Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Openbaring 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 8

Revelation 8:1

HET DERDE GEZICHT EN OPENING VAN HET ZEVENDE ZEGEL. DE EERSTE, TWEEDE, DERDE EN VIERDE BAZUIN

VI. Revelation 8:1-Revelation 8:13. Nadat het gezicht van het vorige hoofdstuk Johannes een gelukkig einde heeft verzekerd van de toekomst in de eerste eeuwen, kan nu de opening van het zevende zegel volgen. Deze volgt ook en nu ontstaat er een zwijgen van een half uur in de hemel. Dit verplaatst ons op een geheel ander gebied, dan waarvan in de vroegere 6 zegels werd gesproken en stelt ons de Christelijke Kerk in haar geduld te midden van de vervolgingen door de Roomse keizers voor. Van hier, nu het boek in de hand van God ontzegeld is en dus als vanzelf uiteen valt, treedt de werkzaamheid van het Lam terug en de werkzaamheden van de engelen nemen een aanvang, zoals dan ook werkelijk in het oordeel over Jeruzalem Christus enigermate persoonlijk en eigenhandig, alhoewel ook onzichtbaar en door het werk van Een, aan wie Hij Zijn Vorsten-naam en Zijn overwinnende macht verleend heeft (Revelation 6:2), nog werkzaam is geweest (Matthew 26:64), terwijl in de hele tijd van de eigenlijke kerkgeschiedenis Hij de machten van de hemel in Zijn plaats laat handelen en pas weer bij Israël's wederopneming en toebereiding tot de dag van de heerlijkheid te voorschijn treedt (Revelation 11:12; Revelation 14:1), alhoewel ook daar nog zonder zichtbare verschijning.

De inhoud van ons hoofdstuk, beginnende met de tijd van de vervolgingen van de Christenen onder de Romeinse keizers, omvat de 4 eerste van de door zeven bazuinen van de engelen teweeg gebrachte gerichten. Daarvan doelen de eerste en tweede op de val en de ondergang van het Romeinse wereldrijk, het derde en vierde op de oorsprong en de ontwikkeling van het inwendig verderf van de Oosterse kerk. In dit verderf ligt de grond tot het eerste wee, dat later over de Christenen uit de heidenen komt. Daarmee valt ook nog een tweede en derde wee samen; alle drie wee's worden daarom hier reeds voor de volgende bazuinen-gerichten aangekondigd. Deze komen evenzeer uit het geopende zevende zegel te voorschijn, als de stilte van een half uur in Revelation 8:1 Het is dus vals, wanneer vele uitleggers de inhoud van het laatste zegel tot die stilte willen beperken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 8

Revelation 8:1

HET DERDE GEZICHT EN OPENING VAN HET ZEVENDE ZEGEL. DE EERSTE, TWEEDE, DERDE EN VIERDE BAZUIN

VI. Revelation 8:1-Revelation 8:13. Nadat het gezicht van het vorige hoofdstuk Johannes een gelukkig einde heeft verzekerd van de toekomst in de eerste eeuwen, kan nu de opening van het zevende zegel volgen. Deze volgt ook en nu ontstaat er een zwijgen van een half uur in de hemel. Dit verplaatst ons op een geheel ander gebied, dan waarvan in de vroegere 6 zegels werd gesproken en stelt ons de Christelijke Kerk in haar geduld te midden van de vervolgingen door de Roomse keizers voor. Van hier, nu het boek in de hand van God ontzegeld is en dus als vanzelf uiteen valt, treedt de werkzaamheid van het Lam terug en de werkzaamheden van de engelen nemen een aanvang, zoals dan ook werkelijk in het oordeel over Jeruzalem Christus enigermate persoonlijk en eigenhandig, alhoewel ook onzichtbaar en door het werk van Een, aan wie Hij Zijn Vorsten-naam en Zijn overwinnende macht verleend heeft (Revelation 6:2), nog werkzaam is geweest (Matthew 26:64), terwijl in de hele tijd van de eigenlijke kerkgeschiedenis Hij de machten van de hemel in Zijn plaats laat handelen en pas weer bij Israël's wederopneming en toebereiding tot de dag van de heerlijkheid te voorschijn treedt (Revelation 11:12; Revelation 14:1), alhoewel ook daar nog zonder zichtbare verschijning.

De inhoud van ons hoofdstuk, beginnende met de tijd van de vervolgingen van de Christenen onder de Romeinse keizers, omvat de 4 eerste van de door zeven bazuinen van de engelen teweeg gebrachte gerichten. Daarvan doelen de eerste en tweede op de val en de ondergang van het Romeinse wereldrijk, het derde en vierde op de oorsprong en de ontwikkeling van het inwendig verderf van de Oosterse kerk. In dit verderf ligt de grond tot het eerste wee, dat later over de Christenen uit de heidenen komt. Daarmee valt ook nog een tweede en derde wee samen; alle drie wee's worden daarom hier reeds voor de volgende bazuinen-gerichten aangekondigd. Deze komen evenzeer uit het geopende zevende zegel te voorschijn, als de stilte van een half uur in Revelation 8:1 Het is dus vals, wanneer vele uitleggers de inhoud van het laatste zegel tot die stilte willen beperken.

Vers 1

1. En toen het Lam (Revelation 5:6) het zevende zegel geopend had, werd er een stilzwijgen in de hemel over van een half uur.

Door hetgeen de opening van de zes zegels in Revelation 6:1 heeft teweeg gebracht zijn zij, die zeggen, dat zij Joden zijn en zijn het niet, maar zijn een synagoge van de satan, uit de weg geruimd. Hun aanmatiging, waarin zij zich nog altijd voor kinderen van het koninkrijk hielden en de gelovigen van Jezus Christus de erfenis van deze eretitel betwistten, is door hun verwerping ten enenmale vernietigd en de opening van het zevende zegel, die nu volgt, maakt het laatste slot van het boek open, zodat dit zich wat zijn inhoud aangaat kan ontvouwen, of met andere woorden de eigenlijke geschiedkundige ontwikkeling van de zaken, zoals die van de Kerk te wachten staan, volvoerd kan worden. Daar houdt in de hemel, waar tot hiertoe steeds zo luid werd gesproken (Revelation 4:8-Revelation 4:11; Revelation 5:8-Revelation 5:14; Revelation 7:11 v. alles als de adem in, in verwachting van hetgeen komen zal. Dit zwijgen is dat stil zijn voor de Heere, zoals het in Habakkuk 2:20 Zephaniah 1:7 Zechariah 2:13 wordt geëist. Het moet echter ook nog een andere betekenis hebben, omdat de duur ervan bepaald wordt. Het moet zelf reeds een deel van de inhoud van het boek zijn en gebeurtenissen of toestanden voorstellen, die hun bepaalde tijd hebben. Wij kunnen nu ook niet verder in het onzekere zijn, die gebeurtenissen of toestanden hierdoor aanschouwelijk moeten worden gemaakt, als wij op de toenmalige toestand van de Christelijke Kerk zien, waarvan toch zonder twijfel de inhoud van het boek uitgaat. Het was een tijd van lijden en vervolgingen door de Romeinse keizers van de allerzwaarste aard. Deze waren begonnen, toen Johannes de gezichten van de Openbaring ntving en werden dadelijk met de dood van Nero afgebroken en troffen onder Domitianus slechts enkelen. Onder Trajanus werd toch zelfs een bepaalde wet tegen de Christenen uitgevaardigd, die de tot hiertoe bedwongen woede van hun vijanden losmaakte en hen aan alle willekeur en wreedheid blootstelde, tot eerst onder Gallienus (sinds 259) de Kerk als een wettig lichaam werd erkend. Met het jaar 303 brak vervolgens onder Diocletianus de storm van de vervolging opnieuw los en woedde zeven jaren lang op de bloedigste en ontzettendste wijze, om pas langzamerhand te verminderen. In Revelation 1:9 heeft Johannes zich aan de gemeenten in Azië, waaraan hij zijn boek richt; voorgesteld als hun broeder, alsmede als hun medegenoot in die verdrukking en in het koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus. Het latere deelhebben aan het koninkrijk heeft hij als het doel van hun hoop hun zo-even is het gezicht van Revelation 7:9-Revelation 7:17 diep in de ziel geprent, maar de weg door vele verdrukkingen, die hen daarheen moet leiden (Revelation 7:14. Acts 14:22) hebben zij reeds betreden en die zal hun daarna (Revelation 8:7) in het gericht van de eerste bazuin nog op ontzettende wijze voor ogen worden gesteld. Nu is hun het zwijgen in de hemel een zeer duidelijk beeld van de lijdzaamheid van Jezus Christus (Matthew 27:2, 1 Peter 2:21, waarmee zij de weg verder moeten gaan, om het doel niet te missen. Als er echter sprake is van de wapenen, waarmee zij de strijd moeten strijden en tot een gelukkig einde brengen, dan toont het eerstvolgende gericht (Revelation 8:2-Revelation 8:4), waarom deze wapenen zo machtig zijn voor God (2 Corinthians 10:4). "Als de heiligen daar en hier, de grote met de kleine engelen, mensen zich allen in begeerte verenigen en er gaat n gebed van die allen uit, hoe moet dat klinken! O die niet erkende macht van het bidden van de heiligen! zonder dat wordt niets volbracht in vreugde en nood; stap voor stap werkt het mee zowel tot de overwinning van de vrienden, als tot het einde van de vijanden. " Wat de uitdrukking "een half uur" aangaat, het uur in bijbelse zin betekent een tijd van beslissing (Psalms 102:14 Matthew 24:36 Matthew 16:21; Matthew 17:1), vooral ook een tijd, dat aan de duisternis macht is gegeven, om het rijk van God op dood en leven te bestrijden, en het nu daarmee tot een crisis komt, of het onder het rijk van de duisternis zal bezwijken of zich zegevierend er boven zal verheffen (Luke 22:53). Nu is hier zodanig uur de hele tijd van de Romeinse keizers van Nero tot Diocletianus, waarin de vervolgingen van de Christenen plaats hadden; maar deze tijd is slechts voor omstreeks de helft met eigenlijke vervolgingen gevuld, zodat het "halve uur" tot zijn volle recht komt. Stil zijn en hopen was onder deze vervolgingen de sterkte van de Christenen (Isaiah 30:15); en de hemel hield als het ware de adem in, in gespannen verwachting, welk einde de strijd tussen het rijk van de duisternis en het rijk van Christus zou hebben, terwijl het laatste volstrekt geen menselijke hulp had, maar alleen als wapen kon tonen de lijdzaamheid van de heiligen. Bleef die lijdzaamheid onbedwingbaar, dan was voor het rijk van Christus de overwinning verzekerd en dat die bleef en niet enigermate werd gestoord, daarop doelt het stilzwijgen in de hemel onder het stille gebed van hen, die reeds voleindigd hebben. Geheel verkeerd is het echter, als vele uitleggers het zwijgen van een half uur opvatten als een beeld van de verhevene, onuitsprekelijk zalige rust, die dan zal zijn, als de wegen van God met de wereld-ontwikkeling tot het doel zijn gekomen en Zijn hoge raad in de gedachten van de eeuwige vrede verwezenlijkt heeft; want daarvan is hier nog lang geen sprake.

De meeste uitleggers zijn van gevoelen, dat dit stilzwijgen in de hemel van een half uur een zinspeling is op de wijze van de tempeldienst, wanneer, terwijl de priester reukwerk offerde in het heilige, het hele volk buiten bad in stilte of bij zichzelf (Luke 1:10). Op de dag van de verzoening werd de hele dienst verricht door de hogepriester, waarop bijzondere dienst de Ridder Newton de zinspeling meent te zijn. Het was de gewoonte op andere dagen vuur van het grote altaar te nemen, in een zilveren wierookvat, maar op die dag (van de verzoening) dat de hogepriester vuur nam van het grote altaar, in een gouden wierookvat; en wanneer hij van het grote altaar was afgekomen, wierook te nemen van een van de priesters, die het hem aanbracht en daarmee te gaan naar het gouden altaar; en terwijl hij offerde, bad het volk buiten in stilte, die het stilzwijgen is in de hemel van een half uur

Dat is een stilte van spreken en van geluid van andere stemmen, die te voren gehoord waren.

Toen Hij, de Heere Jezus, het Lam, dat het verzegeld boek had genomen uit de rechterhand van degenen, die op de troon zat, het zevende zegel geopend had, kwam er een hele verandering in de Kerk, na die hevige stormen kwam er een verkwikkende kalmte, die ten tijde van Constantijn de Grote gekomen is. Dat het half uur stilzwijgen, die tijd te kennen geeft, blijkt: 1. Omdat het komt na de vervolgingen van de heidense keizers en v r de opkomst van de antichrist; en 2. het gans niet waarschijnlijk is, dat van die grote verandering in de Kerk in de Openbaring iet gesproken zou worden en nergens wordt daarvan gesproken dan hier. 4. Uit de Openbaring oofdstuk 12, waar Constantijn de Grote, de mannelijke zoon, vertoond wordt, in wiens tijd de Kerk triomfeerde, na de strijd tegen de heidenen, zoals wij daar zullen aanwijzen. 5. Uit de geschiedenis van de tijden en zo uit de uitkomst van de zaken; want in Constantijns dagen werden de plakkaten tegen de Christenen vernietigd. Alle vervolgingen tegen hen werden verboden. De Christenen werden tot allerlei ambten, hoge en lage bevorderd. Kerken werden in menigte gebouwd. De vergaderingen werden vrij en openbaar gehouden, zonder vrees. En de heidense afgodstempels werden of omgeworpen of gesloten en de afgodsdienst werd verboden en voor een groot gedeelte uitgeroeid. Maar het duurde niet lang, maar een half uur, een bepaald getal wordt genoemd en een onbepaald getal verstaan, het is een korte tijd te zeggen, want in de vrede van de Kerk van buiten groeien allerlei ketterijen van binnen en onder deze die van de goddeloze Arius, wiens ketterij schielijk de overhand nam en tegelijk bloedig was, want men doodde de belijders van de waarheid met geen mindere bitterheid dan de heidenen gedaan hadden, niet alleen in het bijzonder, maar ook door openbare macht; want Constantius, een zoon van Constantijn, die het Oosterse gedeelte van het keizerrijk gekregen had, verviel tot de Arianerij en vervolgde de ware belijders hevig; zoals na hem keizer Julianus de afvallige, die het Heidendom weer invoerde; na hem kreeg de Kerk weer enige stilte, onder Theodosius, met wiens dood de vrede van de Kerk ook stierf. Hierop kwam de inval van de Gothen, Vandalen en Longobarden in Italië, alles verwoestend en alles in verwarring brengend.

Door deze stilte worden de toehoorders vermaand om naarstig te luisteren en op te merken. Want die stilte brengt een verwondering en verwachting van de grote dingen mee. Salomo zegt (Proverbs 9:1): "De woorden van de wijzen worden in een stilte gehoord. " Bij het uitspreken of verkondigen van belangrijke zaken pleegt men te roepen: zwijg, luister. En het zijn voorwaar, woorden van grote waarde, die hier volgen.

Vers 1

1. En toen het Lam (Revelation 5:6) het zevende zegel geopend had, werd er een stilzwijgen in de hemel over van een half uur.

Door hetgeen de opening van de zes zegels in Revelation 6:1 heeft teweeg gebracht zijn zij, die zeggen, dat zij Joden zijn en zijn het niet, maar zijn een synagoge van de satan, uit de weg geruimd. Hun aanmatiging, waarin zij zich nog altijd voor kinderen van het koninkrijk hielden en de gelovigen van Jezus Christus de erfenis van deze eretitel betwistten, is door hun verwerping ten enenmale vernietigd en de opening van het zevende zegel, die nu volgt, maakt het laatste slot van het boek open, zodat dit zich wat zijn inhoud aangaat kan ontvouwen, of met andere woorden de eigenlijke geschiedkundige ontwikkeling van de zaken, zoals die van de Kerk te wachten staan, volvoerd kan worden. Daar houdt in de hemel, waar tot hiertoe steeds zo luid werd gesproken (Revelation 4:8-Revelation 4:11; Revelation 5:8-Revelation 5:14; Revelation 7:11 v. alles als de adem in, in verwachting van hetgeen komen zal. Dit zwijgen is dat stil zijn voor de Heere, zoals het in Habakkuk 2:20 Zephaniah 1:7 Zechariah 2:13 wordt geëist. Het moet echter ook nog een andere betekenis hebben, omdat de duur ervan bepaald wordt. Het moet zelf reeds een deel van de inhoud van het boek zijn en gebeurtenissen of toestanden voorstellen, die hun bepaalde tijd hebben. Wij kunnen nu ook niet verder in het onzekere zijn, die gebeurtenissen of toestanden hierdoor aanschouwelijk moeten worden gemaakt, als wij op de toenmalige toestand van de Christelijke Kerk zien, waarvan toch zonder twijfel de inhoud van het boek uitgaat. Het was een tijd van lijden en vervolgingen door de Romeinse keizers van de allerzwaarste aard. Deze waren begonnen, toen Johannes de gezichten van de Openbaring ntving en werden dadelijk met de dood van Nero afgebroken en troffen onder Domitianus slechts enkelen. Onder Trajanus werd toch zelfs een bepaalde wet tegen de Christenen uitgevaardigd, die de tot hiertoe bedwongen woede van hun vijanden losmaakte en hen aan alle willekeur en wreedheid blootstelde, tot eerst onder Gallienus (sinds 259) de Kerk als een wettig lichaam werd erkend. Met het jaar 303 brak vervolgens onder Diocletianus de storm van de vervolging opnieuw los en woedde zeven jaren lang op de bloedigste en ontzettendste wijze, om pas langzamerhand te verminderen. In Revelation 1:9 heeft Johannes zich aan de gemeenten in Azië, waaraan hij zijn boek richt; voorgesteld als hun broeder, alsmede als hun medegenoot in die verdrukking en in het koninkrijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus. Het latere deelhebben aan het koninkrijk heeft hij als het doel van hun hoop hun zo-even is het gezicht van Revelation 7:9-Revelation 7:17 diep in de ziel geprent, maar de weg door vele verdrukkingen, die hen daarheen moet leiden (Revelation 7:14. Acts 14:22) hebben zij reeds betreden en die zal hun daarna (Revelation 8:7) in het gericht van de eerste bazuin nog op ontzettende wijze voor ogen worden gesteld. Nu is hun het zwijgen in de hemel een zeer duidelijk beeld van de lijdzaamheid van Jezus Christus (Matthew 27:2, 1 Peter 2:21, waarmee zij de weg verder moeten gaan, om het doel niet te missen. Als er echter sprake is van de wapenen, waarmee zij de strijd moeten strijden en tot een gelukkig einde brengen, dan toont het eerstvolgende gericht (Revelation 8:2-Revelation 8:4), waarom deze wapenen zo machtig zijn voor God (2 Corinthians 10:4). "Als de heiligen daar en hier, de grote met de kleine engelen, mensen zich allen in begeerte verenigen en er gaat n gebed van die allen uit, hoe moet dat klinken! O die niet erkende macht van het bidden van de heiligen! zonder dat wordt niets volbracht in vreugde en nood; stap voor stap werkt het mee zowel tot de overwinning van de vrienden, als tot het einde van de vijanden. " Wat de uitdrukking "een half uur" aangaat, het uur in bijbelse zin betekent een tijd van beslissing (Psalms 102:14 Matthew 24:36 Matthew 16:21; Matthew 17:1), vooral ook een tijd, dat aan de duisternis macht is gegeven, om het rijk van God op dood en leven te bestrijden, en het nu daarmee tot een crisis komt, of het onder het rijk van de duisternis zal bezwijken of zich zegevierend er boven zal verheffen (Luke 22:53). Nu is hier zodanig uur de hele tijd van de Romeinse keizers van Nero tot Diocletianus, waarin de vervolgingen van de Christenen plaats hadden; maar deze tijd is slechts voor omstreeks de helft met eigenlijke vervolgingen gevuld, zodat het "halve uur" tot zijn volle recht komt. Stil zijn en hopen was onder deze vervolgingen de sterkte van de Christenen (Isaiah 30:15); en de hemel hield als het ware de adem in, in gespannen verwachting, welk einde de strijd tussen het rijk van de duisternis en het rijk van Christus zou hebben, terwijl het laatste volstrekt geen menselijke hulp had, maar alleen als wapen kon tonen de lijdzaamheid van de heiligen. Bleef die lijdzaamheid onbedwingbaar, dan was voor het rijk van Christus de overwinning verzekerd en dat die bleef en niet enigermate werd gestoord, daarop doelt het stilzwijgen in de hemel onder het stille gebed van hen, die reeds voleindigd hebben. Geheel verkeerd is het echter, als vele uitleggers het zwijgen van een half uur opvatten als een beeld van de verhevene, onuitsprekelijk zalige rust, die dan zal zijn, als de wegen van God met de wereld-ontwikkeling tot het doel zijn gekomen en Zijn hoge raad in de gedachten van de eeuwige vrede verwezenlijkt heeft; want daarvan is hier nog lang geen sprake.

De meeste uitleggers zijn van gevoelen, dat dit stilzwijgen in de hemel van een half uur een zinspeling is op de wijze van de tempeldienst, wanneer, terwijl de priester reukwerk offerde in het heilige, het hele volk buiten bad in stilte of bij zichzelf (Luke 1:10). Op de dag van de verzoening werd de hele dienst verricht door de hogepriester, waarop bijzondere dienst de Ridder Newton de zinspeling meent te zijn. Het was de gewoonte op andere dagen vuur van het grote altaar te nemen, in een zilveren wierookvat, maar op die dag (van de verzoening) dat de hogepriester vuur nam van het grote altaar, in een gouden wierookvat; en wanneer hij van het grote altaar was afgekomen, wierook te nemen van een van de priesters, die het hem aanbracht en daarmee te gaan naar het gouden altaar; en terwijl hij offerde, bad het volk buiten in stilte, die het stilzwijgen is in de hemel van een half uur

Dat is een stilte van spreken en van geluid van andere stemmen, die te voren gehoord waren.

Toen Hij, de Heere Jezus, het Lam, dat het verzegeld boek had genomen uit de rechterhand van degenen, die op de troon zat, het zevende zegel geopend had, kwam er een hele verandering in de Kerk, na die hevige stormen kwam er een verkwikkende kalmte, die ten tijde van Constantijn de Grote gekomen is. Dat het half uur stilzwijgen, die tijd te kennen geeft, blijkt: 1. Omdat het komt na de vervolgingen van de heidense keizers en v r de opkomst van de antichrist; en 2. het gans niet waarschijnlijk is, dat van die grote verandering in de Kerk in de Openbaring iet gesproken zou worden en nergens wordt daarvan gesproken dan hier. 4. Uit de Openbaring oofdstuk 12, waar Constantijn de Grote, de mannelijke zoon, vertoond wordt, in wiens tijd de Kerk triomfeerde, na de strijd tegen de heidenen, zoals wij daar zullen aanwijzen. 5. Uit de geschiedenis van de tijden en zo uit de uitkomst van de zaken; want in Constantijns dagen werden de plakkaten tegen de Christenen vernietigd. Alle vervolgingen tegen hen werden verboden. De Christenen werden tot allerlei ambten, hoge en lage bevorderd. Kerken werden in menigte gebouwd. De vergaderingen werden vrij en openbaar gehouden, zonder vrees. En de heidense afgodstempels werden of omgeworpen of gesloten en de afgodsdienst werd verboden en voor een groot gedeelte uitgeroeid. Maar het duurde niet lang, maar een half uur, een bepaald getal wordt genoemd en een onbepaald getal verstaan, het is een korte tijd te zeggen, want in de vrede van de Kerk van buiten groeien allerlei ketterijen van binnen en onder deze die van de goddeloze Arius, wiens ketterij schielijk de overhand nam en tegelijk bloedig was, want men doodde de belijders van de waarheid met geen mindere bitterheid dan de heidenen gedaan hadden, niet alleen in het bijzonder, maar ook door openbare macht; want Constantius, een zoon van Constantijn, die het Oosterse gedeelte van het keizerrijk gekregen had, verviel tot de Arianerij en vervolgde de ware belijders hevig; zoals na hem keizer Julianus de afvallige, die het Heidendom weer invoerde; na hem kreeg de Kerk weer enige stilte, onder Theodosius, met wiens dood de vrede van de Kerk ook stierf. Hierop kwam de inval van de Gothen, Vandalen en Longobarden in Italië, alles verwoestend en alles in verwarring brengend.

Door deze stilte worden de toehoorders vermaand om naarstig te luisteren en op te merken. Want die stilte brengt een verwondering en verwachting van de grote dingen mee. Salomo zegt (Proverbs 9:1): "De woorden van de wijzen worden in een stilte gehoord. " Bij het uitspreken of verkondigen van belangrijke zaken pleegt men te roepen: zwijg, luister. En het zijn voorwaar, woorden van grote waarde, die hier volgen.

Vers 2

2. En ik zag na het einde van dat zwijgen van een half uur de zeven engelen, de bekende uit Daniel 10:13 Matthew 18:10 Luke 1:19 en Tob. 12:15, de hoogste en voornaamste dienaren, die voor God stonden (Ester 1:14; Ezra 7:14) en hun werden zeven bazuinen gegeven, om later (Revelation 8:6) daarvan gebruik te maken. Zij ontvingen daarmee de macht van God, om door middel van de plagen, die door het blazen van de bazuinen zouden worden aangekondigd, voor alle dingen de Romeinse wereldmacht, die de Kerk vervolgde, te doen vallen. Later zou het ook komen tot de val van ook andere machten, die de voltooiing van het raadsbesluit van God zouden ophouden (Joshua 6:4 v.). Wat betekent het beeld van "bazuinen? " Het beduidt belangrijke ontzettende wereldgebeurtenissen, waardoor verderf over de wereld gebracht en redding en zegen voor de Kerk voorbereid en voltooid worden. Zulke gebeurtenissen brengen alle mensenkinderen op aarde in opgewondenheid een opgewondenheid vol schrik en angst voor de kinderen van de boosheid, maar vol heilige vreugde voor de Kerk van de Heere. In het Oude Verbond worden de bazuinen geblazen: ten eerste, om het volk op te roepen tot de krijg en de veldslag, evenals bij ons het klokgelui hen bij sommige gelegenheden bijeenroept. Zo heet het bijvoorbeeld: "een dag van de bazuin en van het geklank tegen de vaste steden en tegen de hoge hoeken; " "o mijn ingewand, mijn ingewand; ik heb barenswee; o wanden van mijn hart! Mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want u, mijn ziel, hoort het geluid van de bazuin en het krijgsgeschrei. " Elders: "Nee, maar wij zullen gaan in Egypteland, alwaar wij geen krijg zullen zien, noch het geluid van de bazuin horen. " "En zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde. " Ten tweede: ten einde hoge feestdagen en vreugdebedrijven aan te kondigen, of grote gebeurtenissen feestelijk te vieren, alsmede om het volk samen te roepen, wanneer de Heere aan hen iets belangrijks mee te delen heeft, en ter vermaning en waarschuwing. Zo beveelt God het trompetgeschal bij brand- en dankoffers. Zo worden de bazuinen geblazen op het dankfeest over Josafats overwinning, bij de inwijding van de stadsmuren onder Nehemia, bij het Pascha, bij het inhalen van de bondsark, waarbij het volk met vreugdegeroep de bazuinen begeleidde, bij de inwijding van de tempel, bij de plechtige herstelling van de eredienst van de Heere onder Hiskia. Onder het Oude Verbond behoorden zo feestviering en bazuinen bijeen, zoals bij ons feestviering en klokgelui. De schelle, heldere toon van de bazuinen is in overeenstemming met de opgewektheid van de gemoederen van de feestvierende menigte en verkondigt de belangrijke tijd, die is aangebroken in het land. Zo dienen dan nu de bazuinen in het Openbaringsboek tot aankondiging van zware krijgstoerustingen en oorlogsellenden, die God als strafgerichten over de wereld toelaat en onder welke deze ineenstorten moet, zoals eens de muren van de stad Jericho ineenstortten, toen Israël op Gods bevel zeven dagen lang de stad omtrok met de Ark des Verbonds en zeven priesters blazende op de bazuinen, dat op de zevende dag tot zevenmaal toe werd herhaald. Van de Kerk echter verkondigen zij het grote feest- en jubeljaar, het jaar van haar verlossing uit de slavernij van de wereld, het jaar van de genade van de Heere en de dag van de Heere, komende tot de vertroosting van alle treurenden, zoals men als de voorbeduidenis van die heerlijke tijd van genade het jubeljaar kan aanmerken, dat in het Oude Verbond met bazuingeklank gevierd werd, telkens na zeven maal zeven jaren; een jaar, waarin ieder het bezit over zijn voorouderlijke bezittingen moest hernemen; een jaar van vrijheid voor alle onderhorigen; een jaar van herstelling voor alle ongelukkigen; een jaar, naar welks vreugde alle verdrukten met smachtend verlangen uitzagen.

Vers 2

2. En ik zag na het einde van dat zwijgen van een half uur de zeven engelen, de bekende uit Daniel 10:13 Matthew 18:10 Luke 1:19 en Tob. 12:15, de hoogste en voornaamste dienaren, die voor God stonden (Ester 1:14; Ezra 7:14) en hun werden zeven bazuinen gegeven, om later (Revelation 8:6) daarvan gebruik te maken. Zij ontvingen daarmee de macht van God, om door middel van de plagen, die door het blazen van de bazuinen zouden worden aangekondigd, voor alle dingen de Romeinse wereldmacht, die de Kerk vervolgde, te doen vallen. Later zou het ook komen tot de val van ook andere machten, die de voltooiing van het raadsbesluit van God zouden ophouden (Joshua 6:4 v.). Wat betekent het beeld van "bazuinen? " Het beduidt belangrijke ontzettende wereldgebeurtenissen, waardoor verderf over de wereld gebracht en redding en zegen voor de Kerk voorbereid en voltooid worden. Zulke gebeurtenissen brengen alle mensenkinderen op aarde in opgewondenheid een opgewondenheid vol schrik en angst voor de kinderen van de boosheid, maar vol heilige vreugde voor de Kerk van de Heere. In het Oude Verbond worden de bazuinen geblazen: ten eerste, om het volk op te roepen tot de krijg en de veldslag, evenals bij ons het klokgelui hen bij sommige gelegenheden bijeenroept. Zo heet het bijvoorbeeld: "een dag van de bazuin en van het geklank tegen de vaste steden en tegen de hoge hoeken; " "o mijn ingewand, mijn ingewand; ik heb barenswee; o wanden van mijn hart! Mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want u, mijn ziel, hoort het geluid van de bazuin en het krijgsgeschrei. " Elders: "Nee, maar wij zullen gaan in Egypteland, alwaar wij geen krijg zullen zien, noch het geluid van de bazuin horen. " "En zij hebben met de trompet getrompet, en hebben alles bereid, maar niemand trekt ten strijde. " Ten tweede: ten einde hoge feestdagen en vreugdebedrijven aan te kondigen, of grote gebeurtenissen feestelijk te vieren, alsmede om het volk samen te roepen, wanneer de Heere aan hen iets belangrijks mee te delen heeft, en ter vermaning en waarschuwing. Zo beveelt God het trompetgeschal bij brand- en dankoffers. Zo worden de bazuinen geblazen op het dankfeest over Josafats overwinning, bij de inwijding van de stadsmuren onder Nehemia, bij het Pascha, bij het inhalen van de bondsark, waarbij het volk met vreugdegeroep de bazuinen begeleidde, bij de inwijding van de tempel, bij de plechtige herstelling van de eredienst van de Heere onder Hiskia. Onder het Oude Verbond behoorden zo feestviering en bazuinen bijeen, zoals bij ons feestviering en klokgelui. De schelle, heldere toon van de bazuinen is in overeenstemming met de opgewektheid van de gemoederen van de feestvierende menigte en verkondigt de belangrijke tijd, die is aangebroken in het land. Zo dienen dan nu de bazuinen in het Openbaringsboek tot aankondiging van zware krijgstoerustingen en oorlogsellenden, die God als strafgerichten over de wereld toelaat en onder welke deze ineenstorten moet, zoals eens de muren van de stad Jericho ineenstortten, toen Israël op Gods bevel zeven dagen lang de stad omtrok met de Ark des Verbonds en zeven priesters blazende op de bazuinen, dat op de zevende dag tot zevenmaal toe werd herhaald. Van de Kerk echter verkondigen zij het grote feest- en jubeljaar, het jaar van haar verlossing uit de slavernij van de wereld, het jaar van de genade van de Heere en de dag van de Heere, komende tot de vertroosting van alle treurenden, zoals men als de voorbeduidenis van die heerlijke tijd van genade het jubeljaar kan aanmerken, dat in het Oude Verbond met bazuingeklank gevierd werd, telkens na zeven maal zeven jaren; een jaar, waarin ieder het bezit over zijn voorouderlijke bezittingen moest hernemen; een jaar van vrijheid voor alle onderhorigen; een jaar van herstelling voor alle ongelukkigen; een jaar, naar welks vreugde alle verdrukten met smachtend verlangen uitzagen.

Vers 3

3. En er kwam een andere, een gewone engel en stond aan het altaar, in de voorhof van de priesters (Revelation 6:9), hebbende een gouden wierookvat, dat hij juist op het punt was met kolen van het brandofferaltaar te vullen (Leviticus 16:12); en hem werd, toen hij dat had gedaan, veel reukwerk gegeven, opdat hij het aan de kolen op het wierookvat zou aansteken en met a) de gebeden van alle heiligen op aarde zou leggen op het gouden altaar, dat voor de troon is, die achter het voorhangsel in het Allerheiligen zich bevindt. Hij moest die menselijke gebeden in de rook, die alle krachten van menselijke zwakheid onderdrukt en daarentegen de gebedskracht versterkt, zinnebeeldig voor God brengen, door in het heilige in te gaan en het wierookvat voor de troon te plaatsen (Luke 1:9 v.).

a) Openbaring :8 4. a) En de rook van het reukwerk nu werkelijk op het reukofferaltaar gelegd, met de gebeden van de heiligen, de rook van het reukwerk, dat bij dit gebed werd aangebracht, ging op van de hand van de engel, die dat wierookvat vast hield, voor God.

a) Psalms 141:2

Men heeft de heldenmoed, waarmee de Christenen uit de tijd van de vervolging van Rome, waaronder vaak juist de lichamelijk zwakste vaten, als grijsaards, vrouwen en kinderen, die de ontzettendste martelingen leden zonder in hun belijdenis van Christus te wankelen, een bijna bovenmenselijke genoemd. Men heeft het nauwelijks kunnen begrijpen, hoe zuiver het wereld overwinnend geloof zich toen wist te houden, deels van dweepachtige overspanning, deels van afwijking van het zedelijk oordeel, die door de omstandigheden zo voor de hand lagen. Hier wordt ons nu de sleutel gegeven tot juist begrip van hetgeen de Heere tot Petrus zegt: "Zie, de Satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoudt; " zo zijn ook de heiligen van die tijd niet in de verzoeking ingeleid, zonder dat van de hemel hun strijd met de verzoeking van te voren geheiligd en bij hun gebed veel reukwerk daarboven was gevoegd; anders zou de kerkgeschiedenis zeker niet zo'n reeks van beelden kunnen aanwijzen met het onderschrift:

Zie deez' martelarenstoet Van de reinste liefde gloeiend, De aarde met hun bloed besproeiend! Zo'n God geheiligd werk Is de satan zelfs te sterk.

Is het meer dan een wijze van spreken, als men aan de vervolging van de Christenen, die bij alle andere martelingen zelfs nog voegden, dat bij mannen de schaamdelen met gloeiend lood werden uitgebrand, vrouwen en maagden aan het schenden door het laagste gemeen werden prijsgegeven, een satanische boosheid toeschrijft, zo ziet men dat hier de vorst, die in de lucht heerst, zijn werk verrichtte in de kinderen van het ongeloof. Moest dan ook niet als tegenpartij de hemel met zijn goede machten zich over de Christenen ontfermen en de krachten van de toekomende eeuw hun worden verleend! Hoe meer echter de vervolgden en gepijnigden zich onthielden van het wraakgeroep over hun pijnigers en vervolgers en zich de lijdzaamheid van Christus tot hun voorbeeld stelden, des te meer lieten ook de hemelse machten zich er aan gelegen liggen, om op haar tijd de wraak, die niet mocht uitblijven, te volvoeren. Daarover handelen de volgende gerichten.

De engel vertoont de Heere Jezus in Zijn hogepriesterlijke bediening, door de kracht van voldoening door Zijn bloed en bidden voor Zijn volk en tegen Zijn vijanden. Dit wordt vertoond door de voorbeelden van Hem in het Oude Testament. In de hemel waren priesters, die op het gouden reukaltaar reukwerk aanstaken, dat de voorbede van de Heere Jezus afschaduwde. Aan de Hogepriester Jezus werd reukwerk gegeven. De Vader heeft Hem tot een Middelaar gegeven en Hem begaafd met alles, wat tot uitvoering van dat grote werk nodig was; en na Zijn dood en opstanding is Hem gegeven alle macht en heerlijkheid en Hij heeft gaven ontvangen om die onder de mensen uit te delen. Dit reukwerk, de kracht van Zijn offerande, waardoor Hij aangenaam is bij Zijn Vader, vertoont Hij aan God tot verzoening van Zijn uitverkorenen en bidt voor hen; Hij maakt hen, hun doen en hun gebeden, die door het geloof in Hem gedaan worden, aangenaam bij God. De Heere Jezus, zo toegerust, gebruikt Zijn bekwaamheden en ten goede van Zijn kerk en ten kwade van haar vijanden.

Hier wordt verondersteld, dat de tijd van verdrukking een tijd van bidden is; dan bidden al de heiligen. Wij kunnen in geen verzoeking bestand zijn zonder bidden. Dat hier gezegd wordt dat alle heiligen bidden, toont aan, dat zij, die niet bidden, die naam niet waardig zijn; er is geen heilige of hij is een biddend heilige, inzonderheid in zo'n tijd (Psalms 33:6) en het wordt als een kenmerk van de atheïst opgegeven (Psalms 14:4), dat hij de Heere niet aanroept. In alle gebeden van alle heiligen is echter geen kracht zonder de voorbidding van Christus. Zij worden door Hem geofferd en de gelovigen leggen hun offeranden voor Hem neer; door Hem gaan wij tot God (Hebrews 7:25; Hebrews 13:15). Hij is onze Hogepriester, die alleen in het heilige der heiligen kan ingaan en door van wie wij alleen de toegang tot God hebben, geen geboden, zoals die door ons worden geofferd, zijn er, die voor God aangenaam zijn, maar, gesteld in Zijn hand en gelegd in Zijn wierookvat, zijn ze voor God aangenaam. Er zijn gebreken in de gebeden van de heiligen; de allerheiligste wordt schuldig gevonden, waarom hij een Middelaar nodig heeft. Maar Christus offert ook de gebeden van al de heiligen en maakt ze welriekend. Er zijn geen gebeden van de heiligen, die Hij afslaat of weigert, hetzij ze zwak of sterk zijn, of zij flauw of ernstig zijn, of er minder of meer leven en geest in is, of zij korter of langer, welgeschikt of verward zijn, als zij maar van heiligen voortkomen, in het Woord geboden, op de beloften gegrond en in Zijn naam opgezonden zijn, alle worden ze in een wierookvat gelegd, alle gaan ze als een rook van het reukwerk op, en door Hem worden ze bij God aangenaam.

De rook van het reukwerk ging op, als een bewijs, dat die offerande voor de Heere aangenaam was en de gebeden van de heiligen door Christus en om Christus hem behagen en Zijn verhoring tot hun verlossing ontvangen zullen.

Vers 3

3. En er kwam een andere, een gewone engel en stond aan het altaar, in de voorhof van de priesters (Revelation 6:9), hebbende een gouden wierookvat, dat hij juist op het punt was met kolen van het brandofferaltaar te vullen (Leviticus 16:12); en hem werd, toen hij dat had gedaan, veel reukwerk gegeven, opdat hij het aan de kolen op het wierookvat zou aansteken en met a) de gebeden van alle heiligen op aarde zou leggen op het gouden altaar, dat voor de troon is, die achter het voorhangsel in het Allerheiligen zich bevindt. Hij moest die menselijke gebeden in de rook, die alle krachten van menselijke zwakheid onderdrukt en daarentegen de gebedskracht versterkt, zinnebeeldig voor God brengen, door in het heilige in te gaan en het wierookvat voor de troon te plaatsen (Luke 1:9 v.).

a) Openbaring :8 4. a) En de rook van het reukwerk nu werkelijk op het reukofferaltaar gelegd, met de gebeden van de heiligen, de rook van het reukwerk, dat bij dit gebed werd aangebracht, ging op van de hand van de engel, die dat wierookvat vast hield, voor God.

a) Psalms 141:2

Men heeft de heldenmoed, waarmee de Christenen uit de tijd van de vervolging van Rome, waaronder vaak juist de lichamelijk zwakste vaten, als grijsaards, vrouwen en kinderen, die de ontzettendste martelingen leden zonder in hun belijdenis van Christus te wankelen, een bijna bovenmenselijke genoemd. Men heeft het nauwelijks kunnen begrijpen, hoe zuiver het wereld overwinnend geloof zich toen wist te houden, deels van dweepachtige overspanning, deels van afwijking van het zedelijk oordeel, die door de omstandigheden zo voor de hand lagen. Hier wordt ons nu de sleutel gegeven tot juist begrip van hetgeen de Heere tot Petrus zegt: "Zie, de Satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoudt; " zo zijn ook de heiligen van die tijd niet in de verzoeking ingeleid, zonder dat van de hemel hun strijd met de verzoeking van te voren geheiligd en bij hun gebed veel reukwerk daarboven was gevoegd; anders zou de kerkgeschiedenis zeker niet zo'n reeks van beelden kunnen aanwijzen met het onderschrift:

Zie deez' martelarenstoet Van de reinste liefde gloeiend, De aarde met hun bloed besproeiend! Zo'n God geheiligd werk Is de satan zelfs te sterk.

Is het meer dan een wijze van spreken, als men aan de vervolging van de Christenen, die bij alle andere martelingen zelfs nog voegden, dat bij mannen de schaamdelen met gloeiend lood werden uitgebrand, vrouwen en maagden aan het schenden door het laagste gemeen werden prijsgegeven, een satanische boosheid toeschrijft, zo ziet men dat hier de vorst, die in de lucht heerst, zijn werk verrichtte in de kinderen van het ongeloof. Moest dan ook niet als tegenpartij de hemel met zijn goede machten zich over de Christenen ontfermen en de krachten van de toekomende eeuw hun worden verleend! Hoe meer echter de vervolgden en gepijnigden zich onthielden van het wraakgeroep over hun pijnigers en vervolgers en zich de lijdzaamheid van Christus tot hun voorbeeld stelden, des te meer lieten ook de hemelse machten zich er aan gelegen liggen, om op haar tijd de wraak, die niet mocht uitblijven, te volvoeren. Daarover handelen de volgende gerichten.

De engel vertoont de Heere Jezus in Zijn hogepriesterlijke bediening, door de kracht van voldoening door Zijn bloed en bidden voor Zijn volk en tegen Zijn vijanden. Dit wordt vertoond door de voorbeelden van Hem in het Oude Testament. In de hemel waren priesters, die op het gouden reukaltaar reukwerk aanstaken, dat de voorbede van de Heere Jezus afschaduwde. Aan de Hogepriester Jezus werd reukwerk gegeven. De Vader heeft Hem tot een Middelaar gegeven en Hem begaafd met alles, wat tot uitvoering van dat grote werk nodig was; en na Zijn dood en opstanding is Hem gegeven alle macht en heerlijkheid en Hij heeft gaven ontvangen om die onder de mensen uit te delen. Dit reukwerk, de kracht van Zijn offerande, waardoor Hij aangenaam is bij Zijn Vader, vertoont Hij aan God tot verzoening van Zijn uitverkorenen en bidt voor hen; Hij maakt hen, hun doen en hun gebeden, die door het geloof in Hem gedaan worden, aangenaam bij God. De Heere Jezus, zo toegerust, gebruikt Zijn bekwaamheden en ten goede van Zijn kerk en ten kwade van haar vijanden.

Hier wordt verondersteld, dat de tijd van verdrukking een tijd van bidden is; dan bidden al de heiligen. Wij kunnen in geen verzoeking bestand zijn zonder bidden. Dat hier gezegd wordt dat alle heiligen bidden, toont aan, dat zij, die niet bidden, die naam niet waardig zijn; er is geen heilige of hij is een biddend heilige, inzonderheid in zo'n tijd (Psalms 33:6) en het wordt als een kenmerk van de atheïst opgegeven (Psalms 14:4), dat hij de Heere niet aanroept. In alle gebeden van alle heiligen is echter geen kracht zonder de voorbidding van Christus. Zij worden door Hem geofferd en de gelovigen leggen hun offeranden voor Hem neer; door Hem gaan wij tot God (Hebrews 7:25; Hebrews 13:15). Hij is onze Hogepriester, die alleen in het heilige der heiligen kan ingaan en door van wie wij alleen de toegang tot God hebben, geen geboden, zoals die door ons worden geofferd, zijn er, die voor God aangenaam zijn, maar, gesteld in Zijn hand en gelegd in Zijn wierookvat, zijn ze voor God aangenaam. Er zijn gebreken in de gebeden van de heiligen; de allerheiligste wordt schuldig gevonden, waarom hij een Middelaar nodig heeft. Maar Christus offert ook de gebeden van al de heiligen en maakt ze welriekend. Er zijn geen gebeden van de heiligen, die Hij afslaat of weigert, hetzij ze zwak of sterk zijn, of zij flauw of ernstig zijn, of er minder of meer leven en geest in is, of zij korter of langer, welgeschikt of verward zijn, als zij maar van heiligen voortkomen, in het Woord geboden, op de beloften gegrond en in Zijn naam opgezonden zijn, alle worden ze in een wierookvat gelegd, alle gaan ze als een rook van het reukwerk op, en door Hem worden ze bij God aangenaam.

De rook van het reukwerk ging op, als een bewijs, dat die offerande voor de Heere aangenaam was en de gebeden van de heiligen door Christus en om Christus hem behagen en Zijn verhoring tot hun verlossing ontvangen zullen.

Vers 5

5. En de engel (Revelation 8:3) nam het wierookvat, nadat het reukwerk verbrand was en vulde dat voor de tweede maal, maar nu tot boven aan, met het vuur van het altaar, van het voorhof van de priesters, waarop de heiligen met hun gehoorzaamheid zich voor God tot brandoffer hadden neergelegd en hij wierp het op aarde 1), opdat het daar een brand van goddelijke toorn zou aanrichten. En er geschiedden tot een teken, hoe nu werkelijk het onweer van de oordelen van God zich zouden ontlasten over hen, die op aarde wonen, stemmen en donderslagen en bliksems en aardbeving 2).

1) Het innig verband van het vuur van het gebed en de vuur-ijver, die de weerspannigen zal verteren (Hebrews 10:27), wordt daardoor afgebeeld, dat van dat vuur van het altaar, waarmee de wierook was aangestoken, genomen wordt en op de aarde geworpen; door het eerste gebruik tot aansteken van de wierook is het vuur voor het tweede als het ware geheiligd.

2) De uitdrukkingen klimmen op van stemmen tot donderslagen d. i. van eenvoudige aankondigingen van oordeel tot vreselijke slagen en verder tot verpletterende bliksems en alles verwoestende en omverwerpende aardbevingen.

De Heere Jezus is gekomen, niet om vrede te brengen op de aarde, maar om vuur op de aarde te werpen (Luke 12:49 Matthew 10:34). Vuur van twist en onenigheid. Het was vuur van het altaar, uit het heiligdom; de verdeeldheid zou niet zijn over burgerlijke zaken, maar over zaken van godsdienst, er zouden allerlei dwalingen opkomen in de Kerk, die verschrikkelijke beroerten op de wereld zouden veroorzaken, dat door de volgende woorden te kennen gegeven wordt. En daar geschiedden stemmen en donderslagen en bliksems en aardbevingen. Alle zaken, die de mens schrik en vrees aanjagen, te kennen gevende, dat er vreselijke zaken op handen waren.

Vers 5

5. En de engel (Revelation 8:3) nam het wierookvat, nadat het reukwerk verbrand was en vulde dat voor de tweede maal, maar nu tot boven aan, met het vuur van het altaar, van het voorhof van de priesters, waarop de heiligen met hun gehoorzaamheid zich voor God tot brandoffer hadden neergelegd en hij wierp het op aarde 1), opdat het daar een brand van goddelijke toorn zou aanrichten. En er geschiedden tot een teken, hoe nu werkelijk het onweer van de oordelen van God zich zouden ontlasten over hen, die op aarde wonen, stemmen en donderslagen en bliksems en aardbeving 2).

1) Het innig verband van het vuur van het gebed en de vuur-ijver, die de weerspannigen zal verteren (Hebrews 10:27), wordt daardoor afgebeeld, dat van dat vuur van het altaar, waarmee de wierook was aangestoken, genomen wordt en op de aarde geworpen; door het eerste gebruik tot aansteken van de wierook is het vuur voor het tweede als het ware geheiligd.

2) De uitdrukkingen klimmen op van stemmen tot donderslagen d. i. van eenvoudige aankondigingen van oordeel tot vreselijke slagen en verder tot verpletterende bliksems en alles verwoestende en omverwerpende aardbevingen.

De Heere Jezus is gekomen, niet om vrede te brengen op de aarde, maar om vuur op de aarde te werpen (Luke 12:49 Matthew 10:34). Vuur van twist en onenigheid. Het was vuur van het altaar, uit het heiligdom; de verdeeldheid zou niet zijn over burgerlijke zaken, maar over zaken van godsdienst, er zouden allerlei dwalingen opkomen in de Kerk, die verschrikkelijke beroerten op de wereld zouden veroorzaken, dat door de volgende woorden te kennen gegeven wordt. En daar geschiedden stemmen en donderslagen en bliksems en aardbevingen. Alle zaken, die de mens schrik en vrees aanjagen, te kennen gevende, dat er vreselijke zaken op handen waren.

Vers 6

6. En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, die de oordelen van Gods toorn in volgorde moesten vermelden (Revelation 8:2), bereidden zich om te bazuinen, zij namen de bazuinen op, zodat zij ieder ogenblik daarvan gebruik zouden kunnen maken. Zoals op het tweede vers van het voorgaande zesde Hoofdstuk is aangetekend, dat enige uitleggers de gerichten van de zes eerste zegels duidelijk op de staatkundige veranderingen en zwarigheden, die de wereld en inzonderheid het Roomse rijk vanwege de verdrukking van de Kerk van Christus tot de tijden van Constantijn toe, zijn overkomen, zo zijn er ook enigen, die deze bazuinen van de volgende veranderingen en zwarigheden verstaan, die het Roomse rijk door verscheidene barbaarse natiën uit alle gewesten van de wereld, tot verscheidene reizen en in verscheidene tijden heeft uitgestaan. Daardoor is dat rijk in het Westen geheel onder de voet geraakt en onder vele koninkrijken en prinsdommen verdeeld, die daarna door de geestelijke heerschappijen van de bisschop van Rome op een andere wijze aan de andere enigszins zijn gehecht. Een voelen dat met de wijze van spreken, die hier gebruikt wordt en met de vergelijkingen van dergelijke uit het Oude Testament ook gestijfd schijnt te worden (Isaiah 28:2; Isaiah 10:30 Maar aangezien van te voren gezegd is, dat Christus hier niet als heerser van wereldse koninkrijken, maar als een geestelijk Regeerder van Zijn gemeente alom is ingevoerd en dat toch de voorbidding en voorspraak van Christus alhier, door Zijn uittekeningen in het voorgaande hoofdstuk en in het volgende in Revelation 8:4, de ware gelovigen van deze volgende oordelen en zwarigheden vrij worden gehouden, zoals Christus ook voor Petrus bidt (Luke 22:32) en alle gelovigen verzekert, dat zij door de valse profeten niet verleid zullen worden (Matthew 24:24), omdat zij van de lichamelijke zwarigheden niet vrij zijn, zo is het gevoeglijker, dat dit door de geestelijke staat van de Kerk verstaan wordt en door de wereldlijke staat alleen, voorzover hij de geestelijke staat raakt.

Nu volgen de engelen, na elkaar bazuinend, na het half uur stilzwijgen beginnend, ten tijde van Constantijn de Grote; de bazuinen worden met nadruk onderscheiden in de vier eerste, die de trappen aantonen, waarbij de anti-Christ op de troon is geklommen, de tijd begrijpend van het half uur stilzwijgen af tot over het jaar zes honderd zes, wanneer de Roomse Bisschop voor algemeen bisschop door de keizer Phocas is uitgeroepen en in de drie laatste de allergrootste verdrukking van de Kerk aanwijzend. De vijfde bazuin vertoont de Mohammedanen of Turken, met hun leer en zwaard de Kerk in Azië verwoestende. De zevende bazuin vertoont de anti-christ, de Kerk vervolgend, uit Babel uitgaande en zich van de anti-christ afscheidend, te vuur en te zwaard en zich dronken drinkende met het bloed van de heiligen.

Op dezelfde wijze worden de bazuinen verklaard door Bullingerus, Durham enz. De laatste merkt er bij aan, dat de geestelijke oordelen van dwalingen, scheuringen, verdeeldheden in de zichtbare Kerk vaak volgen op bedestonden of een biddende gestalte van Gods volk, omdat, terwijl de godzaligen ernstig zijn in het gebed, de huichelaars zich geveinsdelijk aanstellen. Al de heiligen waren biddend geweest; nochtans volgt dit oordeel onmiddellijk er op. De ondervinding heeft de waarheid duidelijk bevestigd. Dit vloeit voort uit de boosheid van de duivel, die, hoe ernstiger en aanhoudender het volk van de Heere met God werkzaam is, des te meer woeden en razen zal. Maar tevens is het een rechtvaardig oordeel van God tot straf van de goddelozen en van de geveinsde belijders, die zich in bedestonden bij de godzaligen voegen, maar de liefde van de waarheid niet aannemen (2 Thessalonians 2:10), noch praktijk en wandel ernaar richten. Vitringa daarentegen verklaart het van de oordelen van God, die over het Romeinse rijk zijn gekomen en waarvan hij zegt: "Dit nu is geschied ten tijde van Alexander, Mammeus zoon, of van de Gordianen en inzonderheid over die tijd, toen Decius, niettegenstaande hij een wakker man was en in staat om het rijk te besturen en Gallus, die hem kort daarna opgevolgd is, het bewind van zaken hebben gehad, terwijl het Romeinse rijk door de laatste inlandse oorlogen reeds verzwakt was. Toen is het de goddelijke toorn en Zijn wraak beginnen te voelen, die van de hemel zeer zwaar werd uitgestort. De heidenen zelf hebben toen openlijk beleden en erkend, dat de afgoden op het rijk vertoornd waren. De historie nu toont aan, dat juist over die tijd, terwijl het rijk van alle kanten, aan deze zijde door de Perzen, aan gene zijde door de Gothen, gedrukt werd en doorgaans grote neerlagen kreeg, dat toen een pestilentie onder de mensen gewoed heeft, als nooit meer is gezien, met onvruchtbaarheid en daarmee gepaard gaande buitengewone hongersnood, die het grootste gedeelte van de mensen verteerd heeft. Die pest, met de onheilen, die haar vergezelden, heeft meteen het rijk aangetast en op een onmenselijke wijze verwoest in het begin van de regering van Gallienus.

In deze bazuin wordt het Arianisme als leervervalsing geschilderd, die dan uit Constantinopel tot de Duitsers aan de Beneden-Donau wordt overgebracht en hun op de weg van de volksverhuizing meegegeven werd, zoals de vijfde bazuin aantoont. De hagel is het zinnebeeld van een vernietigend gericht, niet tot verbetering maar tot volle vernietiging uitgezonden, zoals hij ook in de natuur naast zijn schadelijke, geen heilzame werking uitoefent, zoals bliksem en donder doen. Ik breng de hagel dus thuis op de vernietiging van het Heidens-Romeinse rijk door de volken, die het Arianisme huldigen. Met de hagel gaat ook vuur samen; beiden zijn met bloed gemengd. Het is dus hagelslag, bliksemvuur en bloedregen. Het vuur is een zinnebeeld van een, inzonderheid voor de geest, verterend gericht, hoewel ook een zinnebeeld van licht en helderheid is. Het bloed is een tegenbeeld van water en het water is een zinnebeeld van de zuivere leer. Waar bronnen vloeien, daar vindt men grazige weiden, krachtig opgaand geboomte, geurig kruid, liefelijke bloemen, uitlokkende vruchten. Waar geen fontein is, of slechts ongezond water, daar is een lege woestijn, een kale bodem een dorre wildernis, zonder plantengroei, bloesem of vrucht, een toneel van treurigheid en dood. Wat een overvloed van rein bronwater voor de aarde is, dat is het zuivere woord van God voor de ziel; wat bedorven water of wel gebrek aan water in de natuur is, dat is voor de geest de gedeeltelijke of hele vervalsing van Gods woord, in de beeldspraak door het "bloed" aangeduid. De geheel vervalste leer, of het bloed is hier het Arianisme, dat de Godheid van Christus loochent, waarmee het Christendom staat of valt. De aarde is hier het beeld van het Romeinse wereldrijk, wel verontrust, maar toch ook tegenover de hooggaande golven van de volksverhuizing vergelijkenderwijs rustig. De hagel en het vuur, beide met bloed gemengd, werden op het Romeinse rijk geworpen, toen de volksverhuizing zich derwaarts wendde. De bomen zijn zinnebeelden van de koningen onder de natiën van de volksverhuizing; het groene gras betekent de toenmaals pas in de wereldgeschiedenis en het Christendom optredende Duitse volken. De aarde verbrandde, in zo verre het Arianisme in het Romeinse rijk, bijzonder in het Oost-Romeinse, vaak met geweld van wapens werd gehandhaafd en veel onheil aanrichtte.

"Gemengd met bloed" dat duidt aan, dat de verpletterende hagel en het verterend vuur de oorlog betekenen, zoals deze landen verwoest in mensen doodt. De engel blaast de bazuin met over n enkele strijd, maar over alle oorlogsverwoestingen, die in de loop van de tijd gedurig bij vernieuwing losbarsten over de wereld, die in het boze ligt. Zo heeft het de Heere vanaf het begin bestuurd. De eerste heerschappij, die zich op aarde tegen het rijk en volk van God durfde verzetten ter verdelging, was die van Egypte onder Farao. Zoals onder de plagen van dat land de zevende daarin bestond, dat de Heere donder en hagel gaf en het (bliksem-)vuur neerschoot op de aarde, zodat de hagel al het kruid van het veld neersloeg en al het geboomte verbrak, zo was deze zevende plaag de afbeelding van de hier bedoelde soort van plagen door alle tijden heen. De oorlog is aan hagel gelijk in het verpletteren en aan vuur in het verzengen.

Vers 6

6. En de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, die de oordelen van Gods toorn in volgorde moesten vermelden (Revelation 8:2), bereidden zich om te bazuinen, zij namen de bazuinen op, zodat zij ieder ogenblik daarvan gebruik zouden kunnen maken. Zoals op het tweede vers van het voorgaande zesde Hoofdstuk is aangetekend, dat enige uitleggers de gerichten van de zes eerste zegels duidelijk op de staatkundige veranderingen en zwarigheden, die de wereld en inzonderheid het Roomse rijk vanwege de verdrukking van de Kerk van Christus tot de tijden van Constantijn toe, zijn overkomen, zo zijn er ook enigen, die deze bazuinen van de volgende veranderingen en zwarigheden verstaan, die het Roomse rijk door verscheidene barbaarse natiën uit alle gewesten van de wereld, tot verscheidene reizen en in verscheidene tijden heeft uitgestaan. Daardoor is dat rijk in het Westen geheel onder de voet geraakt en onder vele koninkrijken en prinsdommen verdeeld, die daarna door de geestelijke heerschappijen van de bisschop van Rome op een andere wijze aan de andere enigszins zijn gehecht. Een voelen dat met de wijze van spreken, die hier gebruikt wordt en met de vergelijkingen van dergelijke uit het Oude Testament ook gestijfd schijnt te worden (Isaiah 28:2; Isaiah 10:30 Maar aangezien van te voren gezegd is, dat Christus hier niet als heerser van wereldse koninkrijken, maar als een geestelijk Regeerder van Zijn gemeente alom is ingevoerd en dat toch de voorbidding en voorspraak van Christus alhier, door Zijn uittekeningen in het voorgaande hoofdstuk en in het volgende in Revelation 8:4, de ware gelovigen van deze volgende oordelen en zwarigheden vrij worden gehouden, zoals Christus ook voor Petrus bidt (Luke 22:32) en alle gelovigen verzekert, dat zij door de valse profeten niet verleid zullen worden (Matthew 24:24), omdat zij van de lichamelijke zwarigheden niet vrij zijn, zo is het gevoeglijker, dat dit door de geestelijke staat van de Kerk verstaan wordt en door de wereldlijke staat alleen, voorzover hij de geestelijke staat raakt.

Nu volgen de engelen, na elkaar bazuinend, na het half uur stilzwijgen beginnend, ten tijde van Constantijn de Grote; de bazuinen worden met nadruk onderscheiden in de vier eerste, die de trappen aantonen, waarbij de anti-Christ op de troon is geklommen, de tijd begrijpend van het half uur stilzwijgen af tot over het jaar zes honderd zes, wanneer de Roomse Bisschop voor algemeen bisschop door de keizer Phocas is uitgeroepen en in de drie laatste de allergrootste verdrukking van de Kerk aanwijzend. De vijfde bazuin vertoont de Mohammedanen of Turken, met hun leer en zwaard de Kerk in Azië verwoestende. De zevende bazuin vertoont de anti-christ, de Kerk vervolgend, uit Babel uitgaande en zich van de anti-christ afscheidend, te vuur en te zwaard en zich dronken drinkende met het bloed van de heiligen.

Op dezelfde wijze worden de bazuinen verklaard door Bullingerus, Durham enz. De laatste merkt er bij aan, dat de geestelijke oordelen van dwalingen, scheuringen, verdeeldheden in de zichtbare Kerk vaak volgen op bedestonden of een biddende gestalte van Gods volk, omdat, terwijl de godzaligen ernstig zijn in het gebed, de huichelaars zich geveinsdelijk aanstellen. Al de heiligen waren biddend geweest; nochtans volgt dit oordeel onmiddellijk er op. De ondervinding heeft de waarheid duidelijk bevestigd. Dit vloeit voort uit de boosheid van de duivel, die, hoe ernstiger en aanhoudender het volk van de Heere met God werkzaam is, des te meer woeden en razen zal. Maar tevens is het een rechtvaardig oordeel van God tot straf van de goddelozen en van de geveinsde belijders, die zich in bedestonden bij de godzaligen voegen, maar de liefde van de waarheid niet aannemen (2 Thessalonians 2:10), noch praktijk en wandel ernaar richten. Vitringa daarentegen verklaart het van de oordelen van God, die over het Romeinse rijk zijn gekomen en waarvan hij zegt: "Dit nu is geschied ten tijde van Alexander, Mammeus zoon, of van de Gordianen en inzonderheid over die tijd, toen Decius, niettegenstaande hij een wakker man was en in staat om het rijk te besturen en Gallus, die hem kort daarna opgevolgd is, het bewind van zaken hebben gehad, terwijl het Romeinse rijk door de laatste inlandse oorlogen reeds verzwakt was. Toen is het de goddelijke toorn en Zijn wraak beginnen te voelen, die van de hemel zeer zwaar werd uitgestort. De heidenen zelf hebben toen openlijk beleden en erkend, dat de afgoden op het rijk vertoornd waren. De historie nu toont aan, dat juist over die tijd, terwijl het rijk van alle kanten, aan deze zijde door de Perzen, aan gene zijde door de Gothen, gedrukt werd en doorgaans grote neerlagen kreeg, dat toen een pestilentie onder de mensen gewoed heeft, als nooit meer is gezien, met onvruchtbaarheid en daarmee gepaard gaande buitengewone hongersnood, die het grootste gedeelte van de mensen verteerd heeft. Die pest, met de onheilen, die haar vergezelden, heeft meteen het rijk aangetast en op een onmenselijke wijze verwoest in het begin van de regering van Gallienus.

In deze bazuin wordt het Arianisme als leervervalsing geschilderd, die dan uit Constantinopel tot de Duitsers aan de Beneden-Donau wordt overgebracht en hun op de weg van de volksverhuizing meegegeven werd, zoals de vijfde bazuin aantoont. De hagel is het zinnebeeld van een vernietigend gericht, niet tot verbetering maar tot volle vernietiging uitgezonden, zoals hij ook in de natuur naast zijn schadelijke, geen heilzame werking uitoefent, zoals bliksem en donder doen. Ik breng de hagel dus thuis op de vernietiging van het Heidens-Romeinse rijk door de volken, die het Arianisme huldigen. Met de hagel gaat ook vuur samen; beiden zijn met bloed gemengd. Het is dus hagelslag, bliksemvuur en bloedregen. Het vuur is een zinnebeeld van een, inzonderheid voor de geest, verterend gericht, hoewel ook een zinnebeeld van licht en helderheid is. Het bloed is een tegenbeeld van water en het water is een zinnebeeld van de zuivere leer. Waar bronnen vloeien, daar vindt men grazige weiden, krachtig opgaand geboomte, geurig kruid, liefelijke bloemen, uitlokkende vruchten. Waar geen fontein is, of slechts ongezond water, daar is een lege woestijn, een kale bodem een dorre wildernis, zonder plantengroei, bloesem of vrucht, een toneel van treurigheid en dood. Wat een overvloed van rein bronwater voor de aarde is, dat is het zuivere woord van God voor de ziel; wat bedorven water of wel gebrek aan water in de natuur is, dat is voor de geest de gedeeltelijke of hele vervalsing van Gods woord, in de beeldspraak door het "bloed" aangeduid. De geheel vervalste leer, of het bloed is hier het Arianisme, dat de Godheid van Christus loochent, waarmee het Christendom staat of valt. De aarde is hier het beeld van het Romeinse wereldrijk, wel verontrust, maar toch ook tegenover de hooggaande golven van de volksverhuizing vergelijkenderwijs rustig. De hagel en het vuur, beide met bloed gemengd, werden op het Romeinse rijk geworpen, toen de volksverhuizing zich derwaarts wendde. De bomen zijn zinnebeelden van de koningen onder de natiën van de volksverhuizing; het groene gras betekent de toenmaals pas in de wereldgeschiedenis en het Christendom optredende Duitse volken. De aarde verbrandde, in zo verre het Arianisme in het Romeinse rijk, bijzonder in het Oost-Romeinse, vaak met geweld van wapens werd gehandhaafd en veel onheil aanrichtte.

"Gemengd met bloed" dat duidt aan, dat de verpletterende hagel en het verterend vuur de oorlog betekenen, zoals deze landen verwoest in mensen doodt. De engel blaast de bazuin met over n enkele strijd, maar over alle oorlogsverwoestingen, die in de loop van de tijd gedurig bij vernieuwing losbarsten over de wereld, die in het boze ligt. Zo heeft het de Heere vanaf het begin bestuurd. De eerste heerschappij, die zich op aarde tegen het rijk en volk van God durfde verzetten ter verdelging, was die van Egypte onder Farao. Zoals onder de plagen van dat land de zevende daarin bestond, dat de Heere donder en hagel gaf en het (bliksem-)vuur neerschoot op de aarde, zodat de hagel al het kruid van het veld neersloeg en al het geboomte verbrak, zo was deze zevende plaag de afbeelding van de hier bedoelde soort van plagen door alle tijden heen. De oorlog is aan hagel gelijk in het verpletteren en aan vuur in het verzengen.

Vers 7

7. En de eerste engel heeft gebazuind en er is geworden hagel en vuur, gemengd met bloed en zij zijn op de aarde geworpen. En het derde deel, hier moet volgens de beste handschriften nog worden ingevuld: van de aarde d. i. van haar oppervlakte, is verbrand en het derde deel van de bomen is verbrand en al het groene gras op de oppervlakte van de aarde is verbrand.

De bazuin dient voor elk van de zeven engelen in de eerste plaats om het begin van het oordeel, dat onder zijn macht staat te tekenen. Maar evenals bij het openen van de zegels, door het Lam wat in elk zegel vervat is zich dadelijk vertoonde, zo heeft ook hier het tekenen van het gericht het uitbreken ervan tot onmiddellijk gevolg. Wat nu bij het eerste bazuingeluid wordt of ontstaat, is hagel en vuur; beide zijn met bloed gemengd; het vuur richt de verwoestende werking aan, omdat het verbrandt. Hoeveel overeenkomst deze plaag bij de eerste oogopslag schijnt te hebben met de zevende over Egypteland (Exodus 9:24), zo is zij toch werkelijk daarvan onderscheiden en wij mogen ons niet laten verleiden om het verderf van de bomen en van alle groene gras in de eigenlijke zin te verstaan, alsof ook het vuur niet bedoeld was van de bliksems, die zich te midden van de hagel ontlastten. Wij moeten integendeel terugkeren tot profetische plaatsen als Isaiah 29:6, Isaiah 30:30 hagel en vuur voorkomen als zinnebeelden van die geweldige middelen, waardoor de Heere Zijn onmiddellijk ingrijpen aankondigt, om Zijn volk van de verdrukkers vrij te maken en de machten te vernietigen, die Zijn genadige bedoelingen in de weg staan (John 10:11 Psalms 18:5-Psalms 18:20). Zowel hagel en vuur zijn met bloed vermengd; want met deze oordelen moet gewroken worden het vele onschuldige bloed, dat in de tijd van de vervolgingen van de Christenen vergoten is. Daarom komen de bloedschulden, die in de hemel staan aangeschreven, op de aarde neer en zal de betaling van deze veel bloed kosten. Het wordt nu vanzelf duidelijk, dat men bij "de aarde" in het bijzonder moet denken aan het toenmalige Romeinse rijk. Het zou ons echter te lang zijn om de geschiedenis ervan in de tijd van de keizer in de zware oordelen voor te stellen, waarmee het nog gedurende de tijd van de vervolgingen van de Christenen bezocht werd, totdat eindelijk onder Constantijn de Grote de belijders van de Heere door hun machtige vijanden gered en uit het gedrang in de ruimte waren gebracht, waar zij zich vrij konden bewegen en waarvan het vervolgens verder gedurende de volgende eeuwen zijn ondergang tegemoet werd gevoerd. Evenals daar werkelijk het derde deel van de aarde verbrandde in al de ontzettende verwoestingen, die de vele oorlogen en de bestendige invallen van de barbaren aanrichtten en als het groene gras verbrandde, in de ontelbare menigte volk, die daarbij te gronde ging, blijkt uit de wereldgeschiedenis. Hoe ook het derde deel van de bomen ("Re 7:17 verbrandde onder het in- en uitwendige verderf, dat tengevolge van de noden en verdrukkingen in de Kerk kwam, daarop kan de kerkgeschiedenis nog in het bijzonder opmerkzaam maken. Gaan wij, nadat wij zo de middelen bij name kennen, waardoor God het Romeinse wereldrijk heeft doen vallen, tot nadere beschouwing van de daarvoor gebruikte zinnebeelden over, dan is "hagel" een zeer juiste uitdrukking voor de dichte, menigvuldige en verwoestende in- en overvallen, die van de tweede helft van de tweede eeuw af onophoudelijk aan alle einden van het rijk door Barbaarse volken werden gedaan. Zij brachten bestendige oorlogen teweeg, waarbij ook nog andere kwamen; en voor de krijg in zijn verterende eigenschap is weer het vuur een zeer juiste benaming; het "gemengd met bloed" verklaart zich vanzelf. Het gemoed siddert, schrijft Hieronymus, als wij de ondergang van onze tijd beschouwen; sinds 375 zijn het reeds 20 jaren, dat dagelijks Romeins bloed wordt vergoten, dat door en plundering door Gothen, Sarmaten, Quaden, Alaven, Hunnen, Vandalen, Markomannen de landen verwoest. Hoeveel vrouwen en maagden en edele lichamen dienen tot speelbal van die monsters; bisschoppen worden gevangen en gedood, kerken verwoest, bij de altaren van Christus paarden geplaatst; overal is treurigheid en zuchten en de dood is dagelijks voor ogen. Het Romeinse rijk valt ineen en toch buigt zich onze stijve nek niet; reeds lang voelen wij Gods toorn en wij trachten niet die te verzoenen; door onze zonden zijn de barbaren sterk. Wee ons, dat wij God zozeer mishagen, dat door middel van de woede van de barbaren Zijn toorn zich tegen ons keert! Evenals van de zeven zegelen in Revelation 6:1 Re het eerste de overige als het ware beheerst en het juiste begrip ervan ook dat van de overige, die deels in onmiddellijk verband ermee staan, deels zijn gevolgen en werkingen, die in de verdere toekomst ingrijpen, karakteriseren en evenals een gelijke verhouding tussen de eerste en de andere van de zeven fiolen in Revelation 16:1 plaats vindt, zullen wij datzelfde waarnemen ten opzichte van de zeven bazuinen op onze plaats. De eerste bazuin heeft onze gedachten gericht op het Romeinse rijk in het Oosten en het Westen en het verderf er van in werelds en geestelijk opzicht naar de middelen, waardoor het werd teweeg gebracht en naar het onderscheiden gebied van het leven, waartoe het zich uitstrekte, ons voor ogen gesteld. Daarbij moeten wij met onze beschouwingen ook bij de volgende bazuinen blijven.

Hierdoor wordt normaliter verstaan de eerste hoofdketterij, die na een weinig rust van de Kerk ten tijde van Constantijn, de gezonde leer heeft verdorven, namelijk de ketterij van de Arianen, die de eeuwige Godheid van Christus loochenden, waarbij zich gevoegd heeft de ketterij van de Macedonianen, die met de Arianen de Godheid van de Heilige Geest ontkennen en welke een groot deel van de Kerk bedierf. Zoals de gezonde leer met regen wordt vergeleken (Isaiah 55:10, Isaiah 55:11), zo wordt deze verderfelijke leer bekwamelijk met hagel en vuur vergeleken, die het aardrijk doen verdorren. En hier wordt ook bloed bij gesteld, omdat zij met grote vervolgingen onder de keizer Constantinus en anderen, door een groot deel van de wereld gevoegd was, waardoor een derde deel van de bomen, dat is van de leraren en andere aanzienlijke leden van de gemeente zijn verleid. Het groene gras is verbrand, dat is, de gemeenteleden, die wel schenen te groenen in de gemeente, maar zonder goede wortel, zijn bedorven, zoals Christus van dezen, die afvallen, spreekt (Matthew 13:20, Matthew 13:21).

Hier moet men niet terugzien op hetgeen v r de tijd van de openbaring in Judea en Jeruzalem onder de Joden geschied is, noch ook blijven hangen in de omkeringen, die in het keizerrijk zijn voorgevallen door de Gothen, Vandalen en andere barbaarse volken, omdat de Openbaring eschrijft wat de Kerk ontmoeten zou na de Openbaring, wat de Kerk, niet staatkundig, zou overkomen. De Heere Jezus (Revelation 8:5), komt niet voor als de Koning der koningen, maar als Hogepriester, die bijzonder opzicht heeft over Zijn Kerk. Het vuur, dat op de aarde geworpen werd (Revelation 8:5), was van het altaar genomen en kwam uit het wierookvat, een werktuig van de priester. Dus worden hier door hagel, vuur en bloed, ketterijen verstaan en wel bijzonder van de Arianen, die het fundament van het Christendom omstootten, de eeuwige Godheid van Christus ontkennend en dwalingen lerend, die daaruit volgen; zoals regen de aarde vruchtbaar maakt, zo slaat hagel het gewas neer, terwijl vuur en bliksem het verbranden. De ketterij van Arius viel als de hagelbui op de Kerk, verspreidde zich over de hele aarde en overstroomde haar met zo'n hevigheid, dat de wereld zich verwonderde, dat zij zo snel Ariaans geworden was. Hierdoor ontstond een grote verdeeldheid in de Kerk en zoals de ketters doorgaans doen, zo probeerden zij de overheden aan hun zijde te trekken en hitsten die tegen de ware belijders op, zodat er grote bloedstortingen geschiedden door een razende vervolging van de rechtzinnigen, door de Ariaanse keizers Constantinus en Valens en de Gothische koningen. De vrucht was: en het derde deel van de bomen is verbrand en al het groene gras is verbrand. De aarde brengt voort hoge en lage gewassen, de bomen zijn de hoogste en het gras het laagste, zo brengt de Kerk ook allerlei belijders voort; daar zijn hogen, aanzienlijken, die in ambten of in gaven zeer ver boven anderen uitsteken, evenals de bomen boven het gras; daar zijn lagen, onwetenden, geringen in de Kerk, die de stroom volgen. Door bomen en gras wordt verstaan hogen en lagen in de Kerk (Isaiah 61:3 Jude 1:1:12 Isaiah 40:6 a) De aanzienlijken in de kerkelijke bedieningen en die uitstaken in kennis en gaven vielen voor een groot gedeelte van de waarheid af en werden Ariaans; het gemene volk volgde met de stroom. Dit was een grote aanleiding tot de opkomst van de anti-christ. Constantijn de Grote verliet Rome en nam zijn woonplaats te Constantinopel. Het Romeinse rijk werd verdeeld onder zijn twee zonen. Constantius had het Ooster gedeelte en Constans het Wester; het Wester gedeelte werd verwoest door de Gothen, Vandalen, Longobarden en andere natiën, waardoor het Westerse keizerrijk ophield en in verscheidene koninkrijken werd verdeeld; dit hielp tot de opkomst van de paus, want de tegenwoordigheid van de keizer moest eerst uit het midden weggedaan worden (2 Thessalonians 2:6). En nu, wat hem weerhoudt, weet u (Revelation 8:7). Alleen, die hem nu weerhoudt, die zal hem weerhouden, totdat hij uit het midden weggedaan zal worden. Hierbij raakt in de Kerk alles overhoop door Arius, die in het Concilie van Nicea, gehouden in het jaar 395, veroordeeld werd, zoals Macedonius door het Concilie van Constantinopel in het jaar 380, Nestorius door het Concilie van Efeze in het jaar 431 en Eutyches door het Concilie van Chalcedon in het jaar 451. Maar of Arius door het Concilie wel veroordeeld was, zo stuitte dat de loop van deze ketterij niet, maar zij hielden concilie daartegen, als te Tyrus, 336, waar Athanasius veroordeeld werd. Te Antiochië 337; te Milaan 354; te Smyrna, waar men duizend bisschoppen telde. Ondertussen bleef de Kerk te Rome nog wel meest zuiver, waardoor de aanzienlijken de toevlucht namen naar die stad, daar raad zochten en die menigmaal tot een scheidsman verkozen; aan de anderen kant vleiden de Oosterse keizers de bisschop van Rome, en probeerden hem aan hun zijde te krijgen; ondertussen viste hij in dat troebel water, nam gezag aan en hij begon in plaats van te raden, te bevelen.

V r de vervolging was de Kerk het grootste sieraad van de aarde, uit vele leden meer en min sterk, in geestelijk en lichamelijk opzicht bestaande, zoals de gelijkenis van bomen en groen gras leert (Song of Solomon 4:12 Isaiah 61:3; Isaiah 44:4. 1 Corinthians 1:26). Op deze worden de vervolgingen, die als hagel en vuur neerslaan en dodend bloed uitstorten, geworpen, ofschoon ze uit de afgrond opkomen, door Gods hand, die er in moet worden erkend (Isaiah 45:8 Amos 3:6), evenals hagel en bliksem eerst van de aarde opklimmen en daarna uit de hemel op de aarde geworpen worden. Schade doen zij niet alleen aan de geringen in de Kerk, maar ook aan de groten naar de wereld en de sterkeren in het geloof, hoewel aan deze beiden minder dan anderen, terwijl zij de waren gelovige alle uitwendige glans van eer, rijkdom, vrijheid, gezondheid, leven en openbare belijdenis van het geloof en van de godvruchtigheid zo ontnemen, dat elke geglansde en uitwendig blinkende vorm van leven in de tijdgelovige en geveinsde wordt weggenomen en zijn doodstaat openbaar wordt.

Vers 7

7. En de eerste engel heeft gebazuind en er is geworden hagel en vuur, gemengd met bloed en zij zijn op de aarde geworpen. En het derde deel, hier moet volgens de beste handschriften nog worden ingevuld: van de aarde d. i. van haar oppervlakte, is verbrand en het derde deel van de bomen is verbrand en al het groene gras op de oppervlakte van de aarde is verbrand.

De bazuin dient voor elk van de zeven engelen in de eerste plaats om het begin van het oordeel, dat onder zijn macht staat te tekenen. Maar evenals bij het openen van de zegels, door het Lam wat in elk zegel vervat is zich dadelijk vertoonde, zo heeft ook hier het tekenen van het gericht het uitbreken ervan tot onmiddellijk gevolg. Wat nu bij het eerste bazuingeluid wordt of ontstaat, is hagel en vuur; beide zijn met bloed gemengd; het vuur richt de verwoestende werking aan, omdat het verbrandt. Hoeveel overeenkomst deze plaag bij de eerste oogopslag schijnt te hebben met de zevende over Egypteland (Exodus 9:24), zo is zij toch werkelijk daarvan onderscheiden en wij mogen ons niet laten verleiden om het verderf van de bomen en van alle groene gras in de eigenlijke zin te verstaan, alsof ook het vuur niet bedoeld was van de bliksems, die zich te midden van de hagel ontlastten. Wij moeten integendeel terugkeren tot profetische plaatsen als Isaiah 29:6, Isaiah 30:30 hagel en vuur voorkomen als zinnebeelden van die geweldige middelen, waardoor de Heere Zijn onmiddellijk ingrijpen aankondigt, om Zijn volk van de verdrukkers vrij te maken en de machten te vernietigen, die Zijn genadige bedoelingen in de weg staan (John 10:11 Psalms 18:5-Psalms 18:20). Zowel hagel en vuur zijn met bloed vermengd; want met deze oordelen moet gewroken worden het vele onschuldige bloed, dat in de tijd van de vervolgingen van de Christenen vergoten is. Daarom komen de bloedschulden, die in de hemel staan aangeschreven, op de aarde neer en zal de betaling van deze veel bloed kosten. Het wordt nu vanzelf duidelijk, dat men bij "de aarde" in het bijzonder moet denken aan het toenmalige Romeinse rijk. Het zou ons echter te lang zijn om de geschiedenis ervan in de tijd van de keizer in de zware oordelen voor te stellen, waarmee het nog gedurende de tijd van de vervolgingen van de Christenen bezocht werd, totdat eindelijk onder Constantijn de Grote de belijders van de Heere door hun machtige vijanden gered en uit het gedrang in de ruimte waren gebracht, waar zij zich vrij konden bewegen en waarvan het vervolgens verder gedurende de volgende eeuwen zijn ondergang tegemoet werd gevoerd. Evenals daar werkelijk het derde deel van de aarde verbrandde in al de ontzettende verwoestingen, die de vele oorlogen en de bestendige invallen van de barbaren aanrichtten en als het groene gras verbrandde, in de ontelbare menigte volk, die daarbij te gronde ging, blijkt uit de wereldgeschiedenis. Hoe ook het derde deel van de bomen ("Re 7:17 verbrandde onder het in- en uitwendige verderf, dat tengevolge van de noden en verdrukkingen in de Kerk kwam, daarop kan de kerkgeschiedenis nog in het bijzonder opmerkzaam maken. Gaan wij, nadat wij zo de middelen bij name kennen, waardoor God het Romeinse wereldrijk heeft doen vallen, tot nadere beschouwing van de daarvoor gebruikte zinnebeelden over, dan is "hagel" een zeer juiste uitdrukking voor de dichte, menigvuldige en verwoestende in- en overvallen, die van de tweede helft van de tweede eeuw af onophoudelijk aan alle einden van het rijk door Barbaarse volken werden gedaan. Zij brachten bestendige oorlogen teweeg, waarbij ook nog andere kwamen; en voor de krijg in zijn verterende eigenschap is weer het vuur een zeer juiste benaming; het "gemengd met bloed" verklaart zich vanzelf. Het gemoed siddert, schrijft Hieronymus, als wij de ondergang van onze tijd beschouwen; sinds 375 zijn het reeds 20 jaren, dat dagelijks Romeins bloed wordt vergoten, dat door en plundering door Gothen, Sarmaten, Quaden, Alaven, Hunnen, Vandalen, Markomannen de landen verwoest. Hoeveel vrouwen en maagden en edele lichamen dienen tot speelbal van die monsters; bisschoppen worden gevangen en gedood, kerken verwoest, bij de altaren van Christus paarden geplaatst; overal is treurigheid en zuchten en de dood is dagelijks voor ogen. Het Romeinse rijk valt ineen en toch buigt zich onze stijve nek niet; reeds lang voelen wij Gods toorn en wij trachten niet die te verzoenen; door onze zonden zijn de barbaren sterk. Wee ons, dat wij God zozeer mishagen, dat door middel van de woede van de barbaren Zijn toorn zich tegen ons keert! Evenals van de zeven zegelen in Revelation 6:1 Re het eerste de overige als het ware beheerst en het juiste begrip ervan ook dat van de overige, die deels in onmiddellijk verband ermee staan, deels zijn gevolgen en werkingen, die in de verdere toekomst ingrijpen, karakteriseren en evenals een gelijke verhouding tussen de eerste en de andere van de zeven fiolen in Revelation 16:1 plaats vindt, zullen wij datzelfde waarnemen ten opzichte van de zeven bazuinen op onze plaats. De eerste bazuin heeft onze gedachten gericht op het Romeinse rijk in het Oosten en het Westen en het verderf er van in werelds en geestelijk opzicht naar de middelen, waardoor het werd teweeg gebracht en naar het onderscheiden gebied van het leven, waartoe het zich uitstrekte, ons voor ogen gesteld. Daarbij moeten wij met onze beschouwingen ook bij de volgende bazuinen blijven.

Hierdoor wordt normaliter verstaan de eerste hoofdketterij, die na een weinig rust van de Kerk ten tijde van Constantijn, de gezonde leer heeft verdorven, namelijk de ketterij van de Arianen, die de eeuwige Godheid van Christus loochenden, waarbij zich gevoegd heeft de ketterij van de Macedonianen, die met de Arianen de Godheid van de Heilige Geest ontkennen en welke een groot deel van de Kerk bedierf. Zoals de gezonde leer met regen wordt vergeleken (Isaiah 55:10, Isaiah 55:11), zo wordt deze verderfelijke leer bekwamelijk met hagel en vuur vergeleken, die het aardrijk doen verdorren. En hier wordt ook bloed bij gesteld, omdat zij met grote vervolgingen onder de keizer Constantinus en anderen, door een groot deel van de wereld gevoegd was, waardoor een derde deel van de bomen, dat is van de leraren en andere aanzienlijke leden van de gemeente zijn verleid. Het groene gras is verbrand, dat is, de gemeenteleden, die wel schenen te groenen in de gemeente, maar zonder goede wortel, zijn bedorven, zoals Christus van dezen, die afvallen, spreekt (Matthew 13:20, Matthew 13:21).

Hier moet men niet terugzien op hetgeen v r de tijd van de openbaring in Judea en Jeruzalem onder de Joden geschied is, noch ook blijven hangen in de omkeringen, die in het keizerrijk zijn voorgevallen door de Gothen, Vandalen en andere barbaarse volken, omdat de Openbaring eschrijft wat de Kerk ontmoeten zou na de Openbaring, wat de Kerk, niet staatkundig, zou overkomen. De Heere Jezus (Revelation 8:5), komt niet voor als de Koning der koningen, maar als Hogepriester, die bijzonder opzicht heeft over Zijn Kerk. Het vuur, dat op de aarde geworpen werd (Revelation 8:5), was van het altaar genomen en kwam uit het wierookvat, een werktuig van de priester. Dus worden hier door hagel, vuur en bloed, ketterijen verstaan en wel bijzonder van de Arianen, die het fundament van het Christendom omstootten, de eeuwige Godheid van Christus ontkennend en dwalingen lerend, die daaruit volgen; zoals regen de aarde vruchtbaar maakt, zo slaat hagel het gewas neer, terwijl vuur en bliksem het verbranden. De ketterij van Arius viel als de hagelbui op de Kerk, verspreidde zich over de hele aarde en overstroomde haar met zo'n hevigheid, dat de wereld zich verwonderde, dat zij zo snel Ariaans geworden was. Hierdoor ontstond een grote verdeeldheid in de Kerk en zoals de ketters doorgaans doen, zo probeerden zij de overheden aan hun zijde te trekken en hitsten die tegen de ware belijders op, zodat er grote bloedstortingen geschiedden door een razende vervolging van de rechtzinnigen, door de Ariaanse keizers Constantinus en Valens en de Gothische koningen. De vrucht was: en het derde deel van de bomen is verbrand en al het groene gras is verbrand. De aarde brengt voort hoge en lage gewassen, de bomen zijn de hoogste en het gras het laagste, zo brengt de Kerk ook allerlei belijders voort; daar zijn hogen, aanzienlijken, die in ambten of in gaven zeer ver boven anderen uitsteken, evenals de bomen boven het gras; daar zijn lagen, onwetenden, geringen in de Kerk, die de stroom volgen. Door bomen en gras wordt verstaan hogen en lagen in de Kerk (Isaiah 61:3 Jude 1:1:12 Isaiah 40:6 a) De aanzienlijken in de kerkelijke bedieningen en die uitstaken in kennis en gaven vielen voor een groot gedeelte van de waarheid af en werden Ariaans; het gemene volk volgde met de stroom. Dit was een grote aanleiding tot de opkomst van de anti-christ. Constantijn de Grote verliet Rome en nam zijn woonplaats te Constantinopel. Het Romeinse rijk werd verdeeld onder zijn twee zonen. Constantius had het Ooster gedeelte en Constans het Wester; het Wester gedeelte werd verwoest door de Gothen, Vandalen, Longobarden en andere natiën, waardoor het Westerse keizerrijk ophield en in verscheidene koninkrijken werd verdeeld; dit hielp tot de opkomst van de paus, want de tegenwoordigheid van de keizer moest eerst uit het midden weggedaan worden (2 Thessalonians 2:6). En nu, wat hem weerhoudt, weet u (Revelation 8:7). Alleen, die hem nu weerhoudt, die zal hem weerhouden, totdat hij uit het midden weggedaan zal worden. Hierbij raakt in de Kerk alles overhoop door Arius, die in het Concilie van Nicea, gehouden in het jaar 395, veroordeeld werd, zoals Macedonius door het Concilie van Constantinopel in het jaar 380, Nestorius door het Concilie van Efeze in het jaar 431 en Eutyches door het Concilie van Chalcedon in het jaar 451. Maar of Arius door het Concilie wel veroordeeld was, zo stuitte dat de loop van deze ketterij niet, maar zij hielden concilie daartegen, als te Tyrus, 336, waar Athanasius veroordeeld werd. Te Antiochië 337; te Milaan 354; te Smyrna, waar men duizend bisschoppen telde. Ondertussen bleef de Kerk te Rome nog wel meest zuiver, waardoor de aanzienlijken de toevlucht namen naar die stad, daar raad zochten en die menigmaal tot een scheidsman verkozen; aan de anderen kant vleiden de Oosterse keizers de bisschop van Rome, en probeerden hem aan hun zijde te krijgen; ondertussen viste hij in dat troebel water, nam gezag aan en hij begon in plaats van te raden, te bevelen.

V r de vervolging was de Kerk het grootste sieraad van de aarde, uit vele leden meer en min sterk, in geestelijk en lichamelijk opzicht bestaande, zoals de gelijkenis van bomen en groen gras leert (Song of Solomon 4:12 Isaiah 61:3; Isaiah 44:4. 1 Corinthians 1:26). Op deze worden de vervolgingen, die als hagel en vuur neerslaan en dodend bloed uitstorten, geworpen, ofschoon ze uit de afgrond opkomen, door Gods hand, die er in moet worden erkend (Isaiah 45:8 Amos 3:6), evenals hagel en bliksem eerst van de aarde opklimmen en daarna uit de hemel op de aarde geworpen worden. Schade doen zij niet alleen aan de geringen in de Kerk, maar ook aan de groten naar de wereld en de sterkeren in het geloof, hoewel aan deze beiden minder dan anderen, terwijl zij de waren gelovige alle uitwendige glans van eer, rijkdom, vrijheid, gezondheid, leven en openbare belijdenis van het geloof en van de godvruchtigheid zo ontnemen, dat elke geglansde en uitwendig blinkende vorm van leven in de tijdgelovige en geveinsde wordt weggenomen en zijn doodstaat openbaar wordt.

Vers 8

8. En de tweede engel heeft gebazuind en er kwam iets of iets dergelijks als een grote berg, van vuur brandend door een onzichtbare hand in de zee geworpen; en het derde deel van de zee is bloed geworden.

Vers 8

8. En de tweede engel heeft gebazuind en er kwam iets of iets dergelijks als een grote berg, van vuur brandend door een onzichtbare hand in de zee geworpen; en het derde deel van de zee is bloed geworden.

Vers 9

9. En het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hebben, is gestorven; en het derde deel van de schepen is vergaan.

Een meer bepaalde vorm nemen de algemene verwoestingen van het Romeinse rijk, die met tussenpozen eeuwen hebben geduurd, met het blazen van de tweede bazuin aan. Uit de menigte van de gedurige invallen van de barbaren treedt een bijzonder volk te voorschijn, dat verwoestend en plunderend en verbrandend door het Oosten trekt, totdat het zelf aangevallen wordt en ten onder gaat wij bedoelen de Hunnen, met wier overtrekken over de Wolga in het jaar 375 na Christus de volksverhuizing begint.

Een brandende berg kan niets anders betekenen dan een macht van het volk, dat voor zich alles verteert, totdat zij in zichzelf uitgebrand is, dat dus vanwege de door- en vernielings-tochten door de landen zelf tot geen vast bestaan komt, tot geen blijvend neerzetten brengt, maar zich snel in zichzelf oplost. De zee, waarin deze brandende berg wordt geworpen, is de zee van de volken en wel hier die, die besloten is in het wereldrijk van Rome. Door het plunderen en verwoesten van het onbeschaafde barbaarse volk gaat het derde deel van deze volksmassa, alles wat leven heeft, teniet. De schepen in de zee zijn de municipieën Deze 27:11, zoals men in de natuurlijke beeldspraak reeds van het schip van de staat en over bestuurders als van degenen spreekt, die het roer van de staat in handen hebben.

Hoe in die stormachtige tijd, totdat de golven van de volksverhuizing weer bedaard waren een menigte bloed is gevloeid, zodat ruim het derde deel van de mensheid, waarover dat oordeel kwam, het leven zal hebben verloren, hoeveel schepen hierbij te gronde gingen, die wij moeten beschouwen als symbolen van staten, die over die golven van volken ontstonden, onzeker wankelden en snel weer ten onder gingen, is uit de geschiedenis bekend.

Hetgeen is als een grote berg, waarop een hoogstijgend, wijd en zijn lichtverspreidend vuur brandt, of als een vuurberg in de zee geworpen wordt, is de Morgenlandse kerk, die eenmaal scheen als een helder licht in de wereld en hier niet slechts met een vuur, maar met een vuur op een hoge berg, welks helderheid her- en derwaarts in het rond straalt, vergeleken wordt. Het vuur is hier een zinnebeeld van glans en verlichting en niet van verbranding en vernietiging. De zee komt hier niet als een woelige waterwoestijn, maar als een zoutwater-massa, waarvan het vocht ondrinkbaar is, in aanmerking, zoals bij Zechariah 14:8 Joel 3:18 Ezekiel 47:1-Ezekiel 47:12 Het zeewater, in tegenstelling tot het bronwater, is niet drinkbaar, maar schadelijk en werkt ten slotte dodelijk. Zeewater is daarom een beeld van de vervalste leer, waarbij het Evangelie wel blijft bestaan, maar toch zodanig met valse vonden vermengd is, dat het in een nutteloos en giftig zout overgaat, zoals de beste wijn door enige schadelijke inmengselen onbruikbaar wordt. Het zeewater bevat in zich de oplossingen van bijna alle aardse lichamen en is niet gemakkelijk in zijn enkele bestanddelen te ontbinden. Het is hier dus een zinnebeeld van de veelzijdig vervalste leer in het Morgenland, van de tijden van de apostelen tot op Mohammed, gedurende welke de heidenen uit alle godsdiensten en de Joden met hun sekten hun uitvindingen in het Evangelie overbrachten en het op een mengsel, met zeewater overeenkomstig, deden lijken. Dit zeewater van de vervalste leer bluste het helle-vuur van de Morgenlandse kerk langzamerhand uit en pas toen het vuur niet meer brandde en de berg gans en al in de zee verzonken was, of pas toen de Morgenlanders het Christendom ten volle hadden verbasterd, werd het veelvuldig vervalste zeewater met de Islam tot bloed, of, in de plaats van het vervalste Evangelie trad als geheel en al valse leer de Islam te voorschijn, die het Evangelie ten volle verwierp. Een derde deel van de zee wordt bloed en aan dit bloed of aan de Islam sterft het derde deel van de schepselen in de zee, die zielen hebben. In de tweede toornschaal, waar de Moslim-wereld een prooi wordt van de antichrist, luidt het eenvoudig: En de zee werd bloed en niet alleen het derde deel, maar alle levende schepselen stierven in de zee. De graad van strengheid van het gericht van de bazuinen is slechts een derde deel van de graad van strengheid van de toornschalen, die op een volledige vernietiging uitlopen. Een misverstand zou het zijn aan te nemen, slechts een derde deel van de Islam zij valse, twee derde deel daarentegen onvervalste en zuivere leer. Een derde deel van de schepselen in de zee, die zielen hebben, stierven. Aan de bijvoeging "welke zielen hebben", bemerkt men, dat er mensen worden bedoeld. (Van het lot van de zeevissen toch, geeft de Koning van de wereld ons geen voorspelling). De belijders van de Islam sterven aan hun leer, die "bloed" genoemd wordt, de geestelijke dood; en langzamerhand heeft deze ook zo'n vervulling en uittering in de hele Moslim-wereld doen ontstaan, dat de zieke man, zoals de staatslieden het Turkse rijk noemen, weldra sterven zal. In het derde deel van de schepen ligt de tegenstelling met het derde deel van de bezielde schepselen van de zee. De voorspelling, omdat daar nu eenmaal sprake van is, knoopt zich aan de zee vast en schildert ons in het vergaan van de zee-schepen, die slechts werkelijke schepen kunnen aanduiden, het verval van het Morgenland door de Islam. De schepen zijn een zinnebeeld van de handel; de handel veronderstelt nijverheid, de zee, landbouw en veeteelt. In het vergaan van de schepen wordt zo kort en bondig de achteruitgang en verwoesting van het Morgenland afgeschilderd, waar sinds het ontstaan van de Islam de uiterlijke welvaart in het groot hoe langer hoe meer afneemt en alle kunst, wetenschap, industrie, landbouw en elke zich ontwikkelende bloesem van menselijke werkzaamheid in een toestand van toenemend verdorren en verwelken overgaat, zodat de eenmaal zo bloeiende voor-Aziatische landen nu een treurige woestijn vertonen. In de tweede toornschaal wordt er van de schepen niet meer gesproken, omdat er dan, zoals ook reeds heden, van uiterlijke welvaart geen sprake meer kan zijn.

Bergen zijn machtige, veroverende rijken. Zacharia noemt het Perzische rijk, wat zich tegen de tempelbouw onder Zerubbabel verzette, "een grote berg. " Omdat de Heere als de schutsmuur voor Israël is tegen al zijn roofzuchtige naburen, noemt Hem Asaf "doorluchtiger en heerlijker dan alle roofbergen. " Bij Jeremia en Daniël wordt het machtige Babylonische rijk een steen genoemd en in dit boek zijn de zeven bergen zeven rijken. Zo bedreigt de Heere door de mond van Jeremia aan de overheersende Babylonische wereldheerschappij, dat die "verdervende berg, die de hele aarde verderft", "van de steenrotsen afgewenteld zal worden en gesteld tot een berg van de brand". Door de zee, waarin zulke oorlogszuchtige veroveraars door Gods oordeel geworpen worden, worden de volken aangeduid; ook schrijft Johannes zelf: "de wateren, die u gezien heeft, zijn volken en schaar en natiën en tongen. " Wat het heidense Romeinse rijk betreft, waartegen deze voorspellingen in de naaste plaats gericht zijn: omstreeks het jaar 250 werd het overvallen door de strijdbare Gothen en sinds die tijd namen de invallen van deze en andere volksstammen geen einde, totdat zij langzamerhand in het Romeinse rijk werden ingelijfd en het eindelijk geheel en al te gronde deden gaan. Sinds is deze voorspelling vaker vervuld aan andere wereldheerschappijen en zeeën van volkeren. Ook in het begin van deze eeuw werd Napoleon met zijn overheersing door Gods bezoekende hand in de goddeloze volkszee van ons werelddeel geworpen; hij werd ook over ons volk als een brandende berg geslingerd tot uitvoering van de gerichten van de Heere. Tegenwoordig komt de Heere met een nog veel schrikkelijker bazuin, omdat het geklank van de tweede bazuin de volken nog niet heeft gewekt uit hun zondenslaap tot boete en waarachtige bekering. Wanneer, ja wanneer zal het ten slotte zovere komen, dat wij voor de Heere vallen op het aangezicht en smeken om erbarmen en vergeving?

Dit wordt zo gezegd, omdat deze ketterijen benevens andere plaatsen, vele eilanden daarna heeft ingenomen, als: Rhodus, Sicilië, Brittannië en meer andere, zoals de historiën getuigen. Ook worden de volkeren in dit boek soms wateren genoemd, zoals Revelation 17:15 verklaard wordt; en door de schepen, die daarin zijn, worden vaak de particuliere gemeenten verstaan, die door deze leer zijn verdorven, zo nochtans dat Christus de twee derde delen daarvan door de vlijtigheid van de trouwe leraren bij de rechtzinnige leer nog heeft behouden.

Daar staat geen grote berg, maar als een grote berg, te kennen gevend, dat, ofschoon in de Kerk geen heerschappij plaats heeft, die aan de staatkunde eigen is, nochtans in de Kerk iets ontstond, dat op de staatkundige heerschappij leek. Door berg, grote berg, worden in de schriftuur verstaan zowel koninkrijken als ook de Kerk (Psalms 2:6 Isaiah 2:2). En omdat de koningen van de aarde doorgaans hun macht misbruiken en trots en opgeblazen worden, zo wordt door bergen ook de trotsheid en hoogmoed uitgedrukt (Isaiah 2:12, Isaiah 2:14). Die dag van de Heere der heirschaar zal zijn tegen alle hovaardigen en hogen. En tegen alle hoge bergen (Jeremiah 51:25). Zie Ik wil aan u, u verdervende berg (Zechariah 4:7). Wie bent u, o grote berg? Daar zijn bergen, die soms grote vlammen vuur uitgeven; van zo'n brandende berg wordt hier de gelijkenis genomen en daardoor wordt te kennen gegeven de grote hoogmoed, die in de Kerk ontstaan zou; duivels-kwestie, wie de meeste zal zijn, was er wel van te voren en zij is er nog, maar op deze tijd zou deze buitengewoon uitbreken, deze hoogmoed zou ook buitengewoon vergezelschapt zijn met vuur, dat is: twist en tweedracht (Luke 12:49, Luke 12:51 Deze hoogmoed werd als een brandende berg in de zee geworpen. Zoals de zee is een vergadering van vele wateren, zo worden vele volkeren zee, of vele wateren genoemd (Revelation 7:15). De wateren, die u gezien heeft. zijn volken en schaar en natiën en tongen. De Kerk was toen over de hele wereld verspreid in allerlei natiën, in deze viel de brandende berg van regeerzucht, van hoogmoed en verdeeldheid en beroerde allen, die ongestadig zijn, zoals de zee. En de vrucht was: En het derde deel van de zee is bloed geworden. En het vierde deel van de schepselen in de zee, die leven hebben, zijn gestorven en het derde deel van de schepen zijn vergaan. Dit is ook een van de Egyptische plagen. Door die hoogmoed en het twisten van de opzieners, ieder om de eerste te zijn, is de Kerk bedorven, alle zoete gemeenschap afgebroken, de bekering en de opbouw van de zielen werd verwaarloosd, een ieder arbeidde maar om het meesterschap en ondertussen braken allerlei ketterijen door, waaraan vele belijders stierven, wier bloed van de opzieners geëist wordt (Ezekiel 3:18 niet in bloed leven kan, maar daarin sterft, zoals in Egypte, zo kan ook de ziel van de mensen niet bekeerd en opgebouwd worden in een Kerk, waar twist en hoogmoed het alles overhoop werpen en ketterijen haar gang gaan; maar het sterft, al wat sterven wil en niet alleen bijzondere personen, maar hele schepen, bijzondere kerken lijden schipbreuk van het geloof en vergaan, en worden tegelijk daardoor de middelen van vereniging, verbinding en gemeenschap van de Kerk met elkaar weggenomen. Deze brandende berg vernielde het nochtans alles niet, maar alleen een vierde deel een zee groot, nochtans een bepaald gedeelte. Zoals de ketterij van Arius en de daaruit spruitende ketterijen van de andere kant de Kerk overstroomden, zoals in de eerste bazuin getoond is, zo bedierf de trotse hoogmoed om meester te zijn de Kerk van de anderen kant, zodat het te land en te water vol verwarring was. En zoals de eerste aanleiding gaf tot groei van de antichrist, zo was ook de tweede een grote trap waardoor hij op de troon klom; want door de heerszucht boog de ene bisschop de anderen onder zich, totdat er ten slotte vier hoofd-bisschoppen door conciliën vastgesteld werden. De een was te Alexandrië, een te Antiochië, een te Jeruzalem en een te Rome. Het bleef daarbij niet; maar de hoofd-bisschoppen werden tot twee gebracht, namelijk: een te Rome en een te Constantinopel, zijnde de ene de zetel geweest van de keizers en de andere het toen nog tegenwoordig zijnde. Maar deze twee kwamen ook gans niet overeen, de een wilde boven de andere zijn en de een schold de anderen voor de antichrist, totdat ten slotte Rome de overhand kreeg, zoals de vijfde bazuin zal openbaren.

Door de tweede bazuin is de twist en grootsheid in de Kerk ingekomen met haar droevige uitwerking. De zee is dan hier tot zinnebeeld van de Kerk, die wijd en uitgestrekt is door de wereld, zuiver van zeden en leden, aan zout geen gebrek hebbende, steeds her en derwaarts bewogen, goede en kwade vissen bevattend, op haar oppervlakte de kostelijke waar van het Evangelie dragend, aanzienlijk door verscheidene gemeenten, die als schapen zijn, die de gelovigen omvangen de evangelieschatten bewaren, door de leraren bestuurd worden, door de wind van de Heilige Geest voortgedreven werden, in de wereld als voortreizend, naar de hemel koers zetten, de wereld ten sieraad zijn en aan vele opkomende onweren onderhevig zijn. Door de berg schildert de Schrift de grootsheid, door het vuur twist en tweedracht vaak af (Isaiah 2:12, Isaiah 2:14 Jeremiah 51:25 Zechariah 4:7 Luke 12:49, Luke 12:51). In de zee van de Kerk nu wordt deze berg van vuur brandend geworpen, namelijk van de aarde, ten teken, dat de grootsheid en twist haar oorsprong niet nemen in de ware Kerk, maar uit de aarde, aardse en wereldsgezinde mensen. De schade daarvan is zo groot, dat het hele uiterlijke van de Kerk bezoedeld wordt en Gods huis een spelonk van moordenaars, dat hier "bloed worden" genoemd wordt.

Vers 9

9. En het derde deel van de schepselen in de zee, die leven hebben, is gestorven; en het derde deel van de schepen is vergaan.

Een meer bepaalde vorm nemen de algemene verwoestingen van het Romeinse rijk, die met tussenpozen eeuwen hebben geduurd, met het blazen van de tweede bazuin aan. Uit de menigte van de gedurige invallen van de barbaren treedt een bijzonder volk te voorschijn, dat verwoestend en plunderend en verbrandend door het Oosten trekt, totdat het zelf aangevallen wordt en ten onder gaat wij bedoelen de Hunnen, met wier overtrekken over de Wolga in het jaar 375 na Christus de volksverhuizing begint.

Een brandende berg kan niets anders betekenen dan een macht van het volk, dat voor zich alles verteert, totdat zij in zichzelf uitgebrand is, dat dus vanwege de door- en vernielings-tochten door de landen zelf tot geen vast bestaan komt, tot geen blijvend neerzetten brengt, maar zich snel in zichzelf oplost. De zee, waarin deze brandende berg wordt geworpen, is de zee van de volken en wel hier die, die besloten is in het wereldrijk van Rome. Door het plunderen en verwoesten van het onbeschaafde barbaarse volk gaat het derde deel van deze volksmassa, alles wat leven heeft, teniet. De schepen in de zee zijn de municipieën Deze 27:11, zoals men in de natuurlijke beeldspraak reeds van het schip van de staat en over bestuurders als van degenen spreekt, die het roer van de staat in handen hebben.

Hoe in die stormachtige tijd, totdat de golven van de volksverhuizing weer bedaard waren een menigte bloed is gevloeid, zodat ruim het derde deel van de mensheid, waarover dat oordeel kwam, het leven zal hebben verloren, hoeveel schepen hierbij te gronde gingen, die wij moeten beschouwen als symbolen van staten, die over die golven van volken ontstonden, onzeker wankelden en snel weer ten onder gingen, is uit de geschiedenis bekend.

Hetgeen is als een grote berg, waarop een hoogstijgend, wijd en zijn lichtverspreidend vuur brandt, of als een vuurberg in de zee geworpen wordt, is de Morgenlandse kerk, die eenmaal scheen als een helder licht in de wereld en hier niet slechts met een vuur, maar met een vuur op een hoge berg, welks helderheid her- en derwaarts in het rond straalt, vergeleken wordt. Het vuur is hier een zinnebeeld van glans en verlichting en niet van verbranding en vernietiging. De zee komt hier niet als een woelige waterwoestijn, maar als een zoutwater-massa, waarvan het vocht ondrinkbaar is, in aanmerking, zoals bij Zechariah 14:8 Joel 3:18 Ezekiel 47:1-Ezekiel 47:12 Het zeewater, in tegenstelling tot het bronwater, is niet drinkbaar, maar schadelijk en werkt ten slotte dodelijk. Zeewater is daarom een beeld van de vervalste leer, waarbij het Evangelie wel blijft bestaan, maar toch zodanig met valse vonden vermengd is, dat het in een nutteloos en giftig zout overgaat, zoals de beste wijn door enige schadelijke inmengselen onbruikbaar wordt. Het zeewater bevat in zich de oplossingen van bijna alle aardse lichamen en is niet gemakkelijk in zijn enkele bestanddelen te ontbinden. Het is hier dus een zinnebeeld van de veelzijdig vervalste leer in het Morgenland, van de tijden van de apostelen tot op Mohammed, gedurende welke de heidenen uit alle godsdiensten en de Joden met hun sekten hun uitvindingen in het Evangelie overbrachten en het op een mengsel, met zeewater overeenkomstig, deden lijken. Dit zeewater van de vervalste leer bluste het helle-vuur van de Morgenlandse kerk langzamerhand uit en pas toen het vuur niet meer brandde en de berg gans en al in de zee verzonken was, of pas toen de Morgenlanders het Christendom ten volle hadden verbasterd, werd het veelvuldig vervalste zeewater met de Islam tot bloed, of, in de plaats van het vervalste Evangelie trad als geheel en al valse leer de Islam te voorschijn, die het Evangelie ten volle verwierp. Een derde deel van de zee wordt bloed en aan dit bloed of aan de Islam sterft het derde deel van de schepselen in de zee, die zielen hebben. In de tweede toornschaal, waar de Moslim-wereld een prooi wordt van de antichrist, luidt het eenvoudig: En de zee werd bloed en niet alleen het derde deel, maar alle levende schepselen stierven in de zee. De graad van strengheid van het gericht van de bazuinen is slechts een derde deel van de graad van strengheid van de toornschalen, die op een volledige vernietiging uitlopen. Een misverstand zou het zijn aan te nemen, slechts een derde deel van de Islam zij valse, twee derde deel daarentegen onvervalste en zuivere leer. Een derde deel van de schepselen in de zee, die zielen hebben, stierven. Aan de bijvoeging "welke zielen hebben", bemerkt men, dat er mensen worden bedoeld. (Van het lot van de zeevissen toch, geeft de Koning van de wereld ons geen voorspelling). De belijders van de Islam sterven aan hun leer, die "bloed" genoemd wordt, de geestelijke dood; en langzamerhand heeft deze ook zo'n vervulling en uittering in de hele Moslim-wereld doen ontstaan, dat de zieke man, zoals de staatslieden het Turkse rijk noemen, weldra sterven zal. In het derde deel van de schepen ligt de tegenstelling met het derde deel van de bezielde schepselen van de zee. De voorspelling, omdat daar nu eenmaal sprake van is, knoopt zich aan de zee vast en schildert ons in het vergaan van de zee-schepen, die slechts werkelijke schepen kunnen aanduiden, het verval van het Morgenland door de Islam. De schepen zijn een zinnebeeld van de handel; de handel veronderstelt nijverheid, de zee, landbouw en veeteelt. In het vergaan van de schepen wordt zo kort en bondig de achteruitgang en verwoesting van het Morgenland afgeschilderd, waar sinds het ontstaan van de Islam de uiterlijke welvaart in het groot hoe langer hoe meer afneemt en alle kunst, wetenschap, industrie, landbouw en elke zich ontwikkelende bloesem van menselijke werkzaamheid in een toestand van toenemend verdorren en verwelken overgaat, zodat de eenmaal zo bloeiende voor-Aziatische landen nu een treurige woestijn vertonen. In de tweede toornschaal wordt er van de schepen niet meer gesproken, omdat er dan, zoals ook reeds heden, van uiterlijke welvaart geen sprake meer kan zijn.

Bergen zijn machtige, veroverende rijken. Zacharia noemt het Perzische rijk, wat zich tegen de tempelbouw onder Zerubbabel verzette, "een grote berg. " Omdat de Heere als de schutsmuur voor Israël is tegen al zijn roofzuchtige naburen, noemt Hem Asaf "doorluchtiger en heerlijker dan alle roofbergen. " Bij Jeremia en Daniël wordt het machtige Babylonische rijk een steen genoemd en in dit boek zijn de zeven bergen zeven rijken. Zo bedreigt de Heere door de mond van Jeremia aan de overheersende Babylonische wereldheerschappij, dat die "verdervende berg, die de hele aarde verderft", "van de steenrotsen afgewenteld zal worden en gesteld tot een berg van de brand". Door de zee, waarin zulke oorlogszuchtige veroveraars door Gods oordeel geworpen worden, worden de volken aangeduid; ook schrijft Johannes zelf: "de wateren, die u gezien heeft, zijn volken en schaar en natiën en tongen. " Wat het heidense Romeinse rijk betreft, waartegen deze voorspellingen in de naaste plaats gericht zijn: omstreeks het jaar 250 werd het overvallen door de strijdbare Gothen en sinds die tijd namen de invallen van deze en andere volksstammen geen einde, totdat zij langzamerhand in het Romeinse rijk werden ingelijfd en het eindelijk geheel en al te gronde deden gaan. Sinds is deze voorspelling vaker vervuld aan andere wereldheerschappijen en zeeën van volkeren. Ook in het begin van deze eeuw werd Napoleon met zijn overheersing door Gods bezoekende hand in de goddeloze volkszee van ons werelddeel geworpen; hij werd ook over ons volk als een brandende berg geslingerd tot uitvoering van de gerichten van de Heere. Tegenwoordig komt de Heere met een nog veel schrikkelijker bazuin, omdat het geklank van de tweede bazuin de volken nog niet heeft gewekt uit hun zondenslaap tot boete en waarachtige bekering. Wanneer, ja wanneer zal het ten slotte zovere komen, dat wij voor de Heere vallen op het aangezicht en smeken om erbarmen en vergeving?

Dit wordt zo gezegd, omdat deze ketterijen benevens andere plaatsen, vele eilanden daarna heeft ingenomen, als: Rhodus, Sicilië, Brittannië en meer andere, zoals de historiën getuigen. Ook worden de volkeren in dit boek soms wateren genoemd, zoals Revelation 17:15 verklaard wordt; en door de schepen, die daarin zijn, worden vaak de particuliere gemeenten verstaan, die door deze leer zijn verdorven, zo nochtans dat Christus de twee derde delen daarvan door de vlijtigheid van de trouwe leraren bij de rechtzinnige leer nog heeft behouden.

Daar staat geen grote berg, maar als een grote berg, te kennen gevend, dat, ofschoon in de Kerk geen heerschappij plaats heeft, die aan de staatkunde eigen is, nochtans in de Kerk iets ontstond, dat op de staatkundige heerschappij leek. Door berg, grote berg, worden in de schriftuur verstaan zowel koninkrijken als ook de Kerk (Psalms 2:6 Isaiah 2:2). En omdat de koningen van de aarde doorgaans hun macht misbruiken en trots en opgeblazen worden, zo wordt door bergen ook de trotsheid en hoogmoed uitgedrukt (Isaiah 2:12, Isaiah 2:14). Die dag van de Heere der heirschaar zal zijn tegen alle hovaardigen en hogen. En tegen alle hoge bergen (Jeremiah 51:25). Zie Ik wil aan u, u verdervende berg (Zechariah 4:7). Wie bent u, o grote berg? Daar zijn bergen, die soms grote vlammen vuur uitgeven; van zo'n brandende berg wordt hier de gelijkenis genomen en daardoor wordt te kennen gegeven de grote hoogmoed, die in de Kerk ontstaan zou; duivels-kwestie, wie de meeste zal zijn, was er wel van te voren en zij is er nog, maar op deze tijd zou deze buitengewoon uitbreken, deze hoogmoed zou ook buitengewoon vergezelschapt zijn met vuur, dat is: twist en tweedracht (Luke 12:49, Luke 12:51 Deze hoogmoed werd als een brandende berg in de zee geworpen. Zoals de zee is een vergadering van vele wateren, zo worden vele volkeren zee, of vele wateren genoemd (Revelation 7:15). De wateren, die u gezien heeft. zijn volken en schaar en natiën en tongen. De Kerk was toen over de hele wereld verspreid in allerlei natiën, in deze viel de brandende berg van regeerzucht, van hoogmoed en verdeeldheid en beroerde allen, die ongestadig zijn, zoals de zee. En de vrucht was: En het derde deel van de zee is bloed geworden. En het vierde deel van de schepselen in de zee, die leven hebben, zijn gestorven en het derde deel van de schepen zijn vergaan. Dit is ook een van de Egyptische plagen. Door die hoogmoed en het twisten van de opzieners, ieder om de eerste te zijn, is de Kerk bedorven, alle zoete gemeenschap afgebroken, de bekering en de opbouw van de zielen werd verwaarloosd, een ieder arbeidde maar om het meesterschap en ondertussen braken allerlei ketterijen door, waaraan vele belijders stierven, wier bloed van de opzieners geëist wordt (Ezekiel 3:18 niet in bloed leven kan, maar daarin sterft, zoals in Egypte, zo kan ook de ziel van de mensen niet bekeerd en opgebouwd worden in een Kerk, waar twist en hoogmoed het alles overhoop werpen en ketterijen haar gang gaan; maar het sterft, al wat sterven wil en niet alleen bijzondere personen, maar hele schepen, bijzondere kerken lijden schipbreuk van het geloof en vergaan, en worden tegelijk daardoor de middelen van vereniging, verbinding en gemeenschap van de Kerk met elkaar weggenomen. Deze brandende berg vernielde het nochtans alles niet, maar alleen een vierde deel een zee groot, nochtans een bepaald gedeelte. Zoals de ketterij van Arius en de daaruit spruitende ketterijen van de andere kant de Kerk overstroomden, zoals in de eerste bazuin getoond is, zo bedierf de trotse hoogmoed om meester te zijn de Kerk van de anderen kant, zodat het te land en te water vol verwarring was. En zoals de eerste aanleiding gaf tot groei van de antichrist, zo was ook de tweede een grote trap waardoor hij op de troon klom; want door de heerszucht boog de ene bisschop de anderen onder zich, totdat er ten slotte vier hoofd-bisschoppen door conciliën vastgesteld werden. De een was te Alexandrië, een te Antiochië, een te Jeruzalem en een te Rome. Het bleef daarbij niet; maar de hoofd-bisschoppen werden tot twee gebracht, namelijk: een te Rome en een te Constantinopel, zijnde de ene de zetel geweest van de keizers en de andere het toen nog tegenwoordig zijnde. Maar deze twee kwamen ook gans niet overeen, de een wilde boven de andere zijn en de een schold de anderen voor de antichrist, totdat ten slotte Rome de overhand kreeg, zoals de vijfde bazuin zal openbaren.

Door de tweede bazuin is de twist en grootsheid in de Kerk ingekomen met haar droevige uitwerking. De zee is dan hier tot zinnebeeld van de Kerk, die wijd en uitgestrekt is door de wereld, zuiver van zeden en leden, aan zout geen gebrek hebbende, steeds her en derwaarts bewogen, goede en kwade vissen bevattend, op haar oppervlakte de kostelijke waar van het Evangelie dragend, aanzienlijk door verscheidene gemeenten, die als schapen zijn, die de gelovigen omvangen de evangelieschatten bewaren, door de leraren bestuurd worden, door de wind van de Heilige Geest voortgedreven werden, in de wereld als voortreizend, naar de hemel koers zetten, de wereld ten sieraad zijn en aan vele opkomende onweren onderhevig zijn. Door de berg schildert de Schrift de grootsheid, door het vuur twist en tweedracht vaak af (Isaiah 2:12, Isaiah 2:14 Jeremiah 51:25 Zechariah 4:7 Luke 12:49, Luke 12:51). In de zee van de Kerk nu wordt deze berg van vuur brandend geworpen, namelijk van de aarde, ten teken, dat de grootsheid en twist haar oorsprong niet nemen in de ware Kerk, maar uit de aarde, aardse en wereldsgezinde mensen. De schade daarvan is zo groot, dat het hele uiterlijke van de Kerk bezoedeld wordt en Gods huis een spelonk van moordenaars, dat hier "bloed worden" genoemd wordt.

Vers 10

10. En de derde engel heeft gebazuind en er is bij dat bazuingeschal een grote ster, brandend als een fakkel, gevallen uit de hemel. Komt van daar elke goede gave en volmaakte gift, eveneens van de Heere elk kwaad, dat in de stad is en het branden als een fakkel liet reeds bij het neervallen voorzien, dat zij daar, waar zij neervallen zou, een verwoestende brand zou aanrichten. En zij is gevallen, toen zij beneden kwam, op het derde deel van de rivieren en op de fonteinen van de wateren, waar zij tot een vergif werden.

Vers 10

10. En de derde engel heeft gebazuind en er is bij dat bazuingeschal een grote ster, brandend als een fakkel, gevallen uit de hemel. Komt van daar elke goede gave en volmaakte gift, eveneens van de Heere elk kwaad, dat in de stad is en het branden als een fakkel liet reeds bij het neervallen voorzien, dat zij daar, waar zij neervallen zou, een verwoestende brand zou aanrichten. En zij is gevallen, toen zij beneden kwam, op het derde deel van de rivieren en op de fonteinen van de wateren, waar zij tot een vergif werden.

Vers 11

11. En de naam van de ster wordt genoemd, ten gevolge van haar uitwerking, omdat zij, in plaats van in het water uitgeblust te worden, dat integendeel door vergiftiging verdierf: Alsem Ecclesiastes 5:4 en het derde deel van de wateren werd zelf tot alsem en vele mensen zijn in de geestelijke zin van het woord gestorven van de wateren, want zij waren bitter, ja, tot een dodelijk vergif geworden.

Dat bij de grote ster aan een engel, in de zin van Revelation 1:20, "aan de leraar van de Kerk", dus aan een ster, aan de kerkelijke tempel moet worden gedacht, kan nauwelijks twijfelachtig zijn (Daniel 12:13). Deze sterren van de Kerk moeten licht geven; zij moeten af- en terugkaatsen het licht gevende, verwarmende, levendmakende licht, dat zij van Christus, de Zon der genade ontvangen hebben, het zuivere woord van het Evangelie, de gezondmakende leer bewaren, die de zielen zalig maakt. Maar deze grote kerkleraar is een brandende fakkel, een woest vuur, een verderver van de leer van de zaligheid, een vals profeet, een dwaalster (Jude 1:1:13), een boze geest geworden, aangestoken door de gifstof, die zich in de Kerk heeft verzameld. Hij valt af; als een afvallige van Christus stort hij van de hemel (Revelation 6:13; Revelation 12:3 v.), waaraan hij in zachte helderheid en goddelijke rust had moeten schitteren, niet als toevallig, maar ten gevolge van het bazuingeschal d. i. van het goddelijk gericht. Daardoor wordt het verborgene van hem geopenbaard, nadat hij reeds lang ontrouw geworden was aan zijn verheven roeping, om als een ster van de zon Christus aan de hemel te schitteren en hij valt op het derde deel van de waterstromen en op de waterbronnen. Dat zijn de krachten van leer en belijdenis, die in de Kerk aanwezig zijn, de Geest- en levensstromen in de gemeente, de scholen van godgeleerdheid en Christelijke wetenschap en wijsheid, waarin van deze uitgeroeid en vermeerderd worden, zoals zij weer de geest van de gemeente dragen en versterken en door deze in de wereld moeten werken. Hier worden nu deze stromen en bronnen verdorven, vergiftigd, verbitterd en dodelijk gemaakt door de van de hemel gevallen afvallige dwaalleraren, die daarom "alsem" (in de grondtekst staat "de alsem heet en door wie het derde deel van het water tot alsem (hier staat het artikel niet) wordt, zodat vele van de mensen stierven door de wateren, omdat zij zo bitter zijn geworden. Hiermee schijnt het dat gewezen wordt op het gepersonifieerde geheel van alle vervalsingen en verdervingen van de leer binnen de Oosterse kerk; want niet een abstract begrip stemt overeen met het bijbelse realisme zijn de elementen aanwezig, dan brengen zij een gestalte voort, in personen openbaart zich de geestelijke misgeboorte en personen zijn de dragers van de geest, die in hen tot zo'n misgeboorte en werkelijkheid komt. Van de dwaalleraar, die de geest van de profetie hier op het oog heeft, geldt in hogere zin wat Petrus tot Simon de tovenaar zegt: (Acts 8:23) "Ik zie dat u bent in een gans bittere gal en samenknoping van de ongerechtigheid; " of wat reeds Mozes (Deuteronomy 29:18 vgl. Hebrews 12:15) van de man vreest, wiens hart zich van de Heere heeft afgewend, dat hij namelijk een wortel in Israël wordt, die gal en alsem draagt. Daarom houden wij het er voor, dat ook die uitleggers in hun volle recht zijn, die bij deze grote ster, die van de hemel gevallen is en "de alsem" heet, aan Arius denken. Door het arianisme is de diepste kern van de Christelijke leer van de zaligheid, van de wezensgelijkheid van de Zoon met de Vader en daardoor de Godheid van Christus, de morgenster van de eeuwige dag van de godmenselijke heerlijkheid geloochend. Door hen is van de anti-trinitatische geest, die de abstracte verstands-eenheid op de troon zet, voor de geest van het latere Jodendom en Mohammedanisme de baan gebroken. Hij is de brandende fakkel, die alle geestelijk leven en alle goddelijke levenskracht vernietigt en in de kerk van het Oosten is geworpen.

Door Arius werd niet slechts een dwaalleer ingevoerd ten opzichte van de door hem bestreden eeuwige Godheid van Christus, maar ook overigens ontzaglijke verbittering in de Kerk aangericht, ja de grond gelegd tot alle twisten, die in volgende tijden over de persoon van Christus zijn opgekomen en over de vereniging van Zijn beide naturen; welke twisten de valse profeet Mohammed de weg hebben gebaand om met zijn mengsel, waarin hij voor het verstand het aannemelijkste en tevens wat voor het vlees het aangenaamste was, uit de Joodse en Christelijke godsdienst samensmolt, des te gemakkelijker ingang te vinden. Ja die de wereld kent en weet wat sterkten in haar nog tot op dit uur worden opgeworpen tegen de belijdenis van God en van Christus, zal niet anders kunnen zeggen, dan dat wij nog dagelijks veel moeite hebben en strijd; en bij hoeveel geschriften en nieuwsbladen bespeurt men aan de toon, die zij voeren, dat de alsem er ingedrongen is.

Men zal hiertegen niet kunnen inbrengen, dat Arius niet eerst na, maar reeds v r de tweede bazuin is opgetreden; want zijn leer, hoeveel verwarring die ook dadelijk in het begin in de Kerk teweeg bracht, heeft toch haar verkeerde invloed doen voelen op stromen en fonteinen, d. i. op de sociale en geestelijke groei van de volken, eerst later, vooral sinds het aannemen ervan door verschillende in het Romeinse rijk ingedrongen Duitse volken.

Sterren zijn leraars, zoals Jezus (Openbaring :20) zelf zegt. De hemel is hier de kerkhemel, of het verhevene en hoge standpunt, dat de gemeente en haar rechtgelovige leraars innemen tegenover de lage aarde, die daarom in deze zin als een zinnebeeld van het lage en gemene voorkomt. De brandende fakkel is een zinnebeeld van een licht en wel van een helder licht. De waterstromen en waterbronnen zijn als zoet water een beeld van de reine leer en het zuivere Evangelie. Wat is er nodiger, nuttiger en onontbeerlijker voor alle levende schepselen dan water? Een planten- en dierenwereld zonder water laat zich niet denken. Waar geen water is, daar is een woestijn. Evenzo is de mensheid zonder Gods woord een geestelijke woestijn, die slechts door dit woord bevrucht en tot een akker voor de eeuwigheid herschapen kan worden. Onder de rivieren of stromen en fonteinen kan men de Evangeliewaarheid en alle enkele waarheden verstaan; de ster komt voor als vallend op het hele stroomgebied van bronnen en rivieren. De ster is de bisschop van Rome. De ster, schitterende als een helder brandende fakkel, is een vererend getuigenis voor Rome's bisschoppen gedurende de zes eerste eeuwen, gedurende welke menig rechtschapen man en geloofsheld de bisschopszetel heeft versierd, hoewel het ook niet aan voorlopers van de pausen ontbroken heeft. Toen evenwel na de volksverhuizing de tijden van de benauwdheid voorbij waren en de duivel zijn proefneming om het Christendom door de volksverhuizing te vernietigen, uit hoofde van Gods tussenkomst (Openbaring :4) zag mislukken en toen de vroeger zo gevreesde Germaanse volken met eerbied tot de Roomse kerk opzagen, toen was de tijd gekomen, dat de ster te Rome van de hemel van de waarheid neerstortte, en het Evangelie bitter maakte door zijn vonden en menselijke bijvoegsels, die op een latere geestelijke wereldheerschappij, die een opvolgster van de oude wereldheerschappij worden moest, zou uitlopen. De ster, die naar de mening van de toenmalige aanhangers van het pausdom aan de hemel van de priesterheerschappij begon te stijgen, laat de alwetende Wereldrechter van de hemel van de waarheid en van de ootmoed in de kuil-laagte van hoogmoed en zelfverheffing neerstorten. De ster heet alsem of bitterheid en maakt daarom, omdat zij juist op de stromen en de zoetwater-bronnen valt, dit bronvocht bitter (Exodus 15:23). De bisschop te Rome vervalst niet alleen geheel de leer van het Evangelie, omdat de ster op de stromen valt, maar ook elk bijzonder leerstuk, omdat de ster niet alleen op de bronnen, maar ook op de rivieren neerkomt. Het water wordt door de verschillende vervalsingen geen zeewater, ook geen bloed, als door een hele verwerping van het Evangelie, maar bitter water, door de alsem-bestanddelen van de op bijgeloof rustende, leugenachtige uitvindingen van de pausen. Deze vervalsing is schadelijk voor de zielen, want het heet: En vele mensen stierven aan de wateren, omdat zij bitter geworden waren. Het sterven moet geestelijk met de geestelijke dood verstaan worden, want deze ontstaat door een valse leer. Hier leest men niet het derde deel, maar alleen: vele mensen stierven door de wateren. Hierdoor wordt een nadeel, geringer dan dat in de tweede bazuin aangeduid. Het derde deel van de stromen en waterbronnen beantwoordt aan het derde deel van de sterren of kerkleraars, die de draak met zijn staart meesleept en op de aarde werpt (12:3). De dogmen van het pausdom bestaan dus uit ziel-dodende dwalingen, sinds deze kerkvoogden hun uitspraken met het Evangelie vermengd en daarmee gelijk gesteld hebben. Met de derde toornschaal is evenwel het pausdom zover gekomen, dat het, wanneer zijn steunsels met het Tien-koningschap vallen en daar een volksheerschappij optreedt, die het Christendom afschaft en een vergoding van de mensengeest invoert, om zijn bestaan te verlengen, zich tot een volkomen verwerping van het Evangelie verlaagt en de toekomst-religie aanneemt, wanneer het dan ook bloed wordt, zoals de Islam.

Dit zijn de goddelijke oordelen, die Hij als brandende fakkels in het mensdom werpt; want sterren betekenen altijd heersers, vorsten, koningen in krijgsoversten. Het zijn de aanvoerders van de brandende bergen, die in de zee geworpen worden en die gezegd worden van de hemel te vallen, omdat, zoals alle goede gaven en volmaakte giften van boven afdalen, zo ook bezoeking en verderf vandaar gezonden worden, het ene tot zegen, het andere tot straf over de wereld. Altijd heeft de hoge God zulke fakkels plotseling laten ontbranden, krijgstoerustingen verwekt en legerschaar doen verschijnen, die het vuur van de oorlog en van de verovering overal ontsteken tot schrik en gesel van de natiën. Zo'n fakkel was oudtijds voor ons werelddeel Attila, de koning der Hunnen, die de vreselijke bijnaam van "Gesel van God" ontving; een dergelijke was veertig jaar geleden Napoleon, die als een fakkel brandde en lichtte door de halve wereld. Waar zulke sterren neervallen, daar verpletteren zij alles. De ster viel op de welvaart en het stille aardse geluk van de volken; want zoals de zee een beeld is van het mensdom, zo zijn de rivieren, fonteinen of bronnen in de Heilige Schrift altijd beelden van welvaart, voorspoed en goddelijke zegen. Wij lezen van Israël's voorspoed: "Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël! zoals de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren. " Elders, terwijl van de afvalligen wordt gezegd, dat zij in het dorre wonen, heet het, dat om de boosheid van degenen, die er in wonen, "de rivieren worden tot dorre en onvruchtbare woestijnen. " Hoe akelig is het, wanneer God Zijn verwoestende fakkels, veroveraars, vernielers van de voorspoed van de volken, over de aarde slingert! Alle volken sidderen, wanneer de naam weerklinkt van de ster, die daar "Alsem" heet: alle stromen van volksgeluk worden bitter, zodat men ze niet kan nuttigen. Er had ook kunnen staan, dat zij uitdrogen. Israël kon in de woestijn de wateren niet drinken, die Mara heetten, omdat zij bitter waren. "Toen riep Mozes tot de Heere en de Heere wees hem een hout; dat wierp hij in het water, toen werd het water zoet. En Mozes zei: "Is het dat u met ernst naar de stem van de Heere uw God horen zult en doen wat recht is in Zijn ogen en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik van de ziekten geen op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Heere uw Heelmeester. " Het hout nu, waarmee Mozes het water zoet maakte, houden wij voor een voorbeduidend beeld van het kruishout van de Heere. De wereld, die niets van Hem weten wil en zich niet tot Hem wil laten afbrengen van haar boze weg, ondervindt het, dat de brandende berg in haar midden wordt geworpen tot rechtvaardige straf, omdat zij het hout van het leven, te weten het kruis van Christus, niet begeert. Daardoor wordt haar alle levenszoet verbitterd en houden de bronnen van haar voorspoed op te vloeien; want de zonde is de schandvlek niet alleen, maar ook het verderf van de natiën.

Hierdoor wordt bekwamelijk verstaan de derde hoofdketterij, die over het jaar 485 haar beginsel heeft gehad door ene Nestorius, bisschop van Constantinopel, een welsprekend en aanzienlijk bisschop, die de twee naturen in Christus verdeelde en twee personen van Christus maakte, namelijk En die mens en En die God was, om welk aanzien hij een grote ster wordt genoemd, brandend als een fakkel. Hoewel zijn leer de Arianen scheen te weerspreken, zo was hij nochtans bitter als alsem, waarbij ook de verleidende leer (Hebrews 12:15) wordt vergeleken en verbreidde haar door vele volkeren, totdat zij in de synode van Efeze door al de kerken is veroordeeld. Dit was inderdaad als alsem, dat is, bitter, want zij maakten de leer bitter als alsem en onbekwaam tot goed voedsel, hoewel zij in het eerste aanzien anders scheen.

Het zinnebeeld is een ster; de Heere Jezus, de engelen de koning van Babel, de leraars worden in de Schriftuur sterren genoemd; maar van die wordt hier niet gesproken, maar hier wordt een valse leraar verstaan, zoals die sterren, maar dwaalsterren genoemd worden (Jude 1:1:13). Deze ster wordt beschreven van haar aanzien een grote ster, een leraar van groot aanzien en richting in de Kerk. Van haar glans, brandend als een fakkel, zoals een vurige komeet, die zich als een groot licht en tegelijk vreselijk vertoont; zo was deze grote leraar uitstekend in gaven, in aanzien en gezag bij het volk, zoals een brandende fakkel uitmunt boven kaarsen. Van haar plaats viel zij uit de hemel; het is een zinnebeeld. Johannes zag in een gezicht, alsof een ster, wier plaats in het uitspansel is, uit de hemel op de aarde viel. Daarom moet men het oogmerk aanmerken; zij viel niet uit de Kerk, die ook nergens in de Openbaring emel genoemd wordt, maar zij bleef in de Kerk en daardoor deed zij meer kwaad; maar ofschoon zij in de Kerk bleef, zo viel zij nochtans af van de waarheid, daarin bleef zij niet staan; zij bracht een verleidende leer voor de dag, zij was een dwalende ster en doende anderen dwalen. Van haar natuur werd zij alsem genoemd, vanwege de bitterheid daarom bij gal gevoegd (Deuteronomy 29:18). Van haar voorwerp, zij is gevallen op de rivieren en fonteinen, hierdoor wordt het Evangelie verstaan, de leer van de waarheid, die uit Christus de Fontein van de levende wateren tot de Kerk vloeit en door de Kerk zich verspreidt over de hele aarde (Isaiah 51:17, Isaiah 51:18). Uit het Evangelie, dat is: de leer van de waarheid, in het Woord van God beschreven, drinkt men tot lessing van de geestelijke dorst en tot verkwikking van de ziel. Hierop viel deze ster, en vergiftigde ze; zij verdierf de ware, zaligmakende leer. De vrucht is: En het derde deel van de wateren werd tot alsem en vele mensen zijn gestorven van de wateren, want zij waren bitter geworden. De zuivere leer leidt de mensen tot het eeuwige leven, maar de ketterijen bederven hen; en de mensen, daarvan drinkend, sterven daaraan en gaan eeuwig verloren; hij, die verleidt en zij die verleid worden, gaan beiden ten verderve. Deze zieldodende ketterij werd als door rivieren door de hele wereld verspreid en vergiftigde zeer vele kerken; maar daar was een bepaling tot het derde deel; de waarheid bleef evenwel zuiver in vele plaatsen, vele uitnemende leraars kantten zich tegen de dwalingen, en beschermden de waarheid en daar was een zeer groot gedeelte, dat de waarheid omhelsde, beleed en daarbij leefde. Omdat hier een ketter voorkomt van groot aanzien, wiens ketterij zich wijd en zijn verspreidde, zo worden wij hier geleid tot Pelagius en zijn ketterij; want hij kwam voor de dag enige tijd na het half uur stilzwijgen en voordat de anti-Christ op de troon was geklommen, over het jaar 415. Hij was van groot aanzien en achting in de Kerk. Zijn leer was heimelijk vergiftigend; waar Arius, Macedonius, Nestorius, Eutyches zich kantten tegen de persoon van Christus, daar ondermijnde deze de voldoening van Christus, de verkiezing, het geloof, de rechtvaardiging, dreef de vrije wil van de natuurlijke mensen en de volmaaktheid van de werken, leringen, die de ziel doden en het ware wezen van het Evangelie omkeren. Zijn dwalingen hebben zich meer uitgebreid dan enige andere. Het diende zeer tot bevordering van de anti-christ; want waar Rome ten opzichte van de andere ketterijen het langst zuiver bleef, daar omhelsden zij deze, die zozeer de overhand in de meeste kerken genomen had en zowel met de natuur overeen kwam, waardoor Rome de toejuiching van een ieder kreeg.

Hier worden de ketterijen beschreven naar hun gewone oorsprong uit leraren ("ster, die door een aardse vlam van eer- en twistzucht brandend, dus uit de hemel vallen en in stoutheid van de ketterij de heilzaamste waarheden, ja, de Heilige Schrift zelf bedervend, door verkeerde uitlegging als door verandering van de Schriften zelf en dus vallende op de rivieren en fonteinen en in de schadelijkheid van de ketters en ketterijen, zodat de geestelijke drank jammerlijk bedorven wordt en daaruit grote nederlaag van zeer velen volgt (2 Peter 2:11).

Vers 11

11. En de naam van de ster wordt genoemd, ten gevolge van haar uitwerking, omdat zij, in plaats van in het water uitgeblust te worden, dat integendeel door vergiftiging verdierf: Alsem Ecclesiastes 5:4 en het derde deel van de wateren werd zelf tot alsem en vele mensen zijn in de geestelijke zin van het woord gestorven van de wateren, want zij waren bitter, ja, tot een dodelijk vergif geworden.

Dat bij de grote ster aan een engel, in de zin van Revelation 1:20, "aan de leraar van de Kerk", dus aan een ster, aan de kerkelijke tempel moet worden gedacht, kan nauwelijks twijfelachtig zijn (Daniel 12:13). Deze sterren van de Kerk moeten licht geven; zij moeten af- en terugkaatsen het licht gevende, verwarmende, levendmakende licht, dat zij van Christus, de Zon der genade ontvangen hebben, het zuivere woord van het Evangelie, de gezondmakende leer bewaren, die de zielen zalig maakt. Maar deze grote kerkleraar is een brandende fakkel, een woest vuur, een verderver van de leer van de zaligheid, een vals profeet, een dwaalster (Jude 1:1:13), een boze geest geworden, aangestoken door de gifstof, die zich in de Kerk heeft verzameld. Hij valt af; als een afvallige van Christus stort hij van de hemel (Revelation 6:13; Revelation 12:3 v.), waaraan hij in zachte helderheid en goddelijke rust had moeten schitteren, niet als toevallig, maar ten gevolge van het bazuingeschal d. i. van het goddelijk gericht. Daardoor wordt het verborgene van hem geopenbaard, nadat hij reeds lang ontrouw geworden was aan zijn verheven roeping, om als een ster van de zon Christus aan de hemel te schitteren en hij valt op het derde deel van de waterstromen en op de waterbronnen. Dat zijn de krachten van leer en belijdenis, die in de Kerk aanwezig zijn, de Geest- en levensstromen in de gemeente, de scholen van godgeleerdheid en Christelijke wetenschap en wijsheid, waarin van deze uitgeroeid en vermeerderd worden, zoals zij weer de geest van de gemeente dragen en versterken en door deze in de wereld moeten werken. Hier worden nu deze stromen en bronnen verdorven, vergiftigd, verbitterd en dodelijk gemaakt door de van de hemel gevallen afvallige dwaalleraren, die daarom "alsem" (in de grondtekst staat "de alsem heet en door wie het derde deel van het water tot alsem (hier staat het artikel niet) wordt, zodat vele van de mensen stierven door de wateren, omdat zij zo bitter zijn geworden. Hiermee schijnt het dat gewezen wordt op het gepersonifieerde geheel van alle vervalsingen en verdervingen van de leer binnen de Oosterse kerk; want niet een abstract begrip stemt overeen met het bijbelse realisme zijn de elementen aanwezig, dan brengen zij een gestalte voort, in personen openbaart zich de geestelijke misgeboorte en personen zijn de dragers van de geest, die in hen tot zo'n misgeboorte en werkelijkheid komt. Van de dwaalleraar, die de geest van de profetie hier op het oog heeft, geldt in hogere zin wat Petrus tot Simon de tovenaar zegt: (Acts 8:23) "Ik zie dat u bent in een gans bittere gal en samenknoping van de ongerechtigheid; " of wat reeds Mozes (Deuteronomy 29:18 vgl. Hebrews 12:15) van de man vreest, wiens hart zich van de Heere heeft afgewend, dat hij namelijk een wortel in Israël wordt, die gal en alsem draagt. Daarom houden wij het er voor, dat ook die uitleggers in hun volle recht zijn, die bij deze grote ster, die van de hemel gevallen is en "de alsem" heet, aan Arius denken. Door het arianisme is de diepste kern van de Christelijke leer van de zaligheid, van de wezensgelijkheid van de Zoon met de Vader en daardoor de Godheid van Christus, de morgenster van de eeuwige dag van de godmenselijke heerlijkheid geloochend. Door hen is van de anti-trinitatische geest, die de abstracte verstands-eenheid op de troon zet, voor de geest van het latere Jodendom en Mohammedanisme de baan gebroken. Hij is de brandende fakkel, die alle geestelijk leven en alle goddelijke levenskracht vernietigt en in de kerk van het Oosten is geworpen.

Door Arius werd niet slechts een dwaalleer ingevoerd ten opzichte van de door hem bestreden eeuwige Godheid van Christus, maar ook overigens ontzaglijke verbittering in de Kerk aangericht, ja de grond gelegd tot alle twisten, die in volgende tijden over de persoon van Christus zijn opgekomen en over de vereniging van Zijn beide naturen; welke twisten de valse profeet Mohammed de weg hebben gebaand om met zijn mengsel, waarin hij voor het verstand het aannemelijkste en tevens wat voor het vlees het aangenaamste was, uit de Joodse en Christelijke godsdienst samensmolt, des te gemakkelijker ingang te vinden. Ja die de wereld kent en weet wat sterkten in haar nog tot op dit uur worden opgeworpen tegen de belijdenis van God en van Christus, zal niet anders kunnen zeggen, dan dat wij nog dagelijks veel moeite hebben en strijd; en bij hoeveel geschriften en nieuwsbladen bespeurt men aan de toon, die zij voeren, dat de alsem er ingedrongen is.

Men zal hiertegen niet kunnen inbrengen, dat Arius niet eerst na, maar reeds v r de tweede bazuin is opgetreden; want zijn leer, hoeveel verwarring die ook dadelijk in het begin in de Kerk teweeg bracht, heeft toch haar verkeerde invloed doen voelen op stromen en fonteinen, d. i. op de sociale en geestelijke groei van de volken, eerst later, vooral sinds het aannemen ervan door verschillende in het Romeinse rijk ingedrongen Duitse volken.

Sterren zijn leraars, zoals Jezus (Openbaring :20) zelf zegt. De hemel is hier de kerkhemel, of het verhevene en hoge standpunt, dat de gemeente en haar rechtgelovige leraars innemen tegenover de lage aarde, die daarom in deze zin als een zinnebeeld van het lage en gemene voorkomt. De brandende fakkel is een zinnebeeld van een licht en wel van een helder licht. De waterstromen en waterbronnen zijn als zoet water een beeld van de reine leer en het zuivere Evangelie. Wat is er nodiger, nuttiger en onontbeerlijker voor alle levende schepselen dan water? Een planten- en dierenwereld zonder water laat zich niet denken. Waar geen water is, daar is een woestijn. Evenzo is de mensheid zonder Gods woord een geestelijke woestijn, die slechts door dit woord bevrucht en tot een akker voor de eeuwigheid herschapen kan worden. Onder de rivieren of stromen en fonteinen kan men de Evangeliewaarheid en alle enkele waarheden verstaan; de ster komt voor als vallend op het hele stroomgebied van bronnen en rivieren. De ster is de bisschop van Rome. De ster, schitterende als een helder brandende fakkel, is een vererend getuigenis voor Rome's bisschoppen gedurende de zes eerste eeuwen, gedurende welke menig rechtschapen man en geloofsheld de bisschopszetel heeft versierd, hoewel het ook niet aan voorlopers van de pausen ontbroken heeft. Toen evenwel na de volksverhuizing de tijden van de benauwdheid voorbij waren en de duivel zijn proefneming om het Christendom door de volksverhuizing te vernietigen, uit hoofde van Gods tussenkomst (Openbaring :4) zag mislukken en toen de vroeger zo gevreesde Germaanse volken met eerbied tot de Roomse kerk opzagen, toen was de tijd gekomen, dat de ster te Rome van de hemel van de waarheid neerstortte, en het Evangelie bitter maakte door zijn vonden en menselijke bijvoegsels, die op een latere geestelijke wereldheerschappij, die een opvolgster van de oude wereldheerschappij worden moest, zou uitlopen. De ster, die naar de mening van de toenmalige aanhangers van het pausdom aan de hemel van de priesterheerschappij begon te stijgen, laat de alwetende Wereldrechter van de hemel van de waarheid en van de ootmoed in de kuil-laagte van hoogmoed en zelfverheffing neerstorten. De ster heet alsem of bitterheid en maakt daarom, omdat zij juist op de stromen en de zoetwater-bronnen valt, dit bronvocht bitter (Exodus 15:23). De bisschop te Rome vervalst niet alleen geheel de leer van het Evangelie, omdat de ster op de stromen valt, maar ook elk bijzonder leerstuk, omdat de ster niet alleen op de bronnen, maar ook op de rivieren neerkomt. Het water wordt door de verschillende vervalsingen geen zeewater, ook geen bloed, als door een hele verwerping van het Evangelie, maar bitter water, door de alsem-bestanddelen van de op bijgeloof rustende, leugenachtige uitvindingen van de pausen. Deze vervalsing is schadelijk voor de zielen, want het heet: En vele mensen stierven aan de wateren, omdat zij bitter geworden waren. Het sterven moet geestelijk met de geestelijke dood verstaan worden, want deze ontstaat door een valse leer. Hier leest men niet het derde deel, maar alleen: vele mensen stierven door de wateren. Hierdoor wordt een nadeel, geringer dan dat in de tweede bazuin aangeduid. Het derde deel van de stromen en waterbronnen beantwoordt aan het derde deel van de sterren of kerkleraars, die de draak met zijn staart meesleept en op de aarde werpt (12:3). De dogmen van het pausdom bestaan dus uit ziel-dodende dwalingen, sinds deze kerkvoogden hun uitspraken met het Evangelie vermengd en daarmee gelijk gesteld hebben. Met de derde toornschaal is evenwel het pausdom zover gekomen, dat het, wanneer zijn steunsels met het Tien-koningschap vallen en daar een volksheerschappij optreedt, die het Christendom afschaft en een vergoding van de mensengeest invoert, om zijn bestaan te verlengen, zich tot een volkomen verwerping van het Evangelie verlaagt en de toekomst-religie aanneemt, wanneer het dan ook bloed wordt, zoals de Islam.

Dit zijn de goddelijke oordelen, die Hij als brandende fakkels in het mensdom werpt; want sterren betekenen altijd heersers, vorsten, koningen in krijgsoversten. Het zijn de aanvoerders van de brandende bergen, die in de zee geworpen worden en die gezegd worden van de hemel te vallen, omdat, zoals alle goede gaven en volmaakte giften van boven afdalen, zo ook bezoeking en verderf vandaar gezonden worden, het ene tot zegen, het andere tot straf over de wereld. Altijd heeft de hoge God zulke fakkels plotseling laten ontbranden, krijgstoerustingen verwekt en legerschaar doen verschijnen, die het vuur van de oorlog en van de verovering overal ontsteken tot schrik en gesel van de natiën. Zo'n fakkel was oudtijds voor ons werelddeel Attila, de koning der Hunnen, die de vreselijke bijnaam van "Gesel van God" ontving; een dergelijke was veertig jaar geleden Napoleon, die als een fakkel brandde en lichtte door de halve wereld. Waar zulke sterren neervallen, daar verpletteren zij alles. De ster viel op de welvaart en het stille aardse geluk van de volken; want zoals de zee een beeld is van het mensdom, zo zijn de rivieren, fonteinen of bronnen in de Heilige Schrift altijd beelden van welvaart, voorspoed en goddelijke zegen. Wij lezen van Israël's voorspoed: "Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël! zoals de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren. " Elders, terwijl van de afvalligen wordt gezegd, dat zij in het dorre wonen, heet het, dat om de boosheid van degenen, die er in wonen, "de rivieren worden tot dorre en onvruchtbare woestijnen. " Hoe akelig is het, wanneer God Zijn verwoestende fakkels, veroveraars, vernielers van de voorspoed van de volken, over de aarde slingert! Alle volken sidderen, wanneer de naam weerklinkt van de ster, die daar "Alsem" heet: alle stromen van volksgeluk worden bitter, zodat men ze niet kan nuttigen. Er had ook kunnen staan, dat zij uitdrogen. Israël kon in de woestijn de wateren niet drinken, die Mara heetten, omdat zij bitter waren. "Toen riep Mozes tot de Heere en de Heere wees hem een hout; dat wierp hij in het water, toen werd het water zoet. En Mozes zei: "Is het dat u met ernst naar de stem van de Heere uw God horen zult en doen wat recht is in Zijn ogen en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik van de ziekten geen op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de Heere uw Heelmeester. " Het hout nu, waarmee Mozes het water zoet maakte, houden wij voor een voorbeduidend beeld van het kruishout van de Heere. De wereld, die niets van Hem weten wil en zich niet tot Hem wil laten afbrengen van haar boze weg, ondervindt het, dat de brandende berg in haar midden wordt geworpen tot rechtvaardige straf, omdat zij het hout van het leven, te weten het kruis van Christus, niet begeert. Daardoor wordt haar alle levenszoet verbitterd en houden de bronnen van haar voorspoed op te vloeien; want de zonde is de schandvlek niet alleen, maar ook het verderf van de natiën.

Hierdoor wordt bekwamelijk verstaan de derde hoofdketterij, die over het jaar 485 haar beginsel heeft gehad door ene Nestorius, bisschop van Constantinopel, een welsprekend en aanzienlijk bisschop, die de twee naturen in Christus verdeelde en twee personen van Christus maakte, namelijk En die mens en En die God was, om welk aanzien hij een grote ster wordt genoemd, brandend als een fakkel. Hoewel zijn leer de Arianen scheen te weerspreken, zo was hij nochtans bitter als alsem, waarbij ook de verleidende leer (Hebrews 12:15) wordt vergeleken en verbreidde haar door vele volkeren, totdat zij in de synode van Efeze door al de kerken is veroordeeld. Dit was inderdaad als alsem, dat is, bitter, want zij maakten de leer bitter als alsem en onbekwaam tot goed voedsel, hoewel zij in het eerste aanzien anders scheen.

Het zinnebeeld is een ster; de Heere Jezus, de engelen de koning van Babel, de leraars worden in de Schriftuur sterren genoemd; maar van die wordt hier niet gesproken, maar hier wordt een valse leraar verstaan, zoals die sterren, maar dwaalsterren genoemd worden (Jude 1:1:13). Deze ster wordt beschreven van haar aanzien een grote ster, een leraar van groot aanzien en richting in de Kerk. Van haar glans, brandend als een fakkel, zoals een vurige komeet, die zich als een groot licht en tegelijk vreselijk vertoont; zo was deze grote leraar uitstekend in gaven, in aanzien en gezag bij het volk, zoals een brandende fakkel uitmunt boven kaarsen. Van haar plaats viel zij uit de hemel; het is een zinnebeeld. Johannes zag in een gezicht, alsof een ster, wier plaats in het uitspansel is, uit de hemel op de aarde viel. Daarom moet men het oogmerk aanmerken; zij viel niet uit de Kerk, die ook nergens in de Openbaring emel genoemd wordt, maar zij bleef in de Kerk en daardoor deed zij meer kwaad; maar ofschoon zij in de Kerk bleef, zo viel zij nochtans af van de waarheid, daarin bleef zij niet staan; zij bracht een verleidende leer voor de dag, zij was een dwalende ster en doende anderen dwalen. Van haar natuur werd zij alsem genoemd, vanwege de bitterheid daarom bij gal gevoegd (Deuteronomy 29:18). Van haar voorwerp, zij is gevallen op de rivieren en fonteinen, hierdoor wordt het Evangelie verstaan, de leer van de waarheid, die uit Christus de Fontein van de levende wateren tot de Kerk vloeit en door de Kerk zich verspreidt over de hele aarde (Isaiah 51:17, Isaiah 51:18). Uit het Evangelie, dat is: de leer van de waarheid, in het Woord van God beschreven, drinkt men tot lessing van de geestelijke dorst en tot verkwikking van de ziel. Hierop viel deze ster, en vergiftigde ze; zij verdierf de ware, zaligmakende leer. De vrucht is: En het derde deel van de wateren werd tot alsem en vele mensen zijn gestorven van de wateren, want zij waren bitter geworden. De zuivere leer leidt de mensen tot het eeuwige leven, maar de ketterijen bederven hen; en de mensen, daarvan drinkend, sterven daaraan en gaan eeuwig verloren; hij, die verleidt en zij die verleid worden, gaan beiden ten verderve. Deze zieldodende ketterij werd als door rivieren door de hele wereld verspreid en vergiftigde zeer vele kerken; maar daar was een bepaling tot het derde deel; de waarheid bleef evenwel zuiver in vele plaatsen, vele uitnemende leraars kantten zich tegen de dwalingen, en beschermden de waarheid en daar was een zeer groot gedeelte, dat de waarheid omhelsde, beleed en daarbij leefde. Omdat hier een ketter voorkomt van groot aanzien, wiens ketterij zich wijd en zijn verspreidde, zo worden wij hier geleid tot Pelagius en zijn ketterij; want hij kwam voor de dag enige tijd na het half uur stilzwijgen en voordat de anti-Christ op de troon was geklommen, over het jaar 415. Hij was van groot aanzien en achting in de Kerk. Zijn leer was heimelijk vergiftigend; waar Arius, Macedonius, Nestorius, Eutyches zich kantten tegen de persoon van Christus, daar ondermijnde deze de voldoening van Christus, de verkiezing, het geloof, de rechtvaardiging, dreef de vrije wil van de natuurlijke mensen en de volmaaktheid van de werken, leringen, die de ziel doden en het ware wezen van het Evangelie omkeren. Zijn dwalingen hebben zich meer uitgebreid dan enige andere. Het diende zeer tot bevordering van de anti-christ; want waar Rome ten opzichte van de andere ketterijen het langst zuiver bleef, daar omhelsden zij deze, die zozeer de overhand in de meeste kerken genomen had en zowel met de natuur overeen kwam, waardoor Rome de toejuiching van een ieder kreeg.

Hier worden de ketterijen beschreven naar hun gewone oorsprong uit leraren ("ster, die door een aardse vlam van eer- en twistzucht brandend, dus uit de hemel vallen en in stoutheid van de ketterij de heilzaamste waarheden, ja, de Heilige Schrift zelf bedervend, door verkeerde uitlegging als door verandering van de Schriften zelf en dus vallende op de rivieren en fonteinen en in de schadelijkheid van de ketters en ketterijen, zodat de geestelijke drank jammerlijk bedorven wordt en daaruit grote nederlaag van zeer velen volgt (2 Peter 2:11).

Vers 12

12. En de vierde engel heeft gebazuind en het derde deel van de zon werd tengevolge van dat oordeel, dat zijn bazuinenstem verkondigde, geslagen en eveneens het derde deel van de maan en ook het derde deel van de sterren, namelijk van het licht, dat zij gaven, opdat het derde deel van deze verduisterd zou worden en dat het derde deel van de dag niet zou lichten, de dag een derde van het licht zou verliezen en van de nacht zo ook een derde deel van het licht weggenomen zou worden, dat haar anders door maan en sterren werd aangebracht.

Zonder twijfel is die uitlegging verkeerd, die hier en in Revelation 6:12 het licht geven van de hemellichten als zinnebeeld van Gods genade en van de zaligheid opvat en nu de verduistering verklaart voor het symbool van dwaze en benauwde tijden. Onmogelijk kan toch van Gods genade en de zaligheid worden gezegd, dat die worden geslagen. Men kan integendeel slechts zo verklaren: "De zon is het in Christus opgegane licht van het Evangelie, de maan het afschijnsel van dat licht aan de kerkelijke hemel", waarbij het geslagen worden op gelijke wijze geschiedt als bij een zons- of maansverduistering. De lichtgevende lichamen blijven weliswaar op zichzelf wat zij zijn, maar tussen deze en de mensen op aarde staat een hinderpaal, die hun lichtgevende kracht voor deze geheel of gedeeltelijk opheft. Nu is hier sprake van een geslagen worden van het deel, zodat dienvolgens ook dag en nacht slechts voor twee derde zoveel licht ontvangen als hun eigenlijk toekomt. Dat is een oordeel voor hen, die door hun afval van de waarheid zich het volle genot ervan onwaardig hebben gemaakt en daarom voortaan alleen in schemerlicht mogen wandelen. Hier zijn de gemeenten van de Oosterse kerk bedoeld in de 5de tot de 9de eeuw. Die zich, schrijft Sabel, met de geschiedenis van de Oosterse kerk in die eeuwen tot het doorbreken van de Islam bekend heeft gemaakt, zal moeten bekennen, dat men onwillekeurig van het wegsterven van alle Christelijk leven zich afkeert, om aan de frisse ontwikkeling binnen de Westerse kerk de geest te verkwikken. In hoofdzaak verklaart Kemmler zo ook; alleen vat hij de symbolische betekenis van de maan enigszins anders op. Over de heldere zon van de goddelijke waarheid en ten gevolge hiervan ook over de menselijke wetenschap, vooral de theologie, die evenals de maan al haar licht van de zon zo ook het haar uit het woord van God moest ontvangen, alsmede over de sterren, de leraars en bestuurders van de Kerk, begon reeds verduistering te komen. Terwijl de eerste eeuwen rijk waren in schriftonderzoek, trad, nadat ook klassieke vorming en belangstelling in dieper onderzoek haar ondergang hadden gevonden in de stormen van de volksverhuizing, de studie van de Schrift steeds meer op de achtergrond. Men stelde zich in het beste geval tevreden met vele gebrekkige vertalingen en met het gezag van vroegere verklaarders, bij wie zonder voortgezet dieper onderzoek het menselijk onvolmaakte niet voldoende kon worden afgezonderd, dat voor leer en leven een verduisterende invloed uitoefende. Vooral het monnikendom met zijn werkheiligheid en zijn veelvuldige verachting van wetenschappelijke ontwikkeling, zoals dit eveneens het Oosten tot bakermat had, droeg hiertoe bij. Daarbij kwam, dat de voorliefde van die tijd voor de hoogst mogelijke zinnelijke voorstelling van de godsdienst het woord van God bij volk en priesters hoe langer hoe meer terzijde schoof. Hoe diep geworteld toen reeds de verering van de beelden was, bewijst de beeldenstrijd, die steeds terugkeerde en onmiddellijk in de Mohammedaanse tijd ingreep. De verduistering van de zon en daarmee tevens van maan en sterren, was, hoewel nog geen volkomen, toch reeds een merkbaar voortgezette en zware oordelen van God waren in aantocht over de Kerk in het Oosten, die bij alle roem van orthodoxie toch geestelijk stervende was. " Zeker geldt veel van hetgeen hier gezegd is ook van de Roomse kerk in het westen. Gregorius de Grote, de laatste van de zogenaamde kerkvaders (overl. 604 na Christus) meer door lectuur van de kerkvaders, dan door zelfstandig onderzoek van de Schrift gevormd, heeft de kerkleer zeer verbasterd door zijn ontwikkeling van de leer van het misoffer, zoals hij ook aan de buitensporige verering van de heiligen en de farizese wonderzucht van zijn tijd een grote stoot gaf. Intussen had de Roomse kerk aan de ruwe volken van het Westen, zoals wij bij Revelation 11:1 zullen zien, de roeping van een tuchtmeester op Christus, evenals de wet van Mozes die ten opzichte van Israël had. Evenals dit nu nog niet het volle daglicht in zich heeft en de zonde nog onder Gods lankmoedigheid staat, zo was de maat van goddelijk licht en de maat van kerkelijk leven, die Rome bezat, te meer voldoende tot het volvoeren van het ambt van tuchtmeester en tot herstel van een geheiligde volksstaat Genesis 32:32, omdat men in de leer van Christus persoon de juiste belijdenis streng vasthield. Reeds bij Matthew 16:19 hebben wij er opmerkzaam op gemaakt, hoe de Roomse bisschoppen, ten opzichte van de belijdenis van Christus, wiens Zoon Hij was, zich werkelijk geestelijke navolgers van Petrus betoonden en zo ten opzichte van de Germaans-Slavonische volken het tot Petrus gesproken woord ten opzichte van de eerste kerk: "op deze Petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" door de Heere in de zin, waarin het daar bedoeld was, is vernieuwd geworden. Nog moet ten opzichte van het onderscheiden van dag en nacht in de tekst worden opgemerkt, dat de dag zeker betrekking heeft op de tijd v r het indringen van de Islam in het gebied van de Oosterse kerk en de nacht op de tijden na het doordringen van de Mohammedaanse godsdienst. Het was nog bij dag, gedurende de tijd van de genade en zaligheid voor het Oosten, dat de zon voor een derde deel werd verduisterd, zodat men niet meer het volle licht van het Evangelie van de helderheid van Christus (2 Corinthians 4:4) kon zien, toen de nacht inviel, waarover het volgende hoofdstuk handelt. Daarom konden ook de belijdenissen en kerkelijke regelingen aan de ene en de leraars en leidslieden van de Kerk aan de andere zijde niet meer de juiste diensten doen, maar maan en sterren hadden voor deze nacht eveneens een derde van hun glans verloren.

Door de gesternten hebben wij hier geestelijke lichten te verstaan. De zon is Christus, de maan beduidt het profetendom van het Oude Verbond, de sterren zijn leraars zoals de Apostelen (vergelijk hiermee wat over de Zonnevrouw gezegd wordt). Een in de plaats van het Christendom opkomende valse godsdienst, die Christus, de profeten en apostelen, en bovendien het hele Christendom verwerpt, heeft zich tot dusver in de Christenheid niet vertoond; deze valse godsdienst is dus nog toekomstig en zal de godsdienst zijn van het ongeloof van onze tijd, de toekomst-religie. Bij het ontstaan van deze godsdienst van het beest uit de afgrond worden alle gesternten van de Christelijke godsdienst verduisterd. De gesternten staan hier aan de hemel van de Christelijke kerk en lichten over de gemeente; wanneer zij geslagen of verduisterd worden, dan geven zij geen schijnsel meer en de duisternis wordt algemeen. De grondvesters van de toekomst-religie zullen wel menen, dat het nu dag wordt voor de mensheid, omdat zij het duistere woord van God en die somberheid-aanbrengende godsdienst van Christus hebben uitgeworpen; maar de Mond van de waarheid spreekt van de nacht, die dan de aarde overdekken zal. Door de uitdrukkingen: Het derde deel van de dag werd verduisterd en van de nacht insgelijks, wordt de duisternis als zeer groot voorgesteld. Ik verklaar zo deze vierde bazuin als een aanduiding van de vierde, door een wereldmacht uitgebreide, valse godsdienst, sinds de zegepraal van het Christendom. Het beest uit de afgrond, de volksheerschappij, zal deze eredienst invoeren en zij ten eerste in een vergoding van de mensheid en van de menselijke geest bestaan, voor mogelijkheid en waarschijnlijkheid waarvan invoering onze tijd in veler woorden en daden bewijzen genoeg oplevert (Vrijheid op het gebied van de staat zowel als op dat van de godsdienst). Deze godsdienst, die bij de grote menigte zal zijn als geen godsdienst, zal dan door de Antichrist in de goddelijke verering van zijn eigen persoon veranderd worden. De Christenen zullen onder de volksheerschappij, die de mensheid vergoodt, vervolgd en ter dood gebracht, onder de Antichrist evenwel, voor zover zij niet de vlucht nemen, in elke geval, uitgeroeid worden.

Hierdoor wordt bekwamelijk de vierde hoofdketterij, namelijk van de Eutychianen verstaan, die over het jaar vierhonderd vijftig is opgerezen. De Nestoriaanse geheel het tegendeel; die leerde dat de twee naturen in Christus waren vermengd en de ene in de andere veranderd, waardoor Christus, de Zon der gerechtigheid, een groot deel van Zijn eer werd ontroofd; de maan, dat is de Kerk van Christus en de sterren, dat zijn haar leraren, een groot deel verduisterd en het licht van de leer zelf zijn juiste glans en schijnsel benomen, totdat in de Synode van Chalcedon deze leer als verderfelijk en kwaad is veroordeeld. Na deze hoofdketterij zijn vele verdeeldheden in de Christenheid en inzonderheid onder de bisschoppen en leraren gevolgd, en vele andere zwarigheden en twistingen over de voorzittingen gerezen, die de kerken van het Oosten en Westen eindelijk hebben gescheurd en in vele zwarigheden gebracht, waaruit ook in het volgende hoofdstuk meerdere zwarigheden zullen ontstaan, zoals de Engel hier verkondigt.

Het geestelijk licht, de zuivere leer, wordt geslagen, dat is: verduisterd, als God de mensen, omdat ze de liefde van de waarheid hebben verworpen, zendt een kracht van de dwaling dat zij de leugen zouden geloven (2 Thessalonians 2:10, 2 Thessalonians 2:11). Als God de duivel, de God van deze eeuw toelaat, de zinnen van de ongelovigen te verblinden, opdat hen niet bestraalt de verlichting van het Evangelie, van de heerlijkheid van Christus (2 Corinthians 4:4) en hem toelaat, uit de put van de afgrond een rook van allerlei ketterijen, die de waarheid bezwalken, te voorschijn te brengen (Openbaring :2). En als God Zijn Geest van het woord wegneemt en zo het hart van het volk vet en zijn oren zwaar maakt en zijn ogen toesluit, opdat het niet ziet met zijn ogen noch hoort met zijn oren, noch verstaat met het hart (Isaiah 6:10). De vrucht van deze plaag is: opdat het derde deel daarvan verduisterd zou worden en het derde deel van de dag niet zou lichten, en van de nacht zo ook. Het zou zeer donker worden; een grote onwetendheid zou op de Kerk vallen, zodat de waarheid niet gekend noch bemind zou worden, waaruit dan volgen moet een onheilig aardsgezind leven, het voortbrengen van werken van de duisternis en een godsdienst, die uiterlijk is, in lichamelijke oefeningen bestaande en die in bijgelovigheden eindigt; maar deze duisternis wordt bepaald, zij zou niet geheel zijn, maar voor een derde deel; er zou nog licht en waarheid in de Kerk blijven. Omdat hier door een gelijkenis gesproken wordt, het lichamelijke overbrengende tot het geestelijke, zo moet men op iedere zaak niet staan blijven, om daarin een verborgenheid te zoeken, als bijvoorbeeld: Christus, de zon; de Kerk, de maan, de leraars sterren; de dag, de staat van de Kerk; de nacht, de wereld buiten de Kerk of dergelijke ontaardingen; maar men moet zien op het oogmerk, dat is: te kennen te geven een grote duisternis van onwetendheid, die de komst van de Antichrist tot de troon zou voorgaan en een bijzondere aanleiding tot zijn opkomst zou zijn; omdat de mensen in staat zouden zijn gebracht, om hem gemakkelijk te erkennen voor hun zielzorger. Deze was de staat van de Kerk in de zesde eeuw. Daar kwamen wel geen nieuwe ketterijen voor de dag, die enige aanhang maakten, maar de oude bleven smeulen; daar waren weinig uitmuntende lichten, die de dwalingen tegenstonden en de waarheid ophelderden, de liefde tot en de ijver voor de waarheid waren voor een groot gedeelte weg en de donkerheid overdekte de Kerk.

Hieronder verstaat men het best de grote onwetendheid en ongodvruchtigheid, waaraan de Kerk in vele van haar leden, ja enigermate in alle zou onderhevig worden en dit als een toppunt van haar ellende hier op aarde.

Vers 12

12. En de vierde engel heeft gebazuind en het derde deel van de zon werd tengevolge van dat oordeel, dat zijn bazuinenstem verkondigde, geslagen en eveneens het derde deel van de maan en ook het derde deel van de sterren, namelijk van het licht, dat zij gaven, opdat het derde deel van deze verduisterd zou worden en dat het derde deel van de dag niet zou lichten, de dag een derde van het licht zou verliezen en van de nacht zo ook een derde deel van het licht weggenomen zou worden, dat haar anders door maan en sterren werd aangebracht.

Zonder twijfel is die uitlegging verkeerd, die hier en in Revelation 6:12 het licht geven van de hemellichten als zinnebeeld van Gods genade en van de zaligheid opvat en nu de verduistering verklaart voor het symbool van dwaze en benauwde tijden. Onmogelijk kan toch van Gods genade en de zaligheid worden gezegd, dat die worden geslagen. Men kan integendeel slechts zo verklaren: "De zon is het in Christus opgegane licht van het Evangelie, de maan het afschijnsel van dat licht aan de kerkelijke hemel", waarbij het geslagen worden op gelijke wijze geschiedt als bij een zons- of maansverduistering. De lichtgevende lichamen blijven weliswaar op zichzelf wat zij zijn, maar tussen deze en de mensen op aarde staat een hinderpaal, die hun lichtgevende kracht voor deze geheel of gedeeltelijk opheft. Nu is hier sprake van een geslagen worden van het deel, zodat dienvolgens ook dag en nacht slechts voor twee derde zoveel licht ontvangen als hun eigenlijk toekomt. Dat is een oordeel voor hen, die door hun afval van de waarheid zich het volle genot ervan onwaardig hebben gemaakt en daarom voortaan alleen in schemerlicht mogen wandelen. Hier zijn de gemeenten van de Oosterse kerk bedoeld in de 5de tot de 9de eeuw. Die zich, schrijft Sabel, met de geschiedenis van de Oosterse kerk in die eeuwen tot het doorbreken van de Islam bekend heeft gemaakt, zal moeten bekennen, dat men onwillekeurig van het wegsterven van alle Christelijk leven zich afkeert, om aan de frisse ontwikkeling binnen de Westerse kerk de geest te verkwikken. In hoofdzaak verklaart Kemmler zo ook; alleen vat hij de symbolische betekenis van de maan enigszins anders op. Over de heldere zon van de goddelijke waarheid en ten gevolge hiervan ook over de menselijke wetenschap, vooral de theologie, die evenals de maan al haar licht van de zon zo ook het haar uit het woord van God moest ontvangen, alsmede over de sterren, de leraars en bestuurders van de Kerk, begon reeds verduistering te komen. Terwijl de eerste eeuwen rijk waren in schriftonderzoek, trad, nadat ook klassieke vorming en belangstelling in dieper onderzoek haar ondergang hadden gevonden in de stormen van de volksverhuizing, de studie van de Schrift steeds meer op de achtergrond. Men stelde zich in het beste geval tevreden met vele gebrekkige vertalingen en met het gezag van vroegere verklaarders, bij wie zonder voortgezet dieper onderzoek het menselijk onvolmaakte niet voldoende kon worden afgezonderd, dat voor leer en leven een verduisterende invloed uitoefende. Vooral het monnikendom met zijn werkheiligheid en zijn veelvuldige verachting van wetenschappelijke ontwikkeling, zoals dit eveneens het Oosten tot bakermat had, droeg hiertoe bij. Daarbij kwam, dat de voorliefde van die tijd voor de hoogst mogelijke zinnelijke voorstelling van de godsdienst het woord van God bij volk en priesters hoe langer hoe meer terzijde schoof. Hoe diep geworteld toen reeds de verering van de beelden was, bewijst de beeldenstrijd, die steeds terugkeerde en onmiddellijk in de Mohammedaanse tijd ingreep. De verduistering van de zon en daarmee tevens van maan en sterren, was, hoewel nog geen volkomen, toch reeds een merkbaar voortgezette en zware oordelen van God waren in aantocht over de Kerk in het Oosten, die bij alle roem van orthodoxie toch geestelijk stervende was. " Zeker geldt veel van hetgeen hier gezegd is ook van de Roomse kerk in het westen. Gregorius de Grote, de laatste van de zogenaamde kerkvaders (overl. 604 na Christus) meer door lectuur van de kerkvaders, dan door zelfstandig onderzoek van de Schrift gevormd, heeft de kerkleer zeer verbasterd door zijn ontwikkeling van de leer van het misoffer, zoals hij ook aan de buitensporige verering van de heiligen en de farizese wonderzucht van zijn tijd een grote stoot gaf. Intussen had de Roomse kerk aan de ruwe volken van het Westen, zoals wij bij Revelation 11:1 zullen zien, de roeping van een tuchtmeester op Christus, evenals de wet van Mozes die ten opzichte van Israël had. Evenals dit nu nog niet het volle daglicht in zich heeft en de zonde nog onder Gods lankmoedigheid staat, zo was de maat van goddelijk licht en de maat van kerkelijk leven, die Rome bezat, te meer voldoende tot het volvoeren van het ambt van tuchtmeester en tot herstel van een geheiligde volksstaat Genesis 32:32, omdat men in de leer van Christus persoon de juiste belijdenis streng vasthield. Reeds bij Matthew 16:19 hebben wij er opmerkzaam op gemaakt, hoe de Roomse bisschoppen, ten opzichte van de belijdenis van Christus, wiens Zoon Hij was, zich werkelijk geestelijke navolgers van Petrus betoonden en zo ten opzichte van de Germaans-Slavonische volken het tot Petrus gesproken woord ten opzichte van de eerste kerk: "op deze Petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" door de Heere in de zin, waarin het daar bedoeld was, is vernieuwd geworden. Nog moet ten opzichte van het onderscheiden van dag en nacht in de tekst worden opgemerkt, dat de dag zeker betrekking heeft op de tijd v r het indringen van de Islam in het gebied van de Oosterse kerk en de nacht op de tijden na het doordringen van de Mohammedaanse godsdienst. Het was nog bij dag, gedurende de tijd van de genade en zaligheid voor het Oosten, dat de zon voor een derde deel werd verduisterd, zodat men niet meer het volle licht van het Evangelie van de helderheid van Christus (2 Corinthians 4:4) kon zien, toen de nacht inviel, waarover het volgende hoofdstuk handelt. Daarom konden ook de belijdenissen en kerkelijke regelingen aan de ene en de leraars en leidslieden van de Kerk aan de andere zijde niet meer de juiste diensten doen, maar maan en sterren hadden voor deze nacht eveneens een derde van hun glans verloren.

Door de gesternten hebben wij hier geestelijke lichten te verstaan. De zon is Christus, de maan beduidt het profetendom van het Oude Verbond, de sterren zijn leraars zoals de Apostelen (vergelijk hiermee wat over de Zonnevrouw gezegd wordt). Een in de plaats van het Christendom opkomende valse godsdienst, die Christus, de profeten en apostelen, en bovendien het hele Christendom verwerpt, heeft zich tot dusver in de Christenheid niet vertoond; deze valse godsdienst is dus nog toekomstig en zal de godsdienst zijn van het ongeloof van onze tijd, de toekomst-religie. Bij het ontstaan van deze godsdienst van het beest uit de afgrond worden alle gesternten van de Christelijke godsdienst verduisterd. De gesternten staan hier aan de hemel van de Christelijke kerk en lichten over de gemeente; wanneer zij geslagen of verduisterd worden, dan geven zij geen schijnsel meer en de duisternis wordt algemeen. De grondvesters van de toekomst-religie zullen wel menen, dat het nu dag wordt voor de mensheid, omdat zij het duistere woord van God en die somberheid-aanbrengende godsdienst van Christus hebben uitgeworpen; maar de Mond van de waarheid spreekt van de nacht, die dan de aarde overdekken zal. Door de uitdrukkingen: Het derde deel van de dag werd verduisterd en van de nacht insgelijks, wordt de duisternis als zeer groot voorgesteld. Ik verklaar zo deze vierde bazuin als een aanduiding van de vierde, door een wereldmacht uitgebreide, valse godsdienst, sinds de zegepraal van het Christendom. Het beest uit de afgrond, de volksheerschappij, zal deze eredienst invoeren en zij ten eerste in een vergoding van de mensheid en van de menselijke geest bestaan, voor mogelijkheid en waarschijnlijkheid waarvan invoering onze tijd in veler woorden en daden bewijzen genoeg oplevert (Vrijheid op het gebied van de staat zowel als op dat van de godsdienst). Deze godsdienst, die bij de grote menigte zal zijn als geen godsdienst, zal dan door de Antichrist in de goddelijke verering van zijn eigen persoon veranderd worden. De Christenen zullen onder de volksheerschappij, die de mensheid vergoodt, vervolgd en ter dood gebracht, onder de Antichrist evenwel, voor zover zij niet de vlucht nemen, in elke geval, uitgeroeid worden.

Hierdoor wordt bekwamelijk de vierde hoofdketterij, namelijk van de Eutychianen verstaan, die over het jaar vierhonderd vijftig is opgerezen. De Nestoriaanse geheel het tegendeel; die leerde dat de twee naturen in Christus waren vermengd en de ene in de andere veranderd, waardoor Christus, de Zon der gerechtigheid, een groot deel van Zijn eer werd ontroofd; de maan, dat is de Kerk van Christus en de sterren, dat zijn haar leraren, een groot deel verduisterd en het licht van de leer zelf zijn juiste glans en schijnsel benomen, totdat in de Synode van Chalcedon deze leer als verderfelijk en kwaad is veroordeeld. Na deze hoofdketterij zijn vele verdeeldheden in de Christenheid en inzonderheid onder de bisschoppen en leraren gevolgd, en vele andere zwarigheden en twistingen over de voorzittingen gerezen, die de kerken van het Oosten en Westen eindelijk hebben gescheurd en in vele zwarigheden gebracht, waaruit ook in het volgende hoofdstuk meerdere zwarigheden zullen ontstaan, zoals de Engel hier verkondigt.

Het geestelijk licht, de zuivere leer, wordt geslagen, dat is: verduisterd, als God de mensen, omdat ze de liefde van de waarheid hebben verworpen, zendt een kracht van de dwaling dat zij de leugen zouden geloven (2 Thessalonians 2:10, 2 Thessalonians 2:11). Als God de duivel, de God van deze eeuw toelaat, de zinnen van de ongelovigen te verblinden, opdat hen niet bestraalt de verlichting van het Evangelie, van de heerlijkheid van Christus (2 Corinthians 4:4) en hem toelaat, uit de put van de afgrond een rook van allerlei ketterijen, die de waarheid bezwalken, te voorschijn te brengen (Openbaring :2). En als God Zijn Geest van het woord wegneemt en zo het hart van het volk vet en zijn oren zwaar maakt en zijn ogen toesluit, opdat het niet ziet met zijn ogen noch hoort met zijn oren, noch verstaat met het hart (Isaiah 6:10). De vrucht van deze plaag is: opdat het derde deel daarvan verduisterd zou worden en het derde deel van de dag niet zou lichten, en van de nacht zo ook. Het zou zeer donker worden; een grote onwetendheid zou op de Kerk vallen, zodat de waarheid niet gekend noch bemind zou worden, waaruit dan volgen moet een onheilig aardsgezind leven, het voortbrengen van werken van de duisternis en een godsdienst, die uiterlijk is, in lichamelijke oefeningen bestaande en die in bijgelovigheden eindigt; maar deze duisternis wordt bepaald, zij zou niet geheel zijn, maar voor een derde deel; er zou nog licht en waarheid in de Kerk blijven. Omdat hier door een gelijkenis gesproken wordt, het lichamelijke overbrengende tot het geestelijke, zo moet men op iedere zaak niet staan blijven, om daarin een verborgenheid te zoeken, als bijvoorbeeld: Christus, de zon; de Kerk, de maan, de leraars sterren; de dag, de staat van de Kerk; de nacht, de wereld buiten de Kerk of dergelijke ontaardingen; maar men moet zien op het oogmerk, dat is: te kennen te geven een grote duisternis van onwetendheid, die de komst van de Antichrist tot de troon zou voorgaan en een bijzondere aanleiding tot zijn opkomst zou zijn; omdat de mensen in staat zouden zijn gebracht, om hem gemakkelijk te erkennen voor hun zielzorger. Deze was de staat van de Kerk in de zesde eeuw. Daar kwamen wel geen nieuwe ketterijen voor de dag, die enige aanhang maakten, maar de oude bleven smeulen; daar waren weinig uitmuntende lichten, die de dwalingen tegenstonden en de waarheid ophelderden, de liefde tot en de ijver voor de waarheid waren voor een groot gedeelte weg en de donkerheid overdekte de Kerk.

Hieronder verstaat men het best de grote onwetendheid en ongodvruchtigheid, waaraan de Kerk in vele van haar leden, ja enigermate in alle zou onderhevig worden en dit als een toppunt van haar ellende hier op aarde.

Vers 13

13. En ik zag, toen zich nu een gedruis verhief, dat mijn opmerkzaamheid naar een ander punt richtte, dan waarop ik in Revelation 8:2-Revelation 8:12 het oog had gevestigd en ik hoorde gelijktijdig een werkelijke engel, zoals die ook in Revelation 19:17 voorkomt, vliegen in het midden van de hemel. Daardoor kon over de hele aarde zijn roepen worden gehoord, zeggende met een grote stem: "Wee, wee, wee! degenen, die op de aarde wonen (Revelation 6:10; Revelation 12:12; Revelation 13:8, Revelation 13:14; Luke 21:35), van de overige stemmen van de bazuin van de drie overige engelen, die nog bazuinen zullen, binnen uitwendig wel ver van elkaar verwijderde, maar toch inwendig nauw verbonden tijdruimten. Want haar bazuinen brengen telkens aan de Christenen het oordeel van een vreselijke ondergang en wel in steeds grotere mate aan.

Een andere lezing in de grondtekst geeft ons deze zin: "ik zag en hoorde een adelaar vliegen". Omdat in het Grieks de beide woorden allelou (engel) en hoiea (adelaar), als zij zonder accenten worden geschreven, weinig van elkaar verschillen, kan niet door vergelijking van de handschriften uitgemaakt worden, welke de juiste lezing is. Ieder afschrijver koos zonder twijfel die, die hij voor de juiste hield. En nu spreekt ten gunste van het "adelaar" het daarbij staande "vliegen" en het geroep "wee, wee, wee", dat in het Grieks (ouai-ouai) veel met het geluid van een arend overeenkomt. Ter gunste van de lezing "engel" spreekt het voorstaande enov (van een), dat anders in het Grieks gewoonlijk niet wordt uitgedrukt, als niet van een bijzonder, een bepaald persoon of een zaak tegenover een groter getal van dezelfde soort en dezelfde aard sprake is, maar ook in Revelation 19:17 wordt bijgevoegd. Behalve bij vergelijkingen (Revelation 4:7; Revelation 12:14) komt nergens in de Openbaring en adelaar voor. Dus heeft het "een (bijzondere, ook elders werkzame) arend" geen zin, maar wel, als in plaats "arend" "engel" wordt gelezen. Zo zou deze lezing ook veel beter overeenstemmen met de hele gang van ontwikkeling van het boek, omdat het bij het drievoudig wee minder te doen is om de algemene ondergang in een algemene slachting, die de arenden veel lijken ten spijze levert, dan de ontwikkeling van de anti-christelijke principes tot een formele heerschappij van het antichristendom, waarmee een zware benadeling van de Kerk verbonden is en waaraan nu een bekende, bijzondere engel, bij wie wij ook in Revelation 19:17 evenals in Revelation 18:21 aan Christus de Heere van de Kerk moeten denken, werkelijk deel heeft. Het eerste wee wordt in Revelation 9:12, het tweede in Revelation 11:14 en het derde in Revelation 12:12 nader verklaard. Mohammedanisme, de anti-christelijke tijdgeest en de persoonlijke antichrist, dat zijn de drie wee-gestalten voor de Christelijke Kerk op aarde.

Naar ons inzien behoorde de tekst met vele handschriften en oude vertalingen voor een engel die vliegt, te lezen een adelaar. De bazuinen van de vier eerste engelen waren met haar inhoud niet vooraf aangekondigd; dit geschiedt daarentegen wl met de drie laatste. Onder de eerste waren reeds zware rampen voorgesteld; maar het woord "wee! " is er het opschrift nog niet van; onder de drie laatste stijgt de jammer nog hoger. Hoewel de bazuinen van de vier eerste engelen zich over al de vier hoeken van de wereld hebben verbreid, moet toch nog het driemaal herhaalde wee! van de laatste verschijnen, eer onder de bazuin van de zevende engel de zegepraal van het Godsrijk aanbreekt. De adelaar is volgens de Schrift een teken en een bode van het goddelijk gericht, in het bijzonder van krijgsverwoestingen, want, zegt Jezus zelf: waar het aas is, daar worden de arenden verzameld". Zo spreekt de Heere tot Israël: "De bazuin aan uw mond! Hij komt als een arend tegen het huis van de Heere, omdat zij Mijn verbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden". Mozes zegt: "De Heere zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde van de aarde, zoals een arend vliegt, een volk, welks spraak u niet zult verstaan. " De profeet Habakuk noemt de Babylonische ruiters "vliegend als een arend, zich spoedend om te eten" en Jeremia dat Nebukadnezar "snel zal vliegen als een arend en zijn vleugels over Moab uitspreiden". Wanneer een volk de duif van de Heilige Geest niet op zich wil laten neerdalen, wordt een roofgierige arend gezonden.

Vers 13

13. En ik zag, toen zich nu een gedruis verhief, dat mijn opmerkzaamheid naar een ander punt richtte, dan waarop ik in Revelation 8:2-Revelation 8:12 het oog had gevestigd en ik hoorde gelijktijdig een werkelijke engel, zoals die ook in Revelation 19:17 voorkomt, vliegen in het midden van de hemel. Daardoor kon over de hele aarde zijn roepen worden gehoord, zeggende met een grote stem: "Wee, wee, wee! degenen, die op de aarde wonen (Revelation 6:10; Revelation 12:12; Revelation 13:8, Revelation 13:14; Luke 21:35), van de overige stemmen van de bazuin van de drie overige engelen, die nog bazuinen zullen, binnen uitwendig wel ver van elkaar verwijderde, maar toch inwendig nauw verbonden tijdruimten. Want haar bazuinen brengen telkens aan de Christenen het oordeel van een vreselijke ondergang en wel in steeds grotere mate aan.

Een andere lezing in de grondtekst geeft ons deze zin: "ik zag en hoorde een adelaar vliegen". Omdat in het Grieks de beide woorden allelou (engel) en hoiea (adelaar), als zij zonder accenten worden geschreven, weinig van elkaar verschillen, kan niet door vergelijking van de handschriften uitgemaakt worden, welke de juiste lezing is. Ieder afschrijver koos zonder twijfel die, die hij voor de juiste hield. En nu spreekt ten gunste van het "adelaar" het daarbij staande "vliegen" en het geroep "wee, wee, wee", dat in het Grieks (ouai-ouai) veel met het geluid van een arend overeenkomt. Ter gunste van de lezing "engel" spreekt het voorstaande enov (van een), dat anders in het Grieks gewoonlijk niet wordt uitgedrukt, als niet van een bijzonder, een bepaald persoon of een zaak tegenover een groter getal van dezelfde soort en dezelfde aard sprake is, maar ook in Revelation 19:17 wordt bijgevoegd. Behalve bij vergelijkingen (Revelation 4:7; Revelation 12:14) komt nergens in de Openbaring en adelaar voor. Dus heeft het "een (bijzondere, ook elders werkzame) arend" geen zin, maar wel, als in plaats "arend" "engel" wordt gelezen. Zo zou deze lezing ook veel beter overeenstemmen met de hele gang van ontwikkeling van het boek, omdat het bij het drievoudig wee minder te doen is om de algemene ondergang in een algemene slachting, die de arenden veel lijken ten spijze levert, dan de ontwikkeling van de anti-christelijke principes tot een formele heerschappij van het antichristendom, waarmee een zware benadeling van de Kerk verbonden is en waaraan nu een bekende, bijzondere engel, bij wie wij ook in Revelation 19:17 evenals in Revelation 18:21 aan Christus de Heere van de Kerk moeten denken, werkelijk deel heeft. Het eerste wee wordt in Revelation 9:12, het tweede in Revelation 11:14 en het derde in Revelation 12:12 nader verklaard. Mohammedanisme, de anti-christelijke tijdgeest en de persoonlijke antichrist, dat zijn de drie wee-gestalten voor de Christelijke Kerk op aarde.

Naar ons inzien behoorde de tekst met vele handschriften en oude vertalingen voor een engel die vliegt, te lezen een adelaar. De bazuinen van de vier eerste engelen waren met haar inhoud niet vooraf aangekondigd; dit geschiedt daarentegen wl met de drie laatste. Onder de eerste waren reeds zware rampen voorgesteld; maar het woord "wee! " is er het opschrift nog niet van; onder de drie laatste stijgt de jammer nog hoger. Hoewel de bazuinen van de vier eerste engelen zich over al de vier hoeken van de wereld hebben verbreid, moet toch nog het driemaal herhaalde wee! van de laatste verschijnen, eer onder de bazuin van de zevende engel de zegepraal van het Godsrijk aanbreekt. De adelaar is volgens de Schrift een teken en een bode van het goddelijk gericht, in het bijzonder van krijgsverwoestingen, want, zegt Jezus zelf: waar het aas is, daar worden de arenden verzameld". Zo spreekt de Heere tot Israël: "De bazuin aan uw mond! Hij komt als een arend tegen het huis van de Heere, omdat zij Mijn verbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden". Mozes zegt: "De Heere zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde van de aarde, zoals een arend vliegt, een volk, welks spraak u niet zult verstaan. " De profeet Habakuk noemt de Babylonische ruiters "vliegend als een arend, zich spoedend om te eten" en Jeremia dat Nebukadnezar "snel zal vliegen als een arend en zijn vleugels over Moab uitspreiden". Wanneer een volk de duif van de Heilige Geest niet op zich wil laten neerdalen, wordt een roofgierige arend gezonden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile