Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Openbaring 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 5

Revelation 5:1

CHRISTUS, DE LEEUW EN HET LAM, DIE HET VERZEGELDE BOEK OPENT, WORDT IN EEN NIEUW LIED GEPREZEN

II. Revelation 5:1-Revelation 5:14. In het verder verloop van het gezicht is niemand ook geen van de hemelse machten, in staat, een met zeven zegels gesloten boek, dat Hij, die op de troon zit in Zijn rechterhand houdt, open te doen, opdat de inhoud van hetgeen op de toekomst van het rijk van God betrekking heeft, zijn loop heeft. De heilige ziener weent er over en wordt door een van de vierentwintig ouderlingen door het wijzen op Hem, die overwonnen heeft opgericht, waarop dan een lam verschijnt, dat nog de sporen van het slachten aan zich draagt en het boek overneemt om de zeven zegels open te breken. De hele hemel verheerlijkt de majesteit van dit ogenblik door een liturgische godsdienst, die voor de troon van God en ter ere van het Lam wordt gehouden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 5

Revelation 5:1

CHRISTUS, DE LEEUW EN HET LAM, DIE HET VERZEGELDE BOEK OPENT, WORDT IN EEN NIEUW LIED GEPREZEN

II. Revelation 5:1-Revelation 5:14. In het verder verloop van het gezicht is niemand ook geen van de hemelse machten, in staat, een met zeven zegels gesloten boek, dat Hij, die op de troon zit in Zijn rechterhand houdt, open te doen, opdat de inhoud van hetgeen op de toekomst van het rijk van God betrekking heeft, zijn loop heeft. De heilige ziener weent er over en wordt door een van de vierentwintig ouderlingen door het wijzen op Hem, die overwonnen heeft opgericht, waarop dan een lam verschijnt, dat nog de sporen van het slachten aan zich draagt en het boek overneemt om de zeven zegels open te breken. De hele hemel verheerlijkt de majesteit van dit ogenblik door een liturgische godsdienst, die voor de troon van God en ter ere van het Lam wordt gehouden.

Vers 1

1. En ik zag in de rechterhand van degene, die op de troon zat, van God de Vader, wie alle macht toekomt in de hemel en op de aarde, om de wereld te regeren en de toekomst te beschikken, a) een boek, een lang perkament, over eenstaf samengerold, geschreven van binnen en van buiten. Het was beschreven niet alleen op de inwendige vlakte, die naar de staf gekeerd was, maar ook, omdat de rijke inhoud daar geen ruimte genoeg had gevonden, aan de zijde, die zich naar buiten bevond. En het was verzegeld aan het ondereinde van de rol, langs de hele staf met zeven zegels, zodat pas na het openen van al deze zegels het boek kon worden ontrold.

a) Ezekiel 2:10

Deze rol heeft de Heere eigenlijk niet in de hand, maar, zoals er staat, op de hand. Zij ligt op Zijn open rechterhand, terwijl Hij haar zoals het ware aanbiedt en wacht, of iemand waardig zal zijn die te nemen en te openen. Dat het echter bij dit openen niet zozeer te doen is om bekendmaken van de inhoud, als wel om volvoering van de daarin vervatte raadsbesluiten, daarop wijst de hand, in het bijzonder de hand, die tot handelen geoefend is, de rechter, die het boek voorhoudt. Een boek is de verzameling van aaneengeschakelde gedachten, de somma van hetgeen iemand bij zichzelf overlegd en besloten en wat hij vervolgens op schrift heeft gesteld, omdat het daarbij blijven moet en anderen zich daarnaar moeten richten. Dit boek bevat de gedachten en raadsbesluiten van God, die Hij reeds sinds lang op schrift heeft gesteld door het profetische woord van het Oude Testament en waarbij het ook moet blijven alles, wat verder op aarde in het rijk van de genade gebeurt, moet zich daarnaar regelen en er kan niets geschieden, wat niet vervulling van het voorspelde zou zijn. Dat dit zo is en wij niet, zoals de uitleggers willen, aan een pas geschreven boek met een geheel nieuwe inhoud, die nog eerst zou moeten worden bekend gemaakt, moeten denken, volgt bepaald deels uit de vorm van het boek, welke die van de heilige boeken van Israël is (Luke 4:17) en de schrift in die zin, zoals het woord in Matthew 22:29 Luke 24:27 John 2:22; John 5:39; John 7:15, John 7:28 gebruikt wordt, voorstelt, deels uit de omstandigheid, dat na de opening van het zevende zegel in Revelation 8:1 ook niet op een enkele plaats staat, dat de ziener in het boek zou hebben gelezen, of dat door iemand daaruit iets zou zijn gelezen. Johannes weent vervolgens (Revelation 5:4), dat niemand waardig werd gevonden het boek te openen en te lezen, noch er in te zien. Dat het hem er niet om te doen is, om de nog onbekende inhoud te vernemen, maar om iets anders, zullen wij bij de plaats zelf moeten duidelijk maken. Hij kan natuurlijk alleen de buitenzijde zien; maar daarop, dat ook deze, de achterzijde, beschreven is, komt het boven alles aan. Dat de binnenzijde beschreven is spreekt vanzelf; is datzelfde het geval met de buitenzijde, dan is aan de ene zijde de inhoud zo rijk, zo groot van omvang geweest, dat de ene, gewoonlijk gebruikte zijde niet voldoende was om die op te nemen; aan de andere zijde is echter het boek nu ook vol geschreven, er kan niets meer bijkomen, men zou een nieuwe perkamenten rol moeten beginnen, als men de inhoud wilde vermeerderen en dat moet niet geschieden, zoals vooraf het sluiten met zeven zegels te kennen geeft. Inderdaad is dan ook het schrift reeds in de tijd, dat Johannes de Openbaring ntvangt, in materieel opzicht gesloten. God voortijds, vele keer en op velerlei wijze gesproken hebbend tot de vaderen, heeft in deze laatste dagen gesproken door de Zoon. Iets dat hier boven gaat, dat in de schriften van het Oude Testament reeds staat en door de mond van Jezus Christus in de dagen van Zijn vlees de bevestiging en nadere bepaling heeft verkregen, verder door Zijn werk vervuld is geworden, kan de ziener niet worden meegedeeld, dat weet hij en ziet hij afgebeeld voor zich in de rol van het boek, die in- en uitwendig beschreven is met zevenvoudige zegels gesloten. Maar dit slot van zegels heeft daarom nog zijn andere betekenis, de hoofdzaak is daarbij nog iets anders. Onder zegels kan men iets leggen met het doel, dat van buiten af niemand er bij komt en het ongemerkt wegneemt, om het in zijn bezit te nemen, of er kennis van te nemen (Deuteronomy 32:33 Jeremiah 32:10 v. Daniel 12:9). Dat dit doel niet bestaat en het boek daarom gesloten is, opdat niemand, die het niet waardig is, het zou opendoen en zijn zegels breken, daarin leest en de inhoud leert kennen, blijkt uit de juiste bepaling van deze inhoud, die niet bestaat in nieuwe verborgenheden, groter dan die, die in het profetische woord reeds geopenbaard zijn (Romans 16:25 v. 1 Corinthians 4:1), zoals overal slechts van een voltooiing van de verborgenheid van God (Revelation 10:7), niet van een verdere onthulling ervan sprake is en zelfs de voorstelling van de laatste dingen, die daar geschieden, slechts als de wederopvatting en nauwere ontvouwing van Oud-Testamentische profetie optreedt (Revelation 18:2 v. ; 19:13, 15, 17; 20:8 v. ; 21:1, Wij moeten dus het andere doel beschouwen, waarom iets onder zegels wordt gelegd; en dat is volgens Job 9:7 Daniel 9:24 (de sterren verzegelen, dat zij geen licht geven en de zonde verzegelen, dat zij niet verdoemen) dit, dat wat achter het slot wordt gedaan, zijn kracht en werking niet doe gelden. Bedenken wij, bij welk keerpunt in de geschiedenis van het rijk van God Johannes de Openbaring ntvangt, namelijk in de tijd, als het oordeel van God over Jeruzalem en de tempel en over dat volk, waaraan alle beloften geschonken zijn en waarom zich Mozes en alle profeten als om hun middenpunt bewegen, worden volbracht, dan begrijpen wij wel, wat de zeven zegels, die het boek sluiten, moeten betekenen. De oordelen, die nu zullen losbarsten, hebben, zo daarbij alleen de gerechtigheid van Hem, die op de troon zit, moest beslissen, zo'n kracht en werking, dat de gezichten en voorspellingen van de Schrift volkomen en voor altijd in die zin verzegeld zouden zijn, dat zij nooit tot hun laatste en zalige voltooiing konden komen. Zij houden die onder volledige afsluiting, zodat het met deze gedaan is en niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde kan die afsluiting verbreken; het is uit met het verbond, dat God met Israël heeft gemaakt en daarom ook met de raadsbesluiten van Gods genade voor de overige mensheid; de Schrift, in zoverre die van de laatste dingen, van een volvoering van het geheim van God handelt, kan nu niet meer worden vervuld. Dit is zeker een gedachte, die vreemd geworden is; men heeft zich gewend, bij het bespreken van de leer van de laatste dingen, van Israël en zijn betekenis voor het rijk van God zo goed als geheel af te zien en de kerk, uit de heidenen vergaderd, zonder meer en met volkomen gelijke rechten in de plaats van het uitverkoren volk van God te stellen, waarvoor alle beloften voor de toekomst zijn, zodat de Joden, zo velen van hen nog zalig worden, niet zonder ons volmaakt zouden worden. Volgens de hele profetie van de Schrift, als men ze slechts wilde nemen zoals zij luidt, en haar woorden niet zo veel een andere zin opdrong, als men ze opvatte zoals men ze onbevooroordeeld opvatten moet, is het integendeel omgekeerd. Wij Christenen uit de heidenen kunnen niet volmaakt worden zonder de Joden en de toekomstige stad, waarop wij wachten, kan geen andere zijn dan een nieuw Jeruzalem (Hoofdstuk : 21:2). Moest de geschiedenis van het rijk van God bij Israël, waarin alle geslachten op aarde gezegend moeten worden en waarvan alle heil tot aan het einde van de wereld komt, met een Jeruzalem eindigen, dat alle profeten gedood heeft, die worden gezonden, dat ook Christus zelf aan het kruis heeft genageld en aan alle boden zich heeft vergrepen en nu tot straf voor zijn zonde voor altijd verloren is, dan was er geen rijk der heerlijkheid meer; want de Schrift kan toch niet gebroken worden, zij is van het begin tot het einde van die aard, dat men telkens beloften vindt, die Israël aangaan en waaraan het overige van de mensheid alleen in en met Israël deel heeft. Deze te verzwakken door ze anders te willen verklaren, of de woorden in een andere vorm te willen gieten, dan zoals God ze heeft gegeven, dat heeft zich tot hiertoe reeds veelvuldig gewroken en zal zich verder wreken, als men niet leert, plaatsen zoals die in Romans 11:11-Romans 11:36 met grotere ernst dan tot heden ter harte te nemen.

Het boek, dat in de hand van de Oppermonarch gezien werd, was niet gelijk aan de onze, die, uit losse vellen bestaande, met elkaar tot een geheel verenigd worden, maar een boekrol, zoals de ouden gebruikten, die ineengerold en weer een voor een ontrold kon worden. Wij zouden om deze reden liefst lezen, dat dit boek, uit zeven vellen bestaande, van binnen met prentenverbeeldingen, zoals het vervolg leren zal, beschreven en van buiten elk met een zegel en dus met zeven zegels toegesloten was.

Dit boek was in de rechterhand van God de Vader, die het alles in Zijn eeuwige raad besloten had, wat daarin stond. Hij zou het ook alles uitvoeren, zodat dit boek is het boek van de besluiten van God; niet van alle, maar van die besluiten, die God over de kerk van die tijd af besloten had en dat zover, als Hij ze aan de kerk wilde openbaren; niet alleen wat over de zegels geschieden zou, maar ook onder de bazuinen en onder de fiolen, want het laatste zegel geeft de bazuinen uit; en uit de laatste bazuin komen de fiolen voort en volgen zo eigenlijk na elkaar, zodat het laatste zowel als het eerste in dit boek geschreven is. Dit boek, deze rol, was niet alleen aan de ene zijde van binnen beschreven, maar ook van buiten; het hield alles in, daar kon niets uitgedaan en niets bijgedaan worden, daar was geen plaats meer over, het was volgeschreven, het was opgerold, gebonden en met zeven zegels verzegeld, waardoor het met het goddelijk gezag was bevestigd en tot die tijd toe verborgen gehouden en hield zeven verborgenheden in.

Vers 1

1. En ik zag in de rechterhand van degene, die op de troon zat, van God de Vader, wie alle macht toekomt in de hemel en op de aarde, om de wereld te regeren en de toekomst te beschikken, a) een boek, een lang perkament, over eenstaf samengerold, geschreven van binnen en van buiten. Het was beschreven niet alleen op de inwendige vlakte, die naar de staf gekeerd was, maar ook, omdat de rijke inhoud daar geen ruimte genoeg had gevonden, aan de zijde, die zich naar buiten bevond. En het was verzegeld aan het ondereinde van de rol, langs de hele staf met zeven zegels, zodat pas na het openen van al deze zegels het boek kon worden ontrold.

a) Ezekiel 2:10

Deze rol heeft de Heere eigenlijk niet in de hand, maar, zoals er staat, op de hand. Zij ligt op Zijn open rechterhand, terwijl Hij haar zoals het ware aanbiedt en wacht, of iemand waardig zal zijn die te nemen en te openen. Dat het echter bij dit openen niet zozeer te doen is om bekendmaken van de inhoud, als wel om volvoering van de daarin vervatte raadsbesluiten, daarop wijst de hand, in het bijzonder de hand, die tot handelen geoefend is, de rechter, die het boek voorhoudt. Een boek is de verzameling van aaneengeschakelde gedachten, de somma van hetgeen iemand bij zichzelf overlegd en besloten en wat hij vervolgens op schrift heeft gesteld, omdat het daarbij blijven moet en anderen zich daarnaar moeten richten. Dit boek bevat de gedachten en raadsbesluiten van God, die Hij reeds sinds lang op schrift heeft gesteld door het profetische woord van het Oude Testament en waarbij het ook moet blijven alles, wat verder op aarde in het rijk van de genade gebeurt, moet zich daarnaar regelen en er kan niets geschieden, wat niet vervulling van het voorspelde zou zijn. Dat dit zo is en wij niet, zoals de uitleggers willen, aan een pas geschreven boek met een geheel nieuwe inhoud, die nog eerst zou moeten worden bekend gemaakt, moeten denken, volgt bepaald deels uit de vorm van het boek, welke die van de heilige boeken van Israël is (Luke 4:17) en de schrift in die zin, zoals het woord in Matthew 22:29 Luke 24:27 John 2:22; John 5:39; John 7:15, John 7:28 gebruikt wordt, voorstelt, deels uit de omstandigheid, dat na de opening van het zevende zegel in Revelation 8:1 ook niet op een enkele plaats staat, dat de ziener in het boek zou hebben gelezen, of dat door iemand daaruit iets zou zijn gelezen. Johannes weent vervolgens (Revelation 5:4), dat niemand waardig werd gevonden het boek te openen en te lezen, noch er in te zien. Dat het hem er niet om te doen is, om de nog onbekende inhoud te vernemen, maar om iets anders, zullen wij bij de plaats zelf moeten duidelijk maken. Hij kan natuurlijk alleen de buitenzijde zien; maar daarop, dat ook deze, de achterzijde, beschreven is, komt het boven alles aan. Dat de binnenzijde beschreven is spreekt vanzelf; is datzelfde het geval met de buitenzijde, dan is aan de ene zijde de inhoud zo rijk, zo groot van omvang geweest, dat de ene, gewoonlijk gebruikte zijde niet voldoende was om die op te nemen; aan de andere zijde is echter het boek nu ook vol geschreven, er kan niets meer bijkomen, men zou een nieuwe perkamenten rol moeten beginnen, als men de inhoud wilde vermeerderen en dat moet niet geschieden, zoals vooraf het sluiten met zeven zegels te kennen geeft. Inderdaad is dan ook het schrift reeds in de tijd, dat Johannes de Openbaring ntvangt, in materieel opzicht gesloten. God voortijds, vele keer en op velerlei wijze gesproken hebbend tot de vaderen, heeft in deze laatste dagen gesproken door de Zoon. Iets dat hier boven gaat, dat in de schriften van het Oude Testament reeds staat en door de mond van Jezus Christus in de dagen van Zijn vlees de bevestiging en nadere bepaling heeft verkregen, verder door Zijn werk vervuld is geworden, kan de ziener niet worden meegedeeld, dat weet hij en ziet hij afgebeeld voor zich in de rol van het boek, die in- en uitwendig beschreven is met zevenvoudige zegels gesloten. Maar dit slot van zegels heeft daarom nog zijn andere betekenis, de hoofdzaak is daarbij nog iets anders. Onder zegels kan men iets leggen met het doel, dat van buiten af niemand er bij komt en het ongemerkt wegneemt, om het in zijn bezit te nemen, of er kennis van te nemen (Deuteronomy 32:33 Jeremiah 32:10 v. Daniel 12:9). Dat dit doel niet bestaat en het boek daarom gesloten is, opdat niemand, die het niet waardig is, het zou opendoen en zijn zegels breken, daarin leest en de inhoud leert kennen, blijkt uit de juiste bepaling van deze inhoud, die niet bestaat in nieuwe verborgenheden, groter dan die, die in het profetische woord reeds geopenbaard zijn (Romans 16:25 v. 1 Corinthians 4:1), zoals overal slechts van een voltooiing van de verborgenheid van God (Revelation 10:7), niet van een verdere onthulling ervan sprake is en zelfs de voorstelling van de laatste dingen, die daar geschieden, slechts als de wederopvatting en nauwere ontvouwing van Oud-Testamentische profetie optreedt (Revelation 18:2 v. ; 19:13, 15, 17; 20:8 v. ; 21:1, Wij moeten dus het andere doel beschouwen, waarom iets onder zegels wordt gelegd; en dat is volgens Job 9:7 Daniel 9:24 (de sterren verzegelen, dat zij geen licht geven en de zonde verzegelen, dat zij niet verdoemen) dit, dat wat achter het slot wordt gedaan, zijn kracht en werking niet doe gelden. Bedenken wij, bij welk keerpunt in de geschiedenis van het rijk van God Johannes de Openbaring ntvangt, namelijk in de tijd, als het oordeel van God over Jeruzalem en de tempel en over dat volk, waaraan alle beloften geschonken zijn en waarom zich Mozes en alle profeten als om hun middenpunt bewegen, worden volbracht, dan begrijpen wij wel, wat de zeven zegels, die het boek sluiten, moeten betekenen. De oordelen, die nu zullen losbarsten, hebben, zo daarbij alleen de gerechtigheid van Hem, die op de troon zit, moest beslissen, zo'n kracht en werking, dat de gezichten en voorspellingen van de Schrift volkomen en voor altijd in die zin verzegeld zouden zijn, dat zij nooit tot hun laatste en zalige voltooiing konden komen. Zij houden die onder volledige afsluiting, zodat het met deze gedaan is en niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde kan die afsluiting verbreken; het is uit met het verbond, dat God met Israël heeft gemaakt en daarom ook met de raadsbesluiten van Gods genade voor de overige mensheid; de Schrift, in zoverre die van de laatste dingen, van een volvoering van het geheim van God handelt, kan nu niet meer worden vervuld. Dit is zeker een gedachte, die vreemd geworden is; men heeft zich gewend, bij het bespreken van de leer van de laatste dingen, van Israël en zijn betekenis voor het rijk van God zo goed als geheel af te zien en de kerk, uit de heidenen vergaderd, zonder meer en met volkomen gelijke rechten in de plaats van het uitverkoren volk van God te stellen, waarvoor alle beloften voor de toekomst zijn, zodat de Joden, zo velen van hen nog zalig worden, niet zonder ons volmaakt zouden worden. Volgens de hele profetie van de Schrift, als men ze slechts wilde nemen zoals zij luidt, en haar woorden niet zo veel een andere zin opdrong, als men ze opvatte zoals men ze onbevooroordeeld opvatten moet, is het integendeel omgekeerd. Wij Christenen uit de heidenen kunnen niet volmaakt worden zonder de Joden en de toekomstige stad, waarop wij wachten, kan geen andere zijn dan een nieuw Jeruzalem (Hoofdstuk : 21:2). Moest de geschiedenis van het rijk van God bij Israël, waarin alle geslachten op aarde gezegend moeten worden en waarvan alle heil tot aan het einde van de wereld komt, met een Jeruzalem eindigen, dat alle profeten gedood heeft, die worden gezonden, dat ook Christus zelf aan het kruis heeft genageld en aan alle boden zich heeft vergrepen en nu tot straf voor zijn zonde voor altijd verloren is, dan was er geen rijk der heerlijkheid meer; want de Schrift kan toch niet gebroken worden, zij is van het begin tot het einde van die aard, dat men telkens beloften vindt, die Israël aangaan en waaraan het overige van de mensheid alleen in en met Israël deel heeft. Deze te verzwakken door ze anders te willen verklaren, of de woorden in een andere vorm te willen gieten, dan zoals God ze heeft gegeven, dat heeft zich tot hiertoe reeds veelvuldig gewroken en zal zich verder wreken, als men niet leert, plaatsen zoals die in Romans 11:11-Romans 11:36 met grotere ernst dan tot heden ter harte te nemen.

Het boek, dat in de hand van de Oppermonarch gezien werd, was niet gelijk aan de onze, die, uit losse vellen bestaande, met elkaar tot een geheel verenigd worden, maar een boekrol, zoals de ouden gebruikten, die ineengerold en weer een voor een ontrold kon worden. Wij zouden om deze reden liefst lezen, dat dit boek, uit zeven vellen bestaande, van binnen met prentenverbeeldingen, zoals het vervolg leren zal, beschreven en van buiten elk met een zegel en dus met zeven zegels toegesloten was.

Dit boek was in de rechterhand van God de Vader, die het alles in Zijn eeuwige raad besloten had, wat daarin stond. Hij zou het ook alles uitvoeren, zodat dit boek is het boek van de besluiten van God; niet van alle, maar van die besluiten, die God over de kerk van die tijd af besloten had en dat zover, als Hij ze aan de kerk wilde openbaren; niet alleen wat over de zegels geschieden zou, maar ook onder de bazuinen en onder de fiolen, want het laatste zegel geeft de bazuinen uit; en uit de laatste bazuin komen de fiolen voort en volgen zo eigenlijk na elkaar, zodat het laatste zowel als het eerste in dit boek geschreven is. Dit boek, deze rol, was niet alleen aan de ene zijde van binnen beschreven, maar ook van buiten; het hield alles in, daar kon niets uitgedaan en niets bijgedaan worden, daar was geen plaats meer over, het was volgeschreven, het was opgerold, gebonden en met zeven zegels verzegeld, waardoor het met het goddelijk gezag was bevestigd en tot die tijd toe verborgen gehouden en hield zeven verborgenheden in.

Vers 2

2. En ik zag een sterke engel, een engel van buitengewone majesteit en kracht, dezelfde, die ook in Revelation 7:2; Revelation 10:1; Revelation 18:1, Revelation 18:21; Revelation 19:17, Revelation 20:2 optreedt, uitroepende met een grote stem, die door de hele wereld, in hemel en op aarde weerklonk: Wie is waardig en op grond van die waardigheid nu ook in staat het boek te openen en zijn zegels open te breken, opdat hij zijn inhoud ontvouwt, als hij het uit elkaar rolt?

Vers 2

2. En ik zag een sterke engel, een engel van buitengewone majesteit en kracht, dezelfde, die ook in Revelation 7:2; Revelation 10:1; Revelation 18:1, Revelation 18:21; Revelation 19:17, Revelation 20:2 optreedt, uitroepende met een grote stem, die door de hele wereld, in hemel en op aarde weerklonk: Wie is waardig en op grond van die waardigheid nu ook in staat het boek te openen en zijn zegels open te breken, opdat hij zijn inhoud ontvouwt, als hij het uit elkaar rolt?

Vers 3

3. En niemand a) in de hemel uit het getal van de heilige engelen, noch op de aarde, uit het getal van de mensenkinderen hier beneden, noch onder de aarde, uit het getal van de gestorvenen in het dodenrijk, dus in elk gebied van de schepping (Philippians 2:10), kon het boek openen, noch het (in)zien, om de inhoud te leren kennen, ten einde die te volvoeren. Dit bleek daaruit, dat zich niemand aanmeldde op de vraag van de engel.

a) Openbaring :13

Vers 3

3. En niemand a) in de hemel uit het getal van de heilige engelen, noch op de aarde, uit het getal van de mensenkinderen hier beneden, noch onder de aarde, uit het getal van de gestorvenen in het dodenrijk, dus in elk gebied van de schepping (Philippians 2:10), kon het boek openen, noch het (in)zien, om de inhoud te leren kennen, ten einde die te volvoeren. Dit bleek daaruit, dat zich niemand aanmeldde op de vraag van de engel.

a) Openbaring :13

Vers 4

4. En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om het boek, waarvan ik wist, dat het aller troost voor het heden en alle hoop voor de toekomst van de gelovigen in zich sloot, te openen en te lezen (de woorden "en te lezen" worden in de beste handschriften niet gevonden), noch het in te zien, (ten onrechte hebben onze staten-vertalers ingevuld "in", het moet zijn "te bezien") hoe het volgens zijn reeds bekende inhoud zou worden verwezenlijkt.

Johannes weent uit zwakheid van het geloof en twijfelmoedigheid van de Geest. De geduchte heidense macht van het Romeinse rijk had zich op de kerk geworpen en bedreigde haar met verdelging van de aardbodem; want het was door God aan dat rijk gegeven, tegen de heiligen te strijden en hen te overwinnen. De kerk van de Heere Jezus scheen op het uiterste te wezen. O, hoe vol vrees en vertwijfeling was het tegenwoordige en hoe donker het uitzicht in de toekomst! Geen antwoord op de vragen daarnaar! Daarom weent Johannes. Het was hem, als was de Heere Jezus dood en als stond Hij niet aan het hoofd van de schepping! Zijn zwak geloof schonk hem niet meer troost, dan het wegkwijnend licht schijnsel in een huis geeft. Maar nu wordt hij en wordt met hem de gemeente van de Heere vertroost met de openbaring van voorspellingen. En nog heden ten dage moet de getrouwe Heer dat zelfde doen over hen, die wenen over de gevaren, waaraan de kerk blootstaat. Hij zelf moet hun het boek van Zijn voorspellingen ontsluiten en hun openbaren de dingen, die geschieden zullen. Werd het Openbaringsboek niet zonder tranen geschreven, het wordt ook niet zonder tranen verstaan; en dit boek zal wel altijd dicht verzegeld blijven voor de onverschilligen en verharden, die niet delen in de droefheid van de apostel over de lijdende, vernederde, vertrapte kerk. Maar zij, die daar neerzitten aan de rivieren van Babel en wenen bij het denken aan Sion; zij zijn het, die in dit boek de stem vernemen van Jezus, die als van de hemel tot hen spreekt en verstaan wordt in het binnenste van hun gemoed.

Johannes barstte in tranen uit; want hij was met een zeer grote begeerte aangedaan om de dingen en uitkomsten van de toekomende tijd te kennen, omdat hij begreep dat die openbaring zeer nuttig voor de kerk zou zijn. Ja, hetgeen hier van Johannes wordt gezegd, moet van de kerk zelf worden verstaan, die door de geliefde apostel van Christus hier wordt voorgesteld. De kerk heeft zeer grote reden van rouw en droefheid, zolang Gods raad aangaande de dingen van de toekomende tijd voor hen verborgen is; hetzij dat God zelf tot dusverre Zich niet verwaardigd heeft, die aan de kerk uit te leggen, hetzij dat het geopenbaarde niet wordt verstaan. Want als de kerk echt is het uitverkoren volk van die God, die wij eren als Bestuurder van het heelal, moet het haar tot schaamte zijn, de raad niet alleen van die Koning, maar ook van haar Vader en Vriend niet te weten en met de wereld in de duisternis te verkeren. Daarentegen zal het tot eer en troost van de kerk zijn, de lotgevallen van de toekomende tijd te kennen en te doorgronden, die voor wereld en vleselijke mensen verborgen zijn.

Er worden drie zaken genoemd: "Opendoen, lezen en inzien. " Geen mens kan opendoen; niemand is daartoe machtig dan alleen de Zoon van God zelf. Niemand leest en verstaat Gods oordelen volkomen, dan de Zoon en degenen, die het de Zoon openbaart, of voor zoveel Hij ieder openbaart. Niemand ziet daarin, d. i. niemand kan Gods werken en oordelen aanschouwen, tenzij hij eerst met de Geest van Christus vervuld en erdoor gereinigd is. Van Hem moeten wij dan genade bidden, opdat wij verkrijgen mogen, Zijn oordelen te verstaan, voor zoveel ons nodig is en dat wij over die ook goddelijk mogen oordelen.

Vers 4

4. En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was om het boek, waarvan ik wist, dat het aller troost voor het heden en alle hoop voor de toekomst van de gelovigen in zich sloot, te openen en te lezen (de woorden "en te lezen" worden in de beste handschriften niet gevonden), noch het in te zien, (ten onrechte hebben onze staten-vertalers ingevuld "in", het moet zijn "te bezien") hoe het volgens zijn reeds bekende inhoud zou worden verwezenlijkt.

Johannes weent uit zwakheid van het geloof en twijfelmoedigheid van de Geest. De geduchte heidense macht van het Romeinse rijk had zich op de kerk geworpen en bedreigde haar met verdelging van de aardbodem; want het was door God aan dat rijk gegeven, tegen de heiligen te strijden en hen te overwinnen. De kerk van de Heere Jezus scheen op het uiterste te wezen. O, hoe vol vrees en vertwijfeling was het tegenwoordige en hoe donker het uitzicht in de toekomst! Geen antwoord op de vragen daarnaar! Daarom weent Johannes. Het was hem, als was de Heere Jezus dood en als stond Hij niet aan het hoofd van de schepping! Zijn zwak geloof schonk hem niet meer troost, dan het wegkwijnend licht schijnsel in een huis geeft. Maar nu wordt hij en wordt met hem de gemeente van de Heere vertroost met de openbaring van voorspellingen. En nog heden ten dage moet de getrouwe Heer dat zelfde doen over hen, die wenen over de gevaren, waaraan de kerk blootstaat. Hij zelf moet hun het boek van Zijn voorspellingen ontsluiten en hun openbaren de dingen, die geschieden zullen. Werd het Openbaringsboek niet zonder tranen geschreven, het wordt ook niet zonder tranen verstaan; en dit boek zal wel altijd dicht verzegeld blijven voor de onverschilligen en verharden, die niet delen in de droefheid van de apostel over de lijdende, vernederde, vertrapte kerk. Maar zij, die daar neerzitten aan de rivieren van Babel en wenen bij het denken aan Sion; zij zijn het, die in dit boek de stem vernemen van Jezus, die als van de hemel tot hen spreekt en verstaan wordt in het binnenste van hun gemoed.

Johannes barstte in tranen uit; want hij was met een zeer grote begeerte aangedaan om de dingen en uitkomsten van de toekomende tijd te kennen, omdat hij begreep dat die openbaring zeer nuttig voor de kerk zou zijn. Ja, hetgeen hier van Johannes wordt gezegd, moet van de kerk zelf worden verstaan, die door de geliefde apostel van Christus hier wordt voorgesteld. De kerk heeft zeer grote reden van rouw en droefheid, zolang Gods raad aangaande de dingen van de toekomende tijd voor hen verborgen is; hetzij dat God zelf tot dusverre Zich niet verwaardigd heeft, die aan de kerk uit te leggen, hetzij dat het geopenbaarde niet wordt verstaan. Want als de kerk echt is het uitverkoren volk van die God, die wij eren als Bestuurder van het heelal, moet het haar tot schaamte zijn, de raad niet alleen van die Koning, maar ook van haar Vader en Vriend niet te weten en met de wereld in de duisternis te verkeren. Daarentegen zal het tot eer en troost van de kerk zijn, de lotgevallen van de toekomende tijd te kennen en te doorgronden, die voor wereld en vleselijke mensen verborgen zijn.

Er worden drie zaken genoemd: "Opendoen, lezen en inzien. " Geen mens kan opendoen; niemand is daartoe machtig dan alleen de Zoon van God zelf. Niemand leest en verstaat Gods oordelen volkomen, dan de Zoon en degenen, die het de Zoon openbaart, of voor zoveel Hij ieder openbaart. Niemand ziet daarin, d. i. niemand kan Gods werken en oordelen aanschouwen, tenzij hij eerst met de Geest van Christus vervuld en erdoor gereinigd is. Van Hem moeten wij dan genade bidden, opdat wij verkrijgen mogen, Zijn oordelen te verstaan, voor zoveel ons nodig is en dat wij over die ook goddelijk mogen oordelen.

Vers 5

5. En een van de in Revelation 4:4 genoemde ouderlingen, dus een van degenen, die de vrucht van de overwinning van Christus tot zaligheid voor Gods troon reeds smaken, zei tot mij: "Ween niet, zie de Leeuw, die uit de stam van Juda is, a) de wortel van David, Hij, van wie in Genesis 49:9 en Isaiah 11:10 is geprofeteerd, heeft, zoals u weet, door zegerijk volbrengen van het verlossingswerk (Revelation 5:9), overwonnen. Deze heeft door zo'n behaalden zegepraal, waarvan wij hemelingen de buit zijn, ook de waardigheid en de macht ontvangen, om het boek te openen, over welks gesloten zijn u zich bekommerd maakt en om zijn zeven zegels open te breken, zodat het verbond van God met Zijn volk niet vernietigd is, alhoewel het nu als achter slot en grendel gelegd is en zonder verdere hulp van de overwinnaar zijn kracht niet kan betonen.

a) Romans 15:12 Revelation 2:16

Als de uitleggers zeggen: "een sterke engel moest daarom hier worden ingevoerd, omdat hij een herauten-woord moest uitspreken, dat de hemel, de aarde en de onderwereld moest doordringen", dan zeggen wij nog daarop: zo een is er onder alle geschapene wezens niet, wiens kracht zo groot zou zijn en dan blijkt vanzelf, dat deze sterke engel geen ander is dan Christus de Heere zelf. de heilige ziener moet de hoogheid van Hem, die alleen het boek kan openen, echt duidelijk voor de geest staan. Hij verkondigt deze dan in eigen persoon daardoor, dat, voordat Hij later als het Lam verschijnt, zoals het gedood was, Hij alle schepselen in de hele wijde wereld oproept, om het werk te volbrengen, als iemand onder hen dat mocht kunnen en hen tot belijdenis van hun onvermogen brengt door op Zijn vraag te zwijgen. De bedoeling van Gods genade is zeker, dat het boek niet verzegeld blijft, maar zijn zegel wordt afgebroken, opdat het van de staf worde afgerold. Zijn gerechtigheid heeft aan het boek de zegels gehecht; de oordelen, die moeten komen, bewerken een vast slot, zodat men in het boek, zoals het nu is, niet kan zien en niets van de inhoud met zodanige ogen kan lezen, die de verwezenlijking van hetgeen beloofd is, gewaar worden. Maar Zijn grote heerlijke barmhartigheid zou graag de zegels geopend zien door de hand van Een, die daartoe waardig is. Daarom houdt Hij het boek voor, opdat diegene het neemt, die waardig bevonden wordt. Nu kan over dit waardig zijn geen schepsel, geen geschapen engel beslissen; dat kan alleen de Zoon, van wie de Vader al het oordeel heeft overgegeven. Omdat deze echter tevens de alleen waardige is en Hij toch niet onmiddellijk zelf de waardigheid Zich kan toekennen, doet Hij het indirect door Zijn oproeping. Hij, die Zichzelf waardig mocht rekenen, moet toetreden; en als niemand te voorschijn komt, wordt duidelijk, dat door het eigen geweten ieder zijn onwaardigheid duidelijk wordt. Terwijl Hij daarentegen in de gedaante van het Lam toetreedt, moeten alle anderen Hem van Zijn waardig zijn getuigenis geven (Revelation 5:11 v.). Het aanzien alleen van het Lam, dat gedood was, zet alles wat in de hemel en op aarde en onder de aarde is, in blijde verrukking en in aanbiddende verering, waardoor wij nog meer bepaald herinnerd worden aan Philippians 2:8-Philippians 2:11

Vers 5

5. En een van de in Revelation 4:4 genoemde ouderlingen, dus een van degenen, die de vrucht van de overwinning van Christus tot zaligheid voor Gods troon reeds smaken, zei tot mij: "Ween niet, zie de Leeuw, die uit de stam van Juda is, a) de wortel van David, Hij, van wie in Genesis 49:9 en Isaiah 11:10 is geprofeteerd, heeft, zoals u weet, door zegerijk volbrengen van het verlossingswerk (Revelation 5:9), overwonnen. Deze heeft door zo'n behaalden zegepraal, waarvan wij hemelingen de buit zijn, ook de waardigheid en de macht ontvangen, om het boek te openen, over welks gesloten zijn u zich bekommerd maakt en om zijn zeven zegels open te breken, zodat het verbond van God met Zijn volk niet vernietigd is, alhoewel het nu als achter slot en grendel gelegd is en zonder verdere hulp van de overwinnaar zijn kracht niet kan betonen.

a) Romans 15:12 Revelation 2:16

Als de uitleggers zeggen: "een sterke engel moest daarom hier worden ingevoerd, omdat hij een herauten-woord moest uitspreken, dat de hemel, de aarde en de onderwereld moest doordringen", dan zeggen wij nog daarop: zo een is er onder alle geschapene wezens niet, wiens kracht zo groot zou zijn en dan blijkt vanzelf, dat deze sterke engel geen ander is dan Christus de Heere zelf. de heilige ziener moet de hoogheid van Hem, die alleen het boek kan openen, echt duidelijk voor de geest staan. Hij verkondigt deze dan in eigen persoon daardoor, dat, voordat Hij later als het Lam verschijnt, zoals het gedood was, Hij alle schepselen in de hele wijde wereld oproept, om het werk te volbrengen, als iemand onder hen dat mocht kunnen en hen tot belijdenis van hun onvermogen brengt door op Zijn vraag te zwijgen. De bedoeling van Gods genade is zeker, dat het boek niet verzegeld blijft, maar zijn zegel wordt afgebroken, opdat het van de staf worde afgerold. Zijn gerechtigheid heeft aan het boek de zegels gehecht; de oordelen, die moeten komen, bewerken een vast slot, zodat men in het boek, zoals het nu is, niet kan zien en niets van de inhoud met zodanige ogen kan lezen, die de verwezenlijking van hetgeen beloofd is, gewaar worden. Maar Zijn grote heerlijke barmhartigheid zou graag de zegels geopend zien door de hand van Een, die daartoe waardig is. Daarom houdt Hij het boek voor, opdat diegene het neemt, die waardig bevonden wordt. Nu kan over dit waardig zijn geen schepsel, geen geschapen engel beslissen; dat kan alleen de Zoon, van wie de Vader al het oordeel heeft overgegeven. Omdat deze echter tevens de alleen waardige is en Hij toch niet onmiddellijk zelf de waardigheid Zich kan toekennen, doet Hij het indirect door Zijn oproeping. Hij, die Zichzelf waardig mocht rekenen, moet toetreden; en als niemand te voorschijn komt, wordt duidelijk, dat door het eigen geweten ieder zijn onwaardigheid duidelijk wordt. Terwijl Hij daarentegen in de gedaante van het Lam toetreedt, moeten alle anderen Hem van Zijn waardig zijn getuigenis geven (Revelation 5:11 v.). Het aanzien alleen van het Lam, dat gedood was, zet alles wat in de hemel en op aarde en onder de aarde is, in blijde verrukking en in aanbiddende verering, waardoor wij nog meer bepaald herinnerd worden aan Philippians 2:8-Philippians 2:11

Vers 6

6. En ik zag, toen ik Hem, van wie de ouderling had gesproken, nu ook voor mijn ogen zou zien, hoe Hij volbrengen zou, wat hier werd bedoeld en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen, in de ruimte, welks middenpunt de troon met de vier levende wezens en welks omgeving de 24 tronen van de ouderlingen vormden en Zich dus als Middelaar stellend tussen God en Zijn volk, een Lam, staande als geslacht, met de lidtekens van Zijn slachting (Revelation 13:8). Het vertoonde Zich aan mij, hebbende, als zinnebeeld van de verleende macht en wijsheid (Matthew 28:18 Openbaring :1), zeven hoornen en zeven ogen, die zeven ogen zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn in alle landen, om die met goddelijke invloed door te trekken (Revelation 1:4; Revelation 4:5).

Nu verschijnt de Leeuw (Revelation 5:5), de machtige, tegen welke niemand zich kan verheffen; de Overwinnaar; hoe vreselijk zal het zijn hem aan te zien. Maar ziedaar, een "lammetje", (zo wordt overal in de Openbaring evonden, Revelation 5:8, Revelation 5:12 v. ; 6:1, 16; 7; 9, 14; 12:11; 13:8; 17:14 terwijl overal elders "lam" staat (John 1:29, John 1:36. 1 Peter 1:19 Acts 8:32 Verg. John 21:15), verschijnt in plaats van de leeuw en wel "als geslacht. " Dat is de slag, waarmee de Leeuw heeft overwonnen, dat Hij Zich als Lam heeft laten slachten. In de almacht van de lijdende liefde heeft Zich alleen het grote van Zijn almacht kunnen betonen. Het verkleinwoord "lammetje" dient dus tot versterking van het contrast met de Leeuw.

Hoe groot ook de tegenstelling tussen de Leeuw en het Lammetje voorkomt, is er toch een diepe harmonie van de beide voorstellingen aanwezig; want evenals het in Revelation 5:5 veronderstelde strijden van de Leeuw, d. i. Zijn geduldig lijden en sterven met het geslacht worden van het Lammetje samenvalt, is aan de andere zijde ook de verkregen overwinning van de Leeuw, die in de opstanding openbaar geworden is, in het Lammetje waar te nemen, terwijl het staat als geslacht, namelijk als zo een, welks nog zichtbare lidtekenen het vroeger geslacht zijn aanwijzen.

Het is voor een krijgsman iets roemvols en niet iets, dat hem misstaat, als hij een lichaam heeft, dat met wonden getekend is. Zo is het ook voor de Heere Jezus een grote eer, dat Hij Zich als het geslachte Lammetje vertoont en voor hen, die Hem aanhangen en navolgen, is het een bestendige herinnering aan hetgeen Hij voor hen gedaan heeft.

Evenals in Revelation 5:5 de Leeuw aan het Lam voorafgaat, zo wordt ook hier, doordat de zeven horens vooraanstaan, gewezen op de hele volheid van goddelijke macht en sterkte, waarmee Christus tot verderf van Zijn vijanden en tot zaligheid van de Zijnen is toegerust; want de hoornen zijn in het Oude Testament een vast symbool van zegevierende kracht (Psalms 148:14). Het zevental van de hoornen wijst aan, dat deze sterkte in de hoogste volheid bij Hem aanwezig is. Dat het Lammetje de zeven Geesten van God (Revelation 1:4; Revelation 4:5) heeft (verg. Revelation 3:1) wijst daarop, dat de Geest van de Vader ook de Geest van de Zoon is, dat alle goddelijke krachten Hem ten dienste staan, dat Hij met de hele volheid van de goddelijke almacht is toegerust. Als nu de zeven geesten worden voorgesteld als die, die gezonden worden over de hele wereld, dan stelt deze aanwijzing, die op Zechariah 4:10 twijfel, dat hier niet van de Geest van God als persoon, in de eenheid van het goddelijk wezen, maar in Zijn verschillende werkingen sprake is. Zij vormt een krachtig bolwerk tegen wanhoop voor de kerk bij het zien van de dreigende wereldmacht. Al moge de hele wereld zich tegen haar verheffen, Christus, haar hoofd, heeft de zeven Geesten van God, die over de hele aarde worden gezonden en wier geheimen, vaak diep verborgen, maar onweerstaanbare invloed niets op aarde, al stelt het zich ook nog zo te weer, terughouden kan.

De zeven hoornen dienen het Lam tot betoning van Zijn onweerstaanbare macht, die elke hinderpaal omverwerpt tegenover alles, wat zich tegen het raadsbesluit van God stelt. De zeven ogen zijn om getrouw, bewarend en leidend opzicht te hebben over allen, in wie het raadsbesluit van God tot zaligheid moet worden volbracht. Als het geslachte Lam heeft Christus de weg tot volmaking gebaand, als bezitter van de zeven hoornen en van de zeven geesten van God is Hij ook in staat, de wereld werkelijk tot die volmaking te brengen.

Omdat Christus de Geest heeft, daarom ziet Hij alles, ook de dingen op aarde, waarheen de Geest wordt gezonden (1 Corinthians 2:10), het drijven van Zijn vijanden, de toestand van de Zijnen enz.

Eer de visioenen van de toekomst volgen, moet de hoogheid en heerlijkheid van Jezus Christus, de oneindige afstand tussen de Zoon van God en de voornaamste hemelgeesten, voor de hele schepping openbaar worden. De sterke engel, die tot hemel, aarde en onderwereld de oproeping richt: "Wie is waardig het boek te openen? " bekent daarmee zijn eigen onwaardigheid. Een algemeen zwijgen van het hele heelal bewijst het gemis van alle schepselen aan de nodige kennis, om de besluiten van God te verstaan, aan de nodige macht om ze ten uitvoer te brengen. De grote vraag (question brulante) van alle tijden en zonder dat zij het vermoeden, van alle volken, schijnt onopgelost te zullen blijven. De diepe smart van Johannes daarover, omdat het raadsbesluit van God aangaande Zijn medemensen, in weerwil van Jezus' lijden en sterven, onuitgevoerd moest blijven, wordt door het kinderlijk wenen van de hoogbejaarde ziener uitgesproken. Jezus zelf heeft in de dagen van Zijn verblijf op aarde, in het volle gevoel van de ellende van deze zondige wereld geweend. Zo schreit ook Zijn boezemdiscipel hier in de geest, omdat de jammer van de mensheid door de onuitvoerbaarheid van het goddelijk raadsbesluit dan niet voor immer opgeheven zal kunnen worden. Hoe ongelijk aan de oude Johannes, zo begerig om met de inhoud van de zeven zegels kennis te maken, zijn degenen, die het onderzoek van het boek van de Openbaring iet alleen verwaarlozen, maar ook minachtend daarop neerzien. Een van de ouderlingen, de discipel wellicht het meest nabij, spreekt tot Johannes: "Ween niet! " De ouderlingen weten reeds wat straks op handen is, ofschoon ook zij zich zo-even onwaardig moesten bekennen. Ween niet! Dat klinkt opbeurend en liefelijk. Sinds Christus overwonnen heeft, is het wenen, hoewel bij zondaren geen ongehoorde zaak, toch niet meer de uitdrukking van vertwijfelend smartgevoel, wanneer wij Hem, zoals de weduwe te Naïn, tot onze Trooster wensen te bezitten. "Zie de Leeuw uit de stam Juda, de wortel van David heeft overwonnen, om het boek te openen en zijn zeven zegels open te breken. " Zie, iets ongehoords en nieuws; zie, En is de waardige in Gods uitgestrekt heelal, de grote Overwinnaar, de Leeuw uit Juda's stam. Het is Jezus, die als Overwinnaar aan het kruishout de mensheid met God heeft verzoend; die het raadsbesluit van God op aarde heeft volbracht; die het ook verder van uit de hemel volvoeren zal; die de zaligheid voor zondaren verworven heeft en nu ook de zondaren tot de zaligheid zal brengen. "Een jonge leeuw is Juda", aldus begroette Israël een onder de oudsten van zijn zonen, die tot de eer was uitverkoren om stamvader van de beloofde Messias te zijn (Genesis 49:8-Genesis 49:10). In zijn elfde Hoofdstuk noemt Jesaja dezelfde Beloofde aan de vaderen: het rijsje uit Isaï's afgehouwen tronk (Isaiah 11:1) en later de wortel van Isaï; ook Jezus noemt Zich (Revelation 2:16) de Wortel van het geslacht van David, Degene, door van wie niet alleen, maar ook om Wiens wil het geslacht van David heeft bestaan. Nu wordt de Christus in het midden van de troon en van de vier wezens en in het midden van de 24 ouderlingen in de merkwaardige zinnebeeldige gestalte van een Lam (letterlijk: van een Lammeke) zichtbaar en wel van een geslacht Lam, dat nog de verse sporen van Zijn slachting in het lichaam omdraagt. Als Lam is Hij het zinnebeeld van de argeloosheid, eenvoudigheid en onschuld, vooral van stille lijdzaamheid. "Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegdraagt", getuigt de Doper, die Hem met de vinger aanwijst. "Als een Lam is Hij ter slachting geleid", profeteert Jesaja Het Lam heeft zeven hoornen, het teken van volkomen macht; zeven ogen, het kenmerk van volmaakte wijsheid. Het bezit zo de twee vereiste hoofdeigenschappen van de Koning van het heelal. Uit de verborgen nabijheid van de ongenaakbare en onzichtbare God treedt het Lam voor de ogen van de mensheid op. Van de Vader heeft het de zeven hoornen of alle macht; van de Heilige Geest de zeven ogen, de zevenvoudigen, door Jesaja zo heerlijk geschilderde Geest van de Heere, die alle gemeenten over de hele aarde tevens verlevendigt en vervult. Wonderbare vereniging! Lammerenaard, zachtmoedigheid en geduld en alle macht en alle wijsheid in n persoon. Dat geeft Zijn schapen de hoop op een vriendelijke Herder, die toch ook voor hen Zijn leven gelaten heeft; en op een Koning, die Zijn vrienden en kinderen beschermt en bewaart, maar voor Zijn vijanden vreselijk en ontzaglijk is. Als een Lam, dat voor ons geslacht is en daarom macht over alle mensen en over Zijn vijand de duivel ontvangen heeft, opent Hij de zeven zegels en regeert tot aan Zijn terugkomst. Deze geheimnisvolle gestalte beantwoordt geheel en al aan Zijn geheimnisvolle regering, in deze tijd, nu Hem alle dingen nog niet onderworpen zijn. (Hebrews 2:8). Tegenover de gemeente staat Hij voor het tegenwoordige, zoals wij in de eerste hoofdstukken hebben gezien, als Hogepriester, die de zondaren verzoent en vernieuwt, nu de Koning nog verborgen is; bij Zijn terugkomst op de dag van Zijn heirkracht (Psalms 110:1), wanneer Hij ter vernietiging van Zijn vijanden en ter bezitneming van Zijn rijk uittrekt, dan treedt in Hem de Koning gans en al op de voorgrond. Eer Hij nu het raadsbesluit van de Vader begint uit te voeren, wordt Hij in de hemel door alle schepselen op de rei af als Koning geprezen en erkend.

Waarom zou onze verheerlijkte Heer met Zijn wonden in heerlijkheid verschijnen? Jezus' wonden zijn Zijn heerlijkheid, Zijn juwelen, Zijn heilig sieraad. In het oog van de gelovige is Jezus onovertrefbaar schoon, omdat Hij blank en rood is; blank van onschuld en rood van Zijn eigen bloed. Wij zien Hem als de lelie van onvergelijkelijke reinheid, en als de roos, rood geverfd door Zijn eigen bloed. Christus is beminnelijk op de Olijfberg, op de Thabor en bij de zee, maar nooit is er een schouwspel gezien als de Christus, toen Hij aan het kruis hing. Daar zien wij al Zijn schoonheden volmaakt, al Zijn eigenschappen in haar volle ontwikkeling, al Zijn liefde ten toon gespreid, Zijn hele karakter ontvouwd. Geliefden, de woorden van Jezus zijn veel schoner in onze ogen, dan al de luister en pracht van de koningen. De doornenkroon is meer dan een keizersdiadeem. Het is waar, dat Hij nu niet meer de rietstok als scepter draagt, maar geen gouden scepter straalde immer van zo'n heerlijkheid. Jezus heeft de gedaante van een Lam, dat geslacht is, als het pronkgewaad, waarmee Hij om de liefde van onze zielen dong en ze verloste door Zijn volkomen offerande en dit zijn niet de enige versierselen van Christus; het zijn de zegetekens van Zijn liefde en Zijn overwinning. Hij heeft de machtigen als een roof gedeeld. Hij heeft Zich een menigte verworven, die niemand tellen kan en deze lidtekens zijn de gedenktekens van de slag. O, als Christus zo graag de herinnering aan Zijn lijden voor Zijn volk levendig houdt, hoe kostbaar moeten dan Zijn wonden in onze ogen zijn.

Dat dit boek is overgegeven aan Christus onder de gedaante van een geslacht Lam, voorzien met zeven hoornen en even zovele ogen, verdient buiten twijfel opgemerkt te worden; want de Heilige Geest heeft zeer belangrijke redenen gehad, waarom Hij gewild heeft, dat Christus in dit geval onder dit zinnebeeld door Johannes zou worden gezien. De Heilige Geest, onder Wiens gaven ook is de profetie, die de lotgevallen van de toekomende tijd verklaart, kon aan de kerk niet worden meegedeeld, tenzij Hij verworven was door de dood en de gehoorzaamheid van Christus, waarop Johannes elders ziende, zegt, dat de Heilige Geest nog niet was, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was (John 7:39), d. i. door lijden volmaakt. Alle genade en alle gave van de profetie, waarmee de kerk van alle tijden begunstigd is, moeten uit deze bron worden afgeleid.

Het Lam wordt beschreven in Zijn drievoudig ambt. Als een dat geslacht was; dit behoort tot Zijn priesterlijk ambt. Want het is eeuwig ter oorzake van de eeuwige kracht en verdiensten van Zijn dood. De zeven hoornen verklaren, dat Hij een Koning is. De zeven ogen, die zovele geesten zijn en het nemen van het boek, tonen aan, dat Hij de voornaamste profeet is. Dit allerzachtmoedigste Lam is dus niet zonder wapens, waarmee Hij Zijn vijanden kan verpletteren en vertreden, al is het, dat Hij door Zijn lankmoedigheid schijnt geen acht te slaan op de verongelijkingen, die zij Hem aandoen.

Vers 6

6. En ik zag, toen ik Hem, van wie de ouderling had gesproken, nu ook voor mijn ogen zou zien, hoe Hij volbrengen zou, wat hier werd bedoeld en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen, in de ruimte, welks middenpunt de troon met de vier levende wezens en welks omgeving de 24 tronen van de ouderlingen vormden en Zich dus als Middelaar stellend tussen God en Zijn volk, een Lam, staande als geslacht, met de lidtekens van Zijn slachting (Revelation 13:8). Het vertoonde Zich aan mij, hebbende, als zinnebeeld van de verleende macht en wijsheid (Matthew 28:18 Openbaring :1), zeven hoornen en zeven ogen, die zeven ogen zijn de zeven Geesten van God, die uitgezonden zijn in alle landen, om die met goddelijke invloed door te trekken (Revelation 1:4; Revelation 4:5).

Nu verschijnt de Leeuw (Revelation 5:5), de machtige, tegen welke niemand zich kan verheffen; de Overwinnaar; hoe vreselijk zal het zijn hem aan te zien. Maar ziedaar, een "lammetje", (zo wordt overal in de Openbaring evonden, Revelation 5:8, Revelation 5:12 v. ; 6:1, 16; 7; 9, 14; 12:11; 13:8; 17:14 terwijl overal elders "lam" staat (John 1:29, John 1:36. 1 Peter 1:19 Acts 8:32 Verg. John 21:15), verschijnt in plaats van de leeuw en wel "als geslacht. " Dat is de slag, waarmee de Leeuw heeft overwonnen, dat Hij Zich als Lam heeft laten slachten. In de almacht van de lijdende liefde heeft Zich alleen het grote van Zijn almacht kunnen betonen. Het verkleinwoord "lammetje" dient dus tot versterking van het contrast met de Leeuw.

Hoe groot ook de tegenstelling tussen de Leeuw en het Lammetje voorkomt, is er toch een diepe harmonie van de beide voorstellingen aanwezig; want evenals het in Revelation 5:5 veronderstelde strijden van de Leeuw, d. i. Zijn geduldig lijden en sterven met het geslacht worden van het Lammetje samenvalt, is aan de andere zijde ook de verkregen overwinning van de Leeuw, die in de opstanding openbaar geworden is, in het Lammetje waar te nemen, terwijl het staat als geslacht, namelijk als zo een, welks nog zichtbare lidtekenen het vroeger geslacht zijn aanwijzen.

Het is voor een krijgsman iets roemvols en niet iets, dat hem misstaat, als hij een lichaam heeft, dat met wonden getekend is. Zo is het ook voor de Heere Jezus een grote eer, dat Hij Zich als het geslachte Lammetje vertoont en voor hen, die Hem aanhangen en navolgen, is het een bestendige herinnering aan hetgeen Hij voor hen gedaan heeft.

Evenals in Revelation 5:5 de Leeuw aan het Lam voorafgaat, zo wordt ook hier, doordat de zeven horens vooraanstaan, gewezen op de hele volheid van goddelijke macht en sterkte, waarmee Christus tot verderf van Zijn vijanden en tot zaligheid van de Zijnen is toegerust; want de hoornen zijn in het Oude Testament een vast symbool van zegevierende kracht (Psalms 148:14). Het zevental van de hoornen wijst aan, dat deze sterkte in de hoogste volheid bij Hem aanwezig is. Dat het Lammetje de zeven Geesten van God (Revelation 1:4; Revelation 4:5) heeft (verg. Revelation 3:1) wijst daarop, dat de Geest van de Vader ook de Geest van de Zoon is, dat alle goddelijke krachten Hem ten dienste staan, dat Hij met de hele volheid van de goddelijke almacht is toegerust. Als nu de zeven geesten worden voorgesteld als die, die gezonden worden over de hele wereld, dan stelt deze aanwijzing, die op Zechariah 4:10 twijfel, dat hier niet van de Geest van God als persoon, in de eenheid van het goddelijk wezen, maar in Zijn verschillende werkingen sprake is. Zij vormt een krachtig bolwerk tegen wanhoop voor de kerk bij het zien van de dreigende wereldmacht. Al moge de hele wereld zich tegen haar verheffen, Christus, haar hoofd, heeft de zeven Geesten van God, die over de hele aarde worden gezonden en wier geheimen, vaak diep verborgen, maar onweerstaanbare invloed niets op aarde, al stelt het zich ook nog zo te weer, terughouden kan.

De zeven hoornen dienen het Lam tot betoning van Zijn onweerstaanbare macht, die elke hinderpaal omverwerpt tegenover alles, wat zich tegen het raadsbesluit van God stelt. De zeven ogen zijn om getrouw, bewarend en leidend opzicht te hebben over allen, in wie het raadsbesluit van God tot zaligheid moet worden volbracht. Als het geslachte Lam heeft Christus de weg tot volmaking gebaand, als bezitter van de zeven hoornen en van de zeven geesten van God is Hij ook in staat, de wereld werkelijk tot die volmaking te brengen.

Omdat Christus de Geest heeft, daarom ziet Hij alles, ook de dingen op aarde, waarheen de Geest wordt gezonden (1 Corinthians 2:10), het drijven van Zijn vijanden, de toestand van de Zijnen enz.

Eer de visioenen van de toekomst volgen, moet de hoogheid en heerlijkheid van Jezus Christus, de oneindige afstand tussen de Zoon van God en de voornaamste hemelgeesten, voor de hele schepping openbaar worden. De sterke engel, die tot hemel, aarde en onderwereld de oproeping richt: "Wie is waardig het boek te openen? " bekent daarmee zijn eigen onwaardigheid. Een algemeen zwijgen van het hele heelal bewijst het gemis van alle schepselen aan de nodige kennis, om de besluiten van God te verstaan, aan de nodige macht om ze ten uitvoer te brengen. De grote vraag (question brulante) van alle tijden en zonder dat zij het vermoeden, van alle volken, schijnt onopgelost te zullen blijven. De diepe smart van Johannes daarover, omdat het raadsbesluit van God aangaande Zijn medemensen, in weerwil van Jezus' lijden en sterven, onuitgevoerd moest blijven, wordt door het kinderlijk wenen van de hoogbejaarde ziener uitgesproken. Jezus zelf heeft in de dagen van Zijn verblijf op aarde, in het volle gevoel van de ellende van deze zondige wereld geweend. Zo schreit ook Zijn boezemdiscipel hier in de geest, omdat de jammer van de mensheid door de onuitvoerbaarheid van het goddelijk raadsbesluit dan niet voor immer opgeheven zal kunnen worden. Hoe ongelijk aan de oude Johannes, zo begerig om met de inhoud van de zeven zegels kennis te maken, zijn degenen, die het onderzoek van het boek van de Openbaring iet alleen verwaarlozen, maar ook minachtend daarop neerzien. Een van de ouderlingen, de discipel wellicht het meest nabij, spreekt tot Johannes: "Ween niet! " De ouderlingen weten reeds wat straks op handen is, ofschoon ook zij zich zo-even onwaardig moesten bekennen. Ween niet! Dat klinkt opbeurend en liefelijk. Sinds Christus overwonnen heeft, is het wenen, hoewel bij zondaren geen ongehoorde zaak, toch niet meer de uitdrukking van vertwijfelend smartgevoel, wanneer wij Hem, zoals de weduwe te Naïn, tot onze Trooster wensen te bezitten. "Zie de Leeuw uit de stam Juda, de wortel van David heeft overwonnen, om het boek te openen en zijn zeven zegels open te breken. " Zie, iets ongehoords en nieuws; zie, En is de waardige in Gods uitgestrekt heelal, de grote Overwinnaar, de Leeuw uit Juda's stam. Het is Jezus, die als Overwinnaar aan het kruishout de mensheid met God heeft verzoend; die het raadsbesluit van God op aarde heeft volbracht; die het ook verder van uit de hemel volvoeren zal; die de zaligheid voor zondaren verworven heeft en nu ook de zondaren tot de zaligheid zal brengen. "Een jonge leeuw is Juda", aldus begroette Israël een onder de oudsten van zijn zonen, die tot de eer was uitverkoren om stamvader van de beloofde Messias te zijn (Genesis 49:8-Genesis 49:10). In zijn elfde Hoofdstuk noemt Jesaja dezelfde Beloofde aan de vaderen: het rijsje uit Isaï's afgehouwen tronk (Isaiah 11:1) en later de wortel van Isaï; ook Jezus noemt Zich (Revelation 2:16) de Wortel van het geslacht van David, Degene, door van wie niet alleen, maar ook om Wiens wil het geslacht van David heeft bestaan. Nu wordt de Christus in het midden van de troon en van de vier wezens en in het midden van de 24 ouderlingen in de merkwaardige zinnebeeldige gestalte van een Lam (letterlijk: van een Lammeke) zichtbaar en wel van een geslacht Lam, dat nog de verse sporen van Zijn slachting in het lichaam omdraagt. Als Lam is Hij het zinnebeeld van de argeloosheid, eenvoudigheid en onschuld, vooral van stille lijdzaamheid. "Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegdraagt", getuigt de Doper, die Hem met de vinger aanwijst. "Als een Lam is Hij ter slachting geleid", profeteert Jesaja Het Lam heeft zeven hoornen, het teken van volkomen macht; zeven ogen, het kenmerk van volmaakte wijsheid. Het bezit zo de twee vereiste hoofdeigenschappen van de Koning van het heelal. Uit de verborgen nabijheid van de ongenaakbare en onzichtbare God treedt het Lam voor de ogen van de mensheid op. Van de Vader heeft het de zeven hoornen of alle macht; van de Heilige Geest de zeven ogen, de zevenvoudigen, door Jesaja zo heerlijk geschilderde Geest van de Heere, die alle gemeenten over de hele aarde tevens verlevendigt en vervult. Wonderbare vereniging! Lammerenaard, zachtmoedigheid en geduld en alle macht en alle wijsheid in n persoon. Dat geeft Zijn schapen de hoop op een vriendelijke Herder, die toch ook voor hen Zijn leven gelaten heeft; en op een Koning, die Zijn vrienden en kinderen beschermt en bewaart, maar voor Zijn vijanden vreselijk en ontzaglijk is. Als een Lam, dat voor ons geslacht is en daarom macht over alle mensen en over Zijn vijand de duivel ontvangen heeft, opent Hij de zeven zegels en regeert tot aan Zijn terugkomst. Deze geheimnisvolle gestalte beantwoordt geheel en al aan Zijn geheimnisvolle regering, in deze tijd, nu Hem alle dingen nog niet onderworpen zijn. (Hebrews 2:8). Tegenover de gemeente staat Hij voor het tegenwoordige, zoals wij in de eerste hoofdstukken hebben gezien, als Hogepriester, die de zondaren verzoent en vernieuwt, nu de Koning nog verborgen is; bij Zijn terugkomst op de dag van Zijn heirkracht (Psalms 110:1), wanneer Hij ter vernietiging van Zijn vijanden en ter bezitneming van Zijn rijk uittrekt, dan treedt in Hem de Koning gans en al op de voorgrond. Eer Hij nu het raadsbesluit van de Vader begint uit te voeren, wordt Hij in de hemel door alle schepselen op de rei af als Koning geprezen en erkend.

Waarom zou onze verheerlijkte Heer met Zijn wonden in heerlijkheid verschijnen? Jezus' wonden zijn Zijn heerlijkheid, Zijn juwelen, Zijn heilig sieraad. In het oog van de gelovige is Jezus onovertrefbaar schoon, omdat Hij blank en rood is; blank van onschuld en rood van Zijn eigen bloed. Wij zien Hem als de lelie van onvergelijkelijke reinheid, en als de roos, rood geverfd door Zijn eigen bloed. Christus is beminnelijk op de Olijfberg, op de Thabor en bij de zee, maar nooit is er een schouwspel gezien als de Christus, toen Hij aan het kruis hing. Daar zien wij al Zijn schoonheden volmaakt, al Zijn eigenschappen in haar volle ontwikkeling, al Zijn liefde ten toon gespreid, Zijn hele karakter ontvouwd. Geliefden, de woorden van Jezus zijn veel schoner in onze ogen, dan al de luister en pracht van de koningen. De doornenkroon is meer dan een keizersdiadeem. Het is waar, dat Hij nu niet meer de rietstok als scepter draagt, maar geen gouden scepter straalde immer van zo'n heerlijkheid. Jezus heeft de gedaante van een Lam, dat geslacht is, als het pronkgewaad, waarmee Hij om de liefde van onze zielen dong en ze verloste door Zijn volkomen offerande en dit zijn niet de enige versierselen van Christus; het zijn de zegetekens van Zijn liefde en Zijn overwinning. Hij heeft de machtigen als een roof gedeeld. Hij heeft Zich een menigte verworven, die niemand tellen kan en deze lidtekens zijn de gedenktekens van de slag. O, als Christus zo graag de herinnering aan Zijn lijden voor Zijn volk levendig houdt, hoe kostbaar moeten dan Zijn wonden in onze ogen zijn.

Dat dit boek is overgegeven aan Christus onder de gedaante van een geslacht Lam, voorzien met zeven hoornen en even zovele ogen, verdient buiten twijfel opgemerkt te worden; want de Heilige Geest heeft zeer belangrijke redenen gehad, waarom Hij gewild heeft, dat Christus in dit geval onder dit zinnebeeld door Johannes zou worden gezien. De Heilige Geest, onder Wiens gaven ook is de profetie, die de lotgevallen van de toekomende tijd verklaart, kon aan de kerk niet worden meegedeeld, tenzij Hij verworven was door de dood en de gehoorzaamheid van Christus, waarop Johannes elders ziende, zegt, dat de Heilige Geest nog niet was, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was (John 7:39), d. i. door lijden volmaakt. Alle genade en alle gave van de profetie, waarmee de kerk van alle tijden begunstigd is, moeten uit deze bron worden afgeleid.

Het Lam wordt beschreven in Zijn drievoudig ambt. Als een dat geslacht was; dit behoort tot Zijn priesterlijk ambt. Want het is eeuwig ter oorzake van de eeuwige kracht en verdiensten van Zijn dood. De zeven hoornen verklaren, dat Hij een Koning is. De zeven ogen, die zovele geesten zijn en het nemen van het boek, tonen aan, dat Hij de voornaamste profeet is. Dit allerzachtmoedigste Lam is dus niet zonder wapens, waarmee Hij Zijn vijanden kan verpletteren en vertreden, al is het, dat Hij door Zijn lankmoedigheid schijnt geen acht te slaan op de verongelijkingen, die zij Hem aandoen.

Vers 7

7. En het kwam tot de troon, waartoe de toegang Hem vrijstond en het heeft het boek genomen uit de rechterhand van degene, die op de troon zat en het degene aanbood, die waardig was het te openen en zijn zegels te verbreken (Revelation 5:2).

"Het Lam neemt, wat Hem van rechtswege toekomt, wat als overwinningsbuit Hem toekomt; het mag nemen, het doet geen stoute greep, maar heeft het volste recht op de herstelling en voltooiing van het Messiaanse rijk en volbrengt daarmee slechts de heilige wil van de liefde van de Allerhoogsten. " (John 17:2).

Voor Zichzelf neemt de Zoon van van God niets; de raadsbesluiten van God ten aanzien van de toekomst zijn voor Hem niet verborgen; Hij zelf heeft die genomen in het boek en voor Zich heeft Hij noch dat boek, noch het openen van zijn zegels nodig. Maar Zijn geliefde, lijdende Kerk heeft tot haar vertroosting behoefte aan de openbaring van de aanstaande wegen en handelingen van God, opdat haar geloof niet bezwijkt, het geloof, dat ook zelfs de poorten van de hel haar niet overweldigen kunnen. Daarom neemt het Lam, dat de verzoening van de wereld met God heeft teweeg gebracht, het boek uit de hand van de Vader, ten einde aan Johannes en aan de gemeente mee te delen hetgeen daarin beschreven staat. En slechts Hij, nadat Hij is verheerlijkt en verhoogd aan de rechterhand van God, kan van Zijn gemeente de Geest geven, die in alle waarheid leidt en ook het toekomstige verkondigt. En ik ook, mocht ik dat maar recht beseffen, ik kan door Hem slechts raken tot een heldere blik in de toekomst van de kerk, wanneer ik in Christus Jezus ben, wanneer mij de nood van Zijn kerk met droefheid vervult, dan opent Hij mij door Zijn Geest het woord van de voorspelling tot vertroosting van mijn kleingelovig hart! Kom, wij willen ook de heerlijke lofzang horen van de vier Cherubs, van de ouderlingen en engelen.

Vers 7

7. En het kwam tot de troon, waartoe de toegang Hem vrijstond en het heeft het boek genomen uit de rechterhand van degene, die op de troon zat en het degene aanbood, die waardig was het te openen en zijn zegels te verbreken (Revelation 5:2).

"Het Lam neemt, wat Hem van rechtswege toekomt, wat als overwinningsbuit Hem toekomt; het mag nemen, het doet geen stoute greep, maar heeft het volste recht op de herstelling en voltooiing van het Messiaanse rijk en volbrengt daarmee slechts de heilige wil van de liefde van de Allerhoogsten. " (John 17:2).

Voor Zichzelf neemt de Zoon van van God niets; de raadsbesluiten van God ten aanzien van de toekomst zijn voor Hem niet verborgen; Hij zelf heeft die genomen in het boek en voor Zich heeft Hij noch dat boek, noch het openen van zijn zegels nodig. Maar Zijn geliefde, lijdende Kerk heeft tot haar vertroosting behoefte aan de openbaring van de aanstaande wegen en handelingen van God, opdat haar geloof niet bezwijkt, het geloof, dat ook zelfs de poorten van de hel haar niet overweldigen kunnen. Daarom neemt het Lam, dat de verzoening van de wereld met God heeft teweeg gebracht, het boek uit de hand van de Vader, ten einde aan Johannes en aan de gemeente mee te delen hetgeen daarin beschreven staat. En slechts Hij, nadat Hij is verheerlijkt en verhoogd aan de rechterhand van God, kan van Zijn gemeente de Geest geven, die in alle waarheid leidt en ook het toekomstige verkondigt. En ik ook, mocht ik dat maar recht beseffen, ik kan door Hem slechts raken tot een heldere blik in de toekomst van de kerk, wanneer ik in Christus Jezus ben, wanneer mij de nood van Zijn kerk met droefheid vervult, dan opent Hij mij door Zijn Geest het woord van de voorspelling tot vertroosting van mijn kleingelovig hart! Kom, wij willen ook de heerlijke lofzang horen van de vier Cherubs, van de ouderlingen en engelen.

Vers 8

8. En toen het Lam dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen voor het Lam ter aarde neer. Evenals de eersten van te voren Hem, die op de troon zat, hadden gehuldigd (Revelation 4:8), zo stellen zij zich nu ter beschikking en in de dienst van het Lam; en wat de laatsten, de 24 ouderlingen aangaat, zij stonden daar, hebbende elk voor zich aan zijn zijde a) citers, waarin zij met de linkerhand grepen en in de rechterhand gouden fiolen of schalen, zijnde vol reukwerk, die schalen met reukwerk, of liever, welk reukwerk in de schalen, zijn b) de gebeden van de heiligen, die door de ouderlingen worden vertegenwoordigd (Revelation 8:3 v.), zoals deze hun lied (Revelation 5:9) met de klanken van het harpspel begeleidden, zo versterkten zij de gebeden van de heiligen door de reuk van hun schalen vol reukwerk.

a) Revelation 4:2 b) Psalms 141:2

Vers 8

8. En toen het Lam dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen voor het Lam ter aarde neer. Evenals de eersten van te voren Hem, die op de troon zat, hadden gehuldigd (Revelation 4:8), zo stellen zij zich nu ter beschikking en in de dienst van het Lam; en wat de laatsten, de 24 ouderlingen aangaat, zij stonden daar, hebbende elk voor zich aan zijn zijde a) citers, waarin zij met de linkerhand grepen en in de rechterhand gouden fiolen of schalen, zijnde vol reukwerk, die schalen met reukwerk, of liever, welk reukwerk in de schalen, zijn b) de gebeden van de heiligen, die door de ouderlingen worden vertegenwoordigd (Revelation 8:3 v.), zoals deze hun lied (Revelation 5:9) met de klanken van het harpspel begeleidden, zo versterkten zij de gebeden van de heiligen door de reuk van hun schalen vol reukwerk.

a) Revelation 4:2 b) Psalms 141:2

Vers 9

9. En zij zongen a) een nieuw lied (Isaiah 42:10 en "Psalms 33:3, met het oog op de toekomst, die zich opnieuw opende, terwijl die vroeger geheel gesloten scheen, zodat ik zeer had moeten wenen (Revelation 5:4). Zij zongen dan, zeggende: U bent waardig het boek te nemen, zoals U reeds heeft gedaan en zijn zegels te openen, zoals u verder zult doen (Revelation 6:1, Revelation 6:3, Revelation 6:5, Revelation 6:7, Revelation 6:9, Revelation 6:12; Revelation 8:1); want U bent geslacht, om aan de gerechtigheid van God te voldoen, die het boek heeft gesloten en U heeft ons (volgens betere lezing moet "ons" worden weggelaten en daarvoor in de plaats worden gelezen "mensen c) voor God gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie, uit de hele wereld, hoe veelvuldig die ook verdeeld is door afkomst, spraak, maatschappelijke inrichting en gewoonten van het land.

a) Revelation 4:3 b) Openbaring :11 c) Acts 20:28 Ephesians 1:7 Colossians 1:14 Hebrews 9:12; Hebrews 10:10. 1 Peter 1:19. 1 John 1:7

Vers 9

9. En zij zongen a) een nieuw lied (Isaiah 42:10 en "Psalms 33:3, met het oog op de toekomst, die zich opnieuw opende, terwijl die vroeger geheel gesloten scheen, zodat ik zeer had moeten wenen (Revelation 5:4). Zij zongen dan, zeggende: U bent waardig het boek te nemen, zoals U reeds heeft gedaan en zijn zegels te openen, zoals u verder zult doen (Revelation 6:1, Revelation 6:3, Revelation 6:5, Revelation 6:7, Revelation 6:9, Revelation 6:12; Revelation 8:1); want U bent geslacht, om aan de gerechtigheid van God te voldoen, die het boek heeft gesloten en U heeft ons (volgens betere lezing moet "ons" worden weggelaten en daarvoor in de plaats worden gelezen "mensen c) voor God gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie, uit de hele wereld, hoe veelvuldig die ook verdeeld is door afkomst, spraak, maatschappelijke inrichting en gewoonten van het land.

a) Revelation 4:3 b) Openbaring :11 c) Acts 20:28 Ephesians 1:7 Colossians 1:14 Hebrews 9:12; Hebrews 10:10. 1 Peter 1:19. 1 John 1:7

Vers 10

10. a) En U heeft ons (volgens betere lezing "hen", de gekochte) onze God, die wij, die eveneens gekocht zijn, reeds hierboven in de hemel dienen, gemaakt tot koningen en priesters, evenals ons (Revelation 1:6); en evenals wij zullen ook zij, als de voltooiing komt, die na opening van de zeven zegels, niet zal uitblijven, als koningen heersen op de aarde (Revelation 20:4; Revelation 22:5 a) Exodus 19:6. 1 Peter 2:5, 1 Peter 2:9

Evenals in Revelation 4:1 de vier dieren, de vertegenwoordigers van de hele levende schepping en de vierentwintig ouderlingen de vertegenwoordigers van de verloste mensheid met beurtgezang God, die op de troon zit, hebben geprezen, zo, klinkt hier eenstemmig het lofgezang van deze voor het Lam, waarvoor zij gezamenlijk in aanbidding neervallen. Dit lofgezang vindt dan in Revelation 5:12 pas bij de engelenschaar het antwoord, wordt hierop in Revelation 5:13 door al het schepsel over de hele wereld opgenomen en wel zo dat nu voor Hem, die op de troon zit en voor het Lam tegelijk het loflied klinkt en eindelijk in Revelation 5:14 eindigt in het Amen van de vier dieren, die de lof van God, die op de troon zit (Revelation 4:8) en tegelijk met de ouderlingen (Revelation 5:9) de lof van het Lam hadden bezongen.

De ouderlingen brengen aan het Lam niet alleen hun eigen hulde, maar ook die van de heiligen op aarde; niet dat zij de overbrengers van die gebeden waren, ook niet dat zij de heiligen moesten vertegenwoordigen, maar met de schalen, die het Lam waren voorgehouden en waaruit de geur van de gebeden opstijgt, zeggen zij: Zie U bent het, van wie niet alleen hier in de hemel maar ook op de aarde de heerlijkheid wordt toegekend.

Ieder van de 24 ouderlingen heeft een harp in zijn hand en schalen vol reukwerk, zonder schalen geen harpen en zonder harpen geen schalen; zonder bede geen dank en alleen die goed dankt, kan ook goed bidden en smeken. Zo op aarde als in de hemel; daarom zie een ieder toe, dat hem noch de schaal met brandend reukwerk noch de harp ontbreekt, maar het vuur, dat het reukwerk ontsteekt, evenals de klank, die het woord tot een lied maakt, is alleen de Heilige Geest.

De vorm van het lied, de afwisseling van het "wij" en "zij" is een bewijs, dat de ouderlingen als vertegenwoordigers van alle heiligen van God spreken. De inhoud zegt, dat de Mensenzoon door Zijn lijden en sterven de Zijnen uit alle volken gekocht, hen reeds nu tot degenen heeft gemaakt, die deelnemen aan Gods heerlijkheid en voor Hem staan, en hen eens tot heren van de aarde zal maken. Zo is het einde van de openbaring, die nu het Lam zal ontsluiten, reeds uitgesproken.

Het verheugt deze belangstellende hemelgeesten de volvoering van de genadige wil van God te aanschouwen, zij, die in de behoudenis van de zondige wereld steeds het innigste aandeel genomen hebben. Hun aantal wordt met de grootste in het Grieks gebruikelijke hoeveelheid opgegeven; de mindere hoeveelheden, de duizenden, wijzen de afdelingen van dit welgeordende hemelleger aan. Hun lied is ook een antwoord op de grote vraag: Wie is waardig het boek te ontzegelen? Hun grote stem laat ons armelijk gezang verre achter zich. Zij prijzen het Lam, ofschoon zij voor zichzelf geen verlossing nodig hebben; en hoe menig zondaar, voor wie in de eerste plaats het schuldbedekkend kruisbloed nodig is, heeft in zijn blindheid geen enkel woord van prijs en eer voor Hem, die op Golgotha gestorven is, ten beste! De zevenvoudige lofspraak van de Engelen stemt in zijn drie laatste leden met de lofprijzing van God door de Cherubs overeen; en deze drie leden geven de roem te kennen, die aan Christus voor het gebruik van de vier eerste volkomenheden, namelijk de kracht, de rijkdom, de wijsheid en de sterkte toekomt.

Hierop volgt de blijdschap van de Kerk en haar lofzang ter verheerlijking van de Heere Jezus. Het is een gezang bij beurten, als de eersten eindigden begonnen de anderen, als de tweeden ophielden, hieven de derden aan en als die zwegen, besloten zij het gezang, die het begonnen hadden. De bijzonderheden zien op de heerlijkheid van de Heere Jezus, op het werk, waardoor Hij die verkregen heeft en op het nut, dat de Kerk daardoor verworven heeft. De heerlijkheid van de Heere Jezus is: U bent waardig dat boek te nemen en zijn zegels te openen. Zij zien Jezus Christus met heerlijkheid gekroond, als de Middelaar en Koning van Zijn Kerk en als de Uitvoerder van het welbehagen van de Vader; zij erkennen Hem daarvoor, zij zijn blij daarover, zij vermaken zich daarover en zij drukken dat hart voor Hem uit met lof en prijs. Het werk, dat Hij gedaan heeft, waardoor Hij heerlijkheid voor Zich en zaligheid voor de uitverkorenen verworven heeft, is: want U bent geslacht, U bent de Vader gehoorzaam geweest tot de dood van het kruis. U heeft door Uw bloed aan de rechtvaardigheid van God voor de zonden van de uitverkorenen voldaan en hen met God verzoend en hun zaligheid verworven; dus heeft U God verheerlijkt in Zijn rechtvaardigheid, heiligheid, wijsheid, goedheid en waarheid. Het nut van de Kerk daardoor is: En heeft ons voor God gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie. Zij waren zoals de anderen, dood in zonden en misdaden en kinderen van de toorn; anderen heeft U laten liggen, maar voor ons heeft U het rantsoen betaald en heeft ons vrijgekocht; niet alleen dat, maar daarenboven: en U heeft ons onze Gode gemaakt tot koningen en priesters en wij zullen als koningen heersen op aarde. U heeft ons voortreffelijker gemaakt dan onze naasten en ons een prinselijke geest gegeven, U geeft ons als priesters tot U te naderen en U geestelijke offeranden te offeren, ja onszelf U ten dienste; en geeft ons als koningen vrij te zijn van alle slaafse onderwerping aan schepselen en over onze lusten te heersen en door ontzaglijke heiligheid over het hart van de mensen. Dus komen wij nu voor de dag en zullen het zijn, als U zult komen ten oordeel, de wereld oordelend door Uw oordeel goed te keuren en ons in heerlijkheid aan haar te vertonen. Dit is de eerste lovende partij.

Dat het Lam het boek nam en Zich bereidde om het te openen en uit te leggen, was een vast en duidelijk bewijs of van Zijn goddelijkheid of van Zijn hoogste gezag en Zijn heerlijkheid, die Hij als Middelaar van het menselijk geslacht door Zijn dood en Zijn gehoorzaamheid verkregen had.

De gezangen worden nieuwe liederen genoemd, die gedicht zijn over een voortreffelijke weldaad of een groot feit, dat pas heeft plaats gehad. En omdat een mensenhart zeer verblijd wordt in de nieuwe weldaden, zingen zij een nieuw lied, die God met vrolijke harten prijzen en danken Hem uit grond van hun harten. Zij zingen ook een nieuw gezang, die, in oprechtheid in de geest vernieuwd zijnde, God eren, dat voornamelijk de heiligen van de hemel gegeven was. Hieruit leren wij nu weer, hoe onze harten gesteld en toegerust moeten zijn, als wij God bidden en loven. Aretas zegt: "Dat zal ik een nieuw lied noemen, als wij door de Heilige Geest onderwezen een dankzegging zingen degene, die ons door Zijn weldadigheid van alle hoeken van de aarde verlicht heeft, opdat wij van de oudheid van de wet afwijkende, in nieuwigheid van het leven zouden wandelen.

Vers 10

10. a) En U heeft ons (volgens betere lezing "hen", de gekochte) onze God, die wij, die eveneens gekocht zijn, reeds hierboven in de hemel dienen, gemaakt tot koningen en priesters, evenals ons (Revelation 1:6); en evenals wij zullen ook zij, als de voltooiing komt, die na opening van de zeven zegels, niet zal uitblijven, als koningen heersen op de aarde (Revelation 20:4; Revelation 22:5 a) Exodus 19:6. 1 Peter 2:5, 1 Peter 2:9

Evenals in Revelation 4:1 de vier dieren, de vertegenwoordigers van de hele levende schepping en de vierentwintig ouderlingen de vertegenwoordigers van de verloste mensheid met beurtgezang God, die op de troon zit, hebben geprezen, zo, klinkt hier eenstemmig het lofgezang van deze voor het Lam, waarvoor zij gezamenlijk in aanbidding neervallen. Dit lofgezang vindt dan in Revelation 5:12 pas bij de engelenschaar het antwoord, wordt hierop in Revelation 5:13 door al het schepsel over de hele wereld opgenomen en wel zo dat nu voor Hem, die op de troon zit en voor het Lam tegelijk het loflied klinkt en eindelijk in Revelation 5:14 eindigt in het Amen van de vier dieren, die de lof van God, die op de troon zit (Revelation 4:8) en tegelijk met de ouderlingen (Revelation 5:9) de lof van het Lam hadden bezongen.

De ouderlingen brengen aan het Lam niet alleen hun eigen hulde, maar ook die van de heiligen op aarde; niet dat zij de overbrengers van die gebeden waren, ook niet dat zij de heiligen moesten vertegenwoordigen, maar met de schalen, die het Lam waren voorgehouden en waaruit de geur van de gebeden opstijgt, zeggen zij: Zie U bent het, van wie niet alleen hier in de hemel maar ook op de aarde de heerlijkheid wordt toegekend.

Ieder van de 24 ouderlingen heeft een harp in zijn hand en schalen vol reukwerk, zonder schalen geen harpen en zonder harpen geen schalen; zonder bede geen dank en alleen die goed dankt, kan ook goed bidden en smeken. Zo op aarde als in de hemel; daarom zie een ieder toe, dat hem noch de schaal met brandend reukwerk noch de harp ontbreekt, maar het vuur, dat het reukwerk ontsteekt, evenals de klank, die het woord tot een lied maakt, is alleen de Heilige Geest.

De vorm van het lied, de afwisseling van het "wij" en "zij" is een bewijs, dat de ouderlingen als vertegenwoordigers van alle heiligen van God spreken. De inhoud zegt, dat de Mensenzoon door Zijn lijden en sterven de Zijnen uit alle volken gekocht, hen reeds nu tot degenen heeft gemaakt, die deelnemen aan Gods heerlijkheid en voor Hem staan, en hen eens tot heren van de aarde zal maken. Zo is het einde van de openbaring, die nu het Lam zal ontsluiten, reeds uitgesproken.

Het verheugt deze belangstellende hemelgeesten de volvoering van de genadige wil van God te aanschouwen, zij, die in de behoudenis van de zondige wereld steeds het innigste aandeel genomen hebben. Hun aantal wordt met de grootste in het Grieks gebruikelijke hoeveelheid opgegeven; de mindere hoeveelheden, de duizenden, wijzen de afdelingen van dit welgeordende hemelleger aan. Hun lied is ook een antwoord op de grote vraag: Wie is waardig het boek te ontzegelen? Hun grote stem laat ons armelijk gezang verre achter zich. Zij prijzen het Lam, ofschoon zij voor zichzelf geen verlossing nodig hebben; en hoe menig zondaar, voor wie in de eerste plaats het schuldbedekkend kruisbloed nodig is, heeft in zijn blindheid geen enkel woord van prijs en eer voor Hem, die op Golgotha gestorven is, ten beste! De zevenvoudige lofspraak van de Engelen stemt in zijn drie laatste leden met de lofprijzing van God door de Cherubs overeen; en deze drie leden geven de roem te kennen, die aan Christus voor het gebruik van de vier eerste volkomenheden, namelijk de kracht, de rijkdom, de wijsheid en de sterkte toekomt.

Hierop volgt de blijdschap van de Kerk en haar lofzang ter verheerlijking van de Heere Jezus. Het is een gezang bij beurten, als de eersten eindigden begonnen de anderen, als de tweeden ophielden, hieven de derden aan en als die zwegen, besloten zij het gezang, die het begonnen hadden. De bijzonderheden zien op de heerlijkheid van de Heere Jezus, op het werk, waardoor Hij die verkregen heeft en op het nut, dat de Kerk daardoor verworven heeft. De heerlijkheid van de Heere Jezus is: U bent waardig dat boek te nemen en zijn zegels te openen. Zij zien Jezus Christus met heerlijkheid gekroond, als de Middelaar en Koning van Zijn Kerk en als de Uitvoerder van het welbehagen van de Vader; zij erkennen Hem daarvoor, zij zijn blij daarover, zij vermaken zich daarover en zij drukken dat hart voor Hem uit met lof en prijs. Het werk, dat Hij gedaan heeft, waardoor Hij heerlijkheid voor Zich en zaligheid voor de uitverkorenen verworven heeft, is: want U bent geslacht, U bent de Vader gehoorzaam geweest tot de dood van het kruis. U heeft door Uw bloed aan de rechtvaardigheid van God voor de zonden van de uitverkorenen voldaan en hen met God verzoend en hun zaligheid verworven; dus heeft U God verheerlijkt in Zijn rechtvaardigheid, heiligheid, wijsheid, goedheid en waarheid. Het nut van de Kerk daardoor is: En heeft ons voor God gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie. Zij waren zoals de anderen, dood in zonden en misdaden en kinderen van de toorn; anderen heeft U laten liggen, maar voor ons heeft U het rantsoen betaald en heeft ons vrijgekocht; niet alleen dat, maar daarenboven: en U heeft ons onze Gode gemaakt tot koningen en priesters en wij zullen als koningen heersen op aarde. U heeft ons voortreffelijker gemaakt dan onze naasten en ons een prinselijke geest gegeven, U geeft ons als priesters tot U te naderen en U geestelijke offeranden te offeren, ja onszelf U ten dienste; en geeft ons als koningen vrij te zijn van alle slaafse onderwerping aan schepselen en over onze lusten te heersen en door ontzaglijke heiligheid over het hart van de mensen. Dus komen wij nu voor de dag en zullen het zijn, als U zult komen ten oordeel, de wereld oordelend door Uw oordeel goed te keuren en ons in heerlijkheid aan haar te vertonen. Dit is de eerste lovende partij.

Dat het Lam het boek nam en Zich bereidde om het te openen en uit te leggen, was een vast en duidelijk bewijs of van Zijn goddelijkheid of van Zijn hoogste gezag en Zijn heerlijkheid, die Hij als Middelaar van het menselijk geslacht door Zijn dood en Zijn gehoorzaamheid verkregen had.

De gezangen worden nieuwe liederen genoemd, die gedicht zijn over een voortreffelijke weldaad of een groot feit, dat pas heeft plaats gehad. En omdat een mensenhart zeer verblijd wordt in de nieuwe weldaden, zingen zij een nieuw lied, die God met vrolijke harten prijzen en danken Hem uit grond van hun harten. Zij zingen ook een nieuw gezang, die, in oprechtheid in de geest vernieuwd zijnde, God eren, dat voornamelijk de heiligen van de hemel gegeven was. Hieruit leren wij nu weer, hoe onze harten gesteld en toegerust moeten zijn, als wij God bidden en loven. Aretas zegt: "Dat zal ik een nieuw lied noemen, als wij door de Heilige Geest onderwezen een dankzegging zingen degene, die ons door Zijn weldadigheid van alle hoeken van de aarde verlicht heeft, opdat wij van de oudheid van de wet afwijkende, in nieuwigheid van het leven zouden wandelen.

Vers 11

11. En ik zag een heilige kring zich vormen rondom de verzamelden (Revelation 4:2-Revelation 4:4) en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de dieren en de ouderlingen; en a) hun getal was tien duizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden (Daniel 7:10).

a) Hebrews 12:22

Dat wil zeggen als men voor elke menigte tienduizend rekent, dan zijn er tienduizenden van zulke menigten en dan blijven altijd nog duizenden van duizenden over, die er niet ingesloten zijn. Deze engelenschaar zijn dus door geen getal aan te geven. 12. Zeggend met een grote stem en dan stelt de lezer zich voor, hoe dat in de hemel moest weergalmen: "Het Lam, dat geslacht is, is waardig van de zijde van degenen, die wel weten wat Hem toekomt, te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging, evenals dat alles God zelf toekomt (Revelation 7:12).

Zevenvoudig zijn de woorden bij elkaar geplaatst, waarmee aan het Lam lof wordt toegebracht, terwijl in Revelation 4:9, Revelation 4:11 slechts drie uitdrukkingen worden gevonden.

De dieren en de ouderlingen spraken daar uit, dat God de ere in de hoogste mate toekomt, daarom was de opklimming (overeenkomstig het drievoudige "heilig" in het voorgaande 8ste vers) een drievoudige. Later in Revelation 5:13 van ons hoofdstuk, waar van de lof van de schepselen sprake is, vinden wij de lof viervoudig, want vier is het getal van de wereld. Hier daarentegen, waar de hemelse legerschaar uitspreken, dat aan het Lam toekomt de hele volheid te ontvangen van hetgeen God toekomt, vinden wij zeer gepast het zevental. Het is ook het getal van God, die in de wereld werkt en het zijn de engelen waardoor Hij Zich aan de wereld werkzaam betoont. De zeven uitdrukkingen verdelen zich in 4, 3: de eerste vier geven ons te kennen, dat het Lam geschikt is om te heersen en van het schepsel slechts moet worden erkend, terwijl de laatste drie handelen over de verering, die dit Hem daarvoor toebrengt; die vier delen zijn dan weer in twee en twee en dan betekenen "kracht en rijkdom" de door God Hem overgedragen sferen van macht, alsmede de hele rijkdom van de middelen van macht; daarentegen zijn "wijsheid en sterkte" de persoonlijke gaven, die Hem tot het gebruiken van deze macht en middelen geschikt maken, de wijsheid, om de rijkdom van de middelen van macht echt te gebruiken en de sterkte, om zonder wankelen het voorgestelde doel na te jagen en te bereiken. Daarom komt Hem nu alle "eer" toe, want niemand is zo hoog als Hij; alle "heerlijkheid", want niemand is zo heerlijk als Hij; en alle "dankzegging" want geen heerser wendt zijn macht zo geheel ten zegen aan voor allen, die aan zijn heerschappij onderworpen zijn, zoals Hij.

Het getal van de heilige engelen is onbedenkelijk, ontelbaar, onnoemelijk, zij zijn gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, omwille van degenen, die de zaligheid beërven zullen, daarom komen ze hier voor als rondom de troon zijnde tot verheerlijking van God en als passende op Zijn bevelen en ook als de kerk omsingelend en zich rondom de kerk legerend. Deze verhieven zich als de kerk zweeg, zeggende met een grote stem: het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, de rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging! De engelen zijn wel door Christus niet verlost, nochtans is het zaligheid voor hen, de Heere Jezus in al Zijn werk en heerlijkheid en als hun hoofd te aanschouwen; alle engelen van God aanbidden Hem en verheerlijken Hem, Hem niets toebrengend, maar erkennend en lovend al de heerlijkheid, die Hij heeft en zich in de glans van Zijn deugden verblijdende en Hem voor het grote werk van de verlossing van mensen dankend.

Vers 11

11. En ik zag een heilige kring zich vormen rondom de verzamelden (Revelation 4:2-Revelation 4:4) en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de dieren en de ouderlingen; en a) hun getal was tien duizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden (Daniel 7:10).

a) Hebrews 12:22

Dat wil zeggen als men voor elke menigte tienduizend rekent, dan zijn er tienduizenden van zulke menigten en dan blijven altijd nog duizenden van duizenden over, die er niet ingesloten zijn. Deze engelenschaar zijn dus door geen getal aan te geven. 12. Zeggend met een grote stem en dan stelt de lezer zich voor, hoe dat in de hemel moest weergalmen: "Het Lam, dat geslacht is, is waardig van de zijde van degenen, die wel weten wat Hem toekomt, te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging, evenals dat alles God zelf toekomt (Revelation 7:12).

Zevenvoudig zijn de woorden bij elkaar geplaatst, waarmee aan het Lam lof wordt toegebracht, terwijl in Revelation 4:9, Revelation 4:11 slechts drie uitdrukkingen worden gevonden.

De dieren en de ouderlingen spraken daar uit, dat God de ere in de hoogste mate toekomt, daarom was de opklimming (overeenkomstig het drievoudige "heilig" in het voorgaande 8ste vers) een drievoudige. Later in Revelation 5:13 van ons hoofdstuk, waar van de lof van de schepselen sprake is, vinden wij de lof viervoudig, want vier is het getal van de wereld. Hier daarentegen, waar de hemelse legerschaar uitspreken, dat aan het Lam toekomt de hele volheid te ontvangen van hetgeen God toekomt, vinden wij zeer gepast het zevental. Het is ook het getal van God, die in de wereld werkt en het zijn de engelen waardoor Hij Zich aan de wereld werkzaam betoont. De zeven uitdrukkingen verdelen zich in 4, 3: de eerste vier geven ons te kennen, dat het Lam geschikt is om te heersen en van het schepsel slechts moet worden erkend, terwijl de laatste drie handelen over de verering, die dit Hem daarvoor toebrengt; die vier delen zijn dan weer in twee en twee en dan betekenen "kracht en rijkdom" de door God Hem overgedragen sferen van macht, alsmede de hele rijkdom van de middelen van macht; daarentegen zijn "wijsheid en sterkte" de persoonlijke gaven, die Hem tot het gebruiken van deze macht en middelen geschikt maken, de wijsheid, om de rijkdom van de middelen van macht echt te gebruiken en de sterkte, om zonder wankelen het voorgestelde doel na te jagen en te bereiken. Daarom komt Hem nu alle "eer" toe, want niemand is zo hoog als Hij; alle "heerlijkheid", want niemand is zo heerlijk als Hij; en alle "dankzegging" want geen heerser wendt zijn macht zo geheel ten zegen aan voor allen, die aan zijn heerschappij onderworpen zijn, zoals Hij.

Het getal van de heilige engelen is onbedenkelijk, ontelbaar, onnoemelijk, zij zijn gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, omwille van degenen, die de zaligheid beërven zullen, daarom komen ze hier voor als rondom de troon zijnde tot verheerlijking van God en als passende op Zijn bevelen en ook als de kerk omsingelend en zich rondom de kerk legerend. Deze verhieven zich als de kerk zweeg, zeggende met een grote stem: het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, de rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging! De engelen zijn wel door Christus niet verlost, nochtans is het zaligheid voor hen, de Heere Jezus in al Zijn werk en heerlijkheid en als hun hoofd te aanschouwen; alle engelen van God aanbidden Hem en verheerlijken Hem, Hem niets toebrengend, maar erkennend en lovend al de heerlijkheid, die Hij heeft en zich in de glans van Zijn deugden verblijdende en Hem voor het grote werk van de verlossing van mensen dankend.

Vers 13

13. En alle schepsel, dat in de hemel is en op de aarde en onder de aarde (Revelation 5:3) en bovendien die in de zee zijn en wel zonder uitzondering alles, wat daarin is in dit viervoudig gebied, hoorde ik zeggen: "Hem, die op de troon zit en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.

Het hele gebied van de schepping wordt hier in vier delen, elders in drie verdeeld, terwijl de zee, anders met de aarde gerekend, als zelfstandig deel wordt genoemd. In het "alles wat er in is" wordt dan het geheel van de schepping nogmaals samengevat ten teken, dat niets kan gedacht worden als uitgesloten, maar met het slotgezang, waarin de hele schepping zich verenigt, worden God en het Lam niet meer gescheiden, maar beiden ontvangen volgens het woord in John 5:23 gelijke eer. Dat daarbij naast "dankzegging, eer en heerlijkheid", die wij reeds in Revelation 5:12 bij elkaar vonden, nog "de kracht" wordt genoemd, is geheel juist; want wat de grote ruime schepping gelijkelijk aan zich ervaart en moet erkennen, dat is de macht en kracht van God; maar dat deze macht en kracht het teweeg brengen van de zaligheid zich ten doel heeft gesteld, dat is iets, dat ook de schepping met dankbaarheid moet prijzen, omdat dit heil de verheerlijking en vernieuwing van de wereld aanbrengt.

Vers 13

13. En alle schepsel, dat in de hemel is en op de aarde en onder de aarde (Revelation 5:3) en bovendien die in de zee zijn en wel zonder uitzondering alles, wat daarin is in dit viervoudig gebied, hoorde ik zeggen: "Hem, die op de troon zit en het Lam zij de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.

Het hele gebied van de schepping wordt hier in vier delen, elders in drie verdeeld, terwijl de zee, anders met de aarde gerekend, als zelfstandig deel wordt genoemd. In het "alles wat er in is" wordt dan het geheel van de schepping nogmaals samengevat ten teken, dat niets kan gedacht worden als uitgesloten, maar met het slotgezang, waarin de hele schepping zich verenigt, worden God en het Lam niet meer gescheiden, maar beiden ontvangen volgens het woord in John 5:23 gelijke eer. Dat daarbij naast "dankzegging, eer en heerlijkheid", die wij reeds in Revelation 5:12 bij elkaar vonden, nog "de kracht" wordt genoemd, is geheel juist; want wat de grote ruime schepping gelijkelijk aan zich ervaart en moet erkennen, dat is de macht en kracht van God; maar dat deze macht en kracht het teweeg brengen van de zaligheid zich ten doel heeft gesteld, dat is iets, dat ook de schepping met dankbaarheid moet prijzen, omdat dit heil de verheerlijking en vernieuwing van de wereld aanbrengt.

Vers 14

14. En de vier dieren, die in Revelation 4:8 een begin met het prijzen hadden gemaakt, besloten nu ook de lof van alle schepselen en zeiden "Amen", d. i. hierbij blijft het, wat zo-even is gezegd zal en moet gelden in alle eeuwigheid. En de vierentwintig ouderlingen, die ook overigens zich aan de vier dieren pleegden aan te sluiten, vielen voor Hem neer en aanbaden in stomme verbazing degene, die leeft in alle eeuwigheid (van "degene" af, vgl. Revelation 4:10, moeten de laatste woorden volgens de beste handschriften wegvallen).

Nadat de lofzangen, die vroeger in de ruimste zin hebben weerklonken en het Amen van de dieren tot stilte gekomen zijn, blijft voor de oudsten niets over dan een stomme aanbidding, die natuurlijk ook het Lam, niet alleen Hem, die op de troon zit, aangaat, waarom de bijvoeging van de gewone lezing "degene, die leeft in alle eeuwigheid" moet worden uitgeschrapt.

Het oordeel over Jeruzalem en het Joodse volk, bij welks aanbreken de geschiedenis van het rijk van God was gekomen, als Johannes de Openbaring ntving en dat tot een ten ondergaan van het rijk van God, tot een opheffen van het verbond en het buiten werking stellen van het profetische woord had moeten uitkomen, wanneer de Vader, als de heilige en rechtvaardige God, het zonder een Middelaar ten uitvoer had willen brengen, waarvoor Hij echter met Zijn voorhouden van het verzegelde boek naar Zijn barmhartigheid en genade een waardige Middelaar zocht en die ook in het geslachte Lam gevonden heeft, kan nu zonder gevaar voor het groot verlossingsplan vervuld worden. Ja, terwijl het Lam met het losmaken van de zes eerste zegels dit gericht in Zijn hand neemt en het geheel en al zo volvoert, als het raadsbesluit van de Vader het bepaald en reeds van te voren in het profetische woord heeft verzekerd (Revelation 6:1), wordt de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel en de uitdrijving van Israël uit de tot hiertoe bestaande verbondsbetrekking met God zo weinig tot een vernietiging van het rijk van God, dat daarmee alleen de berg, die verhinderend in de weg was getreden, zich opheffen en in de zee moet werpen; (Matthew 21:21) en het slechts een des te vrijeren voortgang daardoor verkrijgt. Terwijl dan het Lam in de gedaante van een engel nog v r het openen van het zevende zegel een volkomen getal uit het volle getal van de stammen van Israël van het zegel van God tegen de dagen van de toekomst voorziet, om eenmaal tot deze en door middel van deze de laatste dingen aan te brengen (Revelation 7:1-Revelation 7:8), is de voorspelling van de Schrift, die om Israël en zijn voltooid heil zich bewoog, in de laatste vervulling feitelijk verzekerd en de opening van het laatste zegel kan plaats hebben. Daaruit komt niet, zoals uit elk van de zes eerste, een enkel visioen voor, maar een hele reeks van visioenen komt met het optreden van de engel van de zeven bazuinen (Revelation 8:2; Revelation 11:10). In de oordelen, die de zes eerste aanbrengen, wordt de Romeinse wereldmacht, die zich stelt tegenover de voortgang van het rijk van God bij de heidenen, die nu geroepen zijn de plaats van het volk van God in te nemen, terzijde gesteld. Na deze wordt die Christenheid, die tot hiertoe op de voorgrond van de geschiedenis had gestaan en niet hield wat haar was toevertrouwd, aan de ontwikkeling van haar inwendig verderf en de kwelling door een vreemde, anti-christelijke macht altijd meer prijs gegeven. Ten slotte wordt dan ook een andere, nieuwe Christelijke wereld, die de eigenlijke tijd van de heidenen en daarmee ook de tijd van de vertreding van Jeruzalem moet vervullen, in zoverre afgedaan, dat Israël nu weer in genade kan worden aangenomen en het begin van het einde der tijden nu aanwezig is, zoals de stemmen in de hemel en de lofgezangen daarboven voor de troon van God uitspreken. Er wordt vervolgens teruggezien op Israël's geschiedenis van het begin van zijn roeping tot aan zijn tegenwoordige herstelling in de volle rechten van het verbond en de ellende van die laatste tijd van de heidenen duidelijk voorgesteld (Revelation 12:1, 13), alsmede beide, de toebereiding van de bruid van het Lam tot de bruiloft en de toebereiding van degenen, die geroepen zijn tot deelneming aan het avondmaal bij deze bruiloft aan de ene zijde en het oordeel, waardoor de Bruidegom als Koningszoon en Rechter Zich de weg tot de bruiloft baant (Revelation 14:1). Na de gezichten, die dat voorstellen, komt een derde rij van visioenen, die van de zeven engelen met de fiolen van de toorn (Revelation 15:1, 16). Deze handelt nader over dat gericht en houdt zich bezig met de antichrist en diens rijk van het begin van zijn geschiedenis tot de tijd, dat dit gericht geheel en al is rijp geworden (Revelation 17:1). Ook de Kerk, die tot een grote hoer is geworden, is daarin verwikkeld en de vernietiging volgt eerst, als die van de anti-christ zelf en van zijn profeet op grootse wijze wordt volbracht (Revelation 17:1-19 Nu komt het midden en ten slotte ook het einde van het einde (Revelation 20:1; Revelation 22:5), zodat nu de hele Schrift tot de laatste letter vervuld is, het boek in de hand van Degene, die op de troon zit, is niet alleen ontzegeld, maar ook tot volkomen vervulling gekomen en zo kan ook het boek van de Openbaring elf zijn gezichten en voorspellingen besluiten (Revelation 2:6-Revelation 2:21). Op geheel andere wijze vatten zeker de overige uitleggers de gezegden van ons boek op. Wij hebben ons echter meer en meer overtuigd, hoe de juiste verklaring door deze of gene slechts gedeeltelijk is gevonden en moesten dus onze eigen weg gaan.

Zij spraken niet n woord meer; want het was alles gezegd en de nadenking verrukte hen zo, dat zij zich in eerbied voor Hem neerbogen en Hem in erkentenis van Zijn heerlijkheid in ootmoed aanbaden, meer met hun stilzwijgen zeggend, dan woorden konden uitdrukken. Dit alles zag en hoorde Johannes, in de Geest zijnde; wie zal dit met een geestelijk oog zien en met een geestelijk hart horen en niet ook verrukt worden, en met de dieren zeggen: "Amen"; en met de ouderlingen in verwondering, blijdschap en eerbied stilzwijgend zich voor Hem neerbuigen en Hem aanbidden?

Hier wordt een stem toegeschreven aan de schepselen, waaraan de natuur de rede en stem onthouden heeft, waardoor zij God en Christus roem geven. Hier wordt zinnebeeldig mee voorgesteld, dat alle schepselen, zo velen dit heelal bevat, geschapen zijn tot lof en heerlijkheid van God, zoals Hij Zijn volmaaktheid en deugden betoont in Christus Jezus en dat God door al Zijn schepselen dit einde bereikt. De schepselen, hetzij levende, hetzij levenloze, worden dan gezegd, datgene te zeggen, dat met waarheid van hen kan worden getuigd, en dat zij zeggen zouden of zouden moeten zeggen, als zij, met de gezonde rede begaafd, naar waarheid zouden spreken. De hele natuur, voor zover die ons bekend is, dient volgens de verordening van Gods allerwijste voornemen, dat Hij genomen heeft in Christus Jezus, tot Zijn heerlijkheid en wordt hetzij willens, hetzij onwillens aan dit einde ondergeschikt. Dit erkennen de heiligen; zij zien dat alle dingen op dit einde uitlopen, dat dit is de uitkomst van al Gods ondernemingen. En dit zou de hele natuur uitroepen, als zij, met rede en gevoel voorzien, ook tevens met het vermogen begaafd was om over het laatste einde met kennis te spreken. In de tempel en de synagogen was het de gewoonte, bij de openbare dienst, dat de gemeente "Amen" riep op de gebeden en dankzeggingen, die door de priesters (1 Chronicles 16:36), of de bedienaar van de synagoge werden uitgesproken. En dat deze gewoonte van de Joodse synagoge is overgegaan tot de Christelijke kerk en daar lange tijd in gebruik is geweest, blijkt voldoende van elders. De dieren zeiden niet veel, maar de ouderlingen vallen als sprakeloos neer, als overwonnen door de heerlijkheid en onbegrijpelijke uitnemendheid van het gezegende voorwerp, dat hun bereik oneindig te boven gaat. Nochtans is hun lof niet minder aangenaam voor God, dan of zij vele woorden hadden gebruikt, omdat het zwijgen menigmaal zowel in het bidden als in het loven harder en luider spreekt dan een groot geraas van woorden. Hierin zien wij, als het hart inwendig bewogen is door de overtuiging van Gods goedheid en eigen nood, of als het met liefde vervuld, of als het ware door een heilig ontzag en eerbied overstelpt is, zodat het niets kan uitdrukken, dat er dan een welbehaaglijk aanbidden en dienen van de Heere kan zijn. Ja, dit zwijgen wordt hier aangemerkt als de hoogste trap van lofzegging, waartoe zij konden komen.

Vers 14

14. En de vier dieren, die in Revelation 4:8 een begin met het prijzen hadden gemaakt, besloten nu ook de lof van alle schepselen en zeiden "Amen", d. i. hierbij blijft het, wat zo-even is gezegd zal en moet gelden in alle eeuwigheid. En de vierentwintig ouderlingen, die ook overigens zich aan de vier dieren pleegden aan te sluiten, vielen voor Hem neer en aanbaden in stomme verbazing degene, die leeft in alle eeuwigheid (van "degene" af, vgl. Revelation 4:10, moeten de laatste woorden volgens de beste handschriften wegvallen).

Nadat de lofzangen, die vroeger in de ruimste zin hebben weerklonken en het Amen van de dieren tot stilte gekomen zijn, blijft voor de oudsten niets over dan een stomme aanbidding, die natuurlijk ook het Lam, niet alleen Hem, die op de troon zit, aangaat, waarom de bijvoeging van de gewone lezing "degene, die leeft in alle eeuwigheid" moet worden uitgeschrapt.

Het oordeel over Jeruzalem en het Joodse volk, bij welks aanbreken de geschiedenis van het rijk van God was gekomen, als Johannes de Openbaring ntving en dat tot een ten ondergaan van het rijk van God, tot een opheffen van het verbond en het buiten werking stellen van het profetische woord had moeten uitkomen, wanneer de Vader, als de heilige en rechtvaardige God, het zonder een Middelaar ten uitvoer had willen brengen, waarvoor Hij echter met Zijn voorhouden van het verzegelde boek naar Zijn barmhartigheid en genade een waardige Middelaar zocht en die ook in het geslachte Lam gevonden heeft, kan nu zonder gevaar voor het groot verlossingsplan vervuld worden. Ja, terwijl het Lam met het losmaken van de zes eerste zegels dit gericht in Zijn hand neemt en het geheel en al zo volvoert, als het raadsbesluit van de Vader het bepaald en reeds van te voren in het profetische woord heeft verzekerd (Revelation 6:1), wordt de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel en de uitdrijving van Israël uit de tot hiertoe bestaande verbondsbetrekking met God zo weinig tot een vernietiging van het rijk van God, dat daarmee alleen de berg, die verhinderend in de weg was getreden, zich opheffen en in de zee moet werpen; (Matthew 21:21) en het slechts een des te vrijeren voortgang daardoor verkrijgt. Terwijl dan het Lam in de gedaante van een engel nog v r het openen van het zevende zegel een volkomen getal uit het volle getal van de stammen van Israël van het zegel van God tegen de dagen van de toekomst voorziet, om eenmaal tot deze en door middel van deze de laatste dingen aan te brengen (Revelation 7:1-Revelation 7:8), is de voorspelling van de Schrift, die om Israël en zijn voltooid heil zich bewoog, in de laatste vervulling feitelijk verzekerd en de opening van het laatste zegel kan plaats hebben. Daaruit komt niet, zoals uit elk van de zes eerste, een enkel visioen voor, maar een hele reeks van visioenen komt met het optreden van de engel van de zeven bazuinen (Revelation 8:2; Revelation 11:10). In de oordelen, die de zes eerste aanbrengen, wordt de Romeinse wereldmacht, die zich stelt tegenover de voortgang van het rijk van God bij de heidenen, die nu geroepen zijn de plaats van het volk van God in te nemen, terzijde gesteld. Na deze wordt die Christenheid, die tot hiertoe op de voorgrond van de geschiedenis had gestaan en niet hield wat haar was toevertrouwd, aan de ontwikkeling van haar inwendig verderf en de kwelling door een vreemde, anti-christelijke macht altijd meer prijs gegeven. Ten slotte wordt dan ook een andere, nieuwe Christelijke wereld, die de eigenlijke tijd van de heidenen en daarmee ook de tijd van de vertreding van Jeruzalem moet vervullen, in zoverre afgedaan, dat Israël nu weer in genade kan worden aangenomen en het begin van het einde der tijden nu aanwezig is, zoals de stemmen in de hemel en de lofgezangen daarboven voor de troon van God uitspreken. Er wordt vervolgens teruggezien op Israël's geschiedenis van het begin van zijn roeping tot aan zijn tegenwoordige herstelling in de volle rechten van het verbond en de ellende van die laatste tijd van de heidenen duidelijk voorgesteld (Revelation 12:1, 13), alsmede beide, de toebereiding van de bruid van het Lam tot de bruiloft en de toebereiding van degenen, die geroepen zijn tot deelneming aan het avondmaal bij deze bruiloft aan de ene zijde en het oordeel, waardoor de Bruidegom als Koningszoon en Rechter Zich de weg tot de bruiloft baant (Revelation 14:1). Na de gezichten, die dat voorstellen, komt een derde rij van visioenen, die van de zeven engelen met de fiolen van de toorn (Revelation 15:1, 16). Deze handelt nader over dat gericht en houdt zich bezig met de antichrist en diens rijk van het begin van zijn geschiedenis tot de tijd, dat dit gericht geheel en al is rijp geworden (Revelation 17:1). Ook de Kerk, die tot een grote hoer is geworden, is daarin verwikkeld en de vernietiging volgt eerst, als die van de anti-christ zelf en van zijn profeet op grootse wijze wordt volbracht (Revelation 17:1-19 Nu komt het midden en ten slotte ook het einde van het einde (Revelation 20:1; Revelation 22:5), zodat nu de hele Schrift tot de laatste letter vervuld is, het boek in de hand van Degene, die op de troon zit, is niet alleen ontzegeld, maar ook tot volkomen vervulling gekomen en zo kan ook het boek van de Openbaring elf zijn gezichten en voorspellingen besluiten (Revelation 2:6-Revelation 2:21). Op geheel andere wijze vatten zeker de overige uitleggers de gezegden van ons boek op. Wij hebben ons echter meer en meer overtuigd, hoe de juiste verklaring door deze of gene slechts gedeeltelijk is gevonden en moesten dus onze eigen weg gaan.

Zij spraken niet n woord meer; want het was alles gezegd en de nadenking verrukte hen zo, dat zij zich in eerbied voor Hem neerbogen en Hem in erkentenis van Zijn heerlijkheid in ootmoed aanbaden, meer met hun stilzwijgen zeggend, dan woorden konden uitdrukken. Dit alles zag en hoorde Johannes, in de Geest zijnde; wie zal dit met een geestelijk oog zien en met een geestelijk hart horen en niet ook verrukt worden, en met de dieren zeggen: "Amen"; en met de ouderlingen in verwondering, blijdschap en eerbied stilzwijgend zich voor Hem neerbuigen en Hem aanbidden?

Hier wordt een stem toegeschreven aan de schepselen, waaraan de natuur de rede en stem onthouden heeft, waardoor zij God en Christus roem geven. Hier wordt zinnebeeldig mee voorgesteld, dat alle schepselen, zo velen dit heelal bevat, geschapen zijn tot lof en heerlijkheid van God, zoals Hij Zijn volmaaktheid en deugden betoont in Christus Jezus en dat God door al Zijn schepselen dit einde bereikt. De schepselen, hetzij levende, hetzij levenloze, worden dan gezegd, datgene te zeggen, dat met waarheid van hen kan worden getuigd, en dat zij zeggen zouden of zouden moeten zeggen, als zij, met de gezonde rede begaafd, naar waarheid zouden spreken. De hele natuur, voor zover die ons bekend is, dient volgens de verordening van Gods allerwijste voornemen, dat Hij genomen heeft in Christus Jezus, tot Zijn heerlijkheid en wordt hetzij willens, hetzij onwillens aan dit einde ondergeschikt. Dit erkennen de heiligen; zij zien dat alle dingen op dit einde uitlopen, dat dit is de uitkomst van al Gods ondernemingen. En dit zou de hele natuur uitroepen, als zij, met rede en gevoel voorzien, ook tevens met het vermogen begaafd was om over het laatste einde met kennis te spreken. In de tempel en de synagogen was het de gewoonte, bij de openbare dienst, dat de gemeente "Amen" riep op de gebeden en dankzeggingen, die door de priesters (1 Chronicles 16:36), of de bedienaar van de synagoge werden uitgesproken. En dat deze gewoonte van de Joodse synagoge is overgegaan tot de Christelijke kerk en daar lange tijd in gebruik is geweest, blijkt voldoende van elders. De dieren zeiden niet veel, maar de ouderlingen vallen als sprakeloos neer, als overwonnen door de heerlijkheid en onbegrijpelijke uitnemendheid van het gezegende voorwerp, dat hun bereik oneindig te boven gaat. Nochtans is hun lof niet minder aangenaam voor God, dan of zij vele woorden hadden gebruikt, omdat het zwijgen menigmaal zowel in het bidden als in het loven harder en luider spreekt dan een groot geraas van woorden. Hierin zien wij, als het hart inwendig bewogen is door de overtuiging van Gods goedheid en eigen nood, of als het met liefde vervuld, of als het ware door een heilig ontzag en eerbied overstelpt is, zodat het niets kan uitdrukken, dat er dan een welbehaaglijk aanbidden en dienen van de Heere kan zijn. Ja, dit zwijgen wordt hier aangemerkt als de hoogste trap van lofzegging, waartoe zij konden komen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile