Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ruth 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RUTH 4

Ruth 4:1.

BOAZ' HUWELIJK MET RUTH WORDT GESLOTEN EN GEZEGEND.

I. Ruth 4:1-Ruth 4:17. Nog in de morgen na die nacht, toen Ruth bij Boaz op de dorsvloer geweest was, begeeft Boaz zich naar de poort van de stad Bethlehem, handelt hier in aawezigheid van het volk en van tien geroepen oudsten met de losser. Deze doet afstand van zijn recht op het stuk grond, om de weduwe van Machlon niet te huwen. Boaz verkrijgt alzo zowel dat land tot een bezit als Ruth tot vrouw, opdat hij bij haar een nakomeling voor haar gestorven man verwekt en de naam en het geslacht van de eerste bewaard blijven in Israël. Het huwelijk wordt met een zoon gezegend, over wiens geboorte de vrouwen in Bethlehem Naomi gelukkig prijzen en die Isaï, de vader van David, tot zijn nakomeling heeft.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RUTH 4

Ruth 4:1.

BOAZ' HUWELIJK MET RUTH WORDT GESLOTEN EN GEZEGEND.

I. Ruth 4:1-Ruth 4:17. Nog in de morgen na die nacht, toen Ruth bij Boaz op de dorsvloer geweest was, begeeft Boaz zich naar de poort van de stad Bethlehem, handelt hier in aawezigheid van het volk en van tien geroepen oudsten met de losser. Deze doet afstand van zijn recht op het stuk grond, om de weduwe van Machlon niet te huwen. Boaz verkrijgt alzo zowel dat land tot een bezit als Ruth tot vrouw, opdat hij bij haar een nakomeling voor haar gestorven man verwekt en de naam en het geslacht van de eerste bewaard blijven in Israël. Het huwelijk wordt met een zoon gezegend, over wiens geboorte de vrouwen in Bethlehem Naomi gelukkig prijzen en die Isaï, de vader van David, tot zijn nakomeling heeft.

Vers 1

1. En Boaz, toen hij in de stad gekomen was (3:15) ging op in de poort, waar men openbare zaken pleegde te behandelen (Genesis 19:1) en zette zich aldaar, om te wachten, totdat hij de naaste bloedverwant van Elimelech ontmoeten zou; en ziet, de losser, van wie Boaz gesproken had (3:12vv.), ging voorbij; zo zei hij: Wijk, kom hierheen, ga hier zitten, gij! 1) En hij, aan de uitnodiging voldoende, week daarheen en ging zich naast Boaz zetten.

1) Het Hebreeuws "ploni almoni" is de naam van een onzekere plaats..

Deze uitdrukking (in Daniël8:13 tot "palmoni" samengetrokken) betekent iemand, wiens naam men niet weet of noemen wil, een zeker iemand, zoals wij gewoon zijn te zeggen N. N. (Grieks o, h deina). Boaz heeft zonder twijfel de man bij zijn naam geroepen; de heilige schrijver echter hield het niet voor noodzakelijk de naam mee te delen. Wanneer de joodse traditie beweert, dat Nahesson vier zonen gehad heeft. 1. Elimelech 2. de hier door ploni almoni aangeduide losser 3. Salma, de vader van Boaz. 4. de vader van Nami, zo rust dit op enkel gissingen..

Vers 1

1. En Boaz, toen hij in de stad gekomen was (3:15) ging op in de poort, waar men openbare zaken pleegde te behandelen (Genesis 19:1) en zette zich aldaar, om te wachten, totdat hij de naaste bloedverwant van Elimelech ontmoeten zou; en ziet, de losser, van wie Boaz gesproken had (3:12vv.), ging voorbij; zo zei hij: Wijk, kom hierheen, ga hier zitten, gij! 1) En hij, aan de uitnodiging voldoende, week daarheen en ging zich naast Boaz zetten.

1) Het Hebreeuws "ploni almoni" is de naam van een onzekere plaats..

Deze uitdrukking (in Daniël8:13 tot "palmoni" samengetrokken) betekent iemand, wiens naam men niet weet of noemen wil, een zeker iemand, zoals wij gewoon zijn te zeggen N. N. (Grieks o, h deina). Boaz heeft zonder twijfel de man bij zijn naam geroepen; de heilige schrijver echter hield het niet voor noodzakelijk de naam mee te delen. Wanneer de joodse traditie beweert, dat Nahesson vier zonen gehad heeft. 1. Elimelech 2. de hier door ploni almoni aangeduide losser 3. Salma, de vader van Boaz. 4. de vader van Nami, zo rust dit op enkel gissingen..

Vers 2

2. En hij, Boaz, riep uit de kring van de aanwezige burgers (Ruth 4:4) tien 1) mannen van de oudsten van de stad tot getuigen van hetgeen tussen hem en de losser behandeld zou worden, en zei: Ga hier zitten; en zij gingen zitten.

1) Tien is hier ook weer het getal van de volkomenheid. Hij noemt tien mannen van de oudsten van de stad, opdat aan de zaak, indien zij eenmaal beslist was, niets veranderd zou kunnen worden..

Vers 2

2. En hij, Boaz, riep uit de kring van de aanwezige burgers (Ruth 4:4) tien 1) mannen van de oudsten van de stad tot getuigen van hetgeen tussen hem en de losser behandeld zou worden, en zei: Ga hier zitten; en zij gingen zitten.

1) Tien is hier ook weer het getal van de volkomenheid. Hij noemt tien mannen van de oudsten van de stad, opdat aan de zaak, indien zij eenmaal beslist was, niets veranderd zou kunnen worden..

Vers 3

3. Toen zei hij tot die losser: Het stuk land, dat van onze broeder Elimelech was, heeft Naomi, die uit het Moabietenland teruggekomen is, verkocht. 1)

1) Hij vermeldt de terugkeer van Naomi uit het land van de Moabieten, opdat die andere zou weten, dat zij het land uit armoede en gebrek had verkocht..

Dit woord kan verklaard worden, of dat Naomi in de plaats van haar man Elimelech genoemd wordt, dus v r zijn vertrek uit Bethlehem het land verkocht had, of men moet vertalen: "biedt te koop aan," zodat Naomi aan n van de lossers aanbiedt haar recht op dat land te kopen (Ru 2:20" en "Ru 3:5). Die aanbieding had zij gedaan door Ruth naar de dorsvloer te zenden..

Vers 3

3. Toen zei hij tot die losser: Het stuk land, dat van onze broeder Elimelech was, heeft Naomi, die uit het Moabietenland teruggekomen is, verkocht. 1)

1) Hij vermeldt de terugkeer van Naomi uit het land van de Moabieten, opdat die andere zou weten, dat zij het land uit armoede en gebrek had verkocht..

Dit woord kan verklaard worden, of dat Naomi in de plaats van haar man Elimelech genoemd wordt, dus v r zijn vertrek uit Bethlehem het land verkocht had, of men moet vertalen: "biedt te koop aan," zodat Naomi aan n van de lossers aanbiedt haar recht op dat land te kopen (Ru 2:20" en "Ru 3:5). Die aanbieding had zij gedaan door Ruth naar de dorsvloer te zenden..

Vers 4

4. En ik heb gezegd: Ik zal het voor uw oor openbaren, zeggende, om uw wil te vernemen: Aanvaard het recht van lossing en bezit in aanwezigheid van de inwoners, en in aanwezigheid van de oudsten van mijn volk: 1) zo gij hetzult lossen, los het; en zo men 2) het ook niet zou lossen, verklaar het mij, dat ik het wete en besluiten kan, wat ik doen zal; want er is niemand behalve gij, die het losse, die er enig recht op heeft, en ik na u. Toen zei hij, de naaste bloedverwant: Ik zal het lossen. Het was hem aangenaam, dat hij hier gelegenheid ontving, om hetgrondbezit van zijn huis te vergroten en wilde daarom graag het betrekkelijk geringe losgeld betalen.

1) In aanwezigheid van de oudsten van mijn volk is een nadere aanduiding van in aanwezigheid van de inwoners..

2) Men had hier gij en niet men of hij mogen verwachten, omdat het de andere losser gold. Hoogstwaarschijnlijk heeft echter Boaz zich nu van de persoon, die het gold, afgewend tot de getuigen..

Vers 4

4. En ik heb gezegd: Ik zal het voor uw oor openbaren, zeggende, om uw wil te vernemen: Aanvaard het recht van lossing en bezit in aanwezigheid van de inwoners, en in aanwezigheid van de oudsten van mijn volk: 1) zo gij hetzult lossen, los het; en zo men 2) het ook niet zou lossen, verklaar het mij, dat ik het wete en besluiten kan, wat ik doen zal; want er is niemand behalve gij, die het losse, die er enig recht op heeft, en ik na u. Toen zei hij, de naaste bloedverwant: Ik zal het lossen. Het was hem aangenaam, dat hij hier gelegenheid ontving, om hetgrondbezit van zijn huis te vergroten en wilde daarom graag het betrekkelijk geringe losgeld betalen.

1) In aanwezigheid van de oudsten van mijn volk is een nadere aanduiding van in aanwezigheid van de inwoners..

2) Men had hier gij en niet men of hij mogen verwachten, omdat het de andere losser gold. Hoogstwaarschijnlijk heeft echter Boaz zich nu van de persoon, die het gold, afgewend tot de getuigen..

Vers 5

5. Maar Boaz zei: Het is goed dat gij daartoe bereidwillig zijt, maar weet tevens: op de dag, dat gij het land aanvaardt van de hand van Naomi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, 1) de Moabitische, de vrouw van de destorven zoon, van Machlon, die na zijn vaders dood de wettige erfgenaam was, om de naam van de gestorvene te verwekken over zijn erfdeel, 2) om een zoon voor Machlon te verwekken, die de erfgenaam van het land zijn zal.

1) Van Naomi's huwelijk kon geen sprake meer zijn, want zij was boven de leeftijd; het ontvangen uit de hand van Ruth sloot een Leviraatshuwelijk met laatstgenoemde in..

2) Wat de zaak betreft, zo was het stuk land, dat Naomi uit nood verkocht had, erfelijk eigendom van haar gestorven man Elimelech, van wie naar het bestaande recht zijn zoon het weer erfde, zodat het daardoor even goed eigendom van Ruth als van Naomi was. Uit de handeling van Boaz met de nadere losser blijkt duidelijk, dat Naomi het stuk land, dat een erfelijk bezit van haar man was geweest, verkocht had, en tot verkoop rechtens bevoegd was. Omdat nu, naar het Israëlitische recht het grondbezit niet op de vrouw bij erfenis overging, maar op de kinderen, en wanneer er geen kinderen waren, op de naaste verwanten van de man (Numbers 27:8-Numbers 27:11), zo was bij de dood van Elimelech zijn land rechtens overgegaan op zijn zonen en had toen deze zonder kinderen stierven, op zijn naaste verwanten moeten overgaan. Er ontstaat daarom de vraag, met welk recht Naomi het land van haar man als haar eigendom kon verkopen. De Rabbijnen menen, dat het land door de mannen aan Naomi en Ruth was geschonken. Alleen Elimelech kon zijn erfelijk stuk grond rechtens niet aan zijn vrouw geven, omdat bij zijn dood zijn twee zonen als rechtmatige erfgenamen achterbleven en Machlon was tot zo'n schenking evenmin bevoegd. De juiste verklaring is zonder twijfel de volgende: De wet omtrent de vererving van zonder kinderen gestorven Israëlieten bepaalde niet de tijd, wanneer zo'n bezit op de nabestaanden van de gestorvene overging, of terstond na de dood van de bezitter, of pas na de dood van de achtergebleven weduwe (Numbers 27:9vv.). Zonder twijfel bestond de laatste gewoonte, zodat de weduwe levenslang in het bezit van de landen van haar man bleef, en zolang ook het recht had, in geval van nood, de eigendommen te verkopen, omdat toch de verkoop van een akker niet een werkelijke verkoop daarvan was, maar slechts een verkoop van de opbrengst tot op het jubeljaar. Ingeval nu een weduwe het land van haar gestorven man, zolang zij daarvan in het bezit was, uit nood verkocht en een nabestaande het inloste, zo lag op hem tevens de plicht, om niet alleen te zorgen voor het levensonderhoud van de verarmde weduwe, maar ook, indien zij nog jong was, haar te huwen, en de eerste zoon uit dit huwelijk in het geslacht van de gestorven man te laten inlijven, zodat deze het gehele stuk grond erfde en de naam en het eigendom van de gestorvene in Israël voortplantte. Hierom stelt Boaz de voorwaarde, dat hij, met de lossing van het stuk grond, tegelijk Ruth trouwt..

Vers 5

5. Maar Boaz zei: Het is goed dat gij daartoe bereidwillig zijt, maar weet tevens: op de dag, dat gij het land aanvaardt van de hand van Naomi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth, 1) de Moabitische, de vrouw van de destorven zoon, van Machlon, die na zijn vaders dood de wettige erfgenaam was, om de naam van de gestorvene te verwekken over zijn erfdeel, 2) om een zoon voor Machlon te verwekken, die de erfgenaam van het land zijn zal.

1) Van Naomi's huwelijk kon geen sprake meer zijn, want zij was boven de leeftijd; het ontvangen uit de hand van Ruth sloot een Leviraatshuwelijk met laatstgenoemde in..

2) Wat de zaak betreft, zo was het stuk land, dat Naomi uit nood verkocht had, erfelijk eigendom van haar gestorven man Elimelech, van wie naar het bestaande recht zijn zoon het weer erfde, zodat het daardoor even goed eigendom van Ruth als van Naomi was. Uit de handeling van Boaz met de nadere losser blijkt duidelijk, dat Naomi het stuk land, dat een erfelijk bezit van haar man was geweest, verkocht had, en tot verkoop rechtens bevoegd was. Omdat nu, naar het Israëlitische recht het grondbezit niet op de vrouw bij erfenis overging, maar op de kinderen, en wanneer er geen kinderen waren, op de naaste verwanten van de man (Numbers 27:8-Numbers 27:11), zo was bij de dood van Elimelech zijn land rechtens overgegaan op zijn zonen en had toen deze zonder kinderen stierven, op zijn naaste verwanten moeten overgaan. Er ontstaat daarom de vraag, met welk recht Naomi het land van haar man als haar eigendom kon verkopen. De Rabbijnen menen, dat het land door de mannen aan Naomi en Ruth was geschonken. Alleen Elimelech kon zijn erfelijk stuk grond rechtens niet aan zijn vrouw geven, omdat bij zijn dood zijn twee zonen als rechtmatige erfgenamen achterbleven en Machlon was tot zo'n schenking evenmin bevoegd. De juiste verklaring is zonder twijfel de volgende: De wet omtrent de vererving van zonder kinderen gestorven Israëlieten bepaalde niet de tijd, wanneer zo'n bezit op de nabestaanden van de gestorvene overging, of terstond na de dood van de bezitter, of pas na de dood van de achtergebleven weduwe (Numbers 27:9vv.). Zonder twijfel bestond de laatste gewoonte, zodat de weduwe levenslang in het bezit van de landen van haar man bleef, en zolang ook het recht had, in geval van nood, de eigendommen te verkopen, omdat toch de verkoop van een akker niet een werkelijke verkoop daarvan was, maar slechts een verkoop van de opbrengst tot op het jubeljaar. Ingeval nu een weduwe het land van haar gestorven man, zolang zij daarvan in het bezit was, uit nood verkocht en een nabestaande het inloste, zo lag op hem tevens de plicht, om niet alleen te zorgen voor het levensonderhoud van de verarmde weduwe, maar ook, indien zij nog jong was, haar te huwen, en de eerste zoon uit dit huwelijk in het geslacht van de gestorven man te laten inlijven, zodat deze het gehele stuk grond erfde en de naam en het eigendom van de gestorvene in Israël voortplantte. Hierom stelt Boaz de voorwaarde, dat hij, met de lossing van het stuk grond, tegelijk Ruth trouwt..

Vers 6

6. Toen hij echter hoorde, dat het stuk grond niet zijn eigendom zou worden, maar aan Elimelechs huis zou blijven, zei die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat Ik mijn erfdeel niet misschien verderve, 1) datik, door voor iemand anders geld te betalen, waarvan ik geen winst heb, mijn bezit niet verkleine; los gij als tweede bloedverwant, wanneer gij daarin zin hebt, mijn lossing voor u, want Ik zal niet kunnen lossen. 2)

1) Het lossen kostte geld, omdat de prijs van het veld tot aan het jubeljaar moest betaald worden. Verkreeg hij nu het land door de lossing tot zijn blijvend eigendom, zo had hij zijn grondbezit met dit stuk vermeerderd; moest hij daarentegen Ruth huwen, zo behoorde de geloste akker aan de zoon, die hij bij haar verwekken zou; hij had het uit zijn middelen voor de lossing betaalde geld voor die zoon uitgegeven en daardoor aan zijn bezit een kapitaal ontnomen; daarin had hij geen zin..

Door Cassel wordt dit anders verklaard. Hij zegt: "het heeft iets gedwongens, wanneer een vader in het eventuele geval, dat zijn eigen zoon een erfgoed aanvaardt, dit verderf voor zichzelf noemt. Uitdrukkelijk heeft Boaz van Ruth als van een Moabitische gesproken. In haar Moabitische afkomst moet voor de bloedverwant een reden liggen, om het voorstel af te wijzen. Men had het ongeluk van Elimelech verklaard uit zijn heengaan naar Moab, en de dood van Machlon en Chiljon uit hun huwelijk. Het erfgoed was daardoor in gevaar gebracht. De Goël vreest een gelijk lot (cf.Midras Ruth Rabba 35: a). Hij gelooft een vrouw niet in zijn huis te mogen nemen, bij wie een familie van Israël uitgestorven is. Het verbod om met Moabitische te trouwen schijnt voor hem, wat Ruth betreft, niet opgeheven te zijn. De man openbaart zich dus als een letterknecht en een bijgelovige. Hij ziet alleen het gericht en niet de liefde van de wet. Hij denkt aan Moab, en Ruth heeft haar toevlucht genomen onder de vleugels van Israëls God. Hij begrijpt het verschil van de toestanden niet. Hij weet tijden en geesten niet te onderscheiden. Hij wil zijn erfgoed en zijn naam niet in gevaar brengen, en de geschiedenis weet niet eens meer, wat zijn naam was. Terwijl de schuld van Elimelech, Machlon en Chiljon door de liefde van Ruth verzoend is, en haar naam blijft, heeft zijn liefdeloosheid jegens Ruth het loon verkregen van zonder naam te zijn (oikov anwnumov genomenov cf.Isocrates 19:35). Wat een kostbare lering geeft hierin ons boek! Wat een eer geeft het aan de liefde, wat een straf kondigt het de bijgelovige Farizeeër aan!. 2) Zoals de losser wel het land, maar niet Ruth wilde, zo wil ook menigeen wel de hemel, maar geen wedergeboorte of heiligmaking, zonder welke niemand God zien zal; omdat men de gemeenschap met de Heere niet wil, wordt ook het erfgoed van de Here verloren..

Vers 6

6. Toen hij echter hoorde, dat het stuk grond niet zijn eigendom zou worden, maar aan Elimelechs huis zou blijven, zei die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat Ik mijn erfdeel niet misschien verderve, 1) datik, door voor iemand anders geld te betalen, waarvan ik geen winst heb, mijn bezit niet verkleine; los gij als tweede bloedverwant, wanneer gij daarin zin hebt, mijn lossing voor u, want Ik zal niet kunnen lossen. 2)

1) Het lossen kostte geld, omdat de prijs van het veld tot aan het jubeljaar moest betaald worden. Verkreeg hij nu het land door de lossing tot zijn blijvend eigendom, zo had hij zijn grondbezit met dit stuk vermeerderd; moest hij daarentegen Ruth huwen, zo behoorde de geloste akker aan de zoon, die hij bij haar verwekken zou; hij had het uit zijn middelen voor de lossing betaalde geld voor die zoon uitgegeven en daardoor aan zijn bezit een kapitaal ontnomen; daarin had hij geen zin..

Door Cassel wordt dit anders verklaard. Hij zegt: "het heeft iets gedwongens, wanneer een vader in het eventuele geval, dat zijn eigen zoon een erfgoed aanvaardt, dit verderf voor zichzelf noemt. Uitdrukkelijk heeft Boaz van Ruth als van een Moabitische gesproken. In haar Moabitische afkomst moet voor de bloedverwant een reden liggen, om het voorstel af te wijzen. Men had het ongeluk van Elimelech verklaard uit zijn heengaan naar Moab, en de dood van Machlon en Chiljon uit hun huwelijk. Het erfgoed was daardoor in gevaar gebracht. De Goël vreest een gelijk lot (cf.Midras Ruth Rabba 35: a). Hij gelooft een vrouw niet in zijn huis te mogen nemen, bij wie een familie van Israël uitgestorven is. Het verbod om met Moabitische te trouwen schijnt voor hem, wat Ruth betreft, niet opgeheven te zijn. De man openbaart zich dus als een letterknecht en een bijgelovige. Hij ziet alleen het gericht en niet de liefde van de wet. Hij denkt aan Moab, en Ruth heeft haar toevlucht genomen onder de vleugels van Israëls God. Hij begrijpt het verschil van de toestanden niet. Hij weet tijden en geesten niet te onderscheiden. Hij wil zijn erfgoed en zijn naam niet in gevaar brengen, en de geschiedenis weet niet eens meer, wat zijn naam was. Terwijl de schuld van Elimelech, Machlon en Chiljon door de liefde van Ruth verzoend is, en haar naam blijft, heeft zijn liefdeloosheid jegens Ruth het loon verkregen van zonder naam te zijn (oikov anwnumov genomenov cf.Isocrates 19:35). Wat een kostbare lering geeft hierin ons boek! Wat een eer geeft het aan de liefde, wat een straf kondigt het de bijgelovige Farizeeër aan!. 2) Zoals de losser wel het land, maar niet Ruth wilde, zo wil ook menigeen wel de hemel, maar geen wedergeboorte of heiligmaking, zonder welke niemand God zien zal; omdat men de gemeenschap met de Heere niet wil, wordt ook het erfgoed van de Here verloren..

Vers 7

7. Nu was, om hetgeen hierna verteld wordt, goed te kunnen begrijpen, dit vanouds 1) een gewoonte in Israël, die later buiten gebruik gekomen is, bij de lossing en bij de verwisseling, wanneer iemand zijn recht van lossing op eenander overdroeg, om de gehele zaak te bevestigen, aan haar kracht van wet te geven; dan trok de man zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste om daardoor zinnebeeldig te kennen te geven, dat hij van zijn zijde zijn recht op de ander overdroeg; en dit was tot een getuigenis in Israël; deze was de in Israël toen wettige vorm (Deuteronomy 25:10).

1) Uit dit vanouds (in het Hebreeuws Lephanim blijkt duidelijk, dat die gewoonte niet meer in zwang was, toen dit boek geschreven werd..

In Engeland was het lang de gewoonte om het bezit van het huis aan te duiden door de overgave van de sleutel en van het land, door het toezenden van een kluit aarde..

Vers 7

7. Nu was, om hetgeen hierna verteld wordt, goed te kunnen begrijpen, dit vanouds 1) een gewoonte in Israël, die later buiten gebruik gekomen is, bij de lossing en bij de verwisseling, wanneer iemand zijn recht van lossing op eenander overdroeg, om de gehele zaak te bevestigen, aan haar kracht van wet te geven; dan trok de man zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste om daardoor zinnebeeldig te kennen te geven, dat hij van zijn zijde zijn recht op de ander overdroeg; en dit was tot een getuigenis in Israël; deze was de in Israël toen wettige vorm (Deuteronomy 25:10).

1) Uit dit vanouds (in het Hebreeuws Lephanim blijkt duidelijk, dat die gewoonte niet meer in zwang was, toen dit boek geschreven werd..

In Engeland was het lang de gewoonte om het bezit van het huis aan te duiden door de overgave van de sleutel en van het land, door het toezenden van een kluit aarde..

Vers 8

8. Toen zei deze losser tot Boaz, zoals reeds in Ruth 4:6 gemeld is: Aanvaard gij het stuk land voor u, en hij trok volgens het zo-even vermelde gebruik (Ruth 4:7), zijn schoen uit 1) en gaf die aan Boaz.

1) Met de schoen trad men op de aarde, daarom betekent de schoen de macht, die men over iets uitoefent. God werpt in de Psalm (60:10; 108:10) Zijn schoen over Edom. Reeds heeft Rosenmuller herinnerd aan het voorbeeld van de Abessinische koning, die zijn schoen werpt over hetgeen hij hebben wil..

Vers 8

8. Toen zei deze losser tot Boaz, zoals reeds in Ruth 4:6 gemeld is: Aanvaard gij het stuk land voor u, en hij trok volgens het zo-even vermelde gebruik (Ruth 4:7), zijn schoen uit 1) en gaf die aan Boaz.

1) Met de schoen trad men op de aarde, daarom betekent de schoen de macht, die men over iets uitoefent. God werpt in de Psalm (60:10; 108:10) Zijn schoen over Edom. Reeds heeft Rosenmuller herinnerd aan het voorbeeld van de Abessinische koning, die zijn schoen werpt over hetgeen hij hebben wil..

Vers 9

9. Toen zei Boaz, terwijl hij de schoen nam, tot de oudsten, die hij geroepen had (Ruth 4:2), en tot al het volk dat bovendien aanwezig was: Gij zijt heden getuigen, dat ik, bij weigering van de losser, aanvaard heb alles wat van Elimelech geweest is, en dus tevens alles wat van Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naomi, 1) die het mij overgeeft om het te lossen.

1) Boaz noemt hier de naam van Naomi, niet die van Ruth, omdat nog het recht van laatstgenoemde, als van een Moabitische, betwist kon worden en dat van haar schoonmoeder niet..

Vers 9

9. Toen zei Boaz, terwijl hij de schoen nam, tot de oudsten, die hij geroepen had (Ruth 4:2), en tot al het volk dat bovendien aanwezig was: Gij zijt heden getuigen, dat ik, bij weigering van de losser, aanvaard heb alles wat van Elimelech geweest is, en dus tevens alles wat van Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naomi, 1) die het mij overgeeft om het te lossen.

1) Boaz noemt hier de naam van Naomi, niet die van Ruth, omdat nog het recht van laatstgenoemde, als van een Moabitische, betwist kon worden en dat van haar schoonmoeder niet..

Vers 11

11. En al het volk, dat in de poort was, evenals de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen en verheugen er ons in om uw belofte aangaande uw huwelijk met Ruth. De HEERE zegene u voor deze liefde, die gij aan de gestorven Machlon bewijst en make deze vrouw, die als een kinderloze weduwe in uw huis komt, zo vruchtbaar als a) Rachel en als Lea, die beiden uit zich en haar maagden het huis van Israël, wier stammoeders zij zijn, gebouwd hebben; en handel kloek in Efratha, 1) en maak uw naam vermaard in Bethlehem; verkrijg door kloeke zonen, die gij, behalve voor Machlon (Ruth 4:10), voor uzelf verwekken moogt, een beroemde naam! a) Genesis 29:32 enz.; 30:24,25; 35:17,18

1) In het Hebreeuws Weseh-chajil. Letterlijk verschaffe kracht, hier in de zin van, geve u krachtige zonen, n.l. uit Ruth. Het tweede gedeelte maak uw naam vermaard, is betrekkelijk in dezelfde zin op te vatten. Zij wensen hem toe, dat hij door zijn zonen een beroemde naam krijgt. Daarom gaan ook de namen van Rachel en Lea vooraf, omdat het volk van Israël uit hun twaalf zonen waren voortgekomen..

Vers 11

11. En al het volk, dat in de poort was, evenals de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen en verheugen er ons in om uw belofte aangaande uw huwelijk met Ruth. De HEERE zegene u voor deze liefde, die gij aan de gestorven Machlon bewijst en make deze vrouw, die als een kinderloze weduwe in uw huis komt, zo vruchtbaar als a) Rachel en als Lea, die beiden uit zich en haar maagden het huis van Israël, wier stammoeders zij zijn, gebouwd hebben; en handel kloek in Efratha, 1) en maak uw naam vermaard in Bethlehem; verkrijg door kloeke zonen, die gij, behalve voor Machlon (Ruth 4:10), voor uzelf verwekken moogt, een beroemde naam! a) Genesis 29:32 enz.; 30:24,25; 35:17,18

1) In het Hebreeuws Weseh-chajil. Letterlijk verschaffe kracht, hier in de zin van, geve u krachtige zonen, n.l. uit Ruth. Het tweede gedeelte maak uw naam vermaard, is betrekkelijk in dezelfde zin op te vatten. Zij wensen hem toe, dat hij door zijn zonen een beroemde naam krijgt. Daarom gaan ook de namen van Rachel en Lea vooraf, omdat het volk van Israël uit hun twaalf zonen waren voortgekomen..

Vers 12

12. En uw huis1) zij zo talrijk in nakomelingen en zo aanzienlijk als het huis vana) Perez, 2) (die Thamar, als de voornaamste van haar tweeling, aan Juda baarde; Genesis 38:27vv.) van het nageslacht, dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw!

a) 1 Chronicles 2:4 Matthew 1:3

1) Boaz is de man, die van zijn eigen vermogen kan opofferen, wanneer het te doen is om oude rechten in Israël te bewaren en een geslacht in stand te houden; niet voor zichzelf lost hij de akker, maar voor de zoon, die hij bij Ruth zal verwekken. Wel is Ruth een persoon, van wie de gehele stad weet, dat zij een deugdzame vrouw is (3:11), en haar tot vrouw te verkrijgen, werd door hem zeer gewenst; maar de goddelijke inzettingen stelde hij hoger dan zijn persoonlijke wensen (Ru 3:7), en pas toen de losser geweigerd had, verklaarde hij haar te willen huwen. Deze zelfopoffering en grootmoedigheid van de man, hoewel men die ook, bij onbekendheid van hetgeen voorafgegaan was, niet in haar gehele omvang kon begrijpen, is het dan ook, wat de oudsten en het volk tot die bijzondere zegenbede beweegt. Wij weten nu niet of, zoals wij verklaard hebben, men bedoeld heeft, dat Boaz niet alleen voor Elimelech maar ook voor zichzelf zonen verkrijgen zou, of dat slechts aan d zoon gedacht is, door wie hij de gestorvene een naam over zijn erfdeel zou verwekken; in elk geval heeft, zoals het volgende aantoont, de vervulling slechts plaats gevonden, wat het laatste betreft, ten minste er is in het vervolg alleen sprake van Obed, in wie Boaz het geslacht van Elimelech voortplantte. Merkwaardig is het, dat niet alleen in deze zoon de ene vervulling gevonden heeft boven bidden en denken, maar deze ook in de geslachtsregisters niet alleen Elimelechs, maar ook Boaz', zoon genoemd wordt. Evenals het voorheen een goddelijke leiding geweest is, dat Machlons huwelijk juist met Ruth kinderloos gebleven is, hoewel zij bleek niet onvruchtbaar te zijn, zo was het ook een leiding van de goddelijke Voorzienigheid, dat slechts die zoon aan Boaz geboren werd. Dezelfde zoon, die de gestorvene over zijn erfdeel verwekt werd, bleef daardoor een zoon van Boaz zelf, wiens erfgenaam hij daardoor tevens werd; hij verenigde in zijn bezit de goederen van beide vaders, en omdat die van Boaz zeker aanzienlijker waren dan die van Machlon, zo werd hij des te meer de zoon van de eerste genoemd, omdat diens naam door zijn edele gezindheid meer beroemd geworden was in Efratha..

2) Van Perez stamden de voorvaderen van Boaz af, die in Ruth 4:18, 1 Chronicles 2:5 opgeteld worden. Zoals van Perez, zo zou ook van het nageslacht, dat de HEERE aan Boaz door Ruth zou geven, een talrijke nakomelingschap voortkomen..

Vers 12

12. En uw huis1) zij zo talrijk in nakomelingen en zo aanzienlijk als het huis vana) Perez, 2) (die Thamar, als de voornaamste van haar tweeling, aan Juda baarde; Genesis 38:27vv.) van het nageslacht, dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw!

a) 1 Chronicles 2:4 Matthew 1:3

1) Boaz is de man, die van zijn eigen vermogen kan opofferen, wanneer het te doen is om oude rechten in Israël te bewaren en een geslacht in stand te houden; niet voor zichzelf lost hij de akker, maar voor de zoon, die hij bij Ruth zal verwekken. Wel is Ruth een persoon, van wie de gehele stad weet, dat zij een deugdzame vrouw is (3:11), en haar tot vrouw te verkrijgen, werd door hem zeer gewenst; maar de goddelijke inzettingen stelde hij hoger dan zijn persoonlijke wensen (Ru 3:7), en pas toen de losser geweigerd had, verklaarde hij haar te willen huwen. Deze zelfopoffering en grootmoedigheid van de man, hoewel men die ook, bij onbekendheid van hetgeen voorafgegaan was, niet in haar gehele omvang kon begrijpen, is het dan ook, wat de oudsten en het volk tot die bijzondere zegenbede beweegt. Wij weten nu niet of, zoals wij verklaard hebben, men bedoeld heeft, dat Boaz niet alleen voor Elimelech maar ook voor zichzelf zonen verkrijgen zou, of dat slechts aan d zoon gedacht is, door wie hij de gestorvene een naam over zijn erfdeel zou verwekken; in elk geval heeft, zoals het volgende aantoont, de vervulling slechts plaats gevonden, wat het laatste betreft, ten minste er is in het vervolg alleen sprake van Obed, in wie Boaz het geslacht van Elimelech voortplantte. Merkwaardig is het, dat niet alleen in deze zoon de ene vervulling gevonden heeft boven bidden en denken, maar deze ook in de geslachtsregisters niet alleen Elimelechs, maar ook Boaz', zoon genoemd wordt. Evenals het voorheen een goddelijke leiding geweest is, dat Machlons huwelijk juist met Ruth kinderloos gebleven is, hoewel zij bleek niet onvruchtbaar te zijn, zo was het ook een leiding van de goddelijke Voorzienigheid, dat slechts die zoon aan Boaz geboren werd. Dezelfde zoon, die de gestorvene over zijn erfdeel verwekt werd, bleef daardoor een zoon van Boaz zelf, wiens erfgenaam hij daardoor tevens werd; hij verenigde in zijn bezit de goederen van beide vaders, en omdat die van Boaz zeker aanzienlijker waren dan die van Machlon, zo werd hij des te meer de zoon van de eerste genoemd, omdat diens naam door zijn edele gezindheid meer beroemd geworden was in Efratha..

2) Van Perez stamden de voorvaderen van Boaz af, die in Ruth 4:18, 1 Chronicles 2:5 opgeteld worden. Zoals van Perez, zo zou ook van het nageslacht, dat de HEERE aan Boaz door Ruth zou geven, een talrijke nakomelingschap voortkomen..

Vers 14

14. Toen zeiden de vrouwen van Bethlehem tot Naomi, omtrent wie zij vroeger, bij haar terugkeren uit het land van Moab verwonderd gevraagd hadden: Is dit Naomi? (1:19vv.): Geloofd zij de HEERE, die niet heeft nagelaten u heden een losser 1) te geven, omdat reeds bijna naam en bezit van echtgenoot en zonen onder het volk teniet waren gegaan. De Heere heeft dit verhoed, en zijn naam worde vermaard in Israël en met hem die van uw gestorven man.

1) Met de losser wordt niet Boaz bedoeld, maar de pasgeboren zoon van Ruth, die nu in de plaats kwam van Machlon, en daarom van Naomi de smaad van de kinderloosheid wegnam, en daardoor tevens hoop voor haar werd, dat haar geslacht in stand zou worden gehouden..

Vers 14

14. Toen zeiden de vrouwen van Bethlehem tot Naomi, omtrent wie zij vroeger, bij haar terugkeren uit het land van Moab verwonderd gevraagd hadden: Is dit Naomi? (1:19vv.): Geloofd zij de HEERE, die niet heeft nagelaten u heden een losser 1) te geven, omdat reeds bijna naam en bezit van echtgenoot en zonen onder het volk teniet waren gegaan. De Heere heeft dit verhoed, en zijn naam worde vermaard in Israël en met hem die van uw gestorven man.

1) Met de losser wordt niet Boaz bedoeld, maar de pasgeboren zoon van Ruth, die nu in de plaats kwam van Machlon, en daarom van Naomi de smaad van de kinderloosheid wegnam, en daardoor tevens hoop voor haar werd, dat haar geslacht in stand zou worden gehouden..

Vers 15

15. Die zal u zijn tot een verkwikker van de ziel. 1) Na zo veel bittere ondervindingen (1:20vv.) zal deze uw vreugde zijn en om uw ouderdom te onderhouden, zodat gij voortaan niet meer uw onderhoud behoeven te zoeken als de armen en vreemdelingen (2:2vv.). Des te meer zal die zoon een voorwerp van uw vreugde zijn, wanneer gij aan de ondervindingen denkt van de tijd tussen uw terugkomst uit Moab en de huidige tijd, want uw schoondochter, die u liefheeft, zodat zij vaderhuis en vaderland omuwentwil verliet, en alle verwachtingen van haar jeugd varen liet (3:10), heeft hem gebaard, die u beter is dan zeven zonen; zij is een schoondochter die u tot een moeder maakt, gelukkiger dan een, die zich op verscheidene zonen beroemen kan.

1) Of, terugbrenger van de ziel. Het beeld is ontleend aan iemand, die in onmacht ligt en nu weer bijkomt. Zo was ook deze zoon voor Naomi. Hij herstelde haar weer door de gunst van God in haar vorige staat en zou tevens een middel zijn in Gods hand om haar een gelukkige ouderdom te bereiden..

Vers 15

15. Die zal u zijn tot een verkwikker van de ziel. 1) Na zo veel bittere ondervindingen (1:20vv.) zal deze uw vreugde zijn en om uw ouderdom te onderhouden, zodat gij voortaan niet meer uw onderhoud behoeven te zoeken als de armen en vreemdelingen (2:2vv.). Des te meer zal die zoon een voorwerp van uw vreugde zijn, wanneer gij aan de ondervindingen denkt van de tijd tussen uw terugkomst uit Moab en de huidige tijd, want uw schoondochter, die u liefheeft, zodat zij vaderhuis en vaderland omuwentwil verliet, en alle verwachtingen van haar jeugd varen liet (3:10), heeft hem gebaard, die u beter is dan zeven zonen; zij is een schoondochter die u tot een moeder maakt, gelukkiger dan een, die zich op verscheidene zonen beroemen kan.

1) Of, terugbrenger van de ziel. Het beeld is ontleend aan iemand, die in onmacht ligt en nu weer bijkomt. Zo was ook deze zoon voor Naomi. Hij herstelde haar weer door de gunst van God in haar vorige staat en zou tevens een middel zijn in Gods hand om haar een gelukkige ouderdom te bereiden..

Vers 16

16. En Naomi nam dat kind, 1) dat Ruth gebaard had (Ruth 4:13), en zette het op haar schoot, ten teken, dat zij het als haar eigen kind, als haar erfgenaam aanzag, en werd zijn voedster, 2) degene, die voor zijn opvoeding zorgde.

1) Nu is Mara weer Naomi geworden, en Orpa, wanneer zij hiervan in Moab gehoord heeft, kan niet anders dan haar zuster benijd hebben. Hoe zeker en edelmoedig zijn de beloningen van de Almachtige! Wie kwam ooit tevergeefs onder Zijn schaduw? Wie heeft er ooit bij verloren door op Hem te vertrouwen? Wie heeft ooit het Moab van deze wereld verlaten voor het ware Israël, en heeft zich tenslotte in de ruil niet verheugd.

2) Naomi is overal het beeld van de gemeente van Christus, die door liefde wint, belijdt en opvoedt. Mensen, die haar overigens in het natuurlijk hart vijandig zijn, worden haar gehoorzame kinderen. Als er in de kerk afval en ellende is, dan moeten priesters en predikers zelf als Naomi, boete doen en zichzelf niet verontschuldigen. Wanneer zij liefhebben voelen zij zeker v r alles, dat zij zichzelf hebben aan te klagen. Wanneer de kerk geen joden en heidenen bekeert, zo is het een teken van een hard hart, wanneer men alle schuld op hen werpt en zichzelf spaart. Hoeveel schuld er op de kerk rust dat zij, door aanstoot te geven, gemaakt heeft, dat duizenden niet tot de Verlosser gekomen zijn, weet God alleen. Hoeveel schuld zij heeft, dat zij de naderenden niet goed verzorgde, met liefde, wijsheid en geloof, dat zal ook eens openbaar worden!. 17. En de buurvrouwen gaven hem, toen zij op de achtste dag de besnijding bijwoonden, een naam, volgens het recht, dat de vrienden en buren hadden (Luke 1:59), en drukten in deze het gevoel uit, dat de geboorte van het kind bij hen opgewekt had (Ruth 4:15), zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren, die voor haar is om haar tot vreugde en ondersteuning te zijn; en zij noemden hem Obed 1) (= dienaar): deze is, zoals later (Ruth 4:18vv.) aangewezen zal worden, de vader van Isaï (= geluk), Davids (= bemind) vader. 2)

1) Omdat het volgens Deuteronomy 25:6 eigenlijk de naam Machlon had moeten zijn, tekent Augustinus bij deze plaats aan, "dat zij handelden in de geest van Machlon, die ook aan zijn zoon niet zijn eigen naam zou hebben gegeven." Obed betekent: dienende, en het kind werd daarom die naam gegeven, omdat hij voor Naomi aldus zou wezen..

2) O Moab! uit u zal het onbevlekte Lam voortkomen, dat de zonden der wereld draagt, dat over de gehele aarde heerst.

Ruth baarde een zoon, door wie duizenden en tienduizenden voor God geboren zijn; en omdat zij een voormoeder van Christus was, was zij dienstbaar tot het geluk van allen, die door Hem gered zijn, zowel van ons, die uit de volken zijn, als van hen, die van joodse afkomst zijn. Zij was van Gods wege een getuige voor de wereld van de volken, dat hij hen niet geheel had verlaten, meer dat zij op de juiste tijd in het uitverkoren volk zouden worden ingelijfd en deelgenoten worden van Zijn redding..

Hier is Davids afkomst van Ruth. Het was de joden voorzegd, dat de Messias uit de stam van Juda geboren zou worden, en het is later verder geopenbaard, dat Hij uit het geslacht van David zou zijn. Daarom was het tot goed begrip van deze profetieën nodig, dat de geschiedenis van het geslacht in deze stam geschreven werd, voordat die profetieën geopenbaard waren om elke verdenking te voorkomen.

II. Ruth 4:18-Ruth 4:22. Het boekje eindigt met een geslachtsregister van Perez tot David, dit geeft het eigenlijk doel te kennen, waarmee het geschreven is; het wilde ons in de geschiedenis van Davids huis v r David inleiden en op de merkwaardige leidingen opmerkzaam maken, die aan dit huis reeds v r de tijd van zijn grootste nakomeling ten deel werd.

Vers 16

16. En Naomi nam dat kind, 1) dat Ruth gebaard had (Ruth 4:13), en zette het op haar schoot, ten teken, dat zij het als haar eigen kind, als haar erfgenaam aanzag, en werd zijn voedster, 2) degene, die voor zijn opvoeding zorgde.

1) Nu is Mara weer Naomi geworden, en Orpa, wanneer zij hiervan in Moab gehoord heeft, kan niet anders dan haar zuster benijd hebben. Hoe zeker en edelmoedig zijn de beloningen van de Almachtige! Wie kwam ooit tevergeefs onder Zijn schaduw? Wie heeft er ooit bij verloren door op Hem te vertrouwen? Wie heeft ooit het Moab van deze wereld verlaten voor het ware Israël, en heeft zich tenslotte in de ruil niet verheugd.

2) Naomi is overal het beeld van de gemeente van Christus, die door liefde wint, belijdt en opvoedt. Mensen, die haar overigens in het natuurlijk hart vijandig zijn, worden haar gehoorzame kinderen. Als er in de kerk afval en ellende is, dan moeten priesters en predikers zelf als Naomi, boete doen en zichzelf niet verontschuldigen. Wanneer zij liefhebben voelen zij zeker v r alles, dat zij zichzelf hebben aan te klagen. Wanneer de kerk geen joden en heidenen bekeert, zo is het een teken van een hard hart, wanneer men alle schuld op hen werpt en zichzelf spaart. Hoeveel schuld er op de kerk rust dat zij, door aanstoot te geven, gemaakt heeft, dat duizenden niet tot de Verlosser gekomen zijn, weet God alleen. Hoeveel schuld zij heeft, dat zij de naderenden niet goed verzorgde, met liefde, wijsheid en geloof, dat zal ook eens openbaar worden!. 17. En de buurvrouwen gaven hem, toen zij op de achtste dag de besnijding bijwoonden, een naam, volgens het recht, dat de vrienden en buren hadden (Luke 1:59), en drukten in deze het gevoel uit, dat de geboorte van het kind bij hen opgewekt had (Ruth 4:15), zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren, die voor haar is om haar tot vreugde en ondersteuning te zijn; en zij noemden hem Obed 1) (= dienaar): deze is, zoals later (Ruth 4:18vv.) aangewezen zal worden, de vader van Isaï (= geluk), Davids (= bemind) vader. 2)

1) Omdat het volgens Deuteronomy 25:6 eigenlijk de naam Machlon had moeten zijn, tekent Augustinus bij deze plaats aan, "dat zij handelden in de geest van Machlon, die ook aan zijn zoon niet zijn eigen naam zou hebben gegeven." Obed betekent: dienende, en het kind werd daarom die naam gegeven, omdat hij voor Naomi aldus zou wezen..

2) O Moab! uit u zal het onbevlekte Lam voortkomen, dat de zonden der wereld draagt, dat over de gehele aarde heerst.

Ruth baarde een zoon, door wie duizenden en tienduizenden voor God geboren zijn; en omdat zij een voormoeder van Christus was, was zij dienstbaar tot het geluk van allen, die door Hem gered zijn, zowel van ons, die uit de volken zijn, als van hen, die van joodse afkomst zijn. Zij was van Gods wege een getuige voor de wereld van de volken, dat hij hen niet geheel had verlaten, meer dat zij op de juiste tijd in het uitverkoren volk zouden worden ingelijfd en deelgenoten worden van Zijn redding..

Hier is Davids afkomst van Ruth. Het was de joden voorzegd, dat de Messias uit de stam van Juda geboren zou worden, en het is later verder geopenbaard, dat Hij uit het geslacht van David zou zijn. Daarom was het tot goed begrip van deze profetieën nodig, dat de geschiedenis van het geslacht in deze stam geschreven werd, voordat die profetieën geopenbaard waren om elke verdenking te voorkomen.

II. Ruth 4:18-Ruth 4:22. Het boekje eindigt met een geslachtsregister van Perez tot David, dit geeft het eigenlijk doel te kennen, waarmee het geschreven is; het wilde ons in de geschiedenis van Davids huis v r David inleiden en op de merkwaardige leidingen opmerkzaam maken, die aan dit huis reeds v r de tijd van zijn grootste nakomeling ten deel werd.

Vers 18

18. Dit nu zijn de geboorten van Perez, het geslacht, dat de eerste plaats onder de drie geslachten van Juda innam (Numbers 26:19vv.): a) Perez, de oudste van Juda's tweeling bij Thamar (Genesis 38:29), die volgens het recht van de Leviraatsecht in de plaats van Ger kwam en voor de eerstgeborene van de stamvader gehouden werd, gewon Hezron (Genesis 46:12).

Vers 18

18. Dit nu zijn de geboorten van Perez, het geslacht, dat de eerste plaats onder de drie geslachten van Juda innam (Numbers 26:19vv.): a) Perez, de oudste van Juda's tweeling bij Thamar (Genesis 38:29), die volgens het recht van de Leviraatsecht in de plaats van Ger kwam en voor de eerstgeborene van de stamvader gehouden werd, gewon Hezron (Genesis 46:12).

Vers 19

19. En Hezron gewon, behalve twee andere zonen (1 Chronicles 2:9), Ram (= hoog), en Ram gewon Amminadab, met wiens dochter Eliseba Aron trouwde (Exodus 6:23).

Vers 19

19. En Hezron gewon, behalve twee andere zonen (1 Chronicles 2:9), Ram (= hoog), en Ram gewon Amminadab, met wiens dochter Eliseba Aron trouwde (Exodus 6:23).

Vers 20

20. En Amminadab gewon Nahesson, de vorst en aanvoerder van het huis van Juda onder Mozes (Numbers 1:7; Numbers 2:3; Numbers 7:12), en Nahesson gewon Salma, die Rachab van Jericho tot een vrouw nam, nadat zij zich tot God bekeerd had en zij in de gemeente van Israël was opgenomen. (Joshua 6:25" en Matthew 1:5).

Vers 20

20. En Amminadab gewon Nahesson, de vorst en aanvoerder van het huis van Juda onder Mozes (Numbers 1:7; Numbers 2:3; Numbers 7:12), en Nahesson gewon Salma, die Rachab van Jericho tot een vrouw nam, nadat zij zich tot God bekeerd had en zij in de gemeente van Israël was opgenomen. (Joshua 6:25" en Matthew 1:5).

Vers 21

21. En Salmon gewon door een van zijn nakomelingen Boaz 1) (2:1), en Boaz gewon bij Ruth Obed.

1) Als wij aannemen, dat de verovering van Jericho ongeveer in 1451 v. C. plaatsgehad heeft, Boaz daarentegen met Ruth ongeveer in 1202 v. C. gehuwd is (naar onze berekening duurde de tijd van de verdrukking van de Midianieten van 1216-1209, op het vroegst gerekend is in 1212 Elimelech uit Bethlehem gegaan, tien jaar later keerde Naomi terug), dan is er een tussenruimte van 249 jaar; er moeten dus tussen Salma en Boaz enige leden van het geslacht uitgevallen zijn, zoals in geslachtsregisters meermalen namen, die van geen grote betekenis zijn, weggelaten worden (vgl. 1 Chronicles 4:1 met 2:50 Ezra 7:3 met 1 Chronicles 7:7-1 Chronicles 7:10 Matthew 1:8 met 2 Kings 8:24; 2 Kings 11:2; 2 Kings 14:21 De naam Salmon wordt door velen voor dezelfde als Salma gehouden, door anderen niet, die dan in het verschil van naam het bewijs voor het door ons beweerde zien..

Vers 21

21. En Salmon gewon door een van zijn nakomelingen Boaz 1) (2:1), en Boaz gewon bij Ruth Obed.

1) Als wij aannemen, dat de verovering van Jericho ongeveer in 1451 v. C. plaatsgehad heeft, Boaz daarentegen met Ruth ongeveer in 1202 v. C. gehuwd is (naar onze berekening duurde de tijd van de verdrukking van de Midianieten van 1216-1209, op het vroegst gerekend is in 1212 Elimelech uit Bethlehem gegaan, tien jaar later keerde Naomi terug), dan is er een tussenruimte van 249 jaar; er moeten dus tussen Salma en Boaz enige leden van het geslacht uitgevallen zijn, zoals in geslachtsregisters meermalen namen, die van geen grote betekenis zijn, weggelaten worden (vgl. 1 Chronicles 4:1 met 2:50 Ezra 7:3 met 1 Chronicles 7:7-1 Chronicles 7:10 Matthew 1:8 met 2 Kings 8:24; 2 Kings 11:2; 2 Kings 14:21 De naam Salmon wordt door velen voor dezelfde als Salma gehouden, door anderen niet, die dan in het verschil van naam het bewijs voor het door ons beweerde zien..

Vers 22

22. En Obed gewon door zijn bij name niet bekende zoon: Isaï, 1) en Isaï gewon David, 2)de jongste van zijn zeven zonen (1 Samuel 16:10).

1) Ook tussen Obed (ongeveer in 1201 v. C. geboren) en Isaï (ongeveer in 1135 geb.) is de tussenruimte te groot, dan dat men hier niet eveneens het uitvallen van een lid zou moeten aannemen..

Tien leden van het geslacht, van Perez tot op David, worden genoemd. Ook hier is 10 weer het getal van de volkomenheid..

2) Evenals van de oudste tijden de stam van Juda een bijzondere plaats onder de overige stammen van Israël innam (Genesis 49:8vv. Numbers 2:3, Judges 1:2; Judges 20:18), zo munt van begin af aan de familie, waartoe Isaï behoorde, boven de overige geslachten uit. In de geschiedenis van dit geslacht is opmerkelijk, dat driemaal beroemde heidinnen (Thamar, Rachab, Ruth) voorkomen en de stammoeders van de hoofdlijn worden; in hen werd dus de door de zegen van Genesis 12:3 aan Abrahams nageslacht ingeplante begeerte naar vereniging met het heidendom bevestigd op ware en echt theocratische wijze; een begeerte, die overigens dikwijls een verkeerde richting nam. Hoe door haar, zelfs in de tijden van verval als die van de richters, vroomheid op het edelste en liefelijkste wijze openbaar werd, toont de geschiedenis van Ruth en van Boaz; deze is een voorbeeld van theocratische nauwgezetheid, die een waarlijk gewijde bloem van het heidendom, die haar kelk vol verlangen naar het licht van de goddelijke openbaring in Israël uitstrekt.

Wanneer wij de drie aanhangsels aan het boek der Richteren vergelijken (Judges 17:1, 19 en Ruth), dan zien wij tegenover de beide verhalen van gruwelen in Israël, een liefelijk tafereel, waar een heiden in Israël intreedt. Het is ons niet alleen een intern bewijs voor de waarheid, maar wijst ons ook op de verwerping van de Messias door Israël, op de aanneming door de heidenen van de zaligheid uit Israël, die door Israëlieten is gepredikt, en het heil dat voor Israël zijn zal, als de volheid van de heidenen zal zijn ingegaan..

De tijd zou komen, dat Bethlehem-Juda groter wonderen openbaarde, dan die in de geschiedenis van Ruth vermeld zijn, wanneer het verworpen Kind van een andere vrouw uit hetzelfde geslacht verscheen, tot Wie de Wijzen kwamen en schatten van goud en aloë en mirre aan Zijn voeten legden. Zijn naam zal eeuwig duren en alle volken zullen Hem zegenen. In de aanneming van Ruth in de Kerk van God en in de gemeente van Israël is een straal van hoop opgerezen voor de heidenwereld. In dat nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend zijn.).

Deze allen zijn door Matthes in het Woord in de genealogie van Christus aangebracht, opdat wij zouden weten, dat deze historie niet slechts op David, maar ook op Jezus Christus betrekking heeft, die door allen wordt aangekondigd als Redder en Behouder van het menselijk geslacht, en opdat wij zouden verstaan, hoe in zijn verwonderlijke goedertierenheid de Heere de verworpenen en verachten opheft tot de hoogste eer.

SLOTWOORD

Op het boek der Richteren en het boek Ruth.

Met betrekking tot de tijd van de geschiedenis, ons in het boek van Ruth meegedeeld, kan het gevoegelijk als een derde aanhangsel van het boek der Richteren beschouwd worden, waarvan de vijf laatste hoofdstukken reeds twee van zulke aanhangsels bevatten (Jud 21:24). Wat het doel betreft is het als een aanvulling te beschouwen, of zo men wil als een inleiding op de boeken van Samuël. Het laat ons toch een blik werpen in de geest en in het karakter van de voorvaderen van die familie, waaruit David, Israëls vroomste en grootste koning, afstamde, die tevens de belofte had, dat uit zijn zaad de Messias, naar het vlees, geboren zou worden. Het is dus zeer terecht in onze Bijbel tussen de Richteren en Samuël geplaatst, hoewel deze niet de oorspronkelijke plaats is. De Hebreeuwse Bijbel voegt het bij de Chetubim of Hagiographa (Deuteronomy 18:22). Dat het oorspronkelijk met het boek der Richteren een geheel zou uitgemaakt hebben, is een mening van Josefus, die zeer willekeurig met de boeken van de Heilige Schrift gehandeld heeft (hij rekent in het geheel 22), en die geen voldoende grond heeft. Integendeel geeft de plaatsing onder de Hagiographa ons een vingerwijzing omtrent de vervaardiger van het boek; het behoort noch tot de Richteren, noch tot de beide boeken van Samuël, en heeft tot zijn schrijver geen met name genoemde profeet, die de roeping had in de beschrijving van de geschiedenis van de theocratie in te grijpen, maar een door de Geest tot schrijven opgewekte man, voor wie de Geest des Heeren wakende ter zijde stond. Wie deze geweest is, is niet met enige zekerheid te bepalen; waarschijnlijk een, die met David en de familie-overlevering van zijn huis in betrekking stond, en wel in de laatste jaren van zijn regering geleefd heeft, toen deze koning reeds zijn hoge theocratische betekenis voor Israël verkregen en de Goddelijke toezegging ontvangen had, dat zijn huis eeuwig zou bestaan (2 Samuel 7:1). Ruth, de Moabitische overgrootmoeder van David, verlangt met haar gehele ziel naar Israëls God en volk en sluit zich bij deze met al de kracht van de liefde aan. Boaz is een waar Israëliet, zonder bedrog, vol heilige eerbied voor elke goddelijke en menselijke inzetting, vol welwillende liefde en vriendschap voor de arme heidense vrouw; van zulke voorvaders stamde Hij af, in wie al de heerlijkheid van Israël verenigd zou zijn en het zijn koninklijk, volmaakt toppunt bereiken zou.

Opmerkelijk is het dat, terwijl het boek van Ruth aanwijst, uit wat een echt vroom Israëlitisch geslacht de hoofdkoning van Israël afstamt, de laatste hoofdstukken van het boek der Richteren aanwijzen, hoe noodzakelijk een koning voor het volk van Israël reeds geworden was. Dit is een sprekend getuigenis, hoezeer de Geest van God bij het ontstaan van de Heilige Schriften die mannen geleid heeft, door wie zij geschreven zijn, en hen ondanks hun verschillende roeping en gaven, tot eee grote eenheid heeft aaneengesloten; het is echter ook een onmiskenbaar teken, aan welke man wij deze vijf laatste hoofdstukken van het boek der Richteren te danken hebben en in welke tijd van zijn leven hij die geschreven heeft. Wij zullen later (1 Samuel 6:8vv.) zien, hoe zwaar het eerst voor Samuël was, zich naar de wil van het volk te schikken en een koning aan te stellen; Gods bevel en een daarmee verbonden toezegging kon pas zijn tegenstreven overwinnen en hem bewegen aan Israëls verlangen te voldoen. Zo zou het kunnen schijnen dat Samuël zeker degene niet was, die deze hoofdstukken geschreven heeft, omdat hij in tegenspraak met zichzelf gekomen zou zijn, wanneer hij het koningschap als een weldaad geprezen had, dat hij vroeger zo beslist had bestreden als de ondergang van de door God toegekende vrijheid, omdat het geen volk van onderdanigen, aan menselijke koningen, maar een priesterlijk koninkrijk onder de regering van de Heere van alle heren zijn moest. Maar juist de meegedeelde omstandigheid is een bewijs, dat wat de Talmoed zegt: "Samuël is de vervaardiger van het boek der Richteren," op waarheid berust. Hij, een aanvang van het eigenlijke profetische ambt in Israël, wiens levensbeeld door geen eigenbelang, geen zondige zwakheid besmet is, dat ons veeleer kinderlijke gehoorzaamheid aan het Woord van de Heere en onvoorwaardelijke overgave van het gehele onverdeelde hart aan Diens Geest laat zien deze had, toen hij zijn ambt als richter nederlegde en tegenover de nieuwe koning in het ambteloos leven terugtrad (1 Samuel 12:1), het volk getroost, toen het bevreesd werd over de eis van een koning. Hij had hun verzekerd: "Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; maar wijkt niet van achter de Heere af, maar dient de Heere met uw gehele hart. De Heere zal Zijn volk niet verlaten omwille van Zijn grote Naam. Het zij verre van mij, dat ik tegen de Heere zou zondigen, dat ik zou aflaten voor u te bidden, maar ik zal u de goede en rechte weg leren." De grijze man kende het volk, en wist, hoezeer zij aan het gevaar blootgesteld zouden zijn, om in de vorige afgoderij weer weg te zinken, wanneer God hen niet op een nieuwe weg leidde. Hoe zal hij zich verheugd hebben, toen hij de zegen van de koninklijke regering zich zag ontwikkelen, toen Saul niet alleen dapper tegen Israëls vijanden streed en het redde van de hand van allen, die het beroofden (1 Samuel 14:47vv.) maar ook het aanzien van de goddelijke Wet overal in het land probeerde te herstellen en de waarzeggers en duivelskunstenaars uitroeide (1 Samuel 28:9). Was hij evenwel toen reeds zeker, dat het rijk van Saul niet zou bestaan, zo wist toch Samuël dat de Heere een man naar Zijn hart zocht, die Hij zou gebieden, vorst over Zijn volk te zijn (1 Samuel 13:14). De tegenwoordige zegeningen van de koninklijke regering waren dus slechts een handgeld, een onderpand van een toekomstige en grotere. Van daar zijn die woorden: "In die dagen was er geen koning in Israël, een ieder deed wat recht was in zijn ogen." Zij zijn neergeschreven als een bewijs, dat dezelfde man, die Israël van de oude in de nieuwe toestand verplaatst had, ook tevreden met de nieuwe tijd geworden was, vergeleken bij het verleden, en aan de Heere de eer wilde geven, dat de Heere, zoals hij beloofd had (1 Samuel 12:20vv.), Zijn volk en Zijn werk niet verlaten kon..

Zijn wij overtuigd, dat de vijf laatste hoofdstukken Samuël als schrijver hebben, zo spreekt het vanzelf, dat ook het eerste gedeelte van het boek (1-16) hem toegeschreven wordt. Wie anders was in staat geweest, de geschiedenis van het Godsrijk te beschrijven van de dagen van Jozua tot aan de dagen van die man, met wiens profetische werkzaamheid de gehele periode van de richters eindigen zou? Wie zou in staat zijn geweest dit te doen op die wijze, die geheel met de geest van de Heilige Schrift overeenstemt? Wie anders kon de gedachten over Zijn Godsvolk zo verstaan? Er zijn ook in dit boek kentekenen genoeg, dat Samuël zijn vervaardiger moet zijn. Het vertelt de geschiedenis van de periode van de richters tot aan het einde, tot aan Simsons dood, en kan dus niet v r hem geschreven zijn; na hem kan het evenmin, om de volgende door Starke genoemde redenen vervaardigd zijn, 1e. hadden toen de Jebusieten nog de burg Sion te Jeruzalem in bezit (1:21), waaruit David hen dadelijk bij het begin van Zijn regering verdreef (2 Samuel 5:6vv.); 2e. worden in de boeken van Samuël (1 Samuel 12:9; 1 Samuel 12:2 Samuël 11:21) verscheidene geschiedenissen uit het boek der Richteren aangehaald, dus moet het eerder geschreven zijn; 3e. komen in de Psalmen van David (Psalms 68:8; Psalms 97:5; Psalms 92:10) nu en dan spreekwijzen voor, die aan dit boek (Judges 6:4vv.; 5:31) ontleend zijn. Wij hebben bij dit derde punt nog te noemen Psalms 110:6 vergeleken met Judges 15:15vv.. Wij voegen hier nog bij de woorden van Hvernick: "Het is opmerkelijk, dat het werk met de geschiedenis van Simson afbreekt; daarmee staat het van een behoorlijke inleiding voorziene begin van het boek in strijd. Zeer moeilijk is het te verklaren, waarom hier niet de beide richters van het eerste boek van Samuël, Eli en Samuël, mede vermeld werden, wanneer niet de geschiedenis van deze mannen nog in vers aandenken, of zelfs de geschiedenis van de tegenwoordige tijd ware. In dat geval kon men alleen ten doel hebben de oudere gedenkwaardige voorvallen aan de vergetelheid te ontrukken.".

Wij nemen dit slotwoord van Dchsel over, omdat wij er volkomen mee instemmen. Wij voegen er alleen nog dit bij, dat indien Samuël zelf de schrijver niet is, dan moet het noodzakelijk een van zijn leerlingen uit de profetenscholen zijn geweest, die onder de leiding van de Geest en door hem daartoe aangespoord zich tot de beschrijving van dit tijdvak uit Israëls geschiedenis gezet heeft..

Vers 22

22. En Obed gewon door zijn bij name niet bekende zoon: Isaï, 1) en Isaï gewon David, 2)de jongste van zijn zeven zonen (1 Samuel 16:10).

1) Ook tussen Obed (ongeveer in 1201 v. C. geboren) en Isaï (ongeveer in 1135 geb.) is de tussenruimte te groot, dan dat men hier niet eveneens het uitvallen van een lid zou moeten aannemen..

Tien leden van het geslacht, van Perez tot op David, worden genoemd. Ook hier is 10 weer het getal van de volkomenheid..

2) Evenals van de oudste tijden de stam van Juda een bijzondere plaats onder de overige stammen van Israël innam (Genesis 49:8vv. Numbers 2:3, Judges 1:2; Judges 20:18), zo munt van begin af aan de familie, waartoe Isaï behoorde, boven de overige geslachten uit. In de geschiedenis van dit geslacht is opmerkelijk, dat driemaal beroemde heidinnen (Thamar, Rachab, Ruth) voorkomen en de stammoeders van de hoofdlijn worden; in hen werd dus de door de zegen van Genesis 12:3 aan Abrahams nageslacht ingeplante begeerte naar vereniging met het heidendom bevestigd op ware en echt theocratische wijze; een begeerte, die overigens dikwijls een verkeerde richting nam. Hoe door haar, zelfs in de tijden van verval als die van de richters, vroomheid op het edelste en liefelijkste wijze openbaar werd, toont de geschiedenis van Ruth en van Boaz; deze is een voorbeeld van theocratische nauwgezetheid, die een waarlijk gewijde bloem van het heidendom, die haar kelk vol verlangen naar het licht van de goddelijke openbaring in Israël uitstrekt.

Wanneer wij de drie aanhangsels aan het boek der Richteren vergelijken (Judges 17:1, 19 en Ruth), dan zien wij tegenover de beide verhalen van gruwelen in Israël, een liefelijk tafereel, waar een heiden in Israël intreedt. Het is ons niet alleen een intern bewijs voor de waarheid, maar wijst ons ook op de verwerping van de Messias door Israël, op de aanneming door de heidenen van de zaligheid uit Israël, die door Israëlieten is gepredikt, en het heil dat voor Israël zijn zal, als de volheid van de heidenen zal zijn ingegaan..

De tijd zou komen, dat Bethlehem-Juda groter wonderen openbaarde, dan die in de geschiedenis van Ruth vermeld zijn, wanneer het verworpen Kind van een andere vrouw uit hetzelfde geslacht verscheen, tot Wie de Wijzen kwamen en schatten van goud en aloë en mirre aan Zijn voeten legden. Zijn naam zal eeuwig duren en alle volken zullen Hem zegenen. In de aanneming van Ruth in de Kerk van God en in de gemeente van Israël is een straal van hoop opgerezen voor de heidenwereld. In dat nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend zijn.).

Deze allen zijn door Matthes in het Woord in de genealogie van Christus aangebracht, opdat wij zouden weten, dat deze historie niet slechts op David, maar ook op Jezus Christus betrekking heeft, die door allen wordt aangekondigd als Redder en Behouder van het menselijk geslacht, en opdat wij zouden verstaan, hoe in zijn verwonderlijke goedertierenheid de Heere de verworpenen en verachten opheft tot de hoogste eer.

SLOTWOORD

Op het boek der Richteren en het boek Ruth.

Met betrekking tot de tijd van de geschiedenis, ons in het boek van Ruth meegedeeld, kan het gevoegelijk als een derde aanhangsel van het boek der Richteren beschouwd worden, waarvan de vijf laatste hoofdstukken reeds twee van zulke aanhangsels bevatten (Jud 21:24). Wat het doel betreft is het als een aanvulling te beschouwen, of zo men wil als een inleiding op de boeken van Samuël. Het laat ons toch een blik werpen in de geest en in het karakter van de voorvaderen van die familie, waaruit David, Israëls vroomste en grootste koning, afstamde, die tevens de belofte had, dat uit zijn zaad de Messias, naar het vlees, geboren zou worden. Het is dus zeer terecht in onze Bijbel tussen de Richteren en Samuël geplaatst, hoewel deze niet de oorspronkelijke plaats is. De Hebreeuwse Bijbel voegt het bij de Chetubim of Hagiographa (Deuteronomy 18:22). Dat het oorspronkelijk met het boek der Richteren een geheel zou uitgemaakt hebben, is een mening van Josefus, die zeer willekeurig met de boeken van de Heilige Schrift gehandeld heeft (hij rekent in het geheel 22), en die geen voldoende grond heeft. Integendeel geeft de plaatsing onder de Hagiographa ons een vingerwijzing omtrent de vervaardiger van het boek; het behoort noch tot de Richteren, noch tot de beide boeken van Samuël, en heeft tot zijn schrijver geen met name genoemde profeet, die de roeping had in de beschrijving van de geschiedenis van de theocratie in te grijpen, maar een door de Geest tot schrijven opgewekte man, voor wie de Geest des Heeren wakende ter zijde stond. Wie deze geweest is, is niet met enige zekerheid te bepalen; waarschijnlijk een, die met David en de familie-overlevering van zijn huis in betrekking stond, en wel in de laatste jaren van zijn regering geleefd heeft, toen deze koning reeds zijn hoge theocratische betekenis voor Israël verkregen en de Goddelijke toezegging ontvangen had, dat zijn huis eeuwig zou bestaan (2 Samuel 7:1). Ruth, de Moabitische overgrootmoeder van David, verlangt met haar gehele ziel naar Israëls God en volk en sluit zich bij deze met al de kracht van de liefde aan. Boaz is een waar Israëliet, zonder bedrog, vol heilige eerbied voor elke goddelijke en menselijke inzetting, vol welwillende liefde en vriendschap voor de arme heidense vrouw; van zulke voorvaders stamde Hij af, in wie al de heerlijkheid van Israël verenigd zou zijn en het zijn koninklijk, volmaakt toppunt bereiken zou.

Opmerkelijk is het dat, terwijl het boek van Ruth aanwijst, uit wat een echt vroom Israëlitisch geslacht de hoofdkoning van Israël afstamt, de laatste hoofdstukken van het boek der Richteren aanwijzen, hoe noodzakelijk een koning voor het volk van Israël reeds geworden was. Dit is een sprekend getuigenis, hoezeer de Geest van God bij het ontstaan van de Heilige Schriften die mannen geleid heeft, door wie zij geschreven zijn, en hen ondanks hun verschillende roeping en gaven, tot eee grote eenheid heeft aaneengesloten; het is echter ook een onmiskenbaar teken, aan welke man wij deze vijf laatste hoofdstukken van het boek der Richteren te danken hebben en in welke tijd van zijn leven hij die geschreven heeft. Wij zullen later (1 Samuel 6:8vv.) zien, hoe zwaar het eerst voor Samuël was, zich naar de wil van het volk te schikken en een koning aan te stellen; Gods bevel en een daarmee verbonden toezegging kon pas zijn tegenstreven overwinnen en hem bewegen aan Israëls verlangen te voldoen. Zo zou het kunnen schijnen dat Samuël zeker degene niet was, die deze hoofdstukken geschreven heeft, omdat hij in tegenspraak met zichzelf gekomen zou zijn, wanneer hij het koningschap als een weldaad geprezen had, dat hij vroeger zo beslist had bestreden als de ondergang van de door God toegekende vrijheid, omdat het geen volk van onderdanigen, aan menselijke koningen, maar een priesterlijk koninkrijk onder de regering van de Heere van alle heren zijn moest. Maar juist de meegedeelde omstandigheid is een bewijs, dat wat de Talmoed zegt: "Samuël is de vervaardiger van het boek der Richteren," op waarheid berust. Hij, een aanvang van het eigenlijke profetische ambt in Israël, wiens levensbeeld door geen eigenbelang, geen zondige zwakheid besmet is, dat ons veeleer kinderlijke gehoorzaamheid aan het Woord van de Heere en onvoorwaardelijke overgave van het gehele onverdeelde hart aan Diens Geest laat zien deze had, toen hij zijn ambt als richter nederlegde en tegenover de nieuwe koning in het ambteloos leven terugtrad (1 Samuel 12:1), het volk getroost, toen het bevreesd werd over de eis van een koning. Hij had hun verzekerd: "Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; maar wijkt niet van achter de Heere af, maar dient de Heere met uw gehele hart. De Heere zal Zijn volk niet verlaten omwille van Zijn grote Naam. Het zij verre van mij, dat ik tegen de Heere zou zondigen, dat ik zou aflaten voor u te bidden, maar ik zal u de goede en rechte weg leren." De grijze man kende het volk, en wist, hoezeer zij aan het gevaar blootgesteld zouden zijn, om in de vorige afgoderij weer weg te zinken, wanneer God hen niet op een nieuwe weg leidde. Hoe zal hij zich verheugd hebben, toen hij de zegen van de koninklijke regering zich zag ontwikkelen, toen Saul niet alleen dapper tegen Israëls vijanden streed en het redde van de hand van allen, die het beroofden (1 Samuel 14:47vv.) maar ook het aanzien van de goddelijke Wet overal in het land probeerde te herstellen en de waarzeggers en duivelskunstenaars uitroeide (1 Samuel 28:9). Was hij evenwel toen reeds zeker, dat het rijk van Saul niet zou bestaan, zo wist toch Samuël dat de Heere een man naar Zijn hart zocht, die Hij zou gebieden, vorst over Zijn volk te zijn (1 Samuel 13:14). De tegenwoordige zegeningen van de koninklijke regering waren dus slechts een handgeld, een onderpand van een toekomstige en grotere. Van daar zijn die woorden: "In die dagen was er geen koning in Israël, een ieder deed wat recht was in zijn ogen." Zij zijn neergeschreven als een bewijs, dat dezelfde man, die Israël van de oude in de nieuwe toestand verplaatst had, ook tevreden met de nieuwe tijd geworden was, vergeleken bij het verleden, en aan de Heere de eer wilde geven, dat de Heere, zoals hij beloofd had (1 Samuel 12:20vv.), Zijn volk en Zijn werk niet verlaten kon..

Zijn wij overtuigd, dat de vijf laatste hoofdstukken Samuël als schrijver hebben, zo spreekt het vanzelf, dat ook het eerste gedeelte van het boek (1-16) hem toegeschreven wordt. Wie anders was in staat geweest, de geschiedenis van het Godsrijk te beschrijven van de dagen van Jozua tot aan de dagen van die man, met wiens profetische werkzaamheid de gehele periode van de richters eindigen zou? Wie zou in staat zijn geweest dit te doen op die wijze, die geheel met de geest van de Heilige Schrift overeenstemt? Wie anders kon de gedachten over Zijn Godsvolk zo verstaan? Er zijn ook in dit boek kentekenen genoeg, dat Samuël zijn vervaardiger moet zijn. Het vertelt de geschiedenis van de periode van de richters tot aan het einde, tot aan Simsons dood, en kan dus niet v r hem geschreven zijn; na hem kan het evenmin, om de volgende door Starke genoemde redenen vervaardigd zijn, 1e. hadden toen de Jebusieten nog de burg Sion te Jeruzalem in bezit (1:21), waaruit David hen dadelijk bij het begin van Zijn regering verdreef (2 Samuel 5:6vv.); 2e. worden in de boeken van Samuël (1 Samuel 12:9; 1 Samuel 12:2 Samuël 11:21) verscheidene geschiedenissen uit het boek der Richteren aangehaald, dus moet het eerder geschreven zijn; 3e. komen in de Psalmen van David (Psalms 68:8; Psalms 97:5; Psalms 92:10) nu en dan spreekwijzen voor, die aan dit boek (Judges 6:4vv.; 5:31) ontleend zijn. Wij hebben bij dit derde punt nog te noemen Psalms 110:6 vergeleken met Judges 15:15vv.. Wij voegen hier nog bij de woorden van Hvernick: "Het is opmerkelijk, dat het werk met de geschiedenis van Simson afbreekt; daarmee staat het van een behoorlijke inleiding voorziene begin van het boek in strijd. Zeer moeilijk is het te verklaren, waarom hier niet de beide richters van het eerste boek van Samuël, Eli en Samuël, mede vermeld werden, wanneer niet de geschiedenis van deze mannen nog in vers aandenken, of zelfs de geschiedenis van de tegenwoordige tijd ware. In dat geval kon men alleen ten doel hebben de oudere gedenkwaardige voorvallen aan de vergetelheid te ontrukken.".

Wij nemen dit slotwoord van Dchsel over, omdat wij er volkomen mee instemmen. Wij voegen er alleen nog dit bij, dat indien Samuël zelf de schrijver niet is, dan moet het noodzakelijk een van zijn leerlingen uit de profetenscholen zijn geweest, die onder de leiding van de Geest en door hem daartoe aangespoord zich tot de beschrijving van dit tijdvak uit Israëls geschiedenis gezet heeft..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ruth 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ruth-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile