Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hooglied 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 5

Song of Solomon 5:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 5

Song of Solomon 5:1.

Vers 1

1. Ik ben in mijnen hof gekomen, (beter: Ik kom) o mijne zuster, o bruid! Ik heb mijne mij tot eigendom geworden mirre geplukt met mijne specerij, ik heb mijne honingraten met mijnen honing gegeten; ik heb mijnen wijn, mitsgaders mijne melk gedronken. Salomo tot de op den achtergrond der zaal vrolijk feestvierende bruiloftsgasten, terwijl hij hun, met Sulamith weggaande, den afscheidsgroet toeroept: Eet a) vrienden! drinkt, en wordt dronken, o liefsten! geniete een ieder uwer nog lang de blijdschap van dezen mijnen vreugdedag.

a) Isaiah 41:8. Jakob. 2:23.

De bruid is nu als pasgehuwde in de armen van haren gemaal en koning. Hare vurige, wederkerige liefde is het genotrijkste schouwspel voor de feestvierenden, die door vriendschap en liefde aan den koning verbonden zijn. Overal bruiloftsvreugde, genot en gemeenschappelijke blijdschap en liefhebbende deelneming. Op het toppunt van de geheimen der liefde gekomen en ook daar met heilige reinheid zich bewegende, sterft het lied in het gejubel der gasten weg..

Het is duidelijk hier de bruiloft van het Lam Gods, de voleinding van het raadsbesluit Gods aan het einde der dingen, wanneer de Bruidegom, Christus, de Heere, in heerlijkheid zal wedergekomen zijn, en zijne gelovige dan eindelijk reine en heilige Kerk, zonder vlek of rimpel in de bruiloftszaal zal hebben ingeleid, om met haar zijne eeuwige, onverstoorbare vereniging te vieren, die in dit hoofdstuk voorzegd wordt. Wat daar in de bruiloftzaal van het nieuwe Jeruzalem geschiedt, wat de inhoud van Christus gesprek met Zijne verloste schare zijn zal, daarvan zegt Paulus: "Wat geen oog gezien heeft, wat geen oor gehoord heeft, wat in het hart des mensen niet is opgeklommen, heeft God bereid dengenen, die Hem liefhebben." Het is de breedte en de lengte en de diepte en de hoogte der ontferming en der liefde Gods des Vaders, des Zoons en des H. Geestes voor de arme zondaarswereld, de ondoorgrondelijkheid van Christus liefde voor Zijne verlosten, de trouw van den Aartsherder die door sterven en bloeden, door arbeid en door strijd, de gemeente geheiligd heeft, totdat Hij haar eindelijk als ene heerlijke, heilige en onstraffelijke maakte, om zich met haar, die van Hem, gelijk de man van de vrouw, genomen is, tot n vlees en bloed te kunnen verenigen. Het is de openbaar geworden hemelse schoonheid van de bruid des Lams, die, in Zijn goddelijk wezen veranderd, de heerlijkheid van haren hemelsen Bruidegom terugkaatst, hetgeen de inhoud van het liefdegesprek tussen den Heere en Zijne verloste, tot koningin des hemels verhevene bruid, op den bruiloftsdag zal uitmaken. Hij voornamelijk zal spreken. Hij zal de vreugde Zijns harten over de voleinding van Zijn werk, over de voleindigde schoonheid der gemeente volle uitdrukking geven, en door hare schoonheid te loven, prijst Hij dan mede te gelijk Zijne eigene en eeuwige liefde voor haar. Al de heerlijkheid der nieuwe schepping zal niet toereikend zijn, om de schoonheid, kuisheid, reinheid en ootmoed der verheerlijkte bruid in gelijkenissen te beschrijven. Wij houden het voor oneigenaardig en tegen de nuchtere, zekere uitlegging indruischend, om alle enkele trekken van het beeld, dat Salomo van Sulamith ontwerpt, op het hemelse tegenbeeld der voleindigde Kerk toepasselijk te maken. Salomo wil met dit alles zeggen: Ieder gedeelte van uw wezen, uw lichaam en uwe ziel, is rein, van de zuiverste schoonheid, zodat Gods ongeschonden beeld, waarvan Hij zei, dat het goed was, aan u te zien is. Zo zal het dan ook met de bruid van Christus zijn. Naar lichaam en ziel zal zij Hem volkomen welgevallig zijn, want Hij zal Zijn eigen beeld op haar gedrukt, en haar tot het oorspronkelijk beeld Gods doch met grotere heerlijkheid hersteld hebben, en dan zal ook het schoonste aan haar nog altijd haar ootmoed zijn, die zich de liefde en omarming van haar Heere en Meester onwaardig keurt, maar Hem alleen als de bron en oorsprong van al hare waarde verheft. Gelijk daar wijders Salomo's vrienden zich met hem in zijn geluk verheugen, zo zullen ook eens hemel en aarde, alle hemelse geesten, welken het nu reeds zalig is in het geheim der verlossing in te zien, juichen over de zalige voleinding van de verborgenheid van Gods Raadsbesluit, over den dag der hartevreugde van den verheerlijkten Mensenzoon. De Kerk, als bruid des Heeren, blijft eenvoudig bruid, zolang zij hier beneden te lijden en te strijden heeft, en wel daarom, omdat zij niet in die mate een besloten hof en ene verzegelde fontein weet te blijven, zo als dit van haar Oud-testamentisch voorbeeld kon worden geroemd, wijl zij veelmeer de verleidende en verontreinigende machten der wereld en der zonde maar al te veel toegang tot het heiligdom van hare maagdelijkheid en den ontwijdenden invloed van deze op den tempel haars harten toelaat. Eerst aan het einde der dagen zal hare volkomen vereniging met den Hemelsen Bruidegom voltrokken worden, als zij uitgeleden en gestreden heeft, en door de eindelijke zichtbare wederkomst van haren Geliefde, de "grote verborgenheid" in vervulling treedt, waarvan Paulus in Ephesians 5:31 schrijft. Zo dan zijn het slechts enkele zielen, in haar midden, de den Heere alleen waarachtig bekende schaar van getrouwen en uitverkorenen, die Hij tot de zalige hoogte der innigste vereniging met Zich verheft, en door uitstorting Zijner liefde in hun harten de volheid Zijner genadegoederen deelachtig maakt.

Wel hem, die uit ondervinding daarvan kan getuigen! Wel hem, dien de Heere tot Zich doet naderen. Men leert in de godgeleerdheid van ene unio mystica, van ene geheime vereniging, welke tussen het Wezen Gods en het wezen des mensen plaats heeft. Wanneer de ziel tot hare innige verkwikking deze vereniging ondervindelijk leert kennen, dan is `t, alsof de vriend nabij komt en de vriendin kust en aan het harte drukt en zij hem als den hare durft erkennen. Dan wendt Hij zich, met Zijne liefde tot den mens, en de mens wendt zich met zijne geloof- en liefdesbegeerten tot Hem. Hij houdt den mens, en de mens houdt Hem vast. Hij deelt zich aan den mens mede, en de mens geeft zich geheel aan Hem. Hij verheugt Zich over den mens, en de mens verheugt zich over Hem..

Die met den inkeer van den Heere Jezus verwaardigd wordt, met dien houdt Hij avondmaal en hij met den Heere Jezus (Openbaring :20). Hij houdt het avondmaal bij den mens, wanneer ene ziel met innige liefde, hartelijke oprechtheid, bestendig aandenken, vurig verlangen, diepe aanbidding, brandende dankbaarheid voor Zijne onuitsprekelijke weldaden en allermeest voor de kostbare verlossing door Zijn bloed, met heilige gehoorzaamheid naar Zijne geboden en Zijn voorbeeld, Hem opwacht en tegemoet gaat. Dat brengt Hem dan vreugde en genot, daarin vindt Hij zijn lust en zaligheid..

Zo vele begeerten de gelovigen hebben kunnen om hunnen vrucht te geven, zo vele en nog meer lust en begeerte heeft de Heere om ze te ontvangen. De vruchten, die godzaligen dragen zijn plichten van godsdienstigheid en daden van godvruchtigheid. Dit is hun eigen, dat zij daartoe ene hartelijke lust, ene heilige begeerte hebben. Hoe veel lust echter des Heeren volk mag hebben, om hun geheiligd werk den Heere toe te brengen, geen minder lust, zegge ik, heeft ook de Heere Jezus om het met gereedheid, genoegen en goedkeuring te ontvangen..

IV. Sulamith heeft haar eerste liefde verlaten. Zij heeft haar hart van haar Koning afgetrokken. Waar zij alleen alles kon vinden en hebben in Zijne onmiddellijke gemeenschap, daar heeft zij die gemeenschap voor dat ogenblik prijsgegeven. Waar zij alleen in Zijn paleis kon genieten wat Hij voor haar was, daar heeft zij allereerst haar eigen zin en mening gevolgd. En nu, waar zij die gemeenschap niet geniet, daar is het haar alsof zij weer in den ouden toestand is vervallen. Vrede heeft zij er niet mede. Rustig is het haar niet. De versmade liefdesgemeenschap maakt haar droevig. Mocht Sulamith echter veranderd zijn, haar Koning niet, en alleen aan de onverbrekelijke verbondstrouw van haar Koning heeft zij het te danken, dat de gemeenschap niet geheel wordt afgesneden, en door Zijne opzoekende liefde, dat zij straks wederom de volle openbaring Zijner liefde mag genieten.

Vers 1

1. Ik ben in mijnen hof gekomen, (beter: Ik kom) o mijne zuster, o bruid! Ik heb mijne mij tot eigendom geworden mirre geplukt met mijne specerij, ik heb mijne honingraten met mijnen honing gegeten; ik heb mijnen wijn, mitsgaders mijne melk gedronken. Salomo tot de op den achtergrond der zaal vrolijk feestvierende bruiloftsgasten, terwijl hij hun, met Sulamith weggaande, den afscheidsgroet toeroept: Eet a) vrienden! drinkt, en wordt dronken, o liefsten! geniete een ieder uwer nog lang de blijdschap van dezen mijnen vreugdedag.

a) Isaiah 41:8. Jakob. 2:23.

De bruid is nu als pasgehuwde in de armen van haren gemaal en koning. Hare vurige, wederkerige liefde is het genotrijkste schouwspel voor de feestvierenden, die door vriendschap en liefde aan den koning verbonden zijn. Overal bruiloftsvreugde, genot en gemeenschappelijke blijdschap en liefhebbende deelneming. Op het toppunt van de geheimen der liefde gekomen en ook daar met heilige reinheid zich bewegende, sterft het lied in het gejubel der gasten weg..

Het is duidelijk hier de bruiloft van het Lam Gods, de voleinding van het raadsbesluit Gods aan het einde der dingen, wanneer de Bruidegom, Christus, de Heere, in heerlijkheid zal wedergekomen zijn, en zijne gelovige dan eindelijk reine en heilige Kerk, zonder vlek of rimpel in de bruiloftszaal zal hebben ingeleid, om met haar zijne eeuwige, onverstoorbare vereniging te vieren, die in dit hoofdstuk voorzegd wordt. Wat daar in de bruiloftzaal van het nieuwe Jeruzalem geschiedt, wat de inhoud van Christus gesprek met Zijne verloste schare zijn zal, daarvan zegt Paulus: "Wat geen oog gezien heeft, wat geen oor gehoord heeft, wat in het hart des mensen niet is opgeklommen, heeft God bereid dengenen, die Hem liefhebben." Het is de breedte en de lengte en de diepte en de hoogte der ontferming en der liefde Gods des Vaders, des Zoons en des H. Geestes voor de arme zondaarswereld, de ondoorgrondelijkheid van Christus liefde voor Zijne verlosten, de trouw van den Aartsherder die door sterven en bloeden, door arbeid en door strijd, de gemeente geheiligd heeft, totdat Hij haar eindelijk als ene heerlijke, heilige en onstraffelijke maakte, om zich met haar, die van Hem, gelijk de man van de vrouw, genomen is, tot n vlees en bloed te kunnen verenigen. Het is de openbaar geworden hemelse schoonheid van de bruid des Lams, die, in Zijn goddelijk wezen veranderd, de heerlijkheid van haren hemelsen Bruidegom terugkaatst, hetgeen de inhoud van het liefdegesprek tussen den Heere en Zijne verloste, tot koningin des hemels verhevene bruid, op den bruiloftsdag zal uitmaken. Hij voornamelijk zal spreken. Hij zal de vreugde Zijns harten over de voleinding van Zijn werk, over de voleindigde schoonheid der gemeente volle uitdrukking geven, en door hare schoonheid te loven, prijst Hij dan mede te gelijk Zijne eigene en eeuwige liefde voor haar. Al de heerlijkheid der nieuwe schepping zal niet toereikend zijn, om de schoonheid, kuisheid, reinheid en ootmoed der verheerlijkte bruid in gelijkenissen te beschrijven. Wij houden het voor oneigenaardig en tegen de nuchtere, zekere uitlegging indruischend, om alle enkele trekken van het beeld, dat Salomo van Sulamith ontwerpt, op het hemelse tegenbeeld der voleindigde Kerk toepasselijk te maken. Salomo wil met dit alles zeggen: Ieder gedeelte van uw wezen, uw lichaam en uwe ziel, is rein, van de zuiverste schoonheid, zodat Gods ongeschonden beeld, waarvan Hij zei, dat het goed was, aan u te zien is. Zo zal het dan ook met de bruid van Christus zijn. Naar lichaam en ziel zal zij Hem volkomen welgevallig zijn, want Hij zal Zijn eigen beeld op haar gedrukt, en haar tot het oorspronkelijk beeld Gods doch met grotere heerlijkheid hersteld hebben, en dan zal ook het schoonste aan haar nog altijd haar ootmoed zijn, die zich de liefde en omarming van haar Heere en Meester onwaardig keurt, maar Hem alleen als de bron en oorsprong van al hare waarde verheft. Gelijk daar wijders Salomo's vrienden zich met hem in zijn geluk verheugen, zo zullen ook eens hemel en aarde, alle hemelse geesten, welken het nu reeds zalig is in het geheim der verlossing in te zien, juichen over de zalige voleinding van de verborgenheid van Gods Raadsbesluit, over den dag der hartevreugde van den verheerlijkten Mensenzoon. De Kerk, als bruid des Heeren, blijft eenvoudig bruid, zolang zij hier beneden te lijden en te strijden heeft, en wel daarom, omdat zij niet in die mate een besloten hof en ene verzegelde fontein weet te blijven, zo als dit van haar Oud-testamentisch voorbeeld kon worden geroemd, wijl zij veelmeer de verleidende en verontreinigende machten der wereld en der zonde maar al te veel toegang tot het heiligdom van hare maagdelijkheid en den ontwijdenden invloed van deze op den tempel haars harten toelaat. Eerst aan het einde der dagen zal hare volkomen vereniging met den Hemelsen Bruidegom voltrokken worden, als zij uitgeleden en gestreden heeft, en door de eindelijke zichtbare wederkomst van haren Geliefde, de "grote verborgenheid" in vervulling treedt, waarvan Paulus in Ephesians 5:31 schrijft. Zo dan zijn het slechts enkele zielen, in haar midden, de den Heere alleen waarachtig bekende schaar van getrouwen en uitverkorenen, die Hij tot de zalige hoogte der innigste vereniging met Zich verheft, en door uitstorting Zijner liefde in hun harten de volheid Zijner genadegoederen deelachtig maakt.

Wel hem, die uit ondervinding daarvan kan getuigen! Wel hem, dien de Heere tot Zich doet naderen. Men leert in de godgeleerdheid van ene unio mystica, van ene geheime vereniging, welke tussen het Wezen Gods en het wezen des mensen plaats heeft. Wanneer de ziel tot hare innige verkwikking deze vereniging ondervindelijk leert kennen, dan is `t, alsof de vriend nabij komt en de vriendin kust en aan het harte drukt en zij hem als den hare durft erkennen. Dan wendt Hij zich, met Zijne liefde tot den mens, en de mens wendt zich met zijne geloof- en liefdesbegeerten tot Hem. Hij houdt den mens, en de mens houdt Hem vast. Hij deelt zich aan den mens mede, en de mens geeft zich geheel aan Hem. Hij verheugt Zich over den mens, en de mens verheugt zich over Hem..

Die met den inkeer van den Heere Jezus verwaardigd wordt, met dien houdt Hij avondmaal en hij met den Heere Jezus (Openbaring :20). Hij houdt het avondmaal bij den mens, wanneer ene ziel met innige liefde, hartelijke oprechtheid, bestendig aandenken, vurig verlangen, diepe aanbidding, brandende dankbaarheid voor Zijne onuitsprekelijke weldaden en allermeest voor de kostbare verlossing door Zijn bloed, met heilige gehoorzaamheid naar Zijne geboden en Zijn voorbeeld, Hem opwacht en tegemoet gaat. Dat brengt Hem dan vreugde en genot, daarin vindt Hij zijn lust en zaligheid..

Zo vele begeerten de gelovigen hebben kunnen om hunnen vrucht te geven, zo vele en nog meer lust en begeerte heeft de Heere om ze te ontvangen. De vruchten, die godzaligen dragen zijn plichten van godsdienstigheid en daden van godvruchtigheid. Dit is hun eigen, dat zij daartoe ene hartelijke lust, ene heilige begeerte hebben. Hoe veel lust echter des Heeren volk mag hebben, om hun geheiligd werk den Heere toe te brengen, geen minder lust, zegge ik, heeft ook de Heere Jezus om het met gereedheid, genoegen en goedkeuring te ontvangen..

IV. Sulamith heeft haar eerste liefde verlaten. Zij heeft haar hart van haar Koning afgetrokken. Waar zij alleen alles kon vinden en hebben in Zijne onmiddellijke gemeenschap, daar heeft zij die gemeenschap voor dat ogenblik prijsgegeven. Waar zij alleen in Zijn paleis kon genieten wat Hij voor haar was, daar heeft zij allereerst haar eigen zin en mening gevolgd. En nu, waar zij die gemeenschap niet geniet, daar is het haar alsof zij weer in den ouden toestand is vervallen. Vrede heeft zij er niet mede. Rustig is het haar niet. De versmade liefdesgemeenschap maakt haar droevig. Mocht Sulamith echter veranderd zijn, haar Koning niet, en alleen aan de onverbrekelijke verbondstrouw van haar Koning heeft zij het te danken, dat de gemeenschap niet geheel wordt afgesneden, en door Zijne opzoekende liefde, dat zij straks wederom de volle openbaring Zijner liefde mag genieten.

Vers 2

2. Ik sliep, maar mijn hart waakte {1} in mij Hoor! zei ik tot mij zelf, de stem mijns liefsten, die aan het venster mijner slaapkamer klopte, {2} was: Doe mij open, mijne zuster, mijne vriendin, mijne duive, mijne volmaakte; want mijn hoofd is vervuld met nachtelijken dauw, mijne haarlokken met nachtdruppen. {3}

{1} "Wat anders is de droom dan het gedachtenspel van een hart, dat midden in den slaap waakt?" De ziel is gedurende den slaap nog in het lichaam, al is zij daarvan dan ook meer los, dan in het waken; zij bevindt zich is een toestand van innerlijke terugkering en opsluiting in zich zelf, om daarna weer des te krachtiger in te grijpen in den loop der dingen, die haar in haren bijzonderen levenskring omgeven.

Zij sliep wel, maar het was geen doodsslaap, doch onder die omstandigheden kon zij ook niet gerust zijn, en dit haar voorbeeld moet ons leren op onze geestelijke sluimeringen en lusteloosheid wel degelijk acht te geven, en er ons over te schamen, dewijl wij dus van het troostrijke bijzijn van Christus geen nut altoos kunnen hebben..

Vertelt Sulamith hier een droom, dien zij gehad heeft? Zo hebben velen het zich voorgesteld en vele uitleggers hebben het alzo opgevat, zoals blijkt uit hetgeen hier boven en hier beneden is aangehaald. Wij zijn echter van een ander gevoelen. Het is een feit uit haar leven, wat zij hier vermeldt. Waar zij zegt dat zij sliep, maar haar hart waakte, daar beschrijft zij een van die ogenblikkelijke gestalten, die in half wakende, half slapende toestanden worden doorleefd.

Zij had zich op haar nachtleger neergelegd, om de rust te genieten, maar, hoewel zij die rust zocht, zij vond die niet.

Zij was bekommerd geworden vanwege haren afgezakten toestand. Zij was van haar Liefste heengegaan en ziet het gemis doet haar gevoelen, hoe Hij haar alles was. Haar hart, de innerlijke bewegingen der ziele houden zich bezig met hetgeen zij derft.

Treffend beeld van den toestand der Kerk in het algemeen en van den gelovige in het bijzonder. Want toch aleer de Koning weer zijn Kerk bezoekt, na dagen van geesteloosheid, van gebrek aan liefdesgenietingen, verwekt Hij eerst het gevoel van gemis, doet Hij eerst zien, wat het betekent Hem te missen.

{2} Het enige doel van de bruid is hier niet anders dan te vertonen de gunstige leidingen van den Heere met zijn volk, onder verval en geestelijken slaapstaat, en door de wijze, welke Hij houdt, de wegen, die Hij inslaat, om de zoekenden weer wakker te maken en tot herstel in hun staat te brengen. Dat doet Hij doorgaans langs verscheidene trappen en door verschillende middelen..

{3} Die droom grijpt willekeurig plaats en tijdsomstandigheden beheersende, in vroegere levenstoestanden terug, en verplaatst en vermengt die met de tegenwoordige. Sulamith leeft kennelijk in `t begin van den droom weer in hare woonplaats, en denkt zich Salomo als een herder, die `s nachts uit het veld huiswaarts keert, doornat en huiverend van den in Palestina steeds sterk vallenden dauw; dan evenwel Song of Solomon 5:6, Song of Solomon 5:7 leeft zij op eens weer in Jeruzalem en in hare straten. Hieruit blijkt allereerst met zekerheid, dat wij hier (Song of Solomon 5:2-Song of Solomon 5:8) even als in Song of Solomon 3:1-Song of Solomon 3:5, het verhaal van een droom voor ons hebben, naar voorts ook ene grote fijnheid van voorstelling van het zielenleven in den droom..

Dit is een duidelijke voorstelling van het aanhoudend en welgemeende kloppen van den Bruidegom. Al heeft de Bruid voor een wijle haar eerste liefde verlaten, Zijne liefde is onveranderlijk gebleven. Treffend beeld weer van de onveranderlijke liefde van Christus. Hij blijft kloppen. Hij blijft opzoeken. Hij blijft Zijn liefdehart tonen aan al de afgevallenen. Hij is het die een gevallen Petrus weer opzoekt, die een in liefdeverflauwende gemeente van Pergamus weer gedenkt en blijft gedenken.

Vers 2

2. Ik sliep, maar mijn hart waakte {1} in mij Hoor! zei ik tot mij zelf, de stem mijns liefsten, die aan het venster mijner slaapkamer klopte, {2} was: Doe mij open, mijne zuster, mijne vriendin, mijne duive, mijne volmaakte; want mijn hoofd is vervuld met nachtelijken dauw, mijne haarlokken met nachtdruppen. {3}

{1} "Wat anders is de droom dan het gedachtenspel van een hart, dat midden in den slaap waakt?" De ziel is gedurende den slaap nog in het lichaam, al is zij daarvan dan ook meer los, dan in het waken; zij bevindt zich is een toestand van innerlijke terugkering en opsluiting in zich zelf, om daarna weer des te krachtiger in te grijpen in den loop der dingen, die haar in haren bijzonderen levenskring omgeven.

Zij sliep wel, maar het was geen doodsslaap, doch onder die omstandigheden kon zij ook niet gerust zijn, en dit haar voorbeeld moet ons leren op onze geestelijke sluimeringen en lusteloosheid wel degelijk acht te geven, en er ons over te schamen, dewijl wij dus van het troostrijke bijzijn van Christus geen nut altoos kunnen hebben..

Vertelt Sulamith hier een droom, dien zij gehad heeft? Zo hebben velen het zich voorgesteld en vele uitleggers hebben het alzo opgevat, zoals blijkt uit hetgeen hier boven en hier beneden is aangehaald. Wij zijn echter van een ander gevoelen. Het is een feit uit haar leven, wat zij hier vermeldt. Waar zij zegt dat zij sliep, maar haar hart waakte, daar beschrijft zij een van die ogenblikkelijke gestalten, die in half wakende, half slapende toestanden worden doorleefd.

Zij had zich op haar nachtleger neergelegd, om de rust te genieten, maar, hoewel zij die rust zocht, zij vond die niet.

Zij was bekommerd geworden vanwege haren afgezakten toestand. Zij was van haar Liefste heengegaan en ziet het gemis doet haar gevoelen, hoe Hij haar alles was. Haar hart, de innerlijke bewegingen der ziele houden zich bezig met hetgeen zij derft.

Treffend beeld van den toestand der Kerk in het algemeen en van den gelovige in het bijzonder. Want toch aleer de Koning weer zijn Kerk bezoekt, na dagen van geesteloosheid, van gebrek aan liefdesgenietingen, verwekt Hij eerst het gevoel van gemis, doet Hij eerst zien, wat het betekent Hem te missen.

{2} Het enige doel van de bruid is hier niet anders dan te vertonen de gunstige leidingen van den Heere met zijn volk, onder verval en geestelijken slaapstaat, en door de wijze, welke Hij houdt, de wegen, die Hij inslaat, om de zoekenden weer wakker te maken en tot herstel in hun staat te brengen. Dat doet Hij doorgaans langs verscheidene trappen en door verschillende middelen..

{3} Die droom grijpt willekeurig plaats en tijdsomstandigheden beheersende, in vroegere levenstoestanden terug, en verplaatst en vermengt die met de tegenwoordige. Sulamith leeft kennelijk in `t begin van den droom weer in hare woonplaats, en denkt zich Salomo als een herder, die `s nachts uit het veld huiswaarts keert, doornat en huiverend van den in Palestina steeds sterk vallenden dauw; dan evenwel Song of Solomon 5:6, Song of Solomon 5:7 leeft zij op eens weer in Jeruzalem en in hare straten. Hieruit blijkt allereerst met zekerheid, dat wij hier (Song of Solomon 5:2-Song of Solomon 5:8) even als in Song of Solomon 3:1-Song of Solomon 3:5, het verhaal van een droom voor ons hebben, naar voorts ook ene grote fijnheid van voorstelling van het zielenleven in den droom..

Dit is een duidelijke voorstelling van het aanhoudend en welgemeende kloppen van den Bruidegom. Al heeft de Bruid voor een wijle haar eerste liefde verlaten, Zijne liefde is onveranderlijk gebleven. Treffend beeld weer van de onveranderlijke liefde van Christus. Hij blijft kloppen. Hij blijft opzoeken. Hij blijft Zijn liefdehart tonen aan al de afgevallenen. Hij is het die een gevallen Petrus weer opzoekt, die een in liefdeverflauwende gemeente van Pergamus weer gedenkt en blijft gedenken.

Vers 3

3. Toen antwoordde ik mijnen geliefde: Ik heb mijnen rok, mijn onderkleed reeds uitgetogen, hoe zal ik hem weer aantrekken, om uit te gaan en u de deur te openen? Ik heb mijne voeten reeds gewassen, hoe zal ik ze weer met stof bezoedelen, 1) wanneer ik over den vloer ga om u open te doen?

1) Zo handelt een gelovige, die uitvluchten zoekt in niet te kunnen. Ik vind dan hier een gelovige vertoond, die zich verschuilt op verbeelding van zijn geestelijke onmacht en van niet kunnen, van geen bekwaamheid tot zoeken of zulk een plicht of werk te hebben..

Hiermede toont de bruid, dat de slaap is geweken, maar toch blijft zij liggen op het bed der valse gerustheid en zorgeloosheid. Is het omdat zij nog de genietingen der wereld niet wil laten varen, of omdat zij vreest voor den bestraffenden blik der liefde van haar Bruidegom? Wellicht beiden. Zij zegt niet met ronde woorden dat zij Hem niet wil opendoen, zij zegt evenmin dat zij hem zal opendoen. Zij tracht haar toestand, waarin zij zich bevindt, enigzins te verontschuldigen.

Vers 3

3. Toen antwoordde ik mijnen geliefde: Ik heb mijnen rok, mijn onderkleed reeds uitgetogen, hoe zal ik hem weer aantrekken, om uit te gaan en u de deur te openen? Ik heb mijne voeten reeds gewassen, hoe zal ik ze weer met stof bezoedelen, 1) wanneer ik over den vloer ga om u open te doen?

1) Zo handelt een gelovige, die uitvluchten zoekt in niet te kunnen. Ik vind dan hier een gelovige vertoond, die zich verschuilt op verbeelding van zijn geestelijke onmacht en van niet kunnen, van geen bekwaamheid tot zoeken of zulk een plicht of werk te hebben..

Hiermede toont de bruid, dat de slaap is geweken, maar toch blijft zij liggen op het bed der valse gerustheid en zorgeloosheid. Is het omdat zij nog de genietingen der wereld niet wil laten varen, of omdat zij vreest voor den bestraffenden blik der liefde van haar Bruidegom? Wellicht beiden. Zij zegt niet met ronde woorden dat zij Hem niet wil opendoen, zij zegt evenmin dat zij hem zal opendoen. Zij tracht haar toestand, waarin zij zich bevindt, enigzins te verontschuldigen.

Vers 4

4. Mijn liefste trok, mij begerig wenkende en dringend om toegang vragende, zijne hand van het gat 1) der deur en mijn ingewand, mijn innerlijk wezen werd ontroerd om zijnentwille, 2) toen ik daaruit zijne liefde herkende, vol smart over mijnen afval jegens hem, die daar buiten in den kouden, natten nacht stond. 1) Toen Hij haar door redenen niet kon overtuigen om hem open te doen, stak Hij Zijne hand bij of in het gat der deur, als om dezelve dus te openen, terwijl Hij des wachtens moede scheen geworden te zijn. Hij die den geest des mensen binnen in hem gevormd heeft, kent ook alle deszelfs toegangen en weet hoe hij dezelve naderen kan en moet als Hij er Zijne Wet en leer in planten of er zich door doen gehoorzamen wil. Hij heeft den sleutel Davids, en weet te openen en te sluiten naar Zijn welgevallen (Openbaring :7). Hiermede weet Hij de deur des harten te openen, op zulk een wijze, als best betaamt, en Hij weet het slot er door te onsluiten, zonder geweld op deszelfs natuur te doen en echter door deszelfs kwaden aard en stroefheid te verbeteren..

Hier wordt niet van de traliën van het venster zoals in Song of Solomon 2:9 gesproken, maar van de opening der deur om de grendels van binnen weg te schuiven. Hiermee wordt gedoeld op de werking en kracht die op het hart wordt uitgeoefend, op de roerselen van het hart, om dat hart dat geroerd was weer in liefde te doen ontvlammen. Beeld van het overredende werk des Geestes op de ziele, om weer vuriglijk naar de gemeenschap des Heeren te doen verlangen.

Niet alleen het woord, maar ook de Geest, niet alleen de kracht van het woord, maar ook de werking des Geestes is nodig, zal de ziele bij voortduring en bij voortgang in liefde ontvonken voor haar gezegenden Bruidegom en koning.

2) Zie hier de vrucht van de innerlijke werking der genade. Waar de Heere zelf de grendelen van voor de deur des harten heeft weggeschoven, daar komt er op nieuw beweging en een ernstig zielsverlangen naar Hem, en naar de bewijzen Zijner eeuwige ontferming.

Vers 4

4. Mijn liefste trok, mij begerig wenkende en dringend om toegang vragende, zijne hand van het gat 1) der deur en mijn ingewand, mijn innerlijk wezen werd ontroerd om zijnentwille, 2) toen ik daaruit zijne liefde herkende, vol smart over mijnen afval jegens hem, die daar buiten in den kouden, natten nacht stond. 1) Toen Hij haar door redenen niet kon overtuigen om hem open te doen, stak Hij Zijne hand bij of in het gat der deur, als om dezelve dus te openen, terwijl Hij des wachtens moede scheen geworden te zijn. Hij die den geest des mensen binnen in hem gevormd heeft, kent ook alle deszelfs toegangen en weet hoe hij dezelve naderen kan en moet als Hij er Zijne Wet en leer in planten of er zich door doen gehoorzamen wil. Hij heeft den sleutel Davids, en weet te openen en te sluiten naar Zijn welgevallen (Openbaring :7). Hiermede weet Hij de deur des harten te openen, op zulk een wijze, als best betaamt, en Hij weet het slot er door te onsluiten, zonder geweld op deszelfs natuur te doen en echter door deszelfs kwaden aard en stroefheid te verbeteren..

Hier wordt niet van de traliën van het venster zoals in Song of Solomon 2:9 gesproken, maar van de opening der deur om de grendels van binnen weg te schuiven. Hiermee wordt gedoeld op de werking en kracht die op het hart wordt uitgeoefend, op de roerselen van het hart, om dat hart dat geroerd was weer in liefde te doen ontvlammen. Beeld van het overredende werk des Geestes op de ziele, om weer vuriglijk naar de gemeenschap des Heeren te doen verlangen.

Niet alleen het woord, maar ook de Geest, niet alleen de kracht van het woord, maar ook de werking des Geestes is nodig, zal de ziele bij voortduring en bij voortgang in liefde ontvonken voor haar gezegenden Bruidegom en koning.

2) Zie hier de vrucht van de innerlijke werking der genade. Waar de Heere zelf de grendelen van voor de deur des harten heeft weggeschoven, daar komt er op nieuw beweging en een ernstig zielsverlangen naar Hem, en naar de bewijzen Zijner eeuwige ontferming.

Vers 5

5. Ik stond dadelijk op, om mijnen liefste en gemaalopen te doen; 1) en toen ik mijne handen aan het deurslot legde, zie toen drupten zij van mirrezalf, en mijne vingers van vloeiende mirre, op de handhaven des slots, 2) die ze aangevat hadden, om ze terug te schuiven en de deur te openen; daaruit zag ik ogenblikkelijk, dat mijn geliefde zich voor mij feestelijk getooid en rijkelijk gezalfd had.

Dit opstaan drukt uit een afbreken van haar vadsigen slaapstaat, waarin zij had gelegen, ene herstelling van haar zelf tot de tegenovergestelde gevallen. Dan beginnen de ogen weer te zien, de oren te horen, de handen en voeten zich te bewegen, men keert weer tot zijne oude waakzaamheid en werkzaamheid. Dus was ook dit opstaan van de bruid, alle de neergezakte en dodige gestalten kregen wederom een opgebeurdheid en een nieuw leven.

Dit opstaan sluit ook in, een toeschikking van haar zelf, om Jezus in te laten, en zo ene richting en zamenroeping van alle die vernieuwde gestalten om voor Jezus open te doen, want in die zamenbinding komt het hier voor: Ik stond op om mijn liefste open te doen..

Hiermede wordt op geestelijke wijze aangeduid de wijze en overvloedige genade van Christus voor zijne gelovigen. Waar Christus Jezus zich openbaart, daar laat Hij het merkteken Zijner genade achter en de reuke Zijner onkreukbare trouw. En dit opdat de ziele bij het gemis des te begeriger naar Hem zal vragen en leren uitroepen.

2) Die enkele druppels van vloeibare mirrezalf zeiden de Bruid wel genoeg, wien zij had verlaten, maar deden in haar ook een vurig verlangen ontstaan om Hem weer te hebben.

De gelovige kan niet rusten in de weldaden, maar moet den gehelen Persoon van Christus hebben.

Vers 5

5. Ik stond dadelijk op, om mijnen liefste en gemaalopen te doen; 1) en toen ik mijne handen aan het deurslot legde, zie toen drupten zij van mirrezalf, en mijne vingers van vloeiende mirre, op de handhaven des slots, 2) die ze aangevat hadden, om ze terug te schuiven en de deur te openen; daaruit zag ik ogenblikkelijk, dat mijn geliefde zich voor mij feestelijk getooid en rijkelijk gezalfd had.

Dit opstaan drukt uit een afbreken van haar vadsigen slaapstaat, waarin zij had gelegen, ene herstelling van haar zelf tot de tegenovergestelde gevallen. Dan beginnen de ogen weer te zien, de oren te horen, de handen en voeten zich te bewegen, men keert weer tot zijne oude waakzaamheid en werkzaamheid. Dus was ook dit opstaan van de bruid, alle de neergezakte en dodige gestalten kregen wederom een opgebeurdheid en een nieuw leven.

Dit opstaan sluit ook in, een toeschikking van haar zelf, om Jezus in te laten, en zo ene richting en zamenroeping van alle die vernieuwde gestalten om voor Jezus open te doen, want in die zamenbinding komt het hier voor: Ik stond op om mijn liefste open te doen..

Hiermede wordt op geestelijke wijze aangeduid de wijze en overvloedige genade van Christus voor zijne gelovigen. Waar Christus Jezus zich openbaart, daar laat Hij het merkteken Zijner genade achter en de reuke Zijner onkreukbare trouw. En dit opdat de ziele bij het gemis des te begeriger naar Hem zal vragen en leren uitroepen.

2) Die enkele druppels van vloeibare mirrezalf zeiden de Bruid wel genoeg, wien zij had verlaten, maar deden in haar ook een vurig verlangen ontstaan om Hem weer te hebben.

De gelovige kan niet rusten in de weldaden, maar moet den gehelen Persoon van Christus hebben.

Vers 6

6. Ik deed mijnen liefste open, maar mijn liefste, omdat ik hem had laten wachten, was reeds geweken, hij was doorgegaan; mijne ziel ging uit van wege zijn spreken, 1) mijne ziel zonk bijna weg, toen hij zo biddend en smekend door het venster met mij sprak; ik ging nu dadelijk het huis uit, en zocht hem daarbuiten op de markten en straten der stad, vol angst en onrust der ziel, maar ik vond hem niet, ik riep hemluide, doch hij antwoordde mij niet. 2)

1) Gelijk de Emmasgangers, toen de Heere uit het gezicht verdwenen was, tot elkaar zeiden: Brandde ons hart niet in ons toen Hij met ons sprak, zo zegt nu ook Sulamith, dat zij, toen Hij toegang tot haar begeerde, tot den dood toe verschrikte, geheel ontzield van schrik werd. De stem des geliefden brak haar hart, maar in het bewustzijn, dat zij zich van Hem verwijderd had, trad zij Hem niet onder de ogen en greep naar ijdele verontschuldigingen. Nu erkent zij het met berouw, dat zij aan den diepen indruk van Zijne liefdeswooorden geen gevolg heeft gegeven en zoekt naar den verdwenene zonder Hem te vinden, roept den versmade, zonder dat Hij antwoordt..

Had zij Hem op de eerste aanklopping, welke zij gehoord had, gehoorzaamd, zij zou wel gedaan en zich niet teleurgesteld gevoeld hebben, dan zou Hij haar Zijn zegen hebben geschonken, naardien Hij wil gezocht worden, terwijl Hij te vinden is en de gelegenheid ons doet ontslippen, als wij den tijd der genade niet wel waarnemen. Hij straft met reden ons vadsig uitstel met zijne onttrekking en schort het deelgenootschap aan Zijne vertroostingen op voor dezulken, die loom en slaperig en nalatig in hun plichtsbetrachtingen zijn..

2) De zoekende bruid vertoont ook hier een ziele onder een geestelijke verlating, door haar zoeken uitdrukkende. 1. Hare bewustheid van gemis; 2. hare onzekerheid en onkennis hoe en waar Hem te vinden. 3. Hare diepe onvergenoegdheid daar onder; 4. hare angstige verlegenheid daarover; 5. haar rusteloos omzwerven van haar hart, zo lang zij Hem mist; 6. hare geheel toegekeerdheid en navolgend aankleven aan Hem met haar gedachten, begeerten, verlangens, liefde en geloof; 7. haar zoeken ook naar buiten langs alle verordenende middelen, waardoor de Heere Jezus zich laat vinden. 8. En dit alles zoals aan het rechte zoeken eigen is. 9. En dat ook tot de recht gepaste einden..

Ook nu was er nog gelove aanwezig, want bij al haar duistere toestanden, noemt zij Hem nog haar liefste, en erkent en belijdt daarmee, dat de betrekking tussen haar en haren Bruidegom niet verbroken is. Hieruit blijkt het dat zij het niet hij het gevoel van gemis had laten blijven, maar dat zij aangezet, opgewekt en aangegord wordt om te zoeken waar zij Hem vinden mocht, dien hare ziele lief heeft. Zo gaat het ook met de gelovigen. Als de Heere door Zijn Woord en Geest in waarheid werkt komt er een doordringend zoeken om Hem te vinden, die alleen in al de behoeften en noden der zoekenden kan voorzien.

Vers 6

6. Ik deed mijnen liefste open, maar mijn liefste, omdat ik hem had laten wachten, was reeds geweken, hij was doorgegaan; mijne ziel ging uit van wege zijn spreken, 1) mijne ziel zonk bijna weg, toen hij zo biddend en smekend door het venster met mij sprak; ik ging nu dadelijk het huis uit, en zocht hem daarbuiten op de markten en straten der stad, vol angst en onrust der ziel, maar ik vond hem niet, ik riep hemluide, doch hij antwoordde mij niet. 2)

1) Gelijk de Emmasgangers, toen de Heere uit het gezicht verdwenen was, tot elkaar zeiden: Brandde ons hart niet in ons toen Hij met ons sprak, zo zegt nu ook Sulamith, dat zij, toen Hij toegang tot haar begeerde, tot den dood toe verschrikte, geheel ontzield van schrik werd. De stem des geliefden brak haar hart, maar in het bewustzijn, dat zij zich van Hem verwijderd had, trad zij Hem niet onder de ogen en greep naar ijdele verontschuldigingen. Nu erkent zij het met berouw, dat zij aan den diepen indruk van Zijne liefdeswooorden geen gevolg heeft gegeven en zoekt naar den verdwenene zonder Hem te vinden, roept den versmade, zonder dat Hij antwoordt..

Had zij Hem op de eerste aanklopping, welke zij gehoord had, gehoorzaamd, zij zou wel gedaan en zich niet teleurgesteld gevoeld hebben, dan zou Hij haar Zijn zegen hebben geschonken, naardien Hij wil gezocht worden, terwijl Hij te vinden is en de gelegenheid ons doet ontslippen, als wij den tijd der genade niet wel waarnemen. Hij straft met reden ons vadsig uitstel met zijne onttrekking en schort het deelgenootschap aan Zijne vertroostingen op voor dezulken, die loom en slaperig en nalatig in hun plichtsbetrachtingen zijn..

2) De zoekende bruid vertoont ook hier een ziele onder een geestelijke verlating, door haar zoeken uitdrukkende. 1. Hare bewustheid van gemis; 2. hare onzekerheid en onkennis hoe en waar Hem te vinden. 3. Hare diepe onvergenoegdheid daar onder; 4. hare angstige verlegenheid daarover; 5. haar rusteloos omzwerven van haar hart, zo lang zij Hem mist; 6. hare geheel toegekeerdheid en navolgend aankleven aan Hem met haar gedachten, begeerten, verlangens, liefde en geloof; 7. haar zoeken ook naar buiten langs alle verordenende middelen, waardoor de Heere Jezus zich laat vinden. 8. En dit alles zoals aan het rechte zoeken eigen is. 9. En dat ook tot de recht gepaste einden..

Ook nu was er nog gelove aanwezig, want bij al haar duistere toestanden, noemt zij Hem nog haar liefste, en erkent en belijdt daarmee, dat de betrekking tussen haar en haren Bruidegom niet verbroken is. Hieruit blijkt het dat zij het niet hij het gevoel van gemis had laten blijven, maar dat zij aangezet, opgewekt en aangegord wordt om te zoeken waar zij Hem vinden mocht, dien hare ziele lief heeft. Zo gaat het ook met de gelovigen. Als de Heere door Zijn Woord en Geest in waarheid werkt komt er een doordringend zoeken om Hem te vinden, die alleen in al de behoeften en noden der zoekenden kan voorzien.

Vers 7

7. De wachters, die in de stad omgingen, 1) (Song of Solomon 3:3) vonden mij op deze wandeling; zij gaven mij niet alleen geen bescheid, maar vatten mij en sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen bij zulk ene mishandeling mijnen sluier van mij, 2) rukten mij mijn sluierkleed (Song of Solomon 4:1 ) vol ruwheid af.

1) Zij werd door de wachters die haar vonden, kwalijk bejegend, geslagen en gewond. Deze namelijk hielden haar voor een lichtvaardig vrouwspersoon, omdat zij in den nacht langs de straten zwierf, terwijl zij de ronde deden. Hier sloegen zij haar. Zo worden troosteloze heiligen wel eens voor zondaars gehouden, en als zodanig berispt en bestraft..

2) De wereld verstaat het nameloze heimwee der ziele naar Christus niet. Zij verstaat evenmin de droefheid van het gemis en het tedere zielsverlangen naar Zijn gemeenschap.

Godsdienstwaanzin, dweperij, noemt de wereld de droeve gestalte van een zoekende ziele en dan mishandelt zij haar op geestelijke wijze.

Het is daarom duidelijk dat hier onder de wachters bedoeld worden degenen, die van de wereld zijn en niets weten van het leven der treurenden Zions.

Vers 7

7. De wachters, die in de stad omgingen, 1) (Song of Solomon 3:3) vonden mij op deze wandeling; zij gaven mij niet alleen geen bescheid, maar vatten mij en sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen bij zulk ene mishandeling mijnen sluier van mij, 2) rukten mij mijn sluierkleed (Song of Solomon 4:1 ) vol ruwheid af.

1) Zij werd door de wachters die haar vonden, kwalijk bejegend, geslagen en gewond. Deze namelijk hielden haar voor een lichtvaardig vrouwspersoon, omdat zij in den nacht langs de straten zwierf, terwijl zij de ronde deden. Hier sloegen zij haar. Zo worden troosteloze heiligen wel eens voor zondaars gehouden, en als zodanig berispt en bestraft..

2) De wereld verstaat het nameloze heimwee der ziele naar Christus niet. Zij verstaat evenmin de droefheid van het gemis en het tedere zielsverlangen naar Zijn gemeenschap.

Godsdienstwaanzin, dweperij, noemt de wereld de droeve gestalte van een zoekende ziele en dan mishandelt zij haar op geestelijke wijze.

Het is daarom duidelijk dat hier onder de wachters bedoeld worden degenen, die van de wereld zijn en niets weten van het leven der treurenden Zions.

Vers 8

8. a) Ik bezweer u daarom, gij dochteren van Jeruzalem!1) (Song of Solomon 1:3 Aanm). indien gij mijnen liefsteergens vindt, wat zult gij hem aanzeggen? Dat ik door kommer en angst ziek ben van liefde 2) en verlangen naar hem.

a) Song of Solomon 3:5.

1) Sulamith durft nu niet verder gaan met zoeken, beroofd van haar sluier, het teken van vrouwelijke eerbaarheid, durft zij niet verder gaan.

Dit brengt haar in een nog meer droevigen toestand. Haar Heere weggegaan en niet meer in staat om hem op te zoeken. Hoe zal zij het nu aanleggen om toch weer zijn gemeenschap te genieten!

Zij roept de dochteren van Jeruzalem toe, die straks bij haar komen, om het haar liefste te zeggen, dat zij ziek is aan liefde.

Zo gaat het ook op geestelijk gebied. Waar de ziele haar diepe onrust gevoelt en waar alles bij de handen is afgebroken, daar roept zij de gelovigen toe om dit voor haar af te smeken, dat het moge komen tot ware zielsvereniging met haar Heere en Koning. 2) Haar toestand was zeer beklagenswaardig en zij beminde den Heere in zulk ene mate dat haar aanwezigheid haar ziek, ja ten uiterste ziek maakte, terwijl zij met een benauwd verlangen zuchtte om zijne wederkomst, gelijk ene vrouw in barensnood naar uitkomst reikhalst. Deze hare ziekte was een bewijs van ene gezonde gesteldheid der ziele, die ten laatste zeker iets goeds beloofde en die niet ter dood maar op het leven zou uitlopen. Het is beter ziek te zijn van liefde tot Christus, dan in ene gemakkelijke liefde tot de wereld zijn vlees te koesteren..

Vers 8

8. a) Ik bezweer u daarom, gij dochteren van Jeruzalem!1) (Song of Solomon 1:3 Aanm). indien gij mijnen liefsteergens vindt, wat zult gij hem aanzeggen? Dat ik door kommer en angst ziek ben van liefde 2) en verlangen naar hem.

a) Song of Solomon 3:5.

1) Sulamith durft nu niet verder gaan met zoeken, beroofd van haar sluier, het teken van vrouwelijke eerbaarheid, durft zij niet verder gaan.

Dit brengt haar in een nog meer droevigen toestand. Haar Heere weggegaan en niet meer in staat om hem op te zoeken. Hoe zal zij het nu aanleggen om toch weer zijn gemeenschap te genieten!

Zij roept de dochteren van Jeruzalem toe, die straks bij haar komen, om het haar liefste te zeggen, dat zij ziek is aan liefde.

Zo gaat het ook op geestelijk gebied. Waar de ziele haar diepe onrust gevoelt en waar alles bij de handen is afgebroken, daar roept zij de gelovigen toe om dit voor haar af te smeken, dat het moge komen tot ware zielsvereniging met haar Heere en Koning. 2) Haar toestand was zeer beklagenswaardig en zij beminde den Heere in zulk ene mate dat haar aanwezigheid haar ziek, ja ten uiterste ziek maakte, terwijl zij met een benauwd verlangen zuchtte om zijne wederkomst, gelijk ene vrouw in barensnood naar uitkomst reikhalst. Deze hare ziekte was een bewijs van ene gezonde gesteldheid der ziele, die ten laatste zeker iets goeds beloofde en die niet ter dood maar op het leven zou uitlopen. Het is beter ziek te zijn van liefde tot Christus, dan in ene gemakkelijke liefde tot de wereld zijn vlees te koesteren..

Vers 9

9. De dochters van Jeruzalem, die zich voordoen alsof zij menen dat Sulamith zuchtte naar een anderen geliefde, dan Salomo, tot deze: Wat is uw liefste, van wien gij zegt, dat ge ziek zijt van liefde tot hem, meer dan een ander liefste; wat onderscheidt hem boven andere geliefden, o gij schoonste onder de vrouwen! wat is uw liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt, 1) hem te zoeken en hem uw verlangen te melden!

1) Dit is geen vraag uit onkunde gedaan, evenmin een vraag van verachting, maar zij wordt tot Sulamith gericht om haar te doen uitspreken, wie haar Koning voor haar is, wat zij in Hem ziet. De dochteren van Jeruzalem willen door haar te laten antwoorden op deze vraag reeds balsem gieten in de wonde, dewijl zij weten, dat over den afwezigen geliefde te spreken, reeds de ziele tot bedaren doet komen.

Zij treden hier op als dezulken, die waarlijk het treuren der bruid verstaan.

Vers 9

9. De dochters van Jeruzalem, die zich voordoen alsof zij menen dat Sulamith zuchtte naar een anderen geliefde, dan Salomo, tot deze: Wat is uw liefste, van wien gij zegt, dat ge ziek zijt van liefde tot hem, meer dan een ander liefste; wat onderscheidt hem boven andere geliefden, o gij schoonste onder de vrouwen! wat is uw liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt, 1) hem te zoeken en hem uw verlangen te melden!

1) Dit is geen vraag uit onkunde gedaan, evenmin een vraag van verachting, maar zij wordt tot Sulamith gericht om haar te doen uitspreken, wie haar Koning voor haar is, wat zij in Hem ziet. De dochteren van Jeruzalem willen door haar te laten antwoorden op deze vraag reeds balsem gieten in de wonde, dewijl zij weten, dat over den afwezigen geliefde te spreken, reeds de ziele tot bedaren doet komen.

Zij treden hier op als dezulken, die waarlijk het treuren der bruid verstaan.

Vers 10

10. Sulamith, uit den vollen gloed der liefde jegens Salomo sprekende: Mijn liefste is, in zijn gelaat aangezien, blank en rood, 1) als melk en bloed, en licht herkenbaar; want hij draagt de banier boven tienduizend, 2) die schoon genoemd kunnen worden en verdienen geliefd te worden.

1) Blank is de kleur van zijn vlees en rood die van zijn bloed. Daarom beschrijft zij hem als van hogen adel, van voortreffelijke opvoeding en van voornemen stand.

Op geestelijk gebied van den Christus Gods gezegd, wordt daarmee Zijne onovertrefbare schoonheid ten opzichte van Zijn volk aangewezen. Blank van wege Zijne dadelijke gehoorzaamheid en rood van wege Zijne lijdelijke gehoorzaamheid. Blank, dewijl Hij volkomen de wet heeft gehoorzaamd, en rood, dewijl Hij zijn bloed heeft gestort tot verzoening der zonde, tot uitdelging van schuld en straf beide. Blank en rood, omdat Hij het recht op het eeuwige leven voor een diep schuldig zondaar verwierf.

2) De banier dragen boven tienduizend, is hier een figuurlijke uitdrukking, om ook daarmee zijne onovertrefbare schoonheid aan te duiden.

Wie de banier droeg was boven alle helden zichtbaar, stak met zijne banier boven allen uit. Zo wil ook zij zeggen, ik behoef niets meer te zeggen, want Hij overtreft allen in schoonheid.

Dit geldt in de hoogste mate van Christus, van wien de Heilige Geest door den Apostel zegt, dat Hem een naam is gegeven boven alle andere namen. 11. Zijn 1) gehele hoofd, 2) zijn fris en blozend aangezicht, zo als het uit het gitzwarte zijner met de gouden kroon versierde haren voortkomt, is uit de verte gezien als van het fijnste, roodachtig, glinsterende goud; van het dichtste goud; zijne haarlokken zijn gekruld (woordelijk: heuvel aan heuvel), in dicht aan elkaar liggende rijen van lange lokken, en daarbij glinsterend zwart als ene raaf.

1) Alzo begint de Bruid de onderdelen van zijn lichaam op te sommen en de schoonheid daarvan te melden, waardoor zij straks tot den uitroep komt, dat al wat aan hem is, is gans begeerlijk.

2) In het bijzonder beschrijft de bruid ook hier alles, wat in Christus beminnelijk is. In tien bijzonderheden beschrijft zij zijne schoonheid, met het oogmerk om te tonen dat hij in alles tot zijne onderneming wel bevoegd ware, en tevens alles in zich had, om onze achting, liefde en vertrouwen te winnen..

Alles tot ook de bijzonderste delen te vergeestelijken kan niet, maar toch als hier het hoofd beschreven wordt van dicht goud en zijne haarlokken zwart als ene raaf, dan kan en mag daaronder niet anders verstaan worden dan de koninklijke macht van Christus en Zijne onveranderlijke heerschappij. Is het witte haar het teken des ouderdoms en daarom ook der eeuwigheid, het zwarte is het teken der jeugd maar ook van onveranderlijkheid.

Vers 10

10. Sulamith, uit den vollen gloed der liefde jegens Salomo sprekende: Mijn liefste is, in zijn gelaat aangezien, blank en rood, 1) als melk en bloed, en licht herkenbaar; want hij draagt de banier boven tienduizend, 2) die schoon genoemd kunnen worden en verdienen geliefd te worden.

1) Blank is de kleur van zijn vlees en rood die van zijn bloed. Daarom beschrijft zij hem als van hogen adel, van voortreffelijke opvoeding en van voornemen stand.

Op geestelijk gebied van den Christus Gods gezegd, wordt daarmee Zijne onovertrefbare schoonheid ten opzichte van Zijn volk aangewezen. Blank van wege Zijne dadelijke gehoorzaamheid en rood van wege Zijne lijdelijke gehoorzaamheid. Blank, dewijl Hij volkomen de wet heeft gehoorzaamd, en rood, dewijl Hij zijn bloed heeft gestort tot verzoening der zonde, tot uitdelging van schuld en straf beide. Blank en rood, omdat Hij het recht op het eeuwige leven voor een diep schuldig zondaar verwierf.

2) De banier dragen boven tienduizend, is hier een figuurlijke uitdrukking, om ook daarmee zijne onovertrefbare schoonheid aan te duiden.

Wie de banier droeg was boven alle helden zichtbaar, stak met zijne banier boven allen uit. Zo wil ook zij zeggen, ik behoef niets meer te zeggen, want Hij overtreft allen in schoonheid.

Dit geldt in de hoogste mate van Christus, van wien de Heilige Geest door den Apostel zegt, dat Hem een naam is gegeven boven alle andere namen. 11. Zijn 1) gehele hoofd, 2) zijn fris en blozend aangezicht, zo als het uit het gitzwarte zijner met de gouden kroon versierde haren voortkomt, is uit de verte gezien als van het fijnste, roodachtig, glinsterende goud; van het dichtste goud; zijne haarlokken zijn gekruld (woordelijk: heuvel aan heuvel), in dicht aan elkaar liggende rijen van lange lokken, en daarbij glinsterend zwart als ene raaf.

1) Alzo begint de Bruid de onderdelen van zijn lichaam op te sommen en de schoonheid daarvan te melden, waardoor zij straks tot den uitroep komt, dat al wat aan hem is, is gans begeerlijk.

2) In het bijzonder beschrijft de bruid ook hier alles, wat in Christus beminnelijk is. In tien bijzonderheden beschrijft zij zijne schoonheid, met het oogmerk om te tonen dat hij in alles tot zijne onderneming wel bevoegd ware, en tevens alles in zich had, om onze achting, liefde en vertrouwen te winnen..

Alles tot ook de bijzonderste delen te vergeestelijken kan niet, maar toch als hier het hoofd beschreven wordt van dicht goud en zijne haarlokken zwart als ene raaf, dan kan en mag daaronder niet anders verstaan worden dan de koninklijke macht van Christus en Zijne onveranderlijke heerschappij. Is het witte haar het teken des ouderdoms en daarom ook der eeuwigheid, het zwarte is het teken der jeugd maar ook van onveranderlijkheid.

Vers 12

12. a) Zijne, ogen zijn zo helder schitterend en mild in hun wit, zo donker schijnend in hun appels als der duiven nauwkeuriger: als duiven), die bij de waterstromen zitten en zich daarin als met melk gewassen hebben, en nu staande als in kasjes der ringen, als in kasjes gevatte stenen.

a) Song of Solomon 1:15; Song of Solomon 4:1.

1) Als hier van de ogen gezegd wordt dat zij zijn als in kasjes gevatte stenen, dan wordt ook daarmee de onvergankelijke schoonheid aangeduid. Het oog waaraan geen gebrek is, dat ziet zoals het behoort, is niet ingevallen in de hoeken. Zo wordt er dan ook hier van Christus Jezus gezegd, dat Zijne ogen zuiver en rein zijn, juist en helder ziende.

Vers 12

12. a) Zijne, ogen zijn zo helder schitterend en mild in hun wit, zo donker schijnend in hun appels als der duiven nauwkeuriger: als duiven), die bij de waterstromen zitten en zich daarin als met melk gewassen hebben, en nu staande als in kasjes der ringen, als in kasjes gevatte stenen.

a) Song of Solomon 1:15; Song of Solomon 4:1.

1) Als hier van de ogen gezegd wordt dat zij zijn als in kasjes gevatte stenen, dan wordt ook daarmee de onvergankelijke schoonheid aangeduid. Het oog waaraan geen gebrek is, dat ziet zoals het behoort, is niet ingevallen in de hoeken. Zo wordt er dan ook hier van Christus Jezus gezegd, dat Zijne ogen zuiver en rein zijn, juist en helder ziende.

Vers 13

13. Zijne wangen met hunnen schonen, vollen baard zijn als een bed van specerijen, als welriekende torentjes als een geurig specerijbed, waarop hoogten van welriekende planten pyramidaalsgewijze geplant zijn (Song of Solomon 4:6); zijne lippen zijn lieflijk fris, rood als lelies, druppende, namelijk, de lippen met den lieflijken geur van haren adem, als van vloeiende mirre 1) (Song of Solomon 5:5).

1) Hiermede wijst de bruid op Zijne beminnelijkheid en op de lieflijkheid van Zijne redenen. Op geestelijke wijze verstaan, wil zij niet anders zeggen, dan dat alle de redenen des Heeren lieflijkheid en waarheid zijn, niet alleen tot genezing, maar ook tot sterking en verlustiging.

Vers 13

13. Zijne wangen met hunnen schonen, vollen baard zijn als een bed van specerijen, als welriekende torentjes als een geurig specerijbed, waarop hoogten van welriekende planten pyramidaalsgewijze geplant zijn (Song of Solomon 4:6); zijne lippen zijn lieflijk fris, rood als lelies, druppende, namelijk, de lippen met den lieflijken geur van haren adem, als van vloeiende mirre 1) (Song of Solomon 5:5).

1) Hiermede wijst de bruid op Zijne beminnelijkheid en op de lieflijkheid van Zijne redenen. Op geestelijke wijze verstaan, wil zij niet anders zeggen, dan dat alle de redenen des Heeren lieflijkheid en waarheid zijn, niet alleen tot genezing, maar ook tot sterking en verlustiging.

Vers 14

14. Zijne handen met de roodachtig glinsterende, sierlijk geronde vingers zijn als gouden ringen (juister: rollen), gevuld methelderblauw turkoois 1) en ander tooisel met edelgesteenten; zijnedel gevormde buik is als blinkend elpenbeen, kunstig bearbeid en overtogen met blauwe, edele saffieren 2)

1) Alle de blijken Zijner macht en de werken Zijner handen, alle de verrichtingen Zijner Voorzienigheid en genade waren zeer zuiver en tegelijk zeer dierbaar, en achtenswaardiger dan de kostelijkste gesteenten. Zijne handen uitgestrekt, om Zijn volk te ontvangen en te beschenken zijn vol van de rijkste gaven, en blinkende door de schoonste sieraden, geschikt om de Kerk zelf te versieren..

Dit ziet niet op de gordels, zoals sommigen menen, maar op de aderen, die door het lichaam lopen en een blauwen gloed aangeven, de schoonheid vergrotende. De Bruid noemt ook dit deel des lichaams op, om daarmee te kennen te geven, dat al wat aan Hem is, gans begeerlijk is.

2) Afgezien daarvan, dat deze gehele schildering van een vlekkeloos schonen man ook in den geest der vrouwen van Jeruzalem eigenlijk slechts op Salomo doelen kon, duidt Sulamith met deze rijke versierselen van edelgesteenten duidelijk genoegzaam, dat haar geliefde niemand anders is, dan haar koninklijke gemaal Salomo zelf..

Vers 14

14. Zijne handen met de roodachtig glinsterende, sierlijk geronde vingers zijn als gouden ringen (juister: rollen), gevuld methelderblauw turkoois 1) en ander tooisel met edelgesteenten; zijnedel gevormde buik is als blinkend elpenbeen, kunstig bearbeid en overtogen met blauwe, edele saffieren 2)

1) Alle de blijken Zijner macht en de werken Zijner handen, alle de verrichtingen Zijner Voorzienigheid en genade waren zeer zuiver en tegelijk zeer dierbaar, en achtenswaardiger dan de kostelijkste gesteenten. Zijne handen uitgestrekt, om Zijn volk te ontvangen en te beschenken zijn vol van de rijkste gaven, en blinkende door de schoonste sieraden, geschikt om de Kerk zelf te versieren..

Dit ziet niet op de gordels, zoals sommigen menen, maar op de aderen, die door het lichaam lopen en een blauwen gloed aangeven, de schoonheid vergrotende. De Bruid noemt ook dit deel des lichaams op, om daarmee te kennen te geven, dat al wat aan Hem is, gans begeerlijk is.

2) Afgezien daarvan, dat deze gehele schildering van een vlekkeloos schonen man ook in den geest der vrouwen van Jeruzalem eigenlijk slechts op Salomo doelen kon, duidt Sulamith met deze rijke versierselen van edelgesteenten duidelijk genoegzaam, dat haar geliefde niemand anders is, dan haar koninklijke gemaal Salomo zelf..

Vers 15

15. Zijne schenkelen (benen) zijn sterk en glinsterend als kunstig gehouwen marmeren pilaren, vast gegrond op voeten van het dichtste goud; 1) zijne gehele gestalte is majestueus en hoog verheven als de Libanon, uitverkoren, en alle mannen overtreffend als de trotse cederen, die den top van den Libanon kronen, en alle andere geboomten in hoogte overtreffen.

1) Hiermede wordt Zijn macht, om te verpletteren, aangeduid, te verpletteren al wie Hem en Zijne Bruid gram zijn. Dit geldt ook in de hoogste mate van Christus Jezus. Waar Hij Zijn macht gebruikt, om de Zijnen te beschermen, daar gebruikt Hij dezelfde macht, om Zijne vijanden tegen te staan, en eenmaal zal Hij alle Zijne vijanden met Zijne voeten vertreden.

Vers 15

15. Zijne schenkelen (benen) zijn sterk en glinsterend als kunstig gehouwen marmeren pilaren, vast gegrond op voeten van het dichtste goud; 1) zijne gehele gestalte is majestueus en hoog verheven als de Libanon, uitverkoren, en alle mannen overtreffend als de trotse cederen, die den top van den Libanon kronen, en alle andere geboomten in hoogte overtreffen.

1) Hiermede wordt Zijn macht, om te verpletteren, aangeduid, te verpletteren al wie Hem en Zijne Bruid gram zijn. Dit geldt ook in de hoogste mate van Christus Jezus. Waar Hij Zijn macht gebruikt, om de Zijnen te beschermen, daar gebruikt Hij dezelfde macht, om Zijne vijanden tegen te staan, en eenmaal zal Hij alle Zijne vijanden met Zijne voeten vertreden.

Vers 16

16. Zijn gehemelte, 1) zijne keel met hare spraak, die het gehele kunstwerk des lichaams bezielt, is enkel zoetigheid (Proverbs 16:21; Proverbs 27:9), en al wat aan hem is, is gans begeerlijk. 2) Zulk een, hoort! is mijn liefste, ja, zulk een is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem! 3)

1) Het gehemelte is hier ook het orgaan van de spraak, en van die spraak zegt zij, dat deze enkel zoetigheid is. D.w.z. dat Hij, al wat lieflijk is, haar toevoegt, spreekt naar haar hart, en naar elken toestand van haar leven.

Zo leert ook ten allen tijde de Kerk haar Koning kennen.

2) De Bruid begrijpt, dat zij in de opgetelde bijzonderheden Zijner schoonheid, de zaak nog veel te kort beeft gedaan, en dat zij onmogelijk alle Zijne volmaaktheden kan opnoemen. Zij breekt dus kortelijk af met deze algemene lofspraak, wegens Zijne dierbare schoonheid, beminnelijkheid en begeerlijkheid, omdat de zuchtende ziele in Hem alles kan vinden, wat hare begeerte verzadigen en hare gebreklijkheden vervullen kan. Dit doet ook haar bij aanhoudendheid naar Hem uitzien. Zij is niet zonder hope, ook om Hem nog eens te vinden, dien zij bij herhaling haren Vriend en Liefste noemt, naar welken zij met recht verlangt, om Zijne heerlijke volmaaktheden en Goddelijke eigenschappen..

3) Deze gehele schildering getuigt van de onverminderde liefhebbende bewondering van Sulamith voor Salomo. Zij houdt hem voor zulk een, die enig in zijne soort, niet alleen als man maar ook als koning alle anderen te boven gaat. Al het heerlijke in het bereik der natuur en, zover haar blik reikt, in het gebied der kunst moet zij aangrijpen om een beeld van Zijne uiterlijke gedaante te ontwerpen. Wat maar kostbaar en lieflijk en groots is, dat vindt zij in zijne levendige schoonheid verenigd. Zij giet de gehele volheid van haar liefhebbend hart uit in de kunstschilderij, die zij van haren gemaal ontwerpt. Daardoor wordt zij dan ook tot profetes van Hem, die het hemelse oorspronkelijke beeld van koning Salomo is, van Christus, die in den volsten, diepsten zin, de schoonste is onder de mensenkinderen, de Koning aller koningen, de bezitter ener eeuwige glorie, die alle heerlijkheid van den aardsen Salomo verre overtreft. Aan Hem is in den volsten zin geen vlek: geen bedrog is in zijn mond gevonden. De gehele volheid der Goddelijke liefde straalt uit Zijn aangezicht, en Zijn verheerlijkt lichaam is het inbegrip van alle schoonheid, welke de hemelse wereld en de nieuwe toekomstige aarde in zich verbergt..

Vers 16

16. Zijn gehemelte, 1) zijne keel met hare spraak, die het gehele kunstwerk des lichaams bezielt, is enkel zoetigheid (Proverbs 16:21; Proverbs 27:9), en al wat aan hem is, is gans begeerlijk. 2) Zulk een, hoort! is mijn liefste, ja, zulk een is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem! 3)

1) Het gehemelte is hier ook het orgaan van de spraak, en van die spraak zegt zij, dat deze enkel zoetigheid is. D.w.z. dat Hij, al wat lieflijk is, haar toevoegt, spreekt naar haar hart, en naar elken toestand van haar leven.

Zo leert ook ten allen tijde de Kerk haar Koning kennen.

2) De Bruid begrijpt, dat zij in de opgetelde bijzonderheden Zijner schoonheid, de zaak nog veel te kort beeft gedaan, en dat zij onmogelijk alle Zijne volmaaktheden kan opnoemen. Zij breekt dus kortelijk af met deze algemene lofspraak, wegens Zijne dierbare schoonheid, beminnelijkheid en begeerlijkheid, omdat de zuchtende ziele in Hem alles kan vinden, wat hare begeerte verzadigen en hare gebreklijkheden vervullen kan. Dit doet ook haar bij aanhoudendheid naar Hem uitzien. Zij is niet zonder hope, ook om Hem nog eens te vinden, dien zij bij herhaling haren Vriend en Liefste noemt, naar welken zij met recht verlangt, om Zijne heerlijke volmaaktheden en Goddelijke eigenschappen..

3) Deze gehele schildering getuigt van de onverminderde liefhebbende bewondering van Sulamith voor Salomo. Zij houdt hem voor zulk een, die enig in zijne soort, niet alleen als man maar ook als koning alle anderen te boven gaat. Al het heerlijke in het bereik der natuur en, zover haar blik reikt, in het gebied der kunst moet zij aangrijpen om een beeld van Zijne uiterlijke gedaante te ontwerpen. Wat maar kostbaar en lieflijk en groots is, dat vindt zij in zijne levendige schoonheid verenigd. Zij giet de gehele volheid van haar liefhebbend hart uit in de kunstschilderij, die zij van haren gemaal ontwerpt. Daardoor wordt zij dan ook tot profetes van Hem, die het hemelse oorspronkelijke beeld van koning Salomo is, van Christus, die in den volsten, diepsten zin, de schoonste is onder de mensenkinderen, de Koning aller koningen, de bezitter ener eeuwige glorie, die alle heerlijkheid van den aardsen Salomo verre overtreft. Aan Hem is in den volsten zin geen vlek: geen bedrog is in zijn mond gevonden. De gehele volheid der Goddelijke liefde straalt uit Zijn aangezicht, en Zijn verheerlijkt lichaam is het inbegrip van alle schoonheid, welke de hemelse wereld en de nieuwe toekomstige aarde in zich verbergt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile