Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zefanja 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZEFANJA 3

Zephaniah 3:1.

KLACHT OVER EN BEDREIGING TEGEN HET ONGEHOORZAME JERUZALEM, VERTROOSTING DER GELOVIGEN IN DEN MESSIAS.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZEFANJA 3

Zephaniah 3:1.

KLACHT OVER EN BEDREIGING TEGEN HET ONGEHOORZAME JERUZALEM, VERTROOSTING DER GELOVIGEN IN DEN MESSIAS.

Vers 1

1. Maar evenzeer wee over Jeruzalem, der ijselijke 1) en der door allerlei zonden en gruwelen bevlekte, der verdrukkende stad.

1) Beter: der wederspannigen. Van de verkondiging der oordelen tegen de Heidenen, keert de Heere zich nu tot Jeruzalem en Juda. En nu komt de Heere allereerst met Juda te wijzen op zijne weerspannigheid tegen den Heere, Zijn Wet, Zijne heilige ordinantiën. Hoe dit volk zich van de tucht des Heeren heeft afgewend, om zich te keren tot de stomme afgoden. Al wat dan ook verder volgt is gevolg van het niet horen naar de stem Gods, van het niet aannemen van de tucht. Waar het Woord Gods wordt verworpen, waar Zijne ordinantiën niet worden geteld, daar volgt ook vanzelf, dat het leven een verkeerde richting neemt.

Vers 1

1. Maar evenzeer wee over Jeruzalem, der ijselijke 1) en der door allerlei zonden en gruwelen bevlekte, der verdrukkende stad.

1) Beter: der wederspannigen. Van de verkondiging der oordelen tegen de Heidenen, keert de Heere zich nu tot Jeruzalem en Juda. En nu komt de Heere allereerst met Juda te wijzen op zijne weerspannigheid tegen den Heere, Zijn Wet, Zijne heilige ordinantiën. Hoe dit volk zich van de tucht des Heeren heeft afgewend, om zich te keren tot de stomme afgoden. Al wat dan ook verder volgt is gevolg van het niet horen naar de stem Gods, van het niet aannemen van de tucht. Waar het Woord Gods wordt verworpen, waar Zijne ordinantiën niet worden geteld, daar volgt ook vanzelf, dat het leven een verkeerde richting neemt.

Vers 2

2. Zou ik haar niet weerspannig noemen? Zij hoort naar de stemvan God en Zijne Heilige wet en in de reden Zijner Profeten niet; zij neemt de tucht niet aan, laat zich door den ernst Zijner heilige eisen niet tot boete en bekering dringen; zij vertrouwt niet op den HEERE en Zijne genadige beloften, maar liever op haren voorraad en haar verstand; tot haren God nadert zij niet, maar zij gaat liever tot haren Bal, en veracht de stem van den Heere en van Zijne Profeten.

Vers 2

2. Zou ik haar niet weerspannig noemen? Zij hoort naar de stemvan God en Zijne Heilige wet en in de reden Zijner Profeten niet; zij neemt de tucht niet aan, laat zich door den ernst Zijner heilige eisen niet tot boete en bekering dringen; zij vertrouwt niet op den HEERE en Zijne genadige beloften, maar liever op haren voorraad en haar verstand; tot haren God nadert zij niet, maar zij gaat liever tot haren Bal, en veracht de stem van den Heere en van Zijne Profeten.

Vers 3

3. a) Hare vorsten vooral bewijzen duidelijk het diepe verderf der gehele stad; zij zijn brullende leeuwen in het midden van haar, die met ene begeerlijkheid als der tyrannen zich op de armen en geringen storten, om ze te vernederen; hare rechters zijn zo onverzadelijk als avondwolven(Habakkuk 1:8), die de beenderen van den aan den avond gemaakten buit niet breken tot aan den morgen, maar die als in een ogenblik, nog denzelfden avond verslinden.

a) Proverbs 28:15. Ezekiel 22:27.

Vers 3

3. a) Hare vorsten vooral bewijzen duidelijk het diepe verderf der gehele stad; zij zijn brullende leeuwen in het midden van haar, die met ene begeerlijkheid als der tyrannen zich op de armen en geringen storten, om ze te vernederen; hare rechters zijn zo onverzadelijk als avondwolven(Habakkuk 1:8), die de beenderen van den aan den avond gemaakten buit niet breken tot aan den morgen, maar die als in een ogenblik, nog denzelfden avond verslinden.

a) Proverbs 28:15. Ezekiel 22:27.

Vers 4

4. Hare Profeten, die voorgeven door Gods Geest verlicht te zijn, maar gene roeping van God hebben ontvangen, zijn in hun voorzeggingen lichtvaardig, vol ijdel gepraat, gans trouweloze mannen, verachters der waarheid en gerechtigheid Gods, leugenaars, die de gedachten van hun eigen hart voor goddelijke waarheid uitgeven, en de mensen op hunnen weg naar het verderf slechts sterken; hare priesters verrichten hun heilige diensten onachtzaam en met een onrein hart, zij verontreinigen het heilige, den tempel, zij doen der wet, wier wachters zij toch moesten zijn, geweld aan.

a) Jeremiah 23:11, Jeremiah 23:32. Hosea 9:7.

Vers 4

4. Hare Profeten, die voorgeven door Gods Geest verlicht te zijn, maar gene roeping van God hebben ontvangen, zijn in hun voorzeggingen lichtvaardig, vol ijdel gepraat, gans trouweloze mannen, verachters der waarheid en gerechtigheid Gods, leugenaars, die de gedachten van hun eigen hart voor goddelijke waarheid uitgeven, en de mensen op hunnen weg naar het verderf slechts sterken; hare priesters verrichten hun heilige diensten onachtzaam en met een onrein hart, zij verontreinigen het heilige, den tempel, zij doen der wet, wier wachters zij toch moesten zijn, geweld aan.

a) Jeremiah 23:11, Jeremiah 23:32. Hosea 9:7.

Vers 5

5. Zo zijn alle standen onder het volk, tot in den wortel verdorven. De rechtvaardige HEERE heeft daaraan gene schuld; Hij heeft niets onbeproefd gelaten, want Hij is in het midden van haar, van die gruwelijke stad; Hij doet geen onrecht; allen morgen geeft Hij weer op nieuw zijn recht in het licht, openbaart Hij door Zijne Profeten wat volgens Zijne heilige wet recht voor Hem is: er ontbreekt niet 1); Hij houdt niet op ondanks hun verachting; doch het is alles te vergeefs, de verkeerde weet van gene schaamte.

1) Tegenover de goddeloosheid der mensen en het verkeren van het recht, plaatst de Heere Zijn doen. Hij wandelt in het midden van Zijn volk. Hij laat door Zijne Profeten waarschuwen. Hij heeft de Wet niet ingetrokken. Hij laat niet onrecht prediken, maar recht en gerechtigheid, en daarom al de schuld komt op het hoofd van Juda terug. De gruwel der verwoesting is een rechtvaardige vergelding voor hun weerspannigheid en het vertreden van het recht.

Vers 5

5. Zo zijn alle standen onder het volk, tot in den wortel verdorven. De rechtvaardige HEERE heeft daaraan gene schuld; Hij heeft niets onbeproefd gelaten, want Hij is in het midden van haar, van die gruwelijke stad; Hij doet geen onrecht; allen morgen geeft Hij weer op nieuw zijn recht in het licht, openbaart Hij door Zijne Profeten wat volgens Zijne heilige wet recht voor Hem is: er ontbreekt niet 1); Hij houdt niet op ondanks hun verachting; doch het is alles te vergeefs, de verkeerde weet van gene schaamte.

1) Tegenover de goddeloosheid der mensen en het verkeren van het recht, plaatst de Heere Zijn doen. Hij wandelt in het midden van Zijn volk. Hij laat door Zijne Profeten waarschuwen. Hij heeft de Wet niet ingetrokken. Hij laat niet onrecht prediken, maar recht en gerechtigheid, en daarom al de schuld komt op het hoofd van Juda terug. De gruwel der verwoesting is een rechtvaardige vergelding voor hun weerspannigheid en het vertreden van het recht.

Vers 6

6. Ik heb de Heidenen als de Amalekieten en Kananieten uitgeroeid, hun hoeken, hun tinnen, muren en vestingen zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daar door gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.

Vers 6

6. Ik heb de Heidenen als de Amalekieten en Kananieten uitgeroeid, hun hoeken, hun tinnen, muren en vestingen zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daar door gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.

Vers 7

7. Ik zei tot u, o Israël! verder door Mijne Profeten in heilige liefde en in geduld: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat hare woning, de woning der dochter Zions, namelijk Jeruzalem, niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik volgens Mijne dreigingen in de wet haar bezocht hebbe 1), wanneer zij van Mij zouden afvallen, waarlijk zij hebben, in plaats van zich tot Mij te bekeren, zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven, zij zijn zeer vlijtig geweest, om verkeerdheid te doen.

1) Al wat Ik haar bezocht hebbe. Zo zetten de Staten-Overzetters over. Anderen vertalen: na alles wat Ik over haar besteld heb. Deze vertaling is duidelijker. De Heere wil hier toch zeggen, dat indien Juda en Jeruzalem niet de tucht aannemen, niet willen wandelen naar `s Heeren geboden, Hij over hen zal brengen, al wat Hij gedreigd heeft in Zijne heilige wet.

Vers 7

7. Ik zei tot u, o Israël! verder door Mijne Profeten in heilige liefde en in geduld: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat hare woning, de woning der dochter Zions, namelijk Jeruzalem, niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik volgens Mijne dreigingen in de wet haar bezocht hebbe 1), wanneer zij van Mij zouden afvallen, waarlijk zij hebben, in plaats van zich tot Mij te bekeren, zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven, zij zijn zeer vlijtig geweest, om verkeerdheid te doen.

1) Al wat Ik haar bezocht hebbe. Zo zetten de Staten-Overzetters over. Anderen vertalen: na alles wat Ik over haar besteld heb. Deze vertaling is duidelijker. De Heere wil hier toch zeggen, dat indien Juda en Jeruzalem niet de tucht aannemen, niet willen wandelen naar `s Heeren geboden, Hij over hen zal brengen, al wat Hij gedreigd heeft in Zijne heilige wet.

Vers 8

8. Daarom, omdat alzo het gericht over dit volk niet kan uitblijven, verwacht mij, spreekt de HEERE, gij weinige vromen onder Mijn volk! Zephaniah 2:3). Zoekt Mij en Mijne gerechtigheid te ijveriger in geloof, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; als Rechter aller volken, wanneer Ik opsta om door Mijn gericht alle degenen, die nog naar heil en redding verlangen als een buit te winnen. Want Mijn oordeel, Mijn heilig onherroepelijk recht, dat alle volken op aarde geldt, is, om alle goddelozen openbaar te doen worden, de Heidenentot dat doel voor Mij te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijne gramschap, de ganse hittigheid Mijne toorns uit te storten, want dit ganse land zal, zo als reeds boven (Zephaniah 1:18) gezegd is, door het vuur van Mijnen ijver verteerd worden; alle goddeloosheid zal worden vernield, en onder zulke zware gerichten zullen dan de boetvaardigen onder de volken zich tot Mij bekeren.

Met dit vers is de Profeet tot de gedachte in Zephaniah 2:1, teruggekeerd, een bewijs daarvoor, dat hier ook naar de bedoeling van den Profeet, het einde ener afdeling is. De Profeet bedoelt niet in uitsluitenden zin in ons vers het laatste gericht, maar de gerichten, die door de geschiedenis van Israël en van de volken heengaan, en eindelijk in het jongste gericht uitlopen. Voor Israël beginnen deze gerichten ter zifting met de verwoesting van Jeruzalem en de Babylonische ballingschap en zij duren nog heden voort; voor de volken der wereld zijn zij in de menigvuldige katastrofen van de wereldgeschiedenis volvoerd, eerst in de veroveringstochten der Chaldeën onder Nebukadnezar en zijne opvolgers.

9.

III. Zephaniah 3:9-Zephaniah 3:20. Wacht op Mijn gericht, want het zal uwe verlossing zijn, riep de vorige afdeling den gelovigen in Israël toe. Dat gericht zal ook uit de heidenen nog velen tot den Heere brengen; want het zal als een gericht der zifting over alle volken zijn. Deze door Gods gericht gelovig gewordene, bekeerde zielen uit de Heidenen zullen dan uit dankbaarheid aan den Heere, Zijn verstrooid, door zijne schuld verstoten volk bekeren, weer verzamelen en als een welgevallig offer tot Hem leiden (Zephaniah 3:9-Zephaniah 3:10). Is echter eens Israël, door den arbeid des geloofs van de bekeerde Heidenwereld weer bekeerd, en tot zijnen God vergaderd, zo zal de Heere zelf het van alle zonden reinigen en geheel heiligen, dat het van dien tijd af in ootmoed zijn vertrouwen alleen op den Heere stelt. Onder de herdertrouw van zijnen God zal Israël genen vijand meer behoeven te vrezen, want Hij zal ze allen wegdoen. Vol vreugde en zalig gejubel zal de begenadigde gemeente met den Heere zelven in haar midden-in het nieuwe Jeruzalem in de rijkste volheid der genade en heerlijkheid leven. (Zephaniah 3:11-Zephaniah 3:20).

Vers 8

8. Daarom, omdat alzo het gericht over dit volk niet kan uitblijven, verwacht mij, spreekt de HEERE, gij weinige vromen onder Mijn volk! Zephaniah 2:3). Zoekt Mij en Mijne gerechtigheid te ijveriger in geloof, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; als Rechter aller volken, wanneer Ik opsta om door Mijn gericht alle degenen, die nog naar heil en redding verlangen als een buit te winnen. Want Mijn oordeel, Mijn heilig onherroepelijk recht, dat alle volken op aarde geldt, is, om alle goddelozen openbaar te doen worden, de Heidenentot dat doel voor Mij te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijne gramschap, de ganse hittigheid Mijne toorns uit te storten, want dit ganse land zal, zo als reeds boven (Zephaniah 1:18) gezegd is, door het vuur van Mijnen ijver verteerd worden; alle goddeloosheid zal worden vernield, en onder zulke zware gerichten zullen dan de boetvaardigen onder de volken zich tot Mij bekeren.

Met dit vers is de Profeet tot de gedachte in Zephaniah 2:1, teruggekeerd, een bewijs daarvoor, dat hier ook naar de bedoeling van den Profeet, het einde ener afdeling is. De Profeet bedoelt niet in uitsluitenden zin in ons vers het laatste gericht, maar de gerichten, die door de geschiedenis van Israël en van de volken heengaan, en eindelijk in het jongste gericht uitlopen. Voor Israël beginnen deze gerichten ter zifting met de verwoesting van Jeruzalem en de Babylonische ballingschap en zij duren nog heden voort; voor de volken der wereld zijn zij in de menigvuldige katastrofen van de wereldgeschiedenis volvoerd, eerst in de veroveringstochten der Chaldeën onder Nebukadnezar en zijne opvolgers.

9.

III. Zephaniah 3:9-Zephaniah 3:20. Wacht op Mijn gericht, want het zal uwe verlossing zijn, riep de vorige afdeling den gelovigen in Israël toe. Dat gericht zal ook uit de heidenen nog velen tot den Heere brengen; want het zal als een gericht der zifting over alle volken zijn. Deze door Gods gericht gelovig gewordene, bekeerde zielen uit de Heidenen zullen dan uit dankbaarheid aan den Heere, Zijn verstrooid, door zijne schuld verstoten volk bekeren, weer verzamelen en als een welgevallig offer tot Hem leiden (Zephaniah 3:9-Zephaniah 3:10). Is echter eens Israël, door den arbeid des geloofs van de bekeerde Heidenwereld weer bekeerd, en tot zijnen God vergaderd, zo zal de Heere zelf het van alle zonden reinigen en geheel heiligen, dat het van dien tijd af in ootmoed zijn vertrouwen alleen op den Heere stelt. Onder de herdertrouw van zijnen God zal Israël genen vijand meer behoeven te vrezen, want Hij zal ze allen wegdoen. Vol vreugde en zalig gejubel zal de begenadigde gemeente met den Heere zelven in haar midden-in het nieuwe Jeruzalem in de rijkste volheid der genade en heerlijkheid leven. (Zephaniah 3:11-Zephaniah 3:20).

Vers 9

9. Ja wacht slechts op Mij met geduld, gij ellendigen Mijns volks, want gewis, als Ik de grote gerichten over de Heidenen breng, dan zal Ik tot de volken, die tot hiertoe hun eigene wegen zonder God hebben bewandeld en hun goden hebben aangeroepen, door Mijne dienaren ene reine spraak wenden 1), opdat zij allen zich tot Mij bekeren, en, gelijk het in den beginne van de geschiedenis der mensheid geweest is, weer allen den naam des HEEREN, den enigen waren God met innig geloof aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder, en nauw verbondene zielsgemeenschap.

1) Onze Staten-Overzetters denken hier met enige andere uitleggers aan de lippen van God of van Zijne boden, met welke Hij den volken de goede boodschap zal verkondigen; de meeste oudere en nieuwere uitleggers verklaren het echter van de volken, wier spreuk de Heere heiligen zal. Dat Gods sprake rein is, spreekt te zeer van zelf, dat de Profeet dit zou kunnen willen uitdrukken. Ook op meerdere plaatsen, bijv. Isaiah 6:5, waar "reine lippen" of "sprake" voorkomt, wordt het steeds van de lippen der door de zonde bevlekte mensen gebezigd. Neemt men het ook hier in dien zin, dan is de mening, dat de Heere den volken, die tot hiertoe hun lippen door aanroeping der afgoden hebben verontreinigd, de sprake reinigen zal, d. i. hen zal bekeren, en hun harten en spraak zo zal heiligen en ontberen, dat zij met reine gezindheid en welgevallige beden den naam Gods zullen aanroepen.

Onze Staten-Overzetters tekenen echter ook aan: "Of, alsdan zal Ik den volken de lippen veranderen in reine lippen, dat is, Ik zal mijne uitverkorenen onder de Heidenen wederbaren door den Heiligen Geest, zodat hun mond en hart rein zullen zijn, zodat zij van God rein zullen gevoelen en spreken, Hem heiliglijk dienende, " en deze verklaring eist de grondtekst. De Heere God voorspelt hier toch, dat diezelfde lippen, die door den afgodendienst verontreinigd waren, door Hem zullen gereinigd worden, omdat Hij hun hart zal herscheppen tot de vreze Zijns Naams. 10. Ja, deze bekeerde Heidenen zullen Mij dienen van ganser harte en met een dankbaar gemoed, want de tot Mij bekeerde Heidenwereld zal tot betoning van haren dank voor hare begenadiging Mijn om zijne zonde des ongeloofs en der eigen gerechtigheid verstokt en verstoten volk Israël door geloof en hare prediking tot bekering dringen. Van de zijde der rivierender beide grote stromen, de Nijl en de Astaboras, der Moren, van Ethiopië en het uiterste zuiden der toen bekende wereld, zullen tot Mij, hunnen enigen God en Heiland, Mijne ernstige, de tot Mij waarlijk bekeerde, gelovige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooidenover den gansen aardbodem, van Mijn uitverkoren volk, tot Mijne offeranden brengen. 1) Deze bekering van Israël zal dus evenzeer een getuigenis zijn van den ijver der gelovige Heidenen in goede werken, als dat het spijsoffer voor Israël moest zijn (Leviticus 2:3).

1) Even als in Isaiah 66:20 wordt ook hier op `t duidelijkst voorzegd, dat de bekering en weer bijeenvergadering van het verstokte en verstrooide volk der Joden tot Christus, hunnen God en Heiland, door den heiligen ernst des geloofs en den zendingsarbeid der gelovige Christengemeente uit de heidenen, zal plaats hebben, zo als dit Paulus (Romans 11:1) op Nieuw-Testamentische wijze verder uiteenzet. Dat de zending onder de Joden een heilige plicht der dankbaarheid voor de Christenen is, is alzo buiten allen twijfel. Maar de arbeid van liefde en dank aan Israël is volgens de bedoeling van onze plaats niet te beperken tot de zending onder de Joden, maar omvat veel meer. Vooral het innige geloof, de heilige liefde, de brandende ijver voor Gods zaak, moeten het verdwaasde Israël winnen. Wanneer Israël eerst weer moet zeggen: "Ziet, hoe lief zij elkaar hebben, hoe heilig hun wandel is!" Wanneer het in plaats van hoon en spot, ware goddelijke liefde, zo als die uit het geloof in Christus voortvloeit, van de zijden der Christenen verneemt, dan zal het ook moeten erkennen, dat onder ons de ware God, dat onze Jezus de ware Messias is. De grootste hindernis tot bekering van Israël is het ongeloof en gemis van liefde bij de Christenen. De volkomene vervulling van onze profetie zal zeker dan eerst plaats hebben, wanneer na het ingaan van de volheid der Heidenen, de blindheid, welke voor een deel over Israël is gekomen, zal zijn opgeheven, en dan geheel Israël gelovig en zalig zal zijn (Romans 11:25 v.).

In onze Staten-Overzetting is het woordje met er tussen in gevoegd. Dit moet echter niet. De Profeet spreekt hier hetzelfde uit in beginsel, wat de Apostel Paulus (Romans 11:25 en verv.) betuigt. Beter is dan ook de vertaling van: Mij tot spijsoffer. Door de bekeerde Heidenen zal eens den Joden het Evangelie der genade worden verkondigd. Als de volheid de Heidenen zal zijn ingegaan, zal geheel Israël zalig worden. Dan zullen de Heidenen het bekeerde Israël den Heere als een heilig spijsoffer toebrengen.

Vers 9

9. Ja wacht slechts op Mij met geduld, gij ellendigen Mijns volks, want gewis, als Ik de grote gerichten over de Heidenen breng, dan zal Ik tot de volken, die tot hiertoe hun eigene wegen zonder God hebben bewandeld en hun goden hebben aangeroepen, door Mijne dienaren ene reine spraak wenden 1), opdat zij allen zich tot Mij bekeren, en, gelijk het in den beginne van de geschiedenis der mensheid geweest is, weer allen den naam des HEEREN, den enigen waren God met innig geloof aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder, en nauw verbondene zielsgemeenschap.

1) Onze Staten-Overzetters denken hier met enige andere uitleggers aan de lippen van God of van Zijne boden, met welke Hij den volken de goede boodschap zal verkondigen; de meeste oudere en nieuwere uitleggers verklaren het echter van de volken, wier spreuk de Heere heiligen zal. Dat Gods sprake rein is, spreekt te zeer van zelf, dat de Profeet dit zou kunnen willen uitdrukken. Ook op meerdere plaatsen, bijv. Isaiah 6:5, waar "reine lippen" of "sprake" voorkomt, wordt het steeds van de lippen der door de zonde bevlekte mensen gebezigd. Neemt men het ook hier in dien zin, dan is de mening, dat de Heere den volken, die tot hiertoe hun lippen door aanroeping der afgoden hebben verontreinigd, de sprake reinigen zal, d. i. hen zal bekeren, en hun harten en spraak zo zal heiligen en ontberen, dat zij met reine gezindheid en welgevallige beden den naam Gods zullen aanroepen.

Onze Staten-Overzetters tekenen echter ook aan: "Of, alsdan zal Ik den volken de lippen veranderen in reine lippen, dat is, Ik zal mijne uitverkorenen onder de Heidenen wederbaren door den Heiligen Geest, zodat hun mond en hart rein zullen zijn, zodat zij van God rein zullen gevoelen en spreken, Hem heiliglijk dienende, " en deze verklaring eist de grondtekst. De Heere God voorspelt hier toch, dat diezelfde lippen, die door den afgodendienst verontreinigd waren, door Hem zullen gereinigd worden, omdat Hij hun hart zal herscheppen tot de vreze Zijns Naams. 10. Ja, deze bekeerde Heidenen zullen Mij dienen van ganser harte en met een dankbaar gemoed, want de tot Mij bekeerde Heidenwereld zal tot betoning van haren dank voor hare begenadiging Mijn om zijne zonde des ongeloofs en der eigen gerechtigheid verstokt en verstoten volk Israël door geloof en hare prediking tot bekering dringen. Van de zijde der rivierender beide grote stromen, de Nijl en de Astaboras, der Moren, van Ethiopië en het uiterste zuiden der toen bekende wereld, zullen tot Mij, hunnen enigen God en Heiland, Mijne ernstige, de tot Mij waarlijk bekeerde, gelovige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooidenover den gansen aardbodem, van Mijn uitverkoren volk, tot Mijne offeranden brengen. 1) Deze bekering van Israël zal dus evenzeer een getuigenis zijn van den ijver der gelovige Heidenen in goede werken, als dat het spijsoffer voor Israël moest zijn (Leviticus 2:3).

1) Even als in Isaiah 66:20 wordt ook hier op `t duidelijkst voorzegd, dat de bekering en weer bijeenvergadering van het verstokte en verstrooide volk der Joden tot Christus, hunnen God en Heiland, door den heiligen ernst des geloofs en den zendingsarbeid der gelovige Christengemeente uit de heidenen, zal plaats hebben, zo als dit Paulus (Romans 11:1) op Nieuw-Testamentische wijze verder uiteenzet. Dat de zending onder de Joden een heilige plicht der dankbaarheid voor de Christenen is, is alzo buiten allen twijfel. Maar de arbeid van liefde en dank aan Israël is volgens de bedoeling van onze plaats niet te beperken tot de zending onder de Joden, maar omvat veel meer. Vooral het innige geloof, de heilige liefde, de brandende ijver voor Gods zaak, moeten het verdwaasde Israël winnen. Wanneer Israël eerst weer moet zeggen: "Ziet, hoe lief zij elkaar hebben, hoe heilig hun wandel is!" Wanneer het in plaats van hoon en spot, ware goddelijke liefde, zo als die uit het geloof in Christus voortvloeit, van de zijden der Christenen verneemt, dan zal het ook moeten erkennen, dat onder ons de ware God, dat onze Jezus de ware Messias is. De grootste hindernis tot bekering van Israël is het ongeloof en gemis van liefde bij de Christenen. De volkomene vervulling van onze profetie zal zeker dan eerst plaats hebben, wanneer na het ingaan van de volheid der Heidenen, de blindheid, welke voor een deel over Israël is gekomen, zal zijn opgeheven, en dan geheel Israël gelovig en zalig zal zijn (Romans 11:25 v.).

In onze Staten-Overzetting is het woordje met er tussen in gevoegd. Dit moet echter niet. De Profeet spreekt hier hetzelfde uit in beginsel, wat de Apostel Paulus (Romans 11:25 en verv.) betuigt. Beter is dan ook de vertaling van: Mij tot spijsoffer. Door de bekeerde Heidenen zal eens den Joden het Evangelie der genade worden verkondigd. Als de volheid de Heidenen zal zijn ingegaan, zal geheel Israël zalig worden. Dan zullen de Heidenen het bekeerde Israël den Heere als een heilig spijsoffer toebrengen.

Vers 11

11. Te dien dage, wanneer gij, o Israëls door den arbeid der liefde van de gelovige Heidenen u weer tot Mij zult hebben bekeerd en uit de verstrooiing zult vergaderd zijn, zult gij niet beschaamd behoeven tewezen van wege al uwe handelingen, waarmee gij tegen Mij overtreden hebt; want gij zult alsdan generlei misdaden meer, gelijk vroeger, begaan; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen, die van vreugde opspringen over uwe hovaardij, 1) de overmoedige rechters, Profeten en priesters, die zich nu nog op hun misdadige behandeling van u beroemen, en gij zult u voortaan niet meer in hoogmoed, dien wortel van alle zonde, verheffen om Mijne heiligen bergs wil (liever op Mijnen enz.) waar Ik u dan weer zal hebben vergaderd. 1) De Heere God zegt het hier, dat het dan zou ontbreken aan hen, die Israël zouden verleiden tot afgoderij en het verlaten van Zijn dienst, zodat zij in de vreze des Heeren zonden wandelen, en niet meer zichzelven behoeven te schamen over hun afgoderij.

Vers 11

11. Te dien dage, wanneer gij, o Israëls door den arbeid der liefde van de gelovige Heidenen u weer tot Mij zult hebben bekeerd en uit de verstrooiing zult vergaderd zijn, zult gij niet beschaamd behoeven tewezen van wege al uwe handelingen, waarmee gij tegen Mij overtreden hebt; want gij zult alsdan generlei misdaden meer, gelijk vroeger, begaan; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen, die van vreugde opspringen over uwe hovaardij, 1) de overmoedige rechters, Profeten en priesters, die zich nu nog op hun misdadige behandeling van u beroemen, en gij zult u voortaan niet meer in hoogmoed, dien wortel van alle zonde, verheffen om Mijne heiligen bergs wil (liever op Mijnen enz.) waar Ik u dan weer zal hebben vergaderd. 1) De Heere God zegt het hier, dat het dan zou ontbreken aan hen, die Israël zouden verleiden tot afgoderij en het verlaten van Zijn dienst, zodat zij in de vreze des Heeren zonden wandelen, en niet meer zichzelven behoeven te schamen over hun afgoderij.

Vers 12

12. Maar of, want Ik zal in het midden van u, o Jeruzalem! verscheuren, en als een zaad doen overblijven, opdat het zich tot Mij bekere en uit de verstrooiing verzamele, een ellendige en arm volk1), dezulken, die zich onbekwaam gevoelen tot alle goed, en erkennen, dat zij hun redding alleen aan Mijne genade en ontferming te danken hebben; die zullen op den naam des HEEREN van harte betrouwen 2).

1) De Heere keurt het nodig, om zelfs het overblijfsel van Zijn volk met veel ellende te oefenen, nadat Hij door hun verlossing hun smaad heeft weggenomen, opdat zij daardoor temeer gebracht zouden worden, om de heiligmaking te betrachten. Want zij zijn een ellendig en arm volk, opdat zij betrouwen en geen onrecht zouden doen.

2) God houdt arm en ellendig in zich zelf, opdat er alleen een betrouwen op Hem zou zijn. Wie zichzelven heeft leren wantrouwen, wie alle eigenwijsheid heeft leren opgeven die zal ook alleen zijn vertrouwen stellen op den Heere God.

Vers 12

12. Maar of, want Ik zal in het midden van u, o Jeruzalem! verscheuren, en als een zaad doen overblijven, opdat het zich tot Mij bekere en uit de verstrooiing verzamele, een ellendige en arm volk1), dezulken, die zich onbekwaam gevoelen tot alle goed, en erkennen, dat zij hun redding alleen aan Mijne genade en ontferming te danken hebben; die zullen op den naam des HEEREN van harte betrouwen 2).

1) De Heere keurt het nodig, om zelfs het overblijfsel van Zijn volk met veel ellende te oefenen, nadat Hij door hun verlossing hun smaad heeft weggenomen, opdat zij daardoor temeer gebracht zouden worden, om de heiligmaking te betrachten. Want zij zijn een ellendig en arm volk, opdat zij betrouwen en geen onrecht zouden doen.

2) God houdt arm en ellendig in zich zelf, opdat er alleen een betrouwen op Hem zou zijn. Wie zichzelven heeft leren wantrouwen, wie alle eigenwijsheid heeft leren opgeven die zal ook alleen zijn vertrouwen stellen op den Heere God.

Vers 13

13. De zo geredde en bekeerde overgeblevenen van Israëlzullen een heilig volk zijn, dat de roeping van het volk Gods (Exodus 19:6) volkomen vervult, want zij zullen als uit God geboren geen onrecht doen (1 John 3:9), noch leugen spreken, en in hunnen mond zal gene bedrieglijke tong gevonden worden, zo als ook hun God geen kwaad doet, en in den mond van hunnen Heiland geen bedrog wordt gevonden (Zephaniah 3:5. Isaiah 53:9); maar zij zullen, als de kleine, volkomen heilige kudde des Heeren onder haren hemelsen Herder, weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken, geen zichtbare en onzichtbare vijand zal hen meer vrees aanjagen (Micah 7:14. Luke 12:32).

Deze bekering en verzameling van Israëls overblijfsel, van het heilig zaad, waarop alle beloften en profetieën zien, begon met de verschijning van Christus, en zal bij Zijne wederkomst voltooid zijn. Voor dezen tijd aanschouwt de heilige ziener (Openbaring :1, 14:1 vv.). deze heilige gemeente uit Israël als een schare van 144. 000, uit iederen stam 12. 000, allen met het zegel des levenden Gods op het voorhoofd verzegeld.

Vers 13

13. De zo geredde en bekeerde overgeblevenen van Israëlzullen een heilig volk zijn, dat de roeping van het volk Gods (Exodus 19:6) volkomen vervult, want zij zullen als uit God geboren geen onrecht doen (1 John 3:9), noch leugen spreken, en in hunnen mond zal gene bedrieglijke tong gevonden worden, zo als ook hun God geen kwaad doet, en in den mond van hunnen Heiland geen bedrog wordt gevonden (Zephaniah 3:5. Isaiah 53:9); maar zij zullen, als de kleine, volkomen heilige kudde des Heeren onder haren hemelsen Herder, weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken, geen zichtbare en onzichtbare vijand zal hen meer vrees aanjagen (Micah 7:14. Luke 12:32).

Deze bekering en verzameling van Israëls overblijfsel, van het heilig zaad, waarop alle beloften en profetieën zien, begon met de verschijning van Christus, en zal bij Zijne wederkomst voltooid zijn. Voor dezen tijd aanschouwt de heilige ziener (Openbaring :1, 14:1 vv.). deze heilige gemeente uit Israël als een schare van 144. 000, uit iederen stam 12. 000, allen met het zegel des levenden Gods op het voorhoofd verzegeld.

Vers 14

14. Zing vrolijk, a) gij bekeerde en op uwen heiligen berg weer verzamelde gemeente gij dochter Zions! juich met vreugde; Israël! wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, over de zo rijke volheid van het u geschonken heil en den zegen, gij dochter Jeruzalems.

a) Zechariah 9:9.

Vers 14

14. Zing vrolijk, a) gij bekeerde en op uwen heiligen berg weer verzamelde gemeente gij dochter Zions! juich met vreugde; Israël! wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, over de zo rijke volheid van het u geschonken heil en den zegen, gij dochter Jeruzalems.

a) Zechariah 9:9.

Vers 15

15. De HEERE heeft uwe oordelen weggenomen; Hij heeft uwen vijand, die Hem tot volvoering Zijner oordelen over u diende, weggevaagd, en Zijn genadeverbond met u weer opgericht; de Koning Israëls, de HEERE. die, zolang gij door Hem in de macht der vijanden tot straf waart overgegeven, had opgehouden uw Koning te zijn, is dan weer als uw Koning, die u verlost heeft, met Zijne genadige tegenwoordigheid in het midden van u; gij zult geen kwaad meer zien. 1)

1) De godzaligen mogen ook hun tijden van verademing verwachten uit de ellende en dat dezelve hen niet beschadigen zal, wanneer zij komt, als ook dat de dag eens komen zal, wanneer zij voor eeuwig daarvan bevrijd zullen wezen, hetwelk dan, hetgeen hen overkomt, verzachten mag, opdat het hun blijdschap niet verhindere.

Vers 15

15. De HEERE heeft uwe oordelen weggenomen; Hij heeft uwen vijand, die Hem tot volvoering Zijner oordelen over u diende, weggevaagd, en Zijn genadeverbond met u weer opgericht; de Koning Israëls, de HEERE. die, zolang gij door Hem in de macht der vijanden tot straf waart overgegeven, had opgehouden uw Koning te zijn, is dan weer als uw Koning, die u verlost heeft, met Zijne genadige tegenwoordigheid in het midden van u; gij zult geen kwaad meer zien. 1)

1) De godzaligen mogen ook hun tijden van verademing verwachten uit de ellende en dat dezelve hen niet beschadigen zal, wanneer zij komt, als ook dat de dag eens komen zal, wanneer zij voor eeuwig daarvan bevrijd zullen wezen, hetwelk dan, hetgeen hen overkomt, verzachten mag, opdat het hun blijdschap niet verhindere.

Vers 16

16. Te dien dage zal ware vrede Gods onder u heersen, tot Jeruzalem zal gezegd worden: Vrees niet, o Zion! Ziet, Gods toorn is voorbijgegaan; Zijne genade over u duurt in eeuwigheid. Laat uwe handen niet slap worden van schrik en angst.

Vers 16

16. Te dien dage zal ware vrede Gods onder u heersen, tot Jeruzalem zal gezegd worden: Vrees niet, o Zion! Ziet, Gods toorn is voorbijgegaan; Zijne genade over u duurt in eeuwigheid. Laat uwe handen niet slap worden van schrik en angst.

Vers 17

17. De HEERE, uw God, is nu weer in het midden van u, een Held, die verlossen zal uit alle macht van zonde, dood en geweld; Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, als over ene versierde trouwe bruid; Hij zal zwijgen in Zijne liefde 1), zal in heilig goddelijk welgevallen en eeuwige goddelijke liefde u stil beschouwen in zalig genot; Hij zal zich over u en uwe redding en zaligheid verheugen met gejuich(Isaiah 62:5; Isaiah 65:19).

1) Hij kleedt Zich in als een sterflijk mens, dewijl, indien Hij Zich niet op die wijze uitdrukt, Hij niet genoeg kan aantonen, hoezeer Hij ons bemint. God zal zwijgen in Zijne liefde, d. i. dit zal een teken van het hoogste welbehagen, dit zal de hoogste wens van uwen God zijn wanneer Hij u zal koesteren, evenals indien iemand zijn zeer beminde vrouw koestert, zo ook zal God in de liefde voor u rusten.

Gelijk God, de Heere, Zich verlustigde over Zijn handenwerk na de zesdaagse schepping, en op den zevenden dag rustte, Zich verheugende in Zijn werk, alzo zal God ook met innig welgevallen zien op Zijn geestelijk handenwerk. De kerk in het algemeen en de gelovigen in het bijzonder zullen het voorwerp zijn van Gods innig welgevallen, van Zijn in de beschouwing er van weggezonkene liefde.

Zwijgen in Zijn liefde en Zich verheugen met welgevallen vullen elkaar aan.

"Beide het zwijgen en het vrolijk gejubel behoren tot de liefde, zo als ook de zaligheid ene eeuwige rust en een eeuwig prijzen van God wordt genoemd. "

Vers 17

17. De HEERE, uw God, is nu weer in het midden van u, een Held, die verlossen zal uit alle macht van zonde, dood en geweld; Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, als over ene versierde trouwe bruid; Hij zal zwijgen in Zijne liefde 1), zal in heilig goddelijk welgevallen en eeuwige goddelijke liefde u stil beschouwen in zalig genot; Hij zal zich over u en uwe redding en zaligheid verheugen met gejuich(Isaiah 62:5; Isaiah 65:19).

1) Hij kleedt Zich in als een sterflijk mens, dewijl, indien Hij Zich niet op die wijze uitdrukt, Hij niet genoeg kan aantonen, hoezeer Hij ons bemint. God zal zwijgen in Zijne liefde, d. i. dit zal een teken van het hoogste welbehagen, dit zal de hoogste wens van uwen God zijn wanneer Hij u zal koesteren, evenals indien iemand zijn zeer beminde vrouw koestert, zo ook zal God in de liefde voor u rusten.

Gelijk God, de Heere, Zich verlustigde over Zijn handenwerk na de zesdaagse schepping, en op den zevenden dag rustte, Zich verheugende in Zijn werk, alzo zal God ook met innig welgevallen zien op Zijn geestelijk handenwerk. De kerk in het algemeen en de gelovigen in het bijzonder zullen het voorwerp zijn van Gods innig welgevallen, van Zijn in de beschouwing er van weggezonkene liefde.

Zwijgen in Zijn liefde en Zich verheugen met welgevallen vullen elkaar aan.

"Beide het zwijgen en het vrolijk gejubel behoren tot de liefde, zo als ook de zaligheid ene eeuwige rust en een eeuwig prijzen van God wordt genoemd. "

Vers 18

18. Daarom treurt niet, gij vromen in Israël, over de grote ellenden en de gerichten, welke nu spoedig Israël zullen treffen, als het in de ellende der ballingschap naar Babel wordt gevoerd en daarna onder alle Heidenen verstrooid. De bedroefden, die in verre landen zijn verbannen, om der bijeenkomst wil, omdat zij in de heilige vreugde van den godsdienst niet kunnen delen, zal Ik verzamelen uit de verstrooiing, zodat zij ook deel nemen aan de zalige vreugde van het weer verkregen heil, want zij zijn uit u, zij behoren tot u, en zullen daarom ook niet buiten de u beloofde vernieuwing van het genadeverbond zijn gesloten, de schimping, de slavernij; onder de Heidenen is een last op haar, zij hebben die voor u allen gedragen. 19. Ziet, Ik zal te dien tijde, als Ik u weer in genade zal aannemen al uwe verdrukkers verdoen, allen, die u door overmoed, hoon en spot beledigen, daar Ik dat alles aan hen zal bezoeken; en Ik zal de hinkenden, d. i. alle degenen onder u, die door Mijne gerichten zullen getroffen worden, behoeden, en de uitgestotenen, allen, die om hun zonden door Mij moesten worden verstoten, verzamelen (Micah 4:5); en Ik zal ze, zo als Ik u Deuteronomy 26:19 beloofd heb, stellen tot enen lof, en tot enen naam, in het ganse land, waar zij beschaamd zijn geweest, en men ze smadelijk behandeld heeft.

Vers 18

18. Daarom treurt niet, gij vromen in Israël, over de grote ellenden en de gerichten, welke nu spoedig Israël zullen treffen, als het in de ellende der ballingschap naar Babel wordt gevoerd en daarna onder alle Heidenen verstrooid. De bedroefden, die in verre landen zijn verbannen, om der bijeenkomst wil, omdat zij in de heilige vreugde van den godsdienst niet kunnen delen, zal Ik verzamelen uit de verstrooiing, zodat zij ook deel nemen aan de zalige vreugde van het weer verkregen heil, want zij zijn uit u, zij behoren tot u, en zullen daarom ook niet buiten de u beloofde vernieuwing van het genadeverbond zijn gesloten, de schimping, de slavernij; onder de Heidenen is een last op haar, zij hebben die voor u allen gedragen. 19. Ziet, Ik zal te dien tijde, als Ik u weer in genade zal aannemen al uwe verdrukkers verdoen, allen, die u door overmoed, hoon en spot beledigen, daar Ik dat alles aan hen zal bezoeken; en Ik zal de hinkenden, d. i. alle degenen onder u, die door Mijne gerichten zullen getroffen worden, behoeden, en de uitgestotenen, allen, die om hun zonden door Mij moesten worden verstoten, verzamelen (Micah 4:5); en Ik zal ze, zo als Ik u Deuteronomy 26:19 beloofd heb, stellen tot enen lof, en tot enen naam, in het ganse land, waar zij beschaamd zijn geweest, en men ze smadelijk behandeld heeft.

Vers 20

20. Te dier tijd uwer begenadiging en verheerlijking zal Ik, als een trouwe, zorgende Herder, ulieden, die Mijne verlosten zijt, herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u, Mijne schapen en lammeren, verzamelen zal (Jes 40:11), zeker Ik zal ulieden zetten tot enen naam en tot enen lof 1) onder alle volken der aarde, als Ik uwe gevangenissen, al de ellende, die om der zonde wil over u moet komen, voor uwe ogen, zodat ieder het tot zijne verwondering zal zien, wenden zal, en tot zaligheid en heerlijkheid zal doen worden, zegt de HEERE, de Getrouwe en Waarachtige.

1) Leert hieruit, dat de Heere voor een volk verschijnt, en voor haar werkzaam is, is zijn grootste ere voor de wereld, gemerkt wat het aanwijst voor zijn aandeel aan zulk een groten God. Wat achting Hij voor hen heeft in hun lagen staat, en hoe heerlijk Hij hun maken wil, door voor hen te werken. Ook zal Hij te Zijner tijde zulks voor Zijn volk doen, opdat Hij Zijne heerlijkheid op hen mocht leggen. Hierom wordt dit als een vrucht van Zijn werk en als Zijn einde of oogmerk in hetzelve daarbij gevoegd.

Hoewel deze gehele grote belofte ook op de Christenen, die uit Joden en Heidenen zijn verzameld, ten volle toepasselijk is en hare gehele vervulling zal vinden in de volmaking van het door Christus op aarde gevestigde koninkrijk der hemelen, zo treedt toch in de schildering der zaligheid (Zephaniah 3:11-Zephaniah 3:20). de toepassing op de Heiden-christenen geheel op den achtergrond en de blik van den Profeet is alleen op Israël gericht. Daar toch Zefanja niet slechts het gericht over de gehele aarde. maar (in Zephaniah 3:9, Zephaniah 3:10) ook de bekering der Heidenen tot Jehova, den levenden God, verkondigt, zo mogen wij ook de voorstelling des heils in Zephaniah 3:11-Zephaniah 3:20 niet beperken tot het lichamelijk van Abraham afstammende volk van Israël en zijn overblijfsel, maar moeten ook de door Christus tot den levenden God bekeerde Heidenen denken als mede daaronder begrepen.

De volle verwezelijking van dit heil en van deze heerlijkheid zal eerst plaats hebben door de stichting van het nieuwe Jeruzalem (Revelation 1:1, 22). Zowel het gericht als ook de redding ontwikkelen zich slechts langzamerhand, totdat beide worden volbracht ten tijde van de wederkomst des Heeren ten gerichte over de volken, en ter verlossing Zijner gemeente, welke dan voornamelijk uit het overblijfsel van Israël zal bestaan.

Met deze belofte sluit onze Profeet zijne voorzegging, nadat hij aan zijn volk heeft getoond; wat het om zijn afval te wachten had, maar hij verkondigt ook als een ware Zefanja midden onder de naderende gerichten, ene schuilplaats in den Heere, den levenden God. De Heere God spreekt hier van het geestelijk Israël, dat uit alle volken en talen en natiën zal worden verzameld, van de Kerk der uitverkorenen. Deze zal Hij zetten tot een naam en tot een lof. Op haar zal Hij Zijn Naam leggen, Zij die tot haar behoren zullen genaamd worden, het volk des Heeren. Als eenmaal aan alle ellende een einde zal zijn gekomen, als er de nieuwe aarde zal zijn onder den nieuwen hemel, dan zal dit woord der aloude Profetieën in volkomen vervulling treden.

SLOTWOORD OP DEN PROFEET ZEFANJA.

De Profeet Zefanja, de achterkleinzoon van den vromen koning Hizkia, leefde onder de regering van den koning Josia, Juda's laatsten godvrezenden koning.

Hij is de laatste der Profeten v r de Babylonische ballingschap, die de verwoesting van Juda door de Chaldeeuwse wereldmacht aankondigt.

Maar niet alleen ziet hij den toorn des Heeren in zijne verwoestende werking komen over zijn eigen volk, maar ook over alle de andere volken.

Waarom? Opdat dit gericht zijne reinigende strekking zou uitoefenen over Juda, maar ook, opdat, waar dit gericht reinigend zou gaan over Juda, het tevens zijn volk zou verlossen van de macht der Heidenen.

Zijne redenen dienen dan ook, opdat de verstokte zondaars nog zouden gewaarschuwd worden, en degenen, die voor God in de schuld zouden vallen, vertroost met de belofte van de heerlijkheid van den Messias.

Zeer terecht is dan ook aangemerkt, dat zijne rede is ene universele gerichts-apocalypse, waarin de stralen van alle perioden der gerichtsprofetie bij de andere Profeten zich verenigen en tot een welgeordend geheel verbonden worden, of, "indien iemand verlangt, dat in een kort bestek al de afzonderlijke godsspraken der profetie gegeven worden, die doorleze deze korte Zefanja".

Het is daarom dan ook, dat hij wijst op het overblijfsel naar de verkiezing der genade, op de bekering der Heidenen, en op de bekering van Israël, als vrucht van de eeuwige ontfermingen Gods.

Vers 20

20. Te dier tijd uwer begenadiging en verheerlijking zal Ik, als een trouwe, zorgende Herder, ulieden, die Mijne verlosten zijt, herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u, Mijne schapen en lammeren, verzamelen zal (Jes 40:11), zeker Ik zal ulieden zetten tot enen naam en tot enen lof 1) onder alle volken der aarde, als Ik uwe gevangenissen, al de ellende, die om der zonde wil over u moet komen, voor uwe ogen, zodat ieder het tot zijne verwondering zal zien, wenden zal, en tot zaligheid en heerlijkheid zal doen worden, zegt de HEERE, de Getrouwe en Waarachtige.

1) Leert hieruit, dat de Heere voor een volk verschijnt, en voor haar werkzaam is, is zijn grootste ere voor de wereld, gemerkt wat het aanwijst voor zijn aandeel aan zulk een groten God. Wat achting Hij voor hen heeft in hun lagen staat, en hoe heerlijk Hij hun maken wil, door voor hen te werken. Ook zal Hij te Zijner tijde zulks voor Zijn volk doen, opdat Hij Zijne heerlijkheid op hen mocht leggen. Hierom wordt dit als een vrucht van Zijn werk en als Zijn einde of oogmerk in hetzelve daarbij gevoegd.

Hoewel deze gehele grote belofte ook op de Christenen, die uit Joden en Heidenen zijn verzameld, ten volle toepasselijk is en hare gehele vervulling zal vinden in de volmaking van het door Christus op aarde gevestigde koninkrijk der hemelen, zo treedt toch in de schildering der zaligheid (Zephaniah 3:11-Zephaniah 3:20). de toepassing op de Heiden-christenen geheel op den achtergrond en de blik van den Profeet is alleen op Israël gericht. Daar toch Zefanja niet slechts het gericht over de gehele aarde. maar (in Zephaniah 3:9, Zephaniah 3:10) ook de bekering der Heidenen tot Jehova, den levenden God, verkondigt, zo mogen wij ook de voorstelling des heils in Zephaniah 3:11-Zephaniah 3:20 niet beperken tot het lichamelijk van Abraham afstammende volk van Israël en zijn overblijfsel, maar moeten ook de door Christus tot den levenden God bekeerde Heidenen denken als mede daaronder begrepen.

De volle verwezelijking van dit heil en van deze heerlijkheid zal eerst plaats hebben door de stichting van het nieuwe Jeruzalem (Revelation 1:1, 22). Zowel het gericht als ook de redding ontwikkelen zich slechts langzamerhand, totdat beide worden volbracht ten tijde van de wederkomst des Heeren ten gerichte over de volken, en ter verlossing Zijner gemeente, welke dan voornamelijk uit het overblijfsel van Israël zal bestaan.

Met deze belofte sluit onze Profeet zijne voorzegging, nadat hij aan zijn volk heeft getoond; wat het om zijn afval te wachten had, maar hij verkondigt ook als een ware Zefanja midden onder de naderende gerichten, ene schuilplaats in den Heere, den levenden God. De Heere God spreekt hier van het geestelijk Israël, dat uit alle volken en talen en natiën zal worden verzameld, van de Kerk der uitverkorenen. Deze zal Hij zetten tot een naam en tot een lof. Op haar zal Hij Zijn Naam leggen, Zij die tot haar behoren zullen genaamd worden, het volk des Heeren. Als eenmaal aan alle ellende een einde zal zijn gekomen, als er de nieuwe aarde zal zijn onder den nieuwen hemel, dan zal dit woord der aloude Profetieën in volkomen vervulling treden.

SLOTWOORD OP DEN PROFEET ZEFANJA.

De Profeet Zefanja, de achterkleinzoon van den vromen koning Hizkia, leefde onder de regering van den koning Josia, Juda's laatsten godvrezenden koning.

Hij is de laatste der Profeten v r de Babylonische ballingschap, die de verwoesting van Juda door de Chaldeeuwse wereldmacht aankondigt.

Maar niet alleen ziet hij den toorn des Heeren in zijne verwoestende werking komen over zijn eigen volk, maar ook over alle de andere volken.

Waarom? Opdat dit gericht zijne reinigende strekking zou uitoefenen over Juda, maar ook, opdat, waar dit gericht reinigend zou gaan over Juda, het tevens zijn volk zou verlossen van de macht der Heidenen.

Zijne redenen dienen dan ook, opdat de verstokte zondaars nog zouden gewaarschuwd worden, en degenen, die voor God in de schuld zouden vallen, vertroost met de belofte van de heerlijkheid van den Messias.

Zeer terecht is dan ook aangemerkt, dat zijne rede is ene universele gerichts-apocalypse, waarin de stralen van alle perioden der gerichtsprofetie bij de andere Profeten zich verenigen en tot een welgeordend geheel verbonden worden, of, "indien iemand verlangt, dat in een kort bestek al de afzonderlijke godsspraken der profetie gegeven worden, die doorleze deze korte Zefanja".

Het is daarom dan ook, dat hij wijst op het overblijfsel naar de verkiezing der genade, op de bekering der Heidenen, en op de bekering van Israël, als vrucht van de eeuwige ontfermingen Gods.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zephaniah 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zephaniah-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile