggingen (Psalms 57:4), is ene beschutting in de gevaarlijkste tijden van oorlog.

1) Deze gelijkenis, welke ook elders de Schrift gebruikt, dient om de verwonderlijke zorg Gods in het bezorgen van ons heil op schone wijze te schilderen.

Indien de majesteit Gods, op zich zelf wordt beschouwd, zal Zij voorzeker niets hebben, wat lijkt op kippen of andere vogels, om met Hare vleugels de Kerken te beschermen. Maar om onze zwakheid te hulpe te komen, maakt Hij geen bezwaar, om enigszins van zijn hemelsen roem af te dalen, om onder het beeld van een klokhen ons te lieflijker te nodigen. Er is derhalve niets wat ons verhindert om vertrouwelijk tot Hem te naderen, wanneer Hij Zich zo vriendelijk geeft..

Vers 4

4. Hij, de Heere zal u dekken met Zijne vlerken (Deuteronomy 32:11), en onder Zijne vleugelen zult gij betrouwen 1) (Psalms 17:8; Psalms 36:8; Psalms 61:5); Zijne waarheid is ene rondas en beukelaar; de getrouwheid Gods in het vervullen Zijner Goddelijke toezeggingen (Psalms 57:4), is ene beschutting in de gevaarlijkste tijden van oorlog.

1) Deze gelijkenis, welke ook elders de Schrift gebruikt, dient om de verwonderlijke zorg Gods in het bezorgen van ons heil op schone wijze te schilderen.

Indien de majesteit Gods, op zich zelf wordt beschouwd, zal Zij voorzeker niets hebben, wat lijkt op kippen of andere vogels, om met Hare vleugels de Kerken te beschermen. Maar om onze zwakheid te hulpe te komen, maakt Hij geen bezwaar, om enigszins van zijn hemelsen roem af te dalen, om onder het beeld van een klokhen ons te lieflijker te nodigen. Er is derhalve niets wat ons verhindert om vertrouwelijk tot Hem te naderen, wanneer Hij Zich zo vriendelijk geeft..

Vers 5

5. a) Gij zult niet vrezen voor den schrik des nachts, voor de plotselinge overvallen ten tijde der nachtelijke rust, voor den pijl, die des daags vliegt 1), wanneer het slaggewoel van alle zijden omgeeft en benauwt.

a) Job 5:19-Job 5:20. Proverbs 3:25. Song of Solomon 3:8.

1) Meer uitgebreid geeft de Profeet nu aan, wat ik kort te voren heb aangevoerd, van welken kant Satan ons ook moeilijkheden aandoet, en met welk soort pijlen hij ons ook wil treffen, indien wij tevreden zijn net de geheel enige bescherming Gods, ons niets zal schaden. En dit vast te houden is wel der moeite waard, dat, wie (God in Zijn bescherming neemt wl en van alle kanten is beveiligd. Want waar niets moeilijker is, dan God als bevrijder te omhelzen, hoezeer ook ieder, naar zijn mate, Hem nodig heeft, waar echter zoveel doden en gevaren ons omringen waardoor ons leven belaagd wordt, bekruipt terzelfder tijd de twijfel, die onrust en slingering baart. Daarom vermeldt de Profeet, niet zonder oorzaak, verschillende vormen van rampen, opdat de gelovigen niet slechts in n opzicht redding voor zich van God vragen, maar ontelbare beproevingen dapper weerstand bieden. Aan den schrik des nachts herinnert hij daarom, dewijl zowel de duisternis den mens vreesachtig maakt, als wel de nacht aan velerlei ongemakken is blootgesteld. Vervolgens, indien slechts iets wordt waargenomen, beginnen wij bevreesd te worden voor meerdere dingen..

Zij, die op den Heere betrouwen, `s Heren gunst genieten, hebben niet te vrezen, noch voor den schrik des nachts, noch voor den pijl des daags, noch voor de zeer verderfelijke pestilentie. De Heere zal hen behoeden en sparen, ook als er duizenden aan hun zijne vallen, en tienduizenden aan hun rechterhand, tot hen zal het niet genaken.

Gelijk de dichter begonnen is, zo gaat hij voort om zich en alle ware godvruchtigen te vertroosten met de toezeggingen van `s Heren zorg, hulpe en bewaring tegen alle gevaren en onder alle noden, de grootste niet uitgezonderd..

Vers 5

5. a) Gij zult niet vrezen voor den schrik des nachts, voor de plotselinge overvallen ten tijde der nachtelijke rust, voor den pijl, die des daags vliegt 1), wanneer het slaggewoel van alle zijden omgeeft en benauwt.

a) Job 5:19-Job 5:20. Proverbs 3:25. Song of Solomon 3:8.

1) Meer uitgebreid geeft de Profeet nu aan, wat ik kort te voren heb aangevoerd, van welken kant Satan ons ook moeilijkheden aandoet, en met welk soort pijlen hij ons ook wil treffen, indien wij tevreden zijn net de geheel enige bescherming Gods, ons niets zal schaden. En dit vast te houden is wel der moeite waard, dat, wie (God in Zijn bescherming neemt wl en van alle kanten is beveiligd. Want waar niets moeilijker is, dan God als bevrijder te omhelzen, hoezeer ook ieder, naar zijn mate, Hem nodig heeft, waar echter zoveel doden en gevaren ons omringen waardoor ons leven belaagd wordt, bekruipt terzelfder tijd de twijfel, die onrust en slingering baart. Daarom vermeldt de Profeet, niet zonder oorzaak, verschillende vormen van rampen, opdat de gelovigen niet slechts in n opzicht redding voor zich van God vragen, maar ontelbare beproevingen dapper weerstand bieden. Aan den schrik des nachts herinnert hij daarom, dewijl zowel de duisternis den mens vreesachtig maakt, als wel de nacht aan velerlei ongemakken is blootgesteld. Vervolgens, indien slechts iets wordt waargenomen, beginnen wij bevreesd te worden voor meerdere dingen..

Zij, die op den Heere betrouwen, `s Heren gunst genieten, hebben niet te vrezen, noch voor den schrik des nachts, noch voor den pijl des daags, noch voor de zeer verderfelijke pestilentie. De Heere zal hen behoeden en sparen, ook als er duizenden aan hun zijne vallen, en tienduizenden aan hun rechterhand, tot hen zal het niet genaken.

Gelijk de dichter begonnen is, zo gaat hij voort om zich en alle ware godvruchtigen te vertroosten met de toezeggingen van `s Heren zorg, hulpe en bewaring tegen alle gevaren en onder alle noden, de grootste niet uitgezonderd..

Vers 6

6. Maar gij zult ook niet verschrikken voor aanstekelijke ziekten,voor de pestilentie, die, het ene offer na het andere plotseling wegrapende (Exodus 11:4), in de donkerheid wandelt, noch voor den dodelijken pestwind, het verderf, dat op den middag, wanneer de zon aan den hemel het hoogste staat, het meeste verwoest (Proverbs 3:23-Proverbs 3:26).

Vers 6

6. Maar gij zult ook niet verschrikken voor aanstekelijke ziekten,voor de pestilentie, die, het ene offer na het andere plotseling wegrapende (Exodus 11:4), in de donkerheid wandelt, noch voor den dodelijken pestwind, het verderf, dat op den middag, wanneer de zon aan den hemel het hoogste staat, het meeste verwoest (Proverbs 3:23-Proverbs 3:26).

Vers 7

7. Aan uwe linkerzijde zullen er duizend vallen, en tien duizend aan Uwe rechterhand; maar tot U zal het verderf niet genaken.

Vers 7

7. Aan uwe linkerzijde zullen er duizend vallen, en tien duizend aan Uwe rechterhand; maar tot U zal het verderf niet genaken.

Vers 8

8. Alleenlijk zult gij het met Uwe ogen aanschouwen, hoe velen er vallen, terwijl gij veilig zijt onder de vleugelen van Uwen God (Psalms 27:3; Psalms 32:7), en gij zult de vergelding der goddelozen zien, hoe zij straf lijden voor het kwaad, dat zij u gedaan hebben.

Van dezen Psalm zou men een groot misbruik kunnen maken, gelijk de duivel in de verzoeking van onzen Heere misbruik daarvan maakte (Matthew 4:6). Indien wij toch uit de hier gestelde woorden wilden afleiden, dat gene rest noch enig ander leed immer den vrome genaken zal, zo zal de geschiedenis der H.S. en onze eigene ervaring ons alleszins weerspreken. Ongetwijfeld is de Heere alles voor Zijn gunstvolk, in noden en in gevaar mogen zij tot Hem vluchten, en op Hem en Zijne belofte vertrouwend staat maken. Indien Zijne wijsheid en heiligheid het nodig keurt hen in ellende en in jammer te doen komen, of zelfs in den dood te doen bezwijken, dan weten wij, dat degenen, die God liefhebben, alle dingen moeten medewerken ten goede, en dat dan zelfs de dood een bode des vredes en des eeuwigen levens is; ook op den onzichtbaren dienst der engelen mogen alle kinderen Gods rekening maken, al Zijne woorden zullen voor hen waarheid zijn, en Hij behoudt trouwe tot in der eeuwigheid. Maar hetgeen wij in dezen Psalm hebben is van enen meer bijzonderen aard. Wanneer de Heere namelijk in den bangsten en donkersten nood een of ander aan Zijne gunstgenoten stellig geeft te geloven, en door beloften en toespraak verzekert, dat het kwaad hen niet genaken zal, al woedde zelfs dan ook de pest, en al zag hij zich door leeuw en ander aangerand, nochtans zou hij veilig en gerust kunnen zijn en als in de schuilplaats des Almachtigen kunnen vernachten. Waar is het, dat wij thans gene openbaringen meer te wachten hebben, en wij zouden grotelijks vrezen, dat zij, die ze in onzen tijd voorgeven ontvangen te hebben, zich deerlijk door inbeelding en geestdrijverij laten misleiden, maar even zo zeker is het, dat de Heere Zijnen gunstgenoten in de omstandigheden soms door Zijnen Geest en op zulk ene wijze met den inhoud en de beloften Zijns Woords werkzaam maakt, dat zij zich daarop geheel verlaten en ene volkomen rust en hoede genieten. Zalig hij, die zulk een vriend van Jehova is, zalig hij, die in den nood zulk ene ervaring kent..

Vers 8

8. Alleenlijk zult gij het met Uwe ogen aanschouwen, hoe velen er vallen, terwijl gij veilig zijt onder de vleugelen van Uwen God (Psalms 27:3; Psalms 32:7), en gij zult de vergelding der goddelozen zien, hoe zij straf lijden voor het kwaad, dat zij u gedaan hebben.

Van dezen Psalm zou men een groot misbruik kunnen maken, gelijk de duivel in de verzoeking van onzen Heere misbruik daarvan maakte (Matthew 4:6). Indien wij toch uit de hier gestelde woorden wilden afleiden, dat gene rest noch enig ander leed immer den vrome genaken zal, zo zal de geschiedenis der H.S. en onze eigene ervaring ons alleszins weerspreken. Ongetwijfeld is de Heere alles voor Zijn gunstvolk, in noden en in gevaar mogen zij tot Hem vluchten, en op Hem en Zijne belofte vertrouwend staat maken. Indien Zijne wijsheid en heiligheid het nodig keurt hen in ellende en in jammer te doen komen, of zelfs in den dood te doen bezwijken, dan weten wij, dat degenen, die God liefhebben, alle dingen moeten medewerken ten goede, en dat dan zelfs de dood een bode des vredes en des eeuwigen levens is; ook op den onzichtbaren dienst der engelen mogen alle kinderen Gods rekening maken, al Zijne woorden zullen voor hen waarheid zijn, en Hij behoudt trouwe tot in der eeuwigheid. Maar hetgeen wij in dezen Psalm hebben is van enen meer bijzonderen aard. Wanneer de Heere namelijk in den bangsten en donkersten nood een of ander aan Zijne gunstgenoten stellig geeft te geloven, en door beloften en toespraak verzekert, dat het kwaad hen niet genaken zal, al woedde zelfs dan ook de pest, en al zag hij zich door leeuw en ander aangerand, nochtans zou hij veilig en gerust kunnen zijn en als in de schuilplaats des Almachtigen kunnen vernachten. Waar is het, dat wij thans gene openbaringen meer te wachten hebben, en wij zouden grotelijks vrezen, dat zij, die ze in onzen tijd voorgeven ontvangen te hebben, zich deerlijk door inbeelding en geestdrijverij laten misleiden, maar even zo zeker is het, dat de Heere Zijnen gunstgenoten in de omstandigheden soms door Zijnen Geest en op zulk ene wijze met den inhoud en de beloften Zijns Woords werkzaam maakt, dat zij zich daarop geheel verlaten en ene volkomen rust en hoede genieten. Zalig hij, die zulk een vriend van Jehova is, zalig hij, die in den nood zulk ene ervaring kent..

Vers 9

9. Want, Gij HEERE! zijt mijne Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek.

In den grondtekst vinden wij in dit vers ene afwisseling van personen. De eerste helft van het vers: "Gij Heere! zijt mijne Toevlucht," spreekt het tweede koor uit Der Konings ziel, dat het bevestigt, dat hij weten mag Gods beschermeling te zijn, gelijk het dit reeds in Psalms 91:2 deed. Vervolgens gaat het eerste koor voort: "Den Allerhoogsten hebt gij gesteld tot uw vertrek," waarmee de gemeente de zo even van haren Koning vernomene belijdenis bezegelt..

10.

II. Psalms 91:10-Psalms 91:16. Het eerste koor, dat de gemeente vertegenwoordigt, heft op nieuw zijne rede aan, en zingt zeer vertroostende dingen toe; geen kwaad zal hem treffen, en wanneer hij over stenen en rotsen in dit leven moet heengaan, zal hij zich toch niet stoten, want hij wordt door onzichtbare handen gedragen, en ook geen openbaar geweld noch geheime listen van den bozen vijand zullen hem schade doen (Psalms 91:10-Psalms 91:13). Nu neemt een derde koor, waardoor de Heere zelf spreekt, het woord, en belooft hem, tot wie de gemeente gesproken heeft, en wie ook Hij, de Heere getuigenis mag geven, dat hij in Zijne gemeenschap en onder Zijne bijzondere bescherming staat, de verhoring zijner gebeden en de heerlijke uitredding uit al Zijne noden, maar ook verzadiging met een lang leven en de gehele volheid der Goddelijke openbaring van zaligheid (Psalms 91:14-Psalms 91:16).

Vers 9

9. Want, Gij HEERE! zijt mijne Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek.

In den grondtekst vinden wij in dit vers ene afwisseling van personen. De eerste helft van het vers: "Gij Heere! zijt mijne Toevlucht," spreekt het tweede koor uit Der Konings ziel, dat het bevestigt, dat hij weten mag Gods beschermeling te zijn, gelijk het dit reeds in Psalms 91:2 deed. Vervolgens gaat het eerste koor voort: "Den Allerhoogsten hebt gij gesteld tot uw vertrek," waarmee de gemeente de zo even van haren Koning vernomene belijdenis bezegelt..

10.

II. Psalms 91:10-Psalms 91:16. Het eerste koor, dat de gemeente vertegenwoordigt, heft op nieuw zijne rede aan, en zingt zeer vertroostende dingen toe; geen kwaad zal hem treffen, en wanneer hij over stenen en rotsen in dit leven moet heengaan, zal hij zich toch niet stoten, want hij wordt door onzichtbare handen gedragen, en ook geen openbaar geweld noch geheime listen van den bozen vijand zullen hem schade doen (Psalms 91:10-Psalms 91:13). Nu neemt een derde koor, waardoor de Heere zelf spreekt, het woord, en belooft hem, tot wie de gemeente gesproken heeft, en wie ook Hij, de Heere getuigenis mag geven, dat hij in Zijne gemeenschap en onder Zijne bijzondere bescherming staat, de verhoring zijner gebeden en de heerlijke uitredding uit al Zijne noden, maar ook verzadiging met een lang leven en de gehele volheid der Goddelijke openbaring van zaligheid (Psalms 91:14-Psalms 91:16).

Vers 10

10. (Eerste koor). U zal, daar gij den Allerhoogste tot uwe toevlucht gemaakt hebt (Psalms 91:9), geen kwaad wedervaren (Job 5:19), en gene plage zal uwe tent naderen (Psalms 54:14. Exodus 12:23).

Vers 10

10. (Eerste koor). U zal, daar gij den Allerhoogste tot uwe toevlucht gemaakt hebt (Psalms 91:9), geen kwaad wedervaren (Job 5:19), en gene plage zal uwe tent naderen (Psalms 54:14. Exodus 12:23).

Vers 11

11. a) Want Hij, de Heere, die Uwe toevlucht is (Psalms 91:9), zal Zijne engelen van u, in betrekking op u, bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen 1).

a) Psalms 34:8. Matthew 4:6. Luke 4:10.

1) Wij zien, dat Hij op het hoofd samentrekt, wat door die weldaad ten goede komt van alle leden. Nu spreekt hij in het meervoud van alle wegen, waardoor hij meer onderscheiden uitdrukt, dat waarheen ook de weg leidt, de Engelen altijd de leidslieden zijn. En zeker zien wij het, hoe krom en bochtig ook onze levensloop is en hoe vele stormen ons hierheen en daarheen onophoudelijk slingeren. Alzo behoort het, dat de Engelen ons tot leidslieden voor elke handeling en elk plan worden toebedeeld, opdat wij mogen weten voort te gaan, hetzij de noodzakelijkheid ons ter rechter of ter linker hand leidt. Ondertussen is het waarschijnlijk, dat onder den naam van wegen ons bescheidenheid word aanbevolen, opdat wij God niet beproeven met halsbrekende toeren, maar ons houden binnen de grenzen onzer roeping. Want indien iemand blindelings voortgaat en meer wil dan God veroorlooft, alsof hij zou willen boven de wolken stijgen in strijd met Gods woord, dan belooft Hij Zijne Engelen niet tot dienaren of helpers in diens onbezonnenheid..

De engelen zorgen voor Jakob's veiligheid (Genesis 28:12); twee engelenlegers slaan zich rondom hem neer als bij Ezau tegemoet trekt Genesis 28:1, Genesis 28:2) de Heere zendt Zijnen Engel voor Israël uit (Exodus 23:20 en elders; ) de vorst over het heir des Heren strijdt voor Israël (Joz 5:13); engelen op vurige wagens en paarden legeren zich rondom Dothan, om Elisa te beschermen (2 Kings 8:16-2 Kings 8:17). Al deze gevaren dreigden onder Gods toelating, en genaakten de mannen Gods als door de uitwendige omstandigheden, die hen omgaven; ontmoetten zij ze daarom op hun wegen, zo beschermden hen nochtans de engelen Gods, maar niet, wanneer zij God zelven verzochten door zich willekeurig in het gevaar te storten (Matthew 4:6)..

Onder wegen hebben we niet alleen uitwendige, maar ook inwendige levensomstandigheden te verstaan, waarop de Heere God Zijne kinderen omringt met Zijne trouwe zorg en hoede.

Vers 11

11. a) Want Hij, de Heere, die Uwe toevlucht is (Psalms 91:9), zal Zijne engelen van u, in betrekking op u, bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen 1).

a) Psalms 34:8. Matthew 4:6. Luke 4:10.

1) Wij zien, dat Hij op het hoofd samentrekt, wat door die weldaad ten goede komt van alle leden. Nu spreekt hij in het meervoud van alle wegen, waardoor hij meer onderscheiden uitdrukt, dat waarheen ook de weg leidt, de Engelen altijd de leidslieden zijn. En zeker zien wij het, hoe krom en bochtig ook onze levensloop is en hoe vele stormen ons hierheen en daarheen onophoudelijk slingeren. Alzo behoort het, dat de Engelen ons tot leidslieden voor elke handeling en elk plan worden toebedeeld, opdat wij mogen weten voort te gaan, hetzij de noodzakelijkheid ons ter rechter of ter linker hand leidt. Ondertussen is het waarschijnlijk, dat onder den naam van wegen ons bescheidenheid word aanbevolen, opdat wij God niet beproeven met halsbrekende toeren, maar ons houden binnen de grenzen onzer roeping. Want indien iemand blindelings voortgaat en meer wil dan God veroorlooft, alsof hij zou willen boven de wolken stijgen in strijd met Gods woord, dan belooft Hij Zijne Engelen niet tot dienaren of helpers in diens onbezonnenheid..

De engelen zorgen voor Jakob's veiligheid (Genesis 28:12); twee engelenlegers slaan zich rondom hem neer als bij Ezau tegemoet trekt Genesis 28:1, Genesis 28:2) de Heere zendt Zijnen Engel voor Israël uit (Exodus 23:20 en elders; ) de vorst over het heir des Heren strijdt voor Israël (Joz 5:13); engelen op vurige wagens en paarden legeren zich rondom Dothan, om Elisa te beschermen (2 Kings 8:16-2 Kings 8:17). Al deze gevaren dreigden onder Gods toelating, en genaakten de mannen Gods als door de uitwendige omstandigheden, die hen omgaven; ontmoetten zij ze daarom op hun wegen, zo beschermden hen nochtans de engelen Gods, maar niet, wanneer zij God zelven verzochten door zich willekeurig in het gevaar te storten (Matthew 4:6)..

Onder wegen hebben we niet alleen uitwendige, maar ook inwendige levensomstandigheden te verstaan, waarop de Heere God Zijne kinderen omringt met Zijne trouwe zorg en hoede.

Vers 12

12. a) Zij zullen u op de handen dragen, opdat Gij uwen voet, wanneer die enen weg vol van gevaren en van grote hindernissen moet bewandelen,aan geen, steen stoot, en gij alzo zoudt vallen (Psalms 121:3).

a) Luke 4:11.

Vers 12

12. a) Zij zullen u op de handen dragen, opdat Gij uwen voet, wanneer die enen weg vol van gevaren en van grote hindernissen moet bewandelen,aan geen, steen stoot, en gij alzo zoudt vallen (Psalms 121:3).

a) Luke 4:11.

Vers 13

13. Op den a) fellen leeuw en de ander zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden, zodat noch openbaar geweld noch heimelijke list iets tegen u vermogen.

a) Job 5:22,Job 5:23. Mark 16:18. Luke 10:19.

Vers 13

13. Op den a) fellen leeuw en de ander zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden, zodat noch openbaar geweld noch heimelijke list iets tegen u vermogen.

a) Job 5:22,Job 5:23. Mark 16:18. Luke 10:19.

Vers 14

14. (Derde koor). Dewijl hij, tot wie de gemeente alzo spreekt (Psalms 91:10-Psalms 91:13), Mij zeer bemint, zonder enig vertrouwen op zich zelven of de wereld Mij aanhangt, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen: Ik zal hem op ene hoogte stellen, waar geen kwaad hem kan genaken, want hij kent Mijnen naam, hij kent Mijne almacht, verheugt zich in Mijne barmhartigheid, vertrouwt op Mijne waarheid, looft Mijne wijsheid.

Vers 14

14. (Derde koor). Dewijl hij, tot wie de gemeente alzo spreekt (Psalms 91:10-Psalms 91:13), Mij zeer bemint, zonder enig vertrouwen op zich zelven of de wereld Mij aanhangt, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen: Ik zal hem op ene hoogte stellen, waar geen kwaad hem kan genaken, want hij kent Mijnen naam, hij kent Mijne almacht, verheugt zich in Mijne barmhartigheid, vertrouwt op Mijne waarheid, looft Mijne wijsheid.

Vers 15

15. Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren (Psalms 50:15); in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn (Isaiah 41:10); Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.

Vers 15

15. Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren (Psalms 50:15); in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn (Isaiah 41:10); Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.

Vers 16

16. Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem mijn heil doen zien, hem in alles voorspoedig maken (Psalms 50:23).

Hij bemint Mij, kent Mij, roept Mij aan, alle kentekenen van het vast vertrouwen, dat Gods knecht in Hem stelt, en dat de Heere nimmer kan beschamen. Het lange leven is wel in de eerste plaats een aards goed, maar toch een der kostbaarste onderpanden van Gods gunst onder de Oude Bedeling, en daarom een type (voorbeeld) van het eeuwig leven in Christus, van het stillen van den honger en den dorst van het gelovig hart. In het lange leven "doet God hem Zijn heil zien." laat hem ondervinden, dat Hij de Zijnen steeds helpt, redt en bewaart. Ook bij deze belofte schemert het licht des eeuwigen levens door..

Duizenden komen om in de zonde, of vallen rondom hem, maar hij wordt bewaard als door een wonder. Dikwijls ondervindt hij wondervolle bescherming, en hij heeft den troost: te weten, dat alle engelen in den hemel dienende geesten zijn voor de erfgenamen der zaligheid. Hij zal lang genoeg leven, hij zal in deze wereld bewaard blijven, totdat hij het werk gedaan heeft, waartoe hij in de wereld was gezonden en hij bereid is voor den hemel, en dat is lang genoeg. Wie zou wensen een dag langer te leven, dan God enig werk te doen heeft of door hem of aan hem? Iemand moge jong sterven, hij heeft genoeg van het leven. Een goddeloos man is niet voldaan, zelfs niet met een lang leven. Des Christens voornaamste vrees is, dat hij van het pad der deugd zal worden afgetrokken; hij bidt om daarop bevestigd te worden, en er weer op te worden gebracht, al is het door kastijdingen, indien hij dwaalt. Ten laatste eindigt de strijd, hij heeft voor altijd gedaan met verdriet, zonde en beproeving; hij is op ene hoogte gesteld en verheerlijkt, zo niet hier, zeker in den hemel, waar hij volkomen redding zal aanschouwen. Dit moge in `t bijzonder doelen op Christus, maar is ook toe te passen op Zijn volk. Laat ons bidden, dat de Heere onze zielen wil bezoeken met Zijne zaligheid, en dit tot in lengte van dagen, voor alle eeuwigheid..

Toen Rusland in het jaar 1812 met den inval der Fransen bedreigd werd, was ieder zeer verontrust; alleen prins Gallitzin niet. Zijne vrienden waren daarover verwonderd. Was hij een verrader van zijnen Keizer geworden? Onmogelijk, aan zijne trouw was niet te twijfelen, In dit gewichtig punt van beslissing meende de vorst, dat het zijn plicht was, den Keizer met de rots bekend te maken, door welke hij in gevaar rustig bleef; hij verzocht om ene zamenspraak: het werd hem toegestaan. Het naderen van den vijand was natuurlijk het eerste onderwerp van het gesprek, daarop, als nauw daarmee samenhangende, de toestand van den prins. De Keizer vraagde hem, waardoor hij zo stil en rustig gedurende den algemenen schrik was; de prins trok een kleinen Bijbel uit den zak en hield dezen den Keizer voor. Toen deze zijne hand uitstrekte om dien te nemen, viel de Bijbel op den grond en viel open op Psalms 91:1. "O, dat Uwe Majesteit deze plaats van toevlucht mocht zoeken!" zei de prins, toen hij de woorden van den Psalm had gelezen. Zij scheiden van elkaar. Een algemene biddag werd uitgeschreven, en de geestelijke, die predikte, nam den 91sten Psalm tot zijnen tekst. De Keizer verrast, vraagde den prins, of hij de omstandigheden bekend gemaakt had, die hij hun gesprek waren voorgevallen. Hij verzekerde hem, dat hij er niets van gesproken had. Korten tijd later, toen de Keizer enige ogenblikken over had en de noodzakelijkheid van ene Christelijke opwekking gevoelde, zond hij tot zijnen Kapelaan, opdat die hem in zijne tent uit den Bijbel zou voorlezen. Hij kwam en begon met Psalms 91:1. "Houd op," zei de Keizer, "wie zei u, dat gij dit zoudt lezen?" "God" antwoordde de Kapelaan. -"Hoe?" riep Alexander I uit. De Kapelaan ging voort. "Verrast, toen Uwe Majesteit tot mij zond, viel ik voor God op mijne knieën en smeekte Hem, mijne zwakke lippen te onderwijzen, wat ik moest spreken. Ik gevoelde, dat het gedeelte der Heilige Schrift, dat ik begon te lezen, mij duidelijk werd aangewezen. Waarom mij Uwe Majesteit in de reden viel, weet ik niet" De uitwerking hiervan was ene grote verandering in des Keizersgedrag, en de openbaring van een groten ijver om de Heilige Schrift te verbreiden. In zijnen zak droeg hij altijd een papier, waarvan men den inhoud niet kende, en dat hij, zo dikwijls hij een ander kleed aantrok, daarin gewoon was te steken. Men hield het voor een gewichtig document. Bij des Keizers dood bevond men, dat het Psalms 91:1 was..

Vers 16

16. Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem mijn heil doen zien, hem in alles voorspoedig maken (Psalms 50:23).

Hij bemint Mij, kent Mij, roept Mij aan, alle kentekenen van het vast vertrouwen, dat Gods knecht in Hem stelt, en dat de Heere nimmer kan beschamen. Het lange leven is wel in de eerste plaats een aards goed, maar toch een der kostbaarste onderpanden van Gods gunst onder de Oude Bedeling, en daarom een type (voorbeeld) van het eeuwig leven in Christus, van het stillen van den honger en den dorst van het gelovig hart. In het lange leven "doet God hem Zijn heil zien." laat hem ondervinden, dat Hij de Zijnen steeds helpt, redt en bewaart. Ook bij deze belofte schemert het licht des eeuwigen levens door..

Duizenden komen om in de zonde, of vallen rondom hem, maar hij wordt bewaard als door een wonder. Dikwijls ondervindt hij wondervolle bescherming, en hij heeft den troost: te weten, dat alle engelen in den hemel dienende geesten zijn voor de erfgenamen der zaligheid. Hij zal lang genoeg leven, hij zal in deze wereld bewaard blijven, totdat hij het werk gedaan heeft, waartoe hij in de wereld was gezonden en hij bereid is voor den hemel, en dat is lang genoeg. Wie zou wensen een dag langer te leven, dan God enig werk te doen heeft of door hem of aan hem? Iemand moge jong sterven, hij heeft genoeg van het leven. Een goddeloos man is niet voldaan, zelfs niet met een lang leven. Des Christens voornaamste vrees is, dat hij van het pad der deugd zal worden afgetrokken; hij bidt om daarop bevestigd te worden, en er weer op te worden gebracht, al is het door kastijdingen, indien hij dwaalt. Ten laatste eindigt de strijd, hij heeft voor altijd gedaan met verdriet, zonde en beproeving; hij is op ene hoogte gesteld en verheerlijkt, zo niet hier, zeker in den hemel, waar hij volkomen redding zal aanschouwen. Dit moge in `t bijzonder doelen op Christus, maar is ook toe te passen op Zijn volk. Laat ons bidden, dat de Heere onze zielen wil bezoeken met Zijne zaligheid, en dit tot in lengte van dagen, voor alle eeuwigheid..

Toen Rusland in het jaar 1812 met den inval der Fransen bedreigd werd, was ieder zeer verontrust; alleen prins Gallitzin niet. Zijne vrienden waren daarover verwonderd. Was hij een verrader van zijnen Keizer geworden? Onmogelijk, aan zijne trouw was niet te twijfelen, In dit gewichtig punt van beslissing meende de vorst, dat het zijn plicht was, den Keizer met de rots bekend te maken, door welke hij in gevaar rustig bleef; hij verzocht om ene zamenspraak: het werd hem toegestaan. Het naderen van den vijand was natuurlijk het eerste onderwerp van het gesprek, daarop, als nauw daarmee samenhangende, de toestand van den prins. De Keizer vraagde hem, waardoor hij zo stil en rustig gedurende den algemenen schrik was; de prins trok een kleinen Bijbel uit den zak en hield dezen den Keizer voor. Toen deze zijne hand uitstrekte om dien te nemen, viel de Bijbel op den grond en viel open op Psalms 91:1. "O, dat Uwe Majesteit deze plaats van toevlucht mocht zoeken!" zei de prins, toen hij de woorden van den Psalm had gelezen. Zij scheiden van elkaar. Een algemene biddag werd uitgeschreven, en de geestelijke, die predikte, nam den 91sten Psalm tot zijnen tekst. De Keizer verrast, vraagde den prins, of hij de omstandigheden bekend gemaakt had, die hij hun gesprek waren voorgevallen. Hij verzekerde hem, dat hij er niets van gesproken had. Korten tijd later, toen de Keizer enige ogenblikken over had en de noodzakelijkheid van ene Christelijke opwekking gevoelde, zond hij tot zijnen Kapelaan, opdat die hem in zijne tent uit den Bijbel zou voorlezen. Hij kwam en begon met Psalms 91:1. "Houd op," zei de Keizer, "wie zei u, dat gij dit zoudt lezen?" "God" antwoordde de Kapelaan. -"Hoe?" riep Alexander I uit. De Kapelaan ging voort. "Verrast, toen Uwe Majesteit tot mij zond, viel ik voor God op mijne knieën en smeekte Hem, mijne zwakke lippen te onderwijzen, wat ik moest spreken. Ik gevoelde, dat het gedeelte der Heilige Schrift, dat ik begon te lezen, mij duidelijk werd aangewezen. Waarom mij Uwe Majesteit in de reden viel, weet ik niet" De uitwerking hiervan was ene grote verandering in des Keizersgedrag, en de openbaring van een groten ijver om de Heilige Schrift te verbreiden. In zijnen zak droeg hij altijd een papier, waarvan men den inhoud niet kende, en dat hij, zo dikwijls hij een ander kleed aantrok, daarin gewoon was te steken. Men hield het voor een gewichtig document. Bij des Keizers dood bevond men, dat het Psalms 91:1 was..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 91". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-91.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile