Lectionary Calendar
Tuesday, May 21st, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Koningen 12

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 12

De glorie van het koninkrijk van Israël was op het toppunt van volkomenheid in Salomo, het duurde lang eer het daartoe kwam, maar spoedig nam die heerlijkheid af, en reeds in de volgende regering begon zij te tanen en te verdorren, zoals wij in dit hoofdstuk bevinden, waar wij het koninkrijk verdeeld zien, en daardoor verzwakt en verkleind in vergelijking met wat het geweest is. Hier is:

I. Rehabeams troonsbestijging en Jerobeams terugkeer uit Egypte, 1 Kings 12:1, 1 Kings 12:2.

II. Het verzoek van het volk aan Rehabeam om herstel van grieven, en het ruwe antwoord, dat hij hun gaf op advies van zijn jonge raadslieden, 1 Kings 12:3.

III. De afval van de tien stammen, die Jerobeam tot koning over zich maken, 1 Kings 12:16.

IV. Rehabeams poging om hen tenonder te brengen, en het verbod, dat God gaf tegen die poging, 1 Kings 12:21..

V. Jerobeams vestiging van Zijn regering op afgoderij, 1 Kings 12:25. Aldus werd Juda zwak, verlaten zijnde door zijn broederen, en Israël, doordat het het huis des Heeren verliet.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 12

De glorie van het koninkrijk van Israël was op het toppunt van volkomenheid in Salomo, het duurde lang eer het daartoe kwam, maar spoedig nam die heerlijkheid af, en reeds in de volgende regering begon zij te tanen en te verdorren, zoals wij in dit hoofdstuk bevinden, waar wij het koninkrijk verdeeld zien, en daardoor verzwakt en verkleind in vergelijking met wat het geweest is. Hier is:

I. Rehabeams troonsbestijging en Jerobeams terugkeer uit Egypte, 1 Kings 12:1, 1 Kings 12:2.

II. Het verzoek van het volk aan Rehabeam om herstel van grieven, en het ruwe antwoord, dat hij hun gaf op advies van zijn jonge raadslieden, 1 Kings 12:3.

III. De afval van de tien stammen, die Jerobeam tot koning over zich maken, 1 Kings 12:16.

IV. Rehabeams poging om hen tenonder te brengen, en het verbod, dat God gaf tegen die poging, 1 Kings 12:21..

V. Jerobeams vestiging van Zijn regering op afgoderij, 1 Kings 12:25. Aldus werd Juda zwak, verlaten zijnde door zijn broederen, en Israël, doordat het het huis des Heeren verliet.

Verzen 1-15

1 Koningen 12:1-15

Salomo had duizend vrouwen en bijvrouwen en toch lezen wij slechts van een zoon, die hij had om zijn naam en gedachtenis op te houden, en die ne zoon was een dwaas. Er is gezegd, Hosea 4:10 :Zij "zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte." Zonde is een slecht middel om een geslacht op te bouwen. Rehabeam was de zoon van de wijste van de mensen, maar zijns vaders wijsheid heeft hij niet geërfd, en daarom was het hem van weinig nut zijn troon te erven. Wijsheid noch genade is erfgoed. Salomo is op de troon gekomen, toen hij nog zeer jong was, maar toen was hij reeds een wijs man. Toen Rehabeam op de troon kwam, was hij veertig jaren, dus op een leeftijd, wanneer de mensen wijs zijn, indien zij ooit wijs zullen zijn, en toch was hij dwaas. Wijsheid hangt niet af van de leeftijd, en zij is ook niet gelegen in de veelheid van de jaren of in het voordeel van de opvoeding. Salomo's hof was als een markt van wijsheid, en de verzamelplaats van geleerden, en Rehabeam was de lieveling van het hof, en toch was dit alles niet voldoende om een wijs man van hem te maken, de loop is niet van de snellen, noch de strijd van de helden. Rehabeams opvolging wordt niet betwist, na de dood van zijn vader werd hij terstond tot koning uitgeroepen. Maar:

1. Het volk wenst een verdrag met hem aan te gaan te Sichem, en hij bewilligt er in om daar met hen samen te komen.

1. Hun voorgeven was hem daar koning te maken, maar de bedoeling was hem koning af te maken. Zij wilden hem elders dan in de stad Davids openlijk inhuldigen, opdat het niet de schijn zou hebben, dat hij alleen koning van Juda was. Zij hebben tien delen aan hem, en willen hem, eenmaal tenminste, onder zich en, in hun eigen midden hebben, teneinde zijn rechten te erkennen.

2. De plaats was veelbetekenend, te Sichem waar Abimelech zich tot koning had opgeworpen, Judges 9:1. Maar de plaats was ook vermaard vanwege de bijeenkomst van de staten aldaar, Joshua 24:1. Wij kunnen veronderstellen dat Rehabeam kennis droeg van de bedreiging, dat het koninkrijk van hem afgescheurd zal worden, en hij hoopte het te voorkomen door naar Sichem te gaan en aldaar met de tien stammen te onderhandelen, maar het bleek dat dit het meest onstaatkundige was, dat hij doen kon, en dat het de breuk heeft verhaast.

II. De vertegenwoordigers van de stammen richtten een adres tot hem, hem verzoekende om verlichting van de drukkende belastingen, die hun waren opgelegd. De samenkomst bepaald zijnde, zonden zij naar Egypte om Jerobeam, opdat hij hun woordvoerder zou zijn, hetgeen zij niet hadden behoeven te doen, hij wist wat God voor hem bestemd had, en hij zou gekomen zijn, al hadden zij hem niet geroepen, want nu was het de tijd om het bezit te verwachten van de hem beloofde kroon. In hun adres,

1. Klagen zij over de vorige regering, uw vader heeft ons juk hard gemaakt, 1 Kings 12:4. Zij klagen niet over de afgoderij en afval van zijn vader van God, wat de zwaarste grief van alles was, was geen grief voor hen, zo onbekommerd en onverschillig waren zij geworden voor de zaken van de Godsdienst, alsof God of Moloch voor hen volkomen gelijk waren, zo zij slechts op hun gemak konden leven en geen belastingen behoefden te betalen. Toch was de klacht ongegrond en onrechtvaardig. Nooit heeft een volk geruster of in groter overvloed geleefd dan zij onder de regering van Salomo. Brachten zij belastingen op? Het was ter bevordering van de sterkte en de heerlijkheid van hun land. Indien Salomo's gebouwen hun geld kostten, zij kostten hun geen bloed, zoals dit met oorlog het geval zou geweest zijn. Werden veel dienstbare handen onder hen gebruikt? Het waren geen handen van Israëlieten. Waren de belastingen drukkend? Hoe kon dat, als Salomo in zo groten overvloed staafgoud heeft ingevoerd, dat zilver, om zo te zeggen, zo gewoon was als stenen? Zodat zij aan Salomo slechts gaven wat Salomo's was. Ja meer, gesteld eens dat hun enigerlei hardheid was opgelegd, werd het hun dan niet vooruit gezegd, dat dit de wijze van de koning zou zijn, en toch wilden zij er n hebben. De beste regering kan zich niet vrijwaren tegen smaad en afkeuring, neen, zelfs niet die van Salomo. Partijzuchtige, muitzieke geesten zijn nooit verlegen om iets, waarover zij kunnen klagen. Ik weet van niets onder het bewind van Salomo, dat het juk van het volk hard heeft kunnen maken, tenzij misschien aan de vrouwen, op wie hij in zijn latere jaren zo verzot was, oogluikend werd toegelaten hen te verdrukken.

2. Zij eisten verlichting van de druk en op die voorwaarde zullen zij het huis van David trouw blijven. Zij vragen niet om geheel en al vrijgesteld te worden van belasting te betalen, maar alleen dat hun de last lichter zal gemaakt worden, dat was al hun zorg, hun geld te sparen, hetzij dan al of niet de Godsdienst ondersteund en de regering beschermd zou zijn, dat was hun om het even. Zij zoeken allen het hun.

III. Rehabeam won de raad in van zijn omgeving betreffende het antwoord, dat hij zou geven op dit adres. Het was verstandig raad in te winnen, in het bijzonder voor iemand met zo'n zwak hoofd als het zijne. Maar bij die gelegenheid was het onstaatkundig om zelf tijd te nemen. tot beraad, want daardoor gaf hij aan het ontevreden volk ook tijd om de dingen tot een opstand te doen rijpen, en zijn beraadslaging over zo eenvoudig een zaak zal gehouden worden voor een aanduiding dat hem de welvaart van het volk weinig ter harte ging. Zij zagen wat zij hadden te verwachten, en hebben zich dienovereenkomstig bereid.

1. De ernstige, ervaren mannen van zijn raad adviseerden hem om aan hen, die het smeekschrift hadden ingediend, in elk geval een vriendelijk tegemoetkomend antwoord te geven, hun vriendelijke beloften te doen, en hen heden, op deze kritieke dag, te dienen, dat is: hun te zeggen dat hij hun dienaar was, en dat hij hun herstel zou geven van al hun grieven, er zich op toeleggen hen te behagen en gerust te stellen. "Verloochen uzelf", zeiden zij, "in zoverre, om dit voor eens te doen, en dan zullen zij alle dagen uw knechten zijn. Als de tegenwoordige drift en ijver bekoeld is door een zacht antwoord, en de vergadering naar huis gezonden is, dan zullen zij bij koeler nadenken verzoend zijn met het huis van Salomo en er aan gehecht blijven." Het middel om te heersen is te dienen, goed te doen en zich neer te buigen om het te doen, aan allen alles te worden, en aldus hun hart te winnen. Die machthebbenden zitten werkelijk het hoogst en het gemakkelijkst en veiligst, die dit doen.

2. De jonge mannen in zijn raad waren driftig en hoog, en rieden hem aan om een streng en dreigend antwoord te geven op de eis van het volk. Het was een blijk van Rehabeams zwakheid:

a. Dat hij aan de oude raadslieden de voorkeur niet gaf, maar een betere mening had van de jonge lieden, die met hem opgegroeid waren en met wie hij gemeenzaam was, 1 Kings 12:8. Dagen behoren te spreken. Het was dwaas van hem te denken dat zij, omdat zij aangename metgezellen voor hem geweest zijn in de vermaken van zijn jeugd, daarom ook geschikt waren om het bestuur te hebben over de zaken van het rijk. Grote vernuften hebben niet altijd de meeste wijsheid, ook moeten diegenen niet als onze beste vrienden beschouwd en vertrouwd worden, die het best weten hoe ons vrolijk te maken, want dat zal niet bevorderlijk zijn aan ons waar geluk. Het is van het grootste belang voor jonge lieden, die hun loopbaan in de wereld beginnen, om geschikte personen te hebben, met wie zij omgaan, naar wie zij zich schikken en regelen, en op wie zij steunen voor goede raad. Indien zij hen hun beste vrienden achten, die hun hoogmoed voeden hun ijdelheid strelen en hen dienen in hun vermaak, dan zijn zij reeds getekend voor verderf.

b. Dat hij niet gesteld was op gematigde raad, maar behagen schiep in hen, welke hem tot strengheid en hardheid neigden, hem aanspoorden om de belastingen te verdubbelen, hetzij daar al of niet aanleiding toe bestond, en hun in duidelijke bewoordingen te zeggen dat hij dit doen zou 1 Kings 12:10, 1 Kings 12:11. Zij vonden de raad van de oude lieden dom en vervelend 1 Kings 12:7. Zij willen geestig zijn in hun raad, en laten zich daarop voorstaan. De oude raadslieden hebben het niet op zich genomen om Rehabeam de woorden in de mond te leggen zij rieden hem slechts aan goede, vriendelijke woorden te spreken, maar de jonge lieden voorzien hem van puntige, ruwe zinnebeelden: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lenden, enz. Het is niet altijd de beste zin, die de beste bewoordingen heeft.

IV. Hij antwoordde het volk overeenkomstig de raad van de jonge lieden, 1 Kings 12:14, 1 Kings 12:15. Hij hield zich hoog en hard en gebiedend, en verbeeldde zich, dat hij met hoogheid alles gedaan kon krijgen, en daarom wilde hij liever gevaar lopen van hen te verliezen, dan zichzelf te verloochenen om hun goede woorden te geven. Velen storten zich in het verderf door meer te rade te gaan met hun zin en neiging, dan met hun belang. Zie,

1. Hoe Rehabeam verdwaasd was in zijn raad. Hij kon niet dwazer of onstaatkundiger gehandeld hebben.

a. Hij erkende hun ongunstige beoordeling van zijns vaders regering als juist. Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, en daarin was hij onrechtvaardig jegens de nagedachtenis zijns vaders, die hij gemakkelijk van de aantijging had kunnen zuiveren.

b. Hij verbeeldde zich dat hij beter inslaat was hen te regeren en in ontzag te houden dan zijn vader geweest is, niet bedenkende dat hij zeer verre zijn mindere was in bekwaamheid. Kon hij denken dat men van hem de gebreken van de regering zijns vaders wel zou dragen, als hij toch volstrekt niet bij machte was om tegenover die gebreken ook de glans en roem van zijns vaders regering te stellen?

c. Hij dreigde hen niet alleen door belastingen te zullen uitzuigen, maar hen door wrede wetten te zullen tuchtigen, en met strenge toepassingen er van, die niet slechts als geselen zouden zijn, maar als scorpioenen, geselen met weerhaken er in, die bij elke slag het bloed zullen doen stromen. Kortom, hij zal met hen handelen als met dieren, hen beladen en hen slaan naar het hem lust, er zich niet om bekreunende of zij hem beminden of niet beminden, maar hij zou zich door hen doen vrezen.

d. Hij sprak die tergende woorden tot een volk, dat door langdurige vrede en voorspoed rijk, en sterk, en trots was geworden, zich niet zou laten vertreden, zoals een arm, ontmoedigd en terneergeslagen volk, en die nu geheel geneigd waren tot opstand, en reeds iemand gereed vonden om zich aan hun hoofd te stellen. Nooit voorzeker is iemand z door hoogmoed verblind geweest, door hoogmoed en het uit zijn op willekeurig gezag, en niets is noodlottiger dan dat. 2. Hoe Gods raadsbesluit hiermede vervuld werd. Het was van de Heere, 1 Kings 12:15. Hij liet Rehabeam over aan zijn dwaasheid, en hield hetgeen tot zijn vrede diende verborgen voor zijn ogen, opdat het koninkrijk van hem afgescheurd zou worden. God bedient zich van de onvoorzichtigheid en ongerechtigheid van de mensen om Zijn eigen wijze en rechtvaardige doeleinden tot stand te brengen, en laat de zondaren verstrikt worden in het werk van hun eigen handen. Zij, die het koninkrijk van de hemelen verliezen, hebben het, evenals Rehabeam het zijne, door hun eigen dwaasheid en eigenzinnigheid weggeworpen.

Verzen 1-15

1 Koningen 12:1-15

Salomo had duizend vrouwen en bijvrouwen en toch lezen wij slechts van een zoon, die hij had om zijn naam en gedachtenis op te houden, en die ne zoon was een dwaas. Er is gezegd, Hosea 4:10 :Zij "zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte." Zonde is een slecht middel om een geslacht op te bouwen. Rehabeam was de zoon van de wijste van de mensen, maar zijns vaders wijsheid heeft hij niet geërfd, en daarom was het hem van weinig nut zijn troon te erven. Wijsheid noch genade is erfgoed. Salomo is op de troon gekomen, toen hij nog zeer jong was, maar toen was hij reeds een wijs man. Toen Rehabeam op de troon kwam, was hij veertig jaren, dus op een leeftijd, wanneer de mensen wijs zijn, indien zij ooit wijs zullen zijn, en toch was hij dwaas. Wijsheid hangt niet af van de leeftijd, en zij is ook niet gelegen in de veelheid van de jaren of in het voordeel van de opvoeding. Salomo's hof was als een markt van wijsheid, en de verzamelplaats van geleerden, en Rehabeam was de lieveling van het hof, en toch was dit alles niet voldoende om een wijs man van hem te maken, de loop is niet van de snellen, noch de strijd van de helden. Rehabeams opvolging wordt niet betwist, na de dood van zijn vader werd hij terstond tot koning uitgeroepen. Maar:

1. Het volk wenst een verdrag met hem aan te gaan te Sichem, en hij bewilligt er in om daar met hen samen te komen.

1. Hun voorgeven was hem daar koning te maken, maar de bedoeling was hem koning af te maken. Zij wilden hem elders dan in de stad Davids openlijk inhuldigen, opdat het niet de schijn zou hebben, dat hij alleen koning van Juda was. Zij hebben tien delen aan hem, en willen hem, eenmaal tenminste, onder zich en, in hun eigen midden hebben, teneinde zijn rechten te erkennen.

2. De plaats was veelbetekenend, te Sichem waar Abimelech zich tot koning had opgeworpen, Judges 9:1. Maar de plaats was ook vermaard vanwege de bijeenkomst van de staten aldaar, Joshua 24:1. Wij kunnen veronderstellen dat Rehabeam kennis droeg van de bedreiging, dat het koninkrijk van hem afgescheurd zal worden, en hij hoopte het te voorkomen door naar Sichem te gaan en aldaar met de tien stammen te onderhandelen, maar het bleek dat dit het meest onstaatkundige was, dat hij doen kon, en dat het de breuk heeft verhaast.

II. De vertegenwoordigers van de stammen richtten een adres tot hem, hem verzoekende om verlichting van de drukkende belastingen, die hun waren opgelegd. De samenkomst bepaald zijnde, zonden zij naar Egypte om Jerobeam, opdat hij hun woordvoerder zou zijn, hetgeen zij niet hadden behoeven te doen, hij wist wat God voor hem bestemd had, en hij zou gekomen zijn, al hadden zij hem niet geroepen, want nu was het de tijd om het bezit te verwachten van de hem beloofde kroon. In hun adres,

1. Klagen zij over de vorige regering, uw vader heeft ons juk hard gemaakt, 1 Kings 12:4. Zij klagen niet over de afgoderij en afval van zijn vader van God, wat de zwaarste grief van alles was, was geen grief voor hen, zo onbekommerd en onverschillig waren zij geworden voor de zaken van de Godsdienst, alsof God of Moloch voor hen volkomen gelijk waren, zo zij slechts op hun gemak konden leven en geen belastingen behoefden te betalen. Toch was de klacht ongegrond en onrechtvaardig. Nooit heeft een volk geruster of in groter overvloed geleefd dan zij onder de regering van Salomo. Brachten zij belastingen op? Het was ter bevordering van de sterkte en de heerlijkheid van hun land. Indien Salomo's gebouwen hun geld kostten, zij kostten hun geen bloed, zoals dit met oorlog het geval zou geweest zijn. Werden veel dienstbare handen onder hen gebruikt? Het waren geen handen van Israëlieten. Waren de belastingen drukkend? Hoe kon dat, als Salomo in zo groten overvloed staafgoud heeft ingevoerd, dat zilver, om zo te zeggen, zo gewoon was als stenen? Zodat zij aan Salomo slechts gaven wat Salomo's was. Ja meer, gesteld eens dat hun enigerlei hardheid was opgelegd, werd het hun dan niet vooruit gezegd, dat dit de wijze van de koning zou zijn, en toch wilden zij er n hebben. De beste regering kan zich niet vrijwaren tegen smaad en afkeuring, neen, zelfs niet die van Salomo. Partijzuchtige, muitzieke geesten zijn nooit verlegen om iets, waarover zij kunnen klagen. Ik weet van niets onder het bewind van Salomo, dat het juk van het volk hard heeft kunnen maken, tenzij misschien aan de vrouwen, op wie hij in zijn latere jaren zo verzot was, oogluikend werd toegelaten hen te verdrukken.

2. Zij eisten verlichting van de druk en op die voorwaarde zullen zij het huis van David trouw blijven. Zij vragen niet om geheel en al vrijgesteld te worden van belasting te betalen, maar alleen dat hun de last lichter zal gemaakt worden, dat was al hun zorg, hun geld te sparen, hetzij dan al of niet de Godsdienst ondersteund en de regering beschermd zou zijn, dat was hun om het even. Zij zoeken allen het hun.

III. Rehabeam won de raad in van zijn omgeving betreffende het antwoord, dat hij zou geven op dit adres. Het was verstandig raad in te winnen, in het bijzonder voor iemand met zo'n zwak hoofd als het zijne. Maar bij die gelegenheid was het onstaatkundig om zelf tijd te nemen. tot beraad, want daardoor gaf hij aan het ontevreden volk ook tijd om de dingen tot een opstand te doen rijpen, en zijn beraadslaging over zo eenvoudig een zaak zal gehouden worden voor een aanduiding dat hem de welvaart van het volk weinig ter harte ging. Zij zagen wat zij hadden te verwachten, en hebben zich dienovereenkomstig bereid.

1. De ernstige, ervaren mannen van zijn raad adviseerden hem om aan hen, die het smeekschrift hadden ingediend, in elk geval een vriendelijk tegemoetkomend antwoord te geven, hun vriendelijke beloften te doen, en hen heden, op deze kritieke dag, te dienen, dat is: hun te zeggen dat hij hun dienaar was, en dat hij hun herstel zou geven van al hun grieven, er zich op toeleggen hen te behagen en gerust te stellen. "Verloochen uzelf", zeiden zij, "in zoverre, om dit voor eens te doen, en dan zullen zij alle dagen uw knechten zijn. Als de tegenwoordige drift en ijver bekoeld is door een zacht antwoord, en de vergadering naar huis gezonden is, dan zullen zij bij koeler nadenken verzoend zijn met het huis van Salomo en er aan gehecht blijven." Het middel om te heersen is te dienen, goed te doen en zich neer te buigen om het te doen, aan allen alles te worden, en aldus hun hart te winnen. Die machthebbenden zitten werkelijk het hoogst en het gemakkelijkst en veiligst, die dit doen.

2. De jonge mannen in zijn raad waren driftig en hoog, en rieden hem aan om een streng en dreigend antwoord te geven op de eis van het volk. Het was een blijk van Rehabeams zwakheid:

a. Dat hij aan de oude raadslieden de voorkeur niet gaf, maar een betere mening had van de jonge lieden, die met hem opgegroeid waren en met wie hij gemeenzaam was, 1 Kings 12:8. Dagen behoren te spreken. Het was dwaas van hem te denken dat zij, omdat zij aangename metgezellen voor hem geweest zijn in de vermaken van zijn jeugd, daarom ook geschikt waren om het bestuur te hebben over de zaken van het rijk. Grote vernuften hebben niet altijd de meeste wijsheid, ook moeten diegenen niet als onze beste vrienden beschouwd en vertrouwd worden, die het best weten hoe ons vrolijk te maken, want dat zal niet bevorderlijk zijn aan ons waar geluk. Het is van het grootste belang voor jonge lieden, die hun loopbaan in de wereld beginnen, om geschikte personen te hebben, met wie zij omgaan, naar wie zij zich schikken en regelen, en op wie zij steunen voor goede raad. Indien zij hen hun beste vrienden achten, die hun hoogmoed voeden hun ijdelheid strelen en hen dienen in hun vermaak, dan zijn zij reeds getekend voor verderf.

b. Dat hij niet gesteld was op gematigde raad, maar behagen schiep in hen, welke hem tot strengheid en hardheid neigden, hem aanspoorden om de belastingen te verdubbelen, hetzij daar al of niet aanleiding toe bestond, en hun in duidelijke bewoordingen te zeggen dat hij dit doen zou 1 Kings 12:10, 1 Kings 12:11. Zij vonden de raad van de oude lieden dom en vervelend 1 Kings 12:7. Zij willen geestig zijn in hun raad, en laten zich daarop voorstaan. De oude raadslieden hebben het niet op zich genomen om Rehabeam de woorden in de mond te leggen zij rieden hem slechts aan goede, vriendelijke woorden te spreken, maar de jonge lieden voorzien hem van puntige, ruwe zinnebeelden: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lenden, enz. Het is niet altijd de beste zin, die de beste bewoordingen heeft.

IV. Hij antwoordde het volk overeenkomstig de raad van de jonge lieden, 1 Kings 12:14, 1 Kings 12:15. Hij hield zich hoog en hard en gebiedend, en verbeeldde zich, dat hij met hoogheid alles gedaan kon krijgen, en daarom wilde hij liever gevaar lopen van hen te verliezen, dan zichzelf te verloochenen om hun goede woorden te geven. Velen storten zich in het verderf door meer te rade te gaan met hun zin en neiging, dan met hun belang. Zie,

1. Hoe Rehabeam verdwaasd was in zijn raad. Hij kon niet dwazer of onstaatkundiger gehandeld hebben.

a. Hij erkende hun ongunstige beoordeling van zijns vaders regering als juist. Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, en daarin was hij onrechtvaardig jegens de nagedachtenis zijns vaders, die hij gemakkelijk van de aantijging had kunnen zuiveren.

b. Hij verbeeldde zich dat hij beter inslaat was hen te regeren en in ontzag te houden dan zijn vader geweest is, niet bedenkende dat hij zeer verre zijn mindere was in bekwaamheid. Kon hij denken dat men van hem de gebreken van de regering zijns vaders wel zou dragen, als hij toch volstrekt niet bij machte was om tegenover die gebreken ook de glans en roem van zijns vaders regering te stellen?

c. Hij dreigde hen niet alleen door belastingen te zullen uitzuigen, maar hen door wrede wetten te zullen tuchtigen, en met strenge toepassingen er van, die niet slechts als geselen zouden zijn, maar als scorpioenen, geselen met weerhaken er in, die bij elke slag het bloed zullen doen stromen. Kortom, hij zal met hen handelen als met dieren, hen beladen en hen slaan naar het hem lust, er zich niet om bekreunende of zij hem beminden of niet beminden, maar hij zou zich door hen doen vrezen.

d. Hij sprak die tergende woorden tot een volk, dat door langdurige vrede en voorspoed rijk, en sterk, en trots was geworden, zich niet zou laten vertreden, zoals een arm, ontmoedigd en terneergeslagen volk, en die nu geheel geneigd waren tot opstand, en reeds iemand gereed vonden om zich aan hun hoofd te stellen. Nooit voorzeker is iemand z door hoogmoed verblind geweest, door hoogmoed en het uit zijn op willekeurig gezag, en niets is noodlottiger dan dat. 2. Hoe Gods raadsbesluit hiermede vervuld werd. Het was van de Heere, 1 Kings 12:15. Hij liet Rehabeam over aan zijn dwaasheid, en hield hetgeen tot zijn vrede diende verborgen voor zijn ogen, opdat het koninkrijk van hem afgescheurd zou worden. God bedient zich van de onvoorzichtigheid en ongerechtigheid van de mensen om Zijn eigen wijze en rechtvaardige doeleinden tot stand te brengen, en laat de zondaren verstrikt worden in het werk van hun eigen handen. Zij, die het koninkrijk van de hemelen verliezen, hebben het, evenals Rehabeam het zijne, door hun eigen dwaasheid en eigenzinnigheid weggeworpen.

Verzen 16-24

1 Koningen 12:16-24

Wij hebben hier de afscheuring van de tien stammen van het koninkrijk van het huis van David. Om dit tot stand te brengen,

I. Was het volk stoutmoedig en vastberaden in hun opstand. De tergende taal, die Rehabeam tegen hen gevoerd had, werd zeer euvel door hen opgenomen. Zij waren in toorn ontstoken om zijn dreigementen, en kwamen tot de gevolgtrekking dat een regering, die reeds bij de aanvang zo uiterst hoogmoedig was, op den duur ondraaglijk zou wezen, en daarom kwamen zij terstond tot dit besluit: Wat deel hebben wij aan David? 1 Kings 12:16. Zij spreken hier op zeer onbetamelijke wijze van David, de grote weldoener van hun volk, hem de zoon van Isai noemende, geen groter of aanzienlijker man dan zijn naburen. Hoe spoedig zijn goede mannen en hun goede diensten aan het publiek vergeten! Ook was de roekeloosheid van hun besluit zeer afkeurenswaardig. Mettertijd en met goed beleid zouden zij het oorspronkelijk verdrag met Rehabeam hebben kunnen vaststellen ter wederzijdse voldoening. Indien zij eens een onderzoek hadden ingesteld naar de personen, die aan Rehabeam deze raad hebben gegeven, en maatregelen hadden genomen om die boze raadslieden van hem te verwijderen, de breuk zou voorkomen hebben kunnen worden, maar overigens was hun ijver voor vrijheid en eigendom wat aan een vrij volk betaamde. Israël is geen knecht, geen ingeborene des huizes. Waarom zou hij dan ten roof worden? Jeremiah 2:14. Zij zijn gewillig en bereid geregeerd te worden, maar niet getiranniseerd te worden, bescherming wekt trouw op, maar onderdrukking kan dat niet. Geen wonder dat Israël van den huize Davids afvalt, 1 Kings 12:19, als het huis van David afvalt van het grote doeleinde van zijn verhoging, hetwelk was dienaren Gods te zijn hun ten goede. Maar aldus tegen het zaad te rebelleren van David die God tot het koninkrijk had geroepen terwijl Hij het ten erve had gegeven aan diens geslacht, en een andere koning aan te stellen tegenover dat geslacht, was een grote zonde. Zie 2 Chronicles 13:5. Hiernaar verwijst God, Hosea 8:4. Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij. En het wordt hier vermeld tot lof van de stam van Juda, dat zij het huis van David volgden, 1 Kings 12:17, 1 Kings 12:20, en voor zoveel blijkt vonden zij Rehabeam beter dan zijn woord, en heeft hij niet geregeerd met die harde strengheid, waarmee hij eerst gedreigd had.

II. Rehabeam was onvoorzichtig in de verdere behandeling van de zaak en nog meer verdwaasd. Hij had zich dwaas in drijfzand gestort, en iedere poging om er uit te komen, deed er hem nog dieper in zinken.

1. Hij handelde zeer onbedachtzaam door Adoram te zenden, die over de schatting was, om met hen te onderhandelen, 1 Kings 12:18. De schatting was de zaak, waarover, en vanwege die schatting was Adoram de persoon over wie zij het meest klaagden. De aanblik van hem, wiens naam onder hen verafschuwd werd, verbitterde hen, en ontstak hen in woede en toorn. Hij was iemand, die zij niet eens geduldig konden aanhoren, in een volksoploop stenigden zij hem met stenen dat hij stierf. Rehabeam was nu even ongelukkig in de keus van zijn gezant, als hij tevoren in de keus van zijn raadslieden is geweest.

2. Sommigen denken dat het ook onbedachtzaam van hem was om af te deinzen en met zoveel haast naar Jeruzalem terug te keren, want zodoende verliet hij zijn vrienden, en gaf hij het voordeel aan zijn vijanden, die wel in ergernis en ontevredenheid naar hun tenten waren gegaan, maar niet gepoogd hebben Jerobeam koning te maken, voordat Rehabeam was weggegaan, 1 Kings 12:20. Zie hoe snel deze dwaze vorst van het een uiterste naar het andere oversloeg. Hij dreigde en blufte en voerde een hoge toon, toen hij dacht heer en meester te zijn, maar sloop weg en maakte een armzalig figuur, toen hij zich in gevaar zag. Het is iets geheel gewoons dat zij, die het hooghartigst zijn in voorspoed, het laagst en verachtelijkst zijn in tegenspoed.

III. God verbood hem een poging te doen om het verlorene door het zwaard te herwinnen. Wat geschied was, was van God, die niet zou toelaten:

1. Dat het ongedaan zou worden gemaakt hetgeen geschieden zou indien Rehabeam de overhand behield en de tien stammen tot onderwerping bracht. Noch:

2. Dat meer zou gedaan worden ten nadele van het huis van David, dat geschieden zou indien Jerobeam overwinnaar bleef en de twee stammen tot onderwerping bracht. De zaak moet dus blijven zoals zij is, en daarom verbiedt God de strijd.

A. Het was kloekmoedig van Rehabeam om de muiters door kracht van wapens tenonder te willen brengen. Zijn moed keerde weer tot hem toen hij te Jeruzalem was gekomen, 1 Kings 12:21. Daar zag hij zich onder zijn vrienden, die hem edelmoedig bleven aanhangen en voor hem wilden optreden. Juda en Benjamin (die de Heere vreesden en de koning, en zich niet vermengden met hen, die naar verandering staan) brachten terstond een leger op de been van honderd en tachtig duizend man, tot herstel van het recht van hun koning op de tien stammen, en waren besloten om hem met hun leven en bezitting te steunen, daar zij niet zo'n neiging en gezindheid hadden tot klagen als de anderen.

B. Het was nog kloekmoediger van Rehabeam om er van af te laten, toen God hem door Zijn profeet gebood de wapens neer te leggen. Hij heeft niet gedwee een koninkrijk willen verliezen, want dan zou hij de titel van vorst onwaardig zijn geweest, maar hij wilde er niet voor strijden in tegenstand met God want dan zou hij de titel van Israëliet onwaardig zijn geweest. Voort te gaan met deze strijd zou niet slechts geweest zijn tegen hun broederen te strijden, 1 Kings 12:24 die zij behoorden lief te hebben, maar te strijden tegen God, aan wie zij zich behoorden te onderwerpen, deze zaak is van Mij geschied. Deze twee overwegingen moeten ons verzoenen met onze verliezen en verdrietelijkheden: dat God er de werker van is, en onze broeders er slechts de werktuigen van zijn, zo laat ons dan niet op wraak zinnen. Rehabeam en zijn volk hoorden het woord des Heeren, dankten het leger af, en berustten. Hoewel zij naar menselijke waarschijnlijkheid een goed uitzicht hadden op voorspoed, want hun leger was talrijk en vastberaden, Jerobeams partij zwak en wankelend, en hoewel het hun ten smaad zal zijn onder hun naburen om zoveel van hun sterkte te verliezen, zonder eer. enkele poging te wagen om het te herwinnen, hebben zij toch:

a. Acht geslagen op het bevel Gods, ofschoon het hun slechts door een arme profeet was gezonden. Als wij Gods wil kennen, moeten wij ons er aan onderwerpen, al druist dit ook nog zo in tegen onze zin en wil.

b. Gingen zij te rade met hun belang, bedenkende dat zij, hoewel alle voordelen hebbende, zelfs het voordeel van het recht aan hun zijde te hebben, toch niet voorspoedig konden zijn, als zij streden in ongehoorzaamheid aan God. Het was beter stil te zitten, dan op te staan en te vallen. Onder de volgende regering heeft God hun toegelaten te strijden, en hun de overwinning gegeven, 2 Chronicles 13:1, maar nu niet.

Verzen 16-24

1 Koningen 12:16-24

Wij hebben hier de afscheuring van de tien stammen van het koninkrijk van het huis van David. Om dit tot stand te brengen,

I. Was het volk stoutmoedig en vastberaden in hun opstand. De tergende taal, die Rehabeam tegen hen gevoerd had, werd zeer euvel door hen opgenomen. Zij waren in toorn ontstoken om zijn dreigementen, en kwamen tot de gevolgtrekking dat een regering, die reeds bij de aanvang zo uiterst hoogmoedig was, op den duur ondraaglijk zou wezen, en daarom kwamen zij terstond tot dit besluit: Wat deel hebben wij aan David? 1 Kings 12:16. Zij spreken hier op zeer onbetamelijke wijze van David, de grote weldoener van hun volk, hem de zoon van Isai noemende, geen groter of aanzienlijker man dan zijn naburen. Hoe spoedig zijn goede mannen en hun goede diensten aan het publiek vergeten! Ook was de roekeloosheid van hun besluit zeer afkeurenswaardig. Mettertijd en met goed beleid zouden zij het oorspronkelijk verdrag met Rehabeam hebben kunnen vaststellen ter wederzijdse voldoening. Indien zij eens een onderzoek hadden ingesteld naar de personen, die aan Rehabeam deze raad hebben gegeven, en maatregelen hadden genomen om die boze raadslieden van hem te verwijderen, de breuk zou voorkomen hebben kunnen worden, maar overigens was hun ijver voor vrijheid en eigendom wat aan een vrij volk betaamde. Israël is geen knecht, geen ingeborene des huizes. Waarom zou hij dan ten roof worden? Jeremiah 2:14. Zij zijn gewillig en bereid geregeerd te worden, maar niet getiranniseerd te worden, bescherming wekt trouw op, maar onderdrukking kan dat niet. Geen wonder dat Israël van den huize Davids afvalt, 1 Kings 12:19, als het huis van David afvalt van het grote doeleinde van zijn verhoging, hetwelk was dienaren Gods te zijn hun ten goede. Maar aldus tegen het zaad te rebelleren van David die God tot het koninkrijk had geroepen terwijl Hij het ten erve had gegeven aan diens geslacht, en een andere koning aan te stellen tegenover dat geslacht, was een grote zonde. Zie 2 Chronicles 13:5. Hiernaar verwijst God, Hosea 8:4. Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij. En het wordt hier vermeld tot lof van de stam van Juda, dat zij het huis van David volgden, 1 Kings 12:17, 1 Kings 12:20, en voor zoveel blijkt vonden zij Rehabeam beter dan zijn woord, en heeft hij niet geregeerd met die harde strengheid, waarmee hij eerst gedreigd had.

II. Rehabeam was onvoorzichtig in de verdere behandeling van de zaak en nog meer verdwaasd. Hij had zich dwaas in drijfzand gestort, en iedere poging om er uit te komen, deed er hem nog dieper in zinken.

1. Hij handelde zeer onbedachtzaam door Adoram te zenden, die over de schatting was, om met hen te onderhandelen, 1 Kings 12:18. De schatting was de zaak, waarover, en vanwege die schatting was Adoram de persoon over wie zij het meest klaagden. De aanblik van hem, wiens naam onder hen verafschuwd werd, verbitterde hen, en ontstak hen in woede en toorn. Hij was iemand, die zij niet eens geduldig konden aanhoren, in een volksoploop stenigden zij hem met stenen dat hij stierf. Rehabeam was nu even ongelukkig in de keus van zijn gezant, als hij tevoren in de keus van zijn raadslieden is geweest.

2. Sommigen denken dat het ook onbedachtzaam van hem was om af te deinzen en met zoveel haast naar Jeruzalem terug te keren, want zodoende verliet hij zijn vrienden, en gaf hij het voordeel aan zijn vijanden, die wel in ergernis en ontevredenheid naar hun tenten waren gegaan, maar niet gepoogd hebben Jerobeam koning te maken, voordat Rehabeam was weggegaan, 1 Kings 12:20. Zie hoe snel deze dwaze vorst van het een uiterste naar het andere oversloeg. Hij dreigde en blufte en voerde een hoge toon, toen hij dacht heer en meester te zijn, maar sloop weg en maakte een armzalig figuur, toen hij zich in gevaar zag. Het is iets geheel gewoons dat zij, die het hooghartigst zijn in voorspoed, het laagst en verachtelijkst zijn in tegenspoed.

III. God verbood hem een poging te doen om het verlorene door het zwaard te herwinnen. Wat geschied was, was van God, die niet zou toelaten:

1. Dat het ongedaan zou worden gemaakt hetgeen geschieden zou indien Rehabeam de overhand behield en de tien stammen tot onderwerping bracht. Noch:

2. Dat meer zou gedaan worden ten nadele van het huis van David, dat geschieden zou indien Jerobeam overwinnaar bleef en de twee stammen tot onderwerping bracht. De zaak moet dus blijven zoals zij is, en daarom verbiedt God de strijd.

A. Het was kloekmoedig van Rehabeam om de muiters door kracht van wapens tenonder te willen brengen. Zijn moed keerde weer tot hem toen hij te Jeruzalem was gekomen, 1 Kings 12:21. Daar zag hij zich onder zijn vrienden, die hem edelmoedig bleven aanhangen en voor hem wilden optreden. Juda en Benjamin (die de Heere vreesden en de koning, en zich niet vermengden met hen, die naar verandering staan) brachten terstond een leger op de been van honderd en tachtig duizend man, tot herstel van het recht van hun koning op de tien stammen, en waren besloten om hem met hun leven en bezitting te steunen, daar zij niet zo'n neiging en gezindheid hadden tot klagen als de anderen.

B. Het was nog kloekmoediger van Rehabeam om er van af te laten, toen God hem door Zijn profeet gebood de wapens neer te leggen. Hij heeft niet gedwee een koninkrijk willen verliezen, want dan zou hij de titel van vorst onwaardig zijn geweest, maar hij wilde er niet voor strijden in tegenstand met God want dan zou hij de titel van Israëliet onwaardig zijn geweest. Voort te gaan met deze strijd zou niet slechts geweest zijn tegen hun broederen te strijden, 1 Kings 12:24 die zij behoorden lief te hebben, maar te strijden tegen God, aan wie zij zich behoorden te onderwerpen, deze zaak is van Mij geschied. Deze twee overwegingen moeten ons verzoenen met onze verliezen en verdrietelijkheden: dat God er de werker van is, en onze broeders er slechts de werktuigen van zijn, zo laat ons dan niet op wraak zinnen. Rehabeam en zijn volk hoorden het woord des Heeren, dankten het leger af, en berustten. Hoewel zij naar menselijke waarschijnlijkheid een goed uitzicht hadden op voorspoed, want hun leger was talrijk en vastberaden, Jerobeams partij zwak en wankelend, en hoewel het hun ten smaad zal zijn onder hun naburen om zoveel van hun sterkte te verliezen, zonder eer. enkele poging te wagen om het te herwinnen, hebben zij toch:

a. Acht geslagen op het bevel Gods, ofschoon het hun slechts door een arme profeet was gezonden. Als wij Gods wil kennen, moeten wij ons er aan onderwerpen, al druist dit ook nog zo in tegen onze zin en wil.

b. Gingen zij te rade met hun belang, bedenkende dat zij, hoewel alle voordelen hebbende, zelfs het voordeel van het recht aan hun zijde te hebben, toch niet voorspoedig konden zijn, als zij streden in ongehoorzaamheid aan God. Het was beter stil te zitten, dan op te staan en te vallen. Onder de volgende regering heeft God hun toegelaten te strijden, en hun de overwinning gegeven, 2 Chronicles 13:1, maar nu niet.

Verzen 25-33

1 Koningen 12:25-33

Wij hebben hier het begin van de regering van Jerobeam. Eerst bouwde hij Sichem en toen Pnuel, verfraaide of versterkte ze, en had waarschijnlijk in beide plaatsen een paleis, 1 Kings 12:25, het eerste in Efraïm, het tweede in Gad, aan de andere kant van Jordaan. Dit kon gepast en geoorloofd zijn, maar hij vormde een ander plan tot bevestiging van zijn koninkrijk, dat noodlottig was voor de belangen van de Godsdienst er in.

I. Wat hij bedoelde was door krachtige afdoende middelen diegenen aan hem te verbinden, die hem tot hun koning hadden verkoren, en hun terugkeren tot het huis van David te verhinderen, 1 Kings 12:26, 1 Kings 12:27. Hij schijnt:

1. Achterdochtig te zijn geweest omtrent het volk, bevreesd dat zij hem op de een of anderen tijd zouden doden, om dan tot hun trouw aan Rehabeam weer te keren. Velen die in het een tumult werden verhoogd, zijn in een ander ter neergeworpen. Jerobeam kon generlei vertrouwen stellen in de genegenheid zijns volks, hoewel zij hem nu zo uiterst genegen schenen te zijn, want hetgeen door onrecht en overweldiging verkregen wordt, kan niet lang met gerustheid en voldoening behouden en genoten worden.

2. Hij wantrouwde de belofte Gods, kon Hem niet op Zijn woord geloven, dat Hij, zo hij zich streng en nauw aan zijn plicht hield, hem een bestendig huis zou bouwen, 1 Kings 11:38, en nu zon hij op middelen, en wel zondige middelen, om zijn veiligheid te verzekeren. Een praktisch ongeloof in Gods algenoegzaamheid ligt op de bodem van al ons trouweloos afwijken van Hem.

II. Het middel, dat hij hiertoe aanwendde, was het volk er van terug te houden om naar Jeruzalem op te gaan ter aanbidding. Jeruzalem was de plaats, die God verkoren had om er Zijn naam te stellen. Daar was Salomo's tempel, waarvan God, ten aanschouwen van geheel Israël en in de heugenis van vele nog levende personen plechtig bezit had genomen in een wolk van de heerlijkheid. Aan het altaar aldaar dienden de priesters des Heeren, daar moest geheel Israël de feesten vieren, daarheen moesten zij hun offers brengen.

1. Nu vreesde Jerobeam dat het volk, zo het dit bleef doen, mettertijd tot het huis van David zou weerkeren, aangelokt door de pracht beide van het hof en van de tempel. Als zij hun oude Godsdienst blijven aankleven, dan zullen zij ook tot hun oud koningshuis terugkeren. Wij kunnen veronderstellen dat, zo hij met Rehabeam had onderhandeld over een vrijgeleide voor hemzelf en voor zijn volk, op de vastgestelde tijden voor het vieren van de plechtige feesten, het hem niet geweigerd zou zijn. Hij vreest dus niet dat zij met geweld teruggedreven zullen worden, maar wl dat zij tot Rehabeam zullen terugkeren.

2. Hij raadde hun dus aan om niet naar Jeruzalem op te gaan, voorgevende dat hij hiermede hun gemak en gerief bedoelde. "Het is te veel voor u om zover te gaan om God te aanbidden, 1 Kings 12:28, het is een zwaar juk, en het is tijd om het af te schudden, gij zijt nu lang genoeg naar Jeruzalem gegaan," zoals sommigen dit lezen. "Nu gij aan de tempel gewoon zijt geraakt, heeft hij niet meer dat heerlijk en heilig aanzien, dat hij in het eerst voor u gehad heeft" -de heerlijkheid, die met de zinnen wordt waargenomen, neemt langzamerhand af in de schatting van de mensen. "Gij hebt u van andere lasten bevrijd, werpt ook die last van u af, waarom zouden wij nu meer aan een plaats gebonden zijn dan in de tijd van Samuël?"

3. Hij voorzag in hetgeen hen in hun Godsverering thuis kon helpen. Na met sommigen van zijn staatslieden beraadslaagd te hebben, kwam hij tot het besluit, om twee gouden kalveren op te richten als tekenen van de Goddelijke tegenwoordigheid, en het volk te overreden dat zij evengoed tehuis konden blijven en aan die tekenen of zinnebeelden offeren, als naar Jeruzalem gaan, om voor de ark te aanbidden. En sommigen zijn zo liefderijk om te denken, dat zij het verzoendeksel voorstelden en de cherubim boven de ark. Het is echter meer waarschijnlijk, dat hij het van de Egyptenaren had geleerd, in wier land hij gedurende enige tijd gewoond had, en die hun god Apis aanbaden onder de gelijkenis van een stier of een kalf.

a. Hij wilden de onkosten niet maken om een gouden tempel te bouwen, zoals Salomo gedaan had, twee gouden kalveren is het meeste dat hij er voor over had.

b. Ongetwijfeld bedoelde hij door deze generlei valse god voor te stellen, zoals Moloch of Kamos, maar alleen de ware God, de God van Israël, de God die hen opgevoerd heeft, zoals hij verklaart in 1 Kings 12:28. Het was dus geen overtreding van het eerste gebod maar van het tweede. En hij trachtte de Godsdienstzin van het volk op die wijze te leiden, omdat hij wist dat velen onder hen zo verzot waren op beelden, dat zij om ter wille van de kalveren zeer graag Gods tempel zullen verlaten, waar alle beelden verboden waren.

c. Hij richtte er twee op, om het volk langzamerhand af te brengen van het geloof in de eenheid van God, hetgeen de weg zal banen tot het polytheïsme van de heidenen. Hij richtte ze op te Dan en te Bethel, het n aan de uiterste grens van zijn land ten noorden, het andere in het zuiden, alsof zij de hoeders en beschermers waren van het koninkrijk. Bethel lag dicht bij Juda, daar richtte hij een op, om diegenen van Rehabeams onderdanen te verleiden om tot hem over te komen, die tot beeldendienst geneigd waren, in de plaats van diegenen van zijn eigen onderdanen, die naar Jeruzalem bleven gaan. Het andere richtte hij op te Dan ten gerieve van hen, die het verst weg woonden, en omdat Micha's beelden daar opgericht waren, en er gedurende vele eeuwen grote eerbied aan bewezen werd, Judges 18:30. Bethel betekent het huis van God, hetgeen aan hun bijgeloof een vrome schijn gaf, maar de profeet noemde het Beth-aven, het huis van de ijdelheid, of van de ongerechtigheid.

4. Het volk schikte er zich in. Zij waren zeer ingenomen met deze nieuwigheid, zij gingen heen voor het ene, tot Dan toe, 1 Kings 12:30, naar dat van Dan het eerst, hoewel het zo ver weg lag. Zij, die het te veel vonden om op te gaan naar Jeruzalem om God te aanbidden overeenkomstig Zijn inzetting, maakten geen bezwaren om nog tweemaal verder te gaan naar Dan, om Hem te aanbidden overeenkomstig hun eigen bedenksels. Of, zij worden gezegd naar n van de kalveren te Dan te gaan, omdat Abia, koning van Juda, twintig jaren later Bethel heroverde, 2 Chronicles 13:19, en waarschijnlijk het gouden kalf wegnam, of er het gebruik van verbood, en toen hadden zij slechts het een om er heen te gaan. Deze zaak werd tot zonde, en een grote zonde is het geweest, tegen de uitdrukkelijke letter van het tweede gebod. God had soms ontheffing verleend van de wet betreffende de aanbidding aan een plaats, maar nooit heeft Hij hun toegestaan om Hem te aanbidden in beelden. Hiermede hebben zij het maken van een kalf te Horeb door hun vaderen gerechtvaardigd, hoewel God Zijn misnoegen tegen hen daarom zo sterk en zo duidelijk getoond had, en gedreigd had om ten dage Zijns bezoekers hun zonde over hen te bezoeken, Exodus 32:34. Zodat het een even grote minachting was van Gods toorn als van Zijn wet, en zo hebben zij zonde tot zonde toegedaan. Bisschop Patrick haalt een gezegde aan van de Joden: Dat de Israëlieten tot aan de tijd van Jerobeam maar aan een kalf gezogen hebben, maar van die tijd af zogen zij aan twee.

5. De goden opgericht hebbende, richtte hij nu hun eredienst in, en hier wordt ons gezegd in welk opzicht hij er in afweek van de Goddelijke inzetting, hetgeen te kennen geeft dat hij in andere opzichten zo goed hij kon navolgde wat in Juda gedaan werd, 1 Kings 12:32. Zie, hoe een dwaling vermenigvuldigd werd in vele.

A. Hij maakte een huis van de hoogten of van altaren, een tempel te Dan, naar wij kunnen onderstellen, en n te Bethel, 1 Kings 12:31, en in elk veel altaren, waarschijnlijk er als een ongerief over klagende, dat er in de tempel te Jeruzalem slechts n was. Het vermenigvuldigen van de altaren werd door sommigen voor grote vroomheid aangezien, maar God heeft er door de profeet een andere verklaring van gegeven "Efraïm heeft de altaren vermenigvuldigd tot zondigen," Hosea 8:11.

B. Hij maakte priesters van de geringsten van het volk, en de geringsten van het volk waren ook goed genoeg om priesters te zijn van zijn kalveren, ja nog te goed. Hij maakte priesters van de uiterste delen van het volk, dat is sommigen uit iedere hoek van het land, aan wie hij gebood onder hun naburen te wonen, om hen te onderrichten in zijn inzettingen en hen er mee te verzoenen. Aldus waren zij verstrooid zoals de Levieten, maar zij waren niet uit de zonen van Levi. Maar de priesters van de hoogten of van de altaren gebood hij in Bethel te wonen, zoals de priesters te Jeruzalem, 1 Kings 12:32, om daar de openbaren dienst waar te nemen.

C. Het feest van de loofhutten, dat God verordineerd had op de vijftiende van de zevende maand, verschoof hij naar de vijftiende van de achtste maand, 1 Kings 12:32, van de maand, die hij uit zijn hart bedacht heeft, om zijn macht in kerkelijke zaken te tonen, 1 Kings 12:33. Het pascha en het pinksterfeest nam hij op de gezette tijden waar of nam ze in het geheel niet waar, of, in vergelijking met dit, met weinig plechtigheid.

D. Daar hij zich de macht aanmatigde om priesters te maken, is het niet te verwonderen dat hij ook op zich nam om met zijn eigen handen het werk van de priesters te doen. Hij offerde op het altaar, dit wordt tweemaal vermeld, 1 Kings 12:32, 1 Kings 12:33, alsmede dat hij reukwerk offerde. Dit werd in hem geduld, omdat het in overeenstemming was met zijn overige onregelmatige handelingen, maar in koning Uzzia werd dit onmiddellijk gestraft met de plaag van de melaatsheid. Hij deed het zelf, om een groot aanzien te hebben onder het volk, en de naam te krijgen van een vroom man te zijn, ook om aan de plechtigheid van zijn nieuw feest luister bij te zetten, met welk feest hij waarschijnlijk het feest van de inwijding van zijn altaar verbonden heeft.

En aldus:

a. Heeft Jerobeam zelf gezondigd maar heeft zich waarschijnlijk bij de werelden zijn eigen geweten hiermede verontschuldigd, dat hij niet zo slecht deed als Salomo gedaan heeft, die andere goden heeft aangebeden. b. Heeft hij Israël doen zondigen, hen afgetrokken van de aanbidding van God, en afgoderij als een erfdeel nagelaten aan hun zaad. En hierdoor werden zij gestraft voor hun verlaten van de troon van het huis van David.

De geleerde Ds. Whiston veronderstelt in zijn chronologie ter in-orde-brenging van de annalen van de twee koninkrijken van Juda en Israël dat Jerobeam de tijdrekening van het jaar heeft veranderd, zodat het jaar slechts elf maanden bevatte, en dat de regeringen van de koningen van Israël naar die jaren berekend zijn tot aan de omwenteling onder Jehu, maar niet langer in welk tussen tijdvak elf jaren van de annalen van Juda gelijk zijn aan twaalf van die van Israël.

Verzen 25-33

1 Koningen 12:25-33

Wij hebben hier het begin van de regering van Jerobeam. Eerst bouwde hij Sichem en toen Pnuel, verfraaide of versterkte ze, en had waarschijnlijk in beide plaatsen een paleis, 1 Kings 12:25, het eerste in Efraïm, het tweede in Gad, aan de andere kant van Jordaan. Dit kon gepast en geoorloofd zijn, maar hij vormde een ander plan tot bevestiging van zijn koninkrijk, dat noodlottig was voor de belangen van de Godsdienst er in.

I. Wat hij bedoelde was door krachtige afdoende middelen diegenen aan hem te verbinden, die hem tot hun koning hadden verkoren, en hun terugkeren tot het huis van David te verhinderen, 1 Kings 12:26, 1 Kings 12:27. Hij schijnt:

1. Achterdochtig te zijn geweest omtrent het volk, bevreesd dat zij hem op de een of anderen tijd zouden doden, om dan tot hun trouw aan Rehabeam weer te keren. Velen die in het een tumult werden verhoogd, zijn in een ander ter neergeworpen. Jerobeam kon generlei vertrouwen stellen in de genegenheid zijns volks, hoewel zij hem nu zo uiterst genegen schenen te zijn, want hetgeen door onrecht en overweldiging verkregen wordt, kan niet lang met gerustheid en voldoening behouden en genoten worden.

2. Hij wantrouwde de belofte Gods, kon Hem niet op Zijn woord geloven, dat Hij, zo hij zich streng en nauw aan zijn plicht hield, hem een bestendig huis zou bouwen, 1 Kings 11:38, en nu zon hij op middelen, en wel zondige middelen, om zijn veiligheid te verzekeren. Een praktisch ongeloof in Gods algenoegzaamheid ligt op de bodem van al ons trouweloos afwijken van Hem.

II. Het middel, dat hij hiertoe aanwendde, was het volk er van terug te houden om naar Jeruzalem op te gaan ter aanbidding. Jeruzalem was de plaats, die God verkoren had om er Zijn naam te stellen. Daar was Salomo's tempel, waarvan God, ten aanschouwen van geheel Israël en in de heugenis van vele nog levende personen plechtig bezit had genomen in een wolk van de heerlijkheid. Aan het altaar aldaar dienden de priesters des Heeren, daar moest geheel Israël de feesten vieren, daarheen moesten zij hun offers brengen.

1. Nu vreesde Jerobeam dat het volk, zo het dit bleef doen, mettertijd tot het huis van David zou weerkeren, aangelokt door de pracht beide van het hof en van de tempel. Als zij hun oude Godsdienst blijven aankleven, dan zullen zij ook tot hun oud koningshuis terugkeren. Wij kunnen veronderstellen dat, zo hij met Rehabeam had onderhandeld over een vrijgeleide voor hemzelf en voor zijn volk, op de vastgestelde tijden voor het vieren van de plechtige feesten, het hem niet geweigerd zou zijn. Hij vreest dus niet dat zij met geweld teruggedreven zullen worden, maar wl dat zij tot Rehabeam zullen terugkeren.

2. Hij raadde hun dus aan om niet naar Jeruzalem op te gaan, voorgevende dat hij hiermede hun gemak en gerief bedoelde. "Het is te veel voor u om zover te gaan om God te aanbidden, 1 Kings 12:28, het is een zwaar juk, en het is tijd om het af te schudden, gij zijt nu lang genoeg naar Jeruzalem gegaan," zoals sommigen dit lezen. "Nu gij aan de tempel gewoon zijt geraakt, heeft hij niet meer dat heerlijk en heilig aanzien, dat hij in het eerst voor u gehad heeft" -de heerlijkheid, die met de zinnen wordt waargenomen, neemt langzamerhand af in de schatting van de mensen. "Gij hebt u van andere lasten bevrijd, werpt ook die last van u af, waarom zouden wij nu meer aan een plaats gebonden zijn dan in de tijd van Samuël?"

3. Hij voorzag in hetgeen hen in hun Godsverering thuis kon helpen. Na met sommigen van zijn staatslieden beraadslaagd te hebben, kwam hij tot het besluit, om twee gouden kalveren op te richten als tekenen van de Goddelijke tegenwoordigheid, en het volk te overreden dat zij evengoed tehuis konden blijven en aan die tekenen of zinnebeelden offeren, als naar Jeruzalem gaan, om voor de ark te aanbidden. En sommigen zijn zo liefderijk om te denken, dat zij het verzoendeksel voorstelden en de cherubim boven de ark. Het is echter meer waarschijnlijk, dat hij het van de Egyptenaren had geleerd, in wier land hij gedurende enige tijd gewoond had, en die hun god Apis aanbaden onder de gelijkenis van een stier of een kalf.

a. Hij wilden de onkosten niet maken om een gouden tempel te bouwen, zoals Salomo gedaan had, twee gouden kalveren is het meeste dat hij er voor over had.

b. Ongetwijfeld bedoelde hij door deze generlei valse god voor te stellen, zoals Moloch of Kamos, maar alleen de ware God, de God van Israël, de God die hen opgevoerd heeft, zoals hij verklaart in 1 Kings 12:28. Het was dus geen overtreding van het eerste gebod maar van het tweede. En hij trachtte de Godsdienstzin van het volk op die wijze te leiden, omdat hij wist dat velen onder hen zo verzot waren op beelden, dat zij om ter wille van de kalveren zeer graag Gods tempel zullen verlaten, waar alle beelden verboden waren.

c. Hij richtte er twee op, om het volk langzamerhand af te brengen van het geloof in de eenheid van God, hetgeen de weg zal banen tot het polytheïsme van de heidenen. Hij richtte ze op te Dan en te Bethel, het n aan de uiterste grens van zijn land ten noorden, het andere in het zuiden, alsof zij de hoeders en beschermers waren van het koninkrijk. Bethel lag dicht bij Juda, daar richtte hij een op, om diegenen van Rehabeams onderdanen te verleiden om tot hem over te komen, die tot beeldendienst geneigd waren, in de plaats van diegenen van zijn eigen onderdanen, die naar Jeruzalem bleven gaan. Het andere richtte hij op te Dan ten gerieve van hen, die het verst weg woonden, en omdat Micha's beelden daar opgericht waren, en er gedurende vele eeuwen grote eerbied aan bewezen werd, Judges 18:30. Bethel betekent het huis van God, hetgeen aan hun bijgeloof een vrome schijn gaf, maar de profeet noemde het Beth-aven, het huis van de ijdelheid, of van de ongerechtigheid.

4. Het volk schikte er zich in. Zij waren zeer ingenomen met deze nieuwigheid, zij gingen heen voor het ene, tot Dan toe, 1 Kings 12:30, naar dat van Dan het eerst, hoewel het zo ver weg lag. Zij, die het te veel vonden om op te gaan naar Jeruzalem om God te aanbidden overeenkomstig Zijn inzetting, maakten geen bezwaren om nog tweemaal verder te gaan naar Dan, om Hem te aanbidden overeenkomstig hun eigen bedenksels. Of, zij worden gezegd naar n van de kalveren te Dan te gaan, omdat Abia, koning van Juda, twintig jaren later Bethel heroverde, 2 Chronicles 13:19, en waarschijnlijk het gouden kalf wegnam, of er het gebruik van verbood, en toen hadden zij slechts het een om er heen te gaan. Deze zaak werd tot zonde, en een grote zonde is het geweest, tegen de uitdrukkelijke letter van het tweede gebod. God had soms ontheffing verleend van de wet betreffende de aanbidding aan een plaats, maar nooit heeft Hij hun toegestaan om Hem te aanbidden in beelden. Hiermede hebben zij het maken van een kalf te Horeb door hun vaderen gerechtvaardigd, hoewel God Zijn misnoegen tegen hen daarom zo sterk en zo duidelijk getoond had, en gedreigd had om ten dage Zijns bezoekers hun zonde over hen te bezoeken, Exodus 32:34. Zodat het een even grote minachting was van Gods toorn als van Zijn wet, en zo hebben zij zonde tot zonde toegedaan. Bisschop Patrick haalt een gezegde aan van de Joden: Dat de Israëlieten tot aan de tijd van Jerobeam maar aan een kalf gezogen hebben, maar van die tijd af zogen zij aan twee.

5. De goden opgericht hebbende, richtte hij nu hun eredienst in, en hier wordt ons gezegd in welk opzicht hij er in afweek van de Goddelijke inzetting, hetgeen te kennen geeft dat hij in andere opzichten zo goed hij kon navolgde wat in Juda gedaan werd, 1 Kings 12:32. Zie, hoe een dwaling vermenigvuldigd werd in vele.

A. Hij maakte een huis van de hoogten of van altaren, een tempel te Dan, naar wij kunnen onderstellen, en n te Bethel, 1 Kings 12:31, en in elk veel altaren, waarschijnlijk er als een ongerief over klagende, dat er in de tempel te Jeruzalem slechts n was. Het vermenigvuldigen van de altaren werd door sommigen voor grote vroomheid aangezien, maar God heeft er door de profeet een andere verklaring van gegeven "Efraïm heeft de altaren vermenigvuldigd tot zondigen," Hosea 8:11.

B. Hij maakte priesters van de geringsten van het volk, en de geringsten van het volk waren ook goed genoeg om priesters te zijn van zijn kalveren, ja nog te goed. Hij maakte priesters van de uiterste delen van het volk, dat is sommigen uit iedere hoek van het land, aan wie hij gebood onder hun naburen te wonen, om hen te onderrichten in zijn inzettingen en hen er mee te verzoenen. Aldus waren zij verstrooid zoals de Levieten, maar zij waren niet uit de zonen van Levi. Maar de priesters van de hoogten of van de altaren gebood hij in Bethel te wonen, zoals de priesters te Jeruzalem, 1 Kings 12:32, om daar de openbaren dienst waar te nemen.

C. Het feest van de loofhutten, dat God verordineerd had op de vijftiende van de zevende maand, verschoof hij naar de vijftiende van de achtste maand, 1 Kings 12:32, van de maand, die hij uit zijn hart bedacht heeft, om zijn macht in kerkelijke zaken te tonen, 1 Kings 12:33. Het pascha en het pinksterfeest nam hij op de gezette tijden waar of nam ze in het geheel niet waar, of, in vergelijking met dit, met weinig plechtigheid.

D. Daar hij zich de macht aanmatigde om priesters te maken, is het niet te verwonderen dat hij ook op zich nam om met zijn eigen handen het werk van de priesters te doen. Hij offerde op het altaar, dit wordt tweemaal vermeld, 1 Kings 12:32, 1 Kings 12:33, alsmede dat hij reukwerk offerde. Dit werd in hem geduld, omdat het in overeenstemming was met zijn overige onregelmatige handelingen, maar in koning Uzzia werd dit onmiddellijk gestraft met de plaag van de melaatsheid. Hij deed het zelf, om een groot aanzien te hebben onder het volk, en de naam te krijgen van een vroom man te zijn, ook om aan de plechtigheid van zijn nieuw feest luister bij te zetten, met welk feest hij waarschijnlijk het feest van de inwijding van zijn altaar verbonden heeft.

En aldus:

a. Heeft Jerobeam zelf gezondigd maar heeft zich waarschijnlijk bij de werelden zijn eigen geweten hiermede verontschuldigd, dat hij niet zo slecht deed als Salomo gedaan heeft, die andere goden heeft aangebeden. b. Heeft hij Israël doen zondigen, hen afgetrokken van de aanbidding van God, en afgoderij als een erfdeel nagelaten aan hun zaad. En hierdoor werden zij gestraft voor hun verlaten van de troon van het huis van David.

De geleerde Ds. Whiston veronderstelt in zijn chronologie ter in-orde-brenging van de annalen van de twee koninkrijken van Juda en Israël dat Jerobeam de tijdrekening van het jaar heeft veranderd, zodat het jaar slechts elf maanden bevatte, en dat de regeringen van de koningen van Israël naar die jaren berekend zijn tot aan de omwenteling onder Jehu, maar niet langer in welk tussen tijdvak elf jaren van de annalen van Juda gelijk zijn aan twaalf van die van Israël.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-12.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile