Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Petrus 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 5

In dit hoofdstuk geeft de apostel bijzondere aanwijzingen, aan de opzieners, hoe zij zich jegens de kudde te gedragen hebben, 1 Peter 5:1, aan de jeugdigen, om gehoorzaam en nederig te zijn en hun zorgen op God te werpen, 1 Peter 5:5. Hen allen vermaant hij tot matigheid, waakzaamheid tegen verzoekingen, en standvastigheid in het geloof. ernstig biddende voor hen, en besluit daarna den brief met plechtige zegenbede, wederzijdse begroetingen en zijn apostolischen zegen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 PETRUS 5

In dit hoofdstuk geeft de apostel bijzondere aanwijzingen, aan de opzieners, hoe zij zich jegens de kudde te gedragen hebben, 1 Peter 5:1, aan de jeugdigen, om gehoorzaam en nederig te zijn en hun zorgen op God te werpen, 1 Peter 5:5. Hen allen vermaant hij tot matigheid, waakzaamheid tegen verzoekingen, en standvastigheid in het geloof. ernstig biddende voor hen, en besluit daarna den brief met plechtige zegenbede, wederzijdse begroetingen en zijn apostolischen zegen.

Verzen 1-4

1 Petrus 5:1-4

Hier komen in aanmerking:

I. De personen, aan wie de vermaning gericht wordt: de ouderlingen, herders en geestelijke leiders van de gemeente, oudsten door bediening meer dan door leeftijd, de dienaren van de gemeenten, aan welke hij dezen brief schreef.

II. De man, die de vermaning geeft, de apostel Petrus. Ik vermaan, en om zijne vermaning kracht bij te zetten, zegt hij hun dat hij hun medeouderling is, en legt hun daardoor niets op dan wat hij zelf gereed is op te volgen.

Hij was ook een getuige des lijdens van Christus, hij was met Hem geweest in den hof, had Hem gadegeslagen in het paleis van den hogepriester, was zeer waarschijnlijk getuige van Zijn kruisdood geweest op een afstand temidden van de menigte, Acts 3:15. Hij voegt er bij dat hij evenzeer was deelachtig aan de heerlijkheid, die in zekere mate geopenbaard was op den berg, Matthew 17:1, en ten volle zal genoten worden bij de wederkomst van Christus Jezus.

1. Zij, die geroepen zijn om anderen te onderwijzen, moeten nauwkeurig hun eigen plicht onderzoeken, niet minder dan dat zij den mensen hun plichten moeten leren.

2. Hoe verschillend zijn geest en houding van Petrus van die zijner vermeende opvolgers! Hij beveelt of domineert niet, maar vermaant. Hij maakt geen aanspraak op het oppergezag over al de andere herders en al de gemeenten, hij noemt zich niet vorst der apostelen en stedehouder van Christus, of hoofd der kerk maar zegt dat hij een medeouderling is. Alle apostelen waren ouderlingen, ofschoon niet alle ouderlingen apostelen waren.

3. Het was de bijzondere eer van Petrus en enige weinige anderen, dat zij getuigen waren van het lijden van Christus, maar het is voorrecht van alle ware Christenen, dat zij deelhebben zullen aan de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden.

III. De plicht van den herder wordt omschreven, en de wijze waarop die plicht moet vervuld worden. De herderlijke plicht is drievoudig.

1. De kudde te weiden, door haar het zuivere Woord Gods te prediken en haar te regeren overeenkomstig zulke regelen en tucht als het Woord Gods voorschrijft. Dat ligt in de uitdrukking: Weidt de kudde.

2. De herders der gemeente moeten opzicht over haar houden. De ouderlingen worden vermaand de bediening van opzieners waar te nemen door persoonlijke zorg over de gehele kudde, die hun toevertrouwd is.

3. Zij moeten voorbeelden der kudde zijn en alle Christelijke deugden beoefenen, als heiligheid, zelfverloochening, doding der zonden, gelijk zij dat aan de gemeente prediken en aanbevelen. Deze plichten moeten vervuld worden niet uit bedwang, niet omdat zij er toe gedwongen worden, niet op bevel van de burgerlijke macht of uit vrees en schaamte, maar met een gewillig hart, dat behagen schept in het werk, niet om vuil gewin, om enige voordelen of toelagen uit de gemeente waar zij wonen, of om enige beloning, die bij hun bediening behoort, maar met een volvaardig gemoed, meer lettende op de kudde dan op de wol, in oprechtheid en met liefde trachtende de gemeente Gods te dienen, niet als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, het niet tiranniserende door overheersing en dwingende kracht, of door haar onschriftuurlijke en menselijke uitvindingen op te dringen in plaats van haar in haar plichten te onderwijzen, Matthew 20:25, 2 Corinthians 1:24. Leer hier uit:

A. De uitnemende waardigheid van de gemeente Gods en van al haar ware leden. Deze arme, verachte, lijdende Christenen waren de kudde Gods. De overigen in de wereld zijn een ongeordende troep. Zij zijn een geregelde kudde, voor God verlost door den groten Herder, levende in heilige liefde en gemeenschap met elkaar naar den wil van God. Zij worden daarom vereerd met den naam van Gods erfdeel, Zijn bijzonder eigendom, uit de menigte verkoren tot Zijn eigen volk, om Zijn bijzondere gunst te genieten en bepaaldelijk Hem te dienen.

B. De herders der gemeente moeten haar beschouwen als de kudde Gods, Zijn erfdeel, en hen als zodanig behandelen. Zij zijn niet het eigendom van de herders, om naar welgevallen er over den baas te spelen, maar die gemeente is Gods volk en moet behandeld worden met liefde, zachtheid en tederheid ter wille van Hem, wie zij toebehoort.

C. De dienaren, die tot hun werk gedreven worden door nooddwang of door lust naar vuil gewin, kunnen hun plicht niet naar behoren vervullen, omdat zij het niet gewillig en met een volvaardig gemoed doen.

D. De beste wijze voor een dienaar om de achting der gemeente te winnen, is zich van zijn plicht jegens haar te kwijten zo goed hij kan, en haar standvastig een voorbeeld te geven in al wat goed is.

IV. In tegenstelling met dat vuil gewin, dat voor vele dienaren de voornaamste drijfveer is om hun bediening te aanvaarden en te volbrengen, stelt de apostel hun de kroon der heerlijkheid voor ogen, welke de grote herder Jezus Christus bestemd heeft voor alle getrouwe dienaren.

1. Jezus Christus is de overste herder van de gehele kudde en het gehele erfdeel Gods. Hij kocht haar, Hij regeert en verdedigt haar, en redt haar voor eeuwig. Hij is ook de overste herder over al de lagere herders, zij ontlenen hun gezag aan Hem, handelen in Zijn naam en zullen Hem eens rekenschap geven van hun werk.

2. Deze overste herder zal verschijnen om alle dienaren en lagere herders te oordelen, hen tot verantwoording te roepen, of zij getrouw hun plicht vervuld hebben zowel in het openbaar als in het verborgen overeenkomstig de hiervoren gegeven aanwijzingen.

3. Zij, die bevonden worden hun plicht gedaan te hebben, zullen ontvangen wat oneindig beter is dan t ijdelijk gewin, zij zullen van den oppersten Herder ontvangen een hogen graad van eeuwige heerlijkheid, een onverwelkelijke kroon der heerlijkheid.

Verzen 1-4

1 Petrus 5:1-4

Hier komen in aanmerking:

I. De personen, aan wie de vermaning gericht wordt: de ouderlingen, herders en geestelijke leiders van de gemeente, oudsten door bediening meer dan door leeftijd, de dienaren van de gemeenten, aan welke hij dezen brief schreef.

II. De man, die de vermaning geeft, de apostel Petrus. Ik vermaan, en om zijne vermaning kracht bij te zetten, zegt hij hun dat hij hun medeouderling is, en legt hun daardoor niets op dan wat hij zelf gereed is op te volgen.

Hij was ook een getuige des lijdens van Christus, hij was met Hem geweest in den hof, had Hem gadegeslagen in het paleis van den hogepriester, was zeer waarschijnlijk getuige van Zijn kruisdood geweest op een afstand temidden van de menigte, Acts 3:15. Hij voegt er bij dat hij evenzeer was deelachtig aan de heerlijkheid, die in zekere mate geopenbaard was op den berg, Matthew 17:1, en ten volle zal genoten worden bij de wederkomst van Christus Jezus.

1. Zij, die geroepen zijn om anderen te onderwijzen, moeten nauwkeurig hun eigen plicht onderzoeken, niet minder dan dat zij den mensen hun plichten moeten leren.

2. Hoe verschillend zijn geest en houding van Petrus van die zijner vermeende opvolgers! Hij beveelt of domineert niet, maar vermaant. Hij maakt geen aanspraak op het oppergezag over al de andere herders en al de gemeenten, hij noemt zich niet vorst der apostelen en stedehouder van Christus, of hoofd der kerk maar zegt dat hij een medeouderling is. Alle apostelen waren ouderlingen, ofschoon niet alle ouderlingen apostelen waren.

3. Het was de bijzondere eer van Petrus en enige weinige anderen, dat zij getuigen waren van het lijden van Christus, maar het is voorrecht van alle ware Christenen, dat zij deelhebben zullen aan de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden.

III. De plicht van den herder wordt omschreven, en de wijze waarop die plicht moet vervuld worden. De herderlijke plicht is drievoudig.

1. De kudde te weiden, door haar het zuivere Woord Gods te prediken en haar te regeren overeenkomstig zulke regelen en tucht als het Woord Gods voorschrijft. Dat ligt in de uitdrukking: Weidt de kudde.

2. De herders der gemeente moeten opzicht over haar houden. De ouderlingen worden vermaand de bediening van opzieners waar te nemen door persoonlijke zorg over de gehele kudde, die hun toevertrouwd is.

3. Zij moeten voorbeelden der kudde zijn en alle Christelijke deugden beoefenen, als heiligheid, zelfverloochening, doding der zonden, gelijk zij dat aan de gemeente prediken en aanbevelen. Deze plichten moeten vervuld worden niet uit bedwang, niet omdat zij er toe gedwongen worden, niet op bevel van de burgerlijke macht of uit vrees en schaamte, maar met een gewillig hart, dat behagen schept in het werk, niet om vuil gewin, om enige voordelen of toelagen uit de gemeente waar zij wonen, of om enige beloning, die bij hun bediening behoort, maar met een volvaardig gemoed, meer lettende op de kudde dan op de wol, in oprechtheid en met liefde trachtende de gemeente Gods te dienen, niet als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, het niet tiranniserende door overheersing en dwingende kracht, of door haar onschriftuurlijke en menselijke uitvindingen op te dringen in plaats van haar in haar plichten te onderwijzen, Matthew 20:25, 2 Corinthians 1:24. Leer hier uit:

A. De uitnemende waardigheid van de gemeente Gods en van al haar ware leden. Deze arme, verachte, lijdende Christenen waren de kudde Gods. De overigen in de wereld zijn een ongeordende troep. Zij zijn een geregelde kudde, voor God verlost door den groten Herder, levende in heilige liefde en gemeenschap met elkaar naar den wil van God. Zij worden daarom vereerd met den naam van Gods erfdeel, Zijn bijzonder eigendom, uit de menigte verkoren tot Zijn eigen volk, om Zijn bijzondere gunst te genieten en bepaaldelijk Hem te dienen.

B. De herders der gemeente moeten haar beschouwen als de kudde Gods, Zijn erfdeel, en hen als zodanig behandelen. Zij zijn niet het eigendom van de herders, om naar welgevallen er over den baas te spelen, maar die gemeente is Gods volk en moet behandeld worden met liefde, zachtheid en tederheid ter wille van Hem, wie zij toebehoort.

C. De dienaren, die tot hun werk gedreven worden door nooddwang of door lust naar vuil gewin, kunnen hun plicht niet naar behoren vervullen, omdat zij het niet gewillig en met een volvaardig gemoed doen.

D. De beste wijze voor een dienaar om de achting der gemeente te winnen, is zich van zijn plicht jegens haar te kwijten zo goed hij kan, en haar standvastig een voorbeeld te geven in al wat goed is.

IV. In tegenstelling met dat vuil gewin, dat voor vele dienaren de voornaamste drijfveer is om hun bediening te aanvaarden en te volbrengen, stelt de apostel hun de kroon der heerlijkheid voor ogen, welke de grote herder Jezus Christus bestemd heeft voor alle getrouwe dienaren.

1. Jezus Christus is de overste herder van de gehele kudde en het gehele erfdeel Gods. Hij kocht haar, Hij regeert en verdedigt haar, en redt haar voor eeuwig. Hij is ook de overste herder over al de lagere herders, zij ontlenen hun gezag aan Hem, handelen in Zijn naam en zullen Hem eens rekenschap geven van hun werk.

2. Deze overste herder zal verschijnen om alle dienaren en lagere herders te oordelen, hen tot verantwoording te roepen, of zij getrouw hun plicht vervuld hebben zowel in het openbaar als in het verborgen overeenkomstig de hiervoren gegeven aanwijzingen.

3. Zij, die bevonden worden hun plicht gedaan te hebben, zullen ontvangen wat oneindig beter is dan t ijdelijk gewin, zij zullen van den oppersten Herder ontvangen een hogen graad van eeuwige heerlijkheid, een onverwelkelijke kroon der heerlijkheid.

Verzen 5-7

1 Petrus 5:5-7

Nadat de apostel den plicht van de herders of geestelijke leidslieden der gemeente gesteld en verklaard heeft, gaat hij nu over tot het onderrichten van de kudde.

I. Hoe zij zich te gedragen hebben tegenover hun dienaren en jegens elkaar Hij noemt hen: gij jongen, omdat zij over het algemeen jonger zijn dan hun deftige herders, en drukt hun hun minderheid op het hart, de naam "jonger" wordt door den Zaligmaker gebruikt om een ondergeschikte aan te duiden, Luke 22:26. Hij vermaant hen, die jonger en dus de minderen zijt: zijt den ouden onderdanig, geeft hun personen de hun toekomende eer en eerbied, onderwerpt u aan hun vermaningen, bestraffingen en gezag, overeenkomstig hetgeen Gods Woord u gebiedt, Hebrews 13:17. Jegens elkaar is de regel: Zijt allen elkaar onderdanig, zowel om van elkaar vermaning en raad te ontvangen, als om bereid te zijn elkanders lasten te dragen en elkaar alle diensten van vriendschap en liefde te bewijzen, terwijl de enkele personen zich hebben te onderwerpen aan de regelen van de gehele maatschappij, Ephesians 5:21, John 5:16. Daar deze plichten van onderdanigheid aan meerderen in jaren of bediening, en van onderwerping aan elkaar, strijden met de trotse natuur en de zelfzuchtige belangen der mensen, raadt hij hun: zijt met de ootmoedigheid bekleed. Laat uw zielen, uw gedrag, uw kleding, geheel uw optreden, versierd zijn met nederigheid, als het schoonste kleed dat gij dragen kunt, dan zullen gehoorzaamheid en plichtsvervulling u gemakkelijk vallen. Maar zo gij ongehoorzaam en lankmoedig zijt, zal God zich tegen u stellen en u dwarsbomen, want God wederstaat den hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.

1. Ootmoedigheid is de grote bewaardster van vrede en orde in alle Christelijke gemeenten en gezelschappen, terwijl hovaardij de voornaamste verstoordster daarvan is, en de oorzaak van de meeste onenigheden en breuken in de gemeente.

2. Er is wederzijdse tegenstand tussen God en den hovaardigen: dat betekent het woord, zij strijden met elkaar en God toornt tegen dien vijand, Hij wederstaat den hovaardige, want die is gelijk de duivel zelf een vijand van God en van Zijne heerschappij over de mensen. Proverbs 3:34.

3. Wanneer God genade geeft aan den nederigen, geeft Hij meer genade, meer wijsheid, geloof, heiligheid en nederigheid. Daarom voegt de apostel er bij: Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd, 1 Peter 5:6. Omdat God den hovaardigen wederstaat maar den nederigen genade geeft, vernedert daarom uzelven, niet alleen voor elkaar maar voor den groten God, wiens oordelen over de wereld komende zijn en beginnen moeten van het huis Gods, 1 Peter 4:17. Zijne hand is almachtig en kan u gemakkelijk neerwerpen indien gij hovaardig zijt, of u verhogen zo gij nederig zijt, hetzij in dit leven, indien Hij dat nut tig voor u acht, en anders in den groten dag der vergelding. Leer hieruit:

A. De gedachte aan de alvermogende hand Gods moet ons nederig en in alle dingen aan Hem onderworpen maken, wat Hij ook over ons brengt.

B. Ons zelven vernederen onder Gods hand is het beste middel voor verlossing en verhoging, geduld onder Zijn kastijdingen, onderwerping aan Zijn welbehagen, berouw, gebed en hoop op Zijn barmhartigheid zullen ons Zijn hulp en verlossing verzekeren te Zijner tijd, James 4:7. II. De apostel, wetende dat deze Christenen reeds in zeer moeilijke omstandigheden verkeerden, onderstelt terecht dat hetgeen hij hun heet voorzegd van nog groter ontberingen, die in aantocht zijn, hen zal vervullen met al te grote zorg en vrees voor de komst van deze moeilijkheden, omtrent den uitslag daarvan voor hen zelven, de hunnen en de gemeente Gods, en omdat hij voorziet dat deze angstige zorg een zware last en een gevaarlijke verzoeking kan zijn, geeft hij hun den besten raad en voegt er een goede reden bij. Zijn raad is: Werpt al uw bekommernissen op Hem, van uzelven af op God. Werpt uw zorgen, die zo snijdend en belemmerend zijn, die uw zielen wonden en uw harten verscheuren, op de wijze en genadige voorzienigheid Gods, vertrouwt op Hem met een vasten, wel besloten geest, want Hij zorgt voor u. Hij is gewillig om u van uw bezorgdheid te ontslaan door uw zorgen op zich te nemen. Hij zal afwenden wat gij vreest of u er onder sterken. Hij zal alle gebeurtenissen zo voor u bestieren, dat gij overtuigd zult worden van Zijn vaderlijke liefde en tederheid voor u, en alles zal zo geregeld worden, dat er voor u geen kwaad, maar goed uit voortkomt, Matthew 6:25, Psalms 84:12, Romans 8:28. Wij leren hier:

1. De beste Christenen zijn er vatbaar voor om te zwoegen onder angstige en buitensporige bezorgdheid, de apostel noemt het: al uw bekommernis, en duidt daardoor aan dat de zorgen der Christenen van allerlei aard zijn, zorgen voor zich zelven, voor de hunnen, voor het tegenwoordige, voor de toekomst, voor anderen, voor de gemeente.

2. De zorgen ook der godvrezenden zijn zeer zwaar en al te dikwijls zeer zondig, wanneer zij uit ongeloof en wantrouwen voortkomen, wanneer zij het gemoed afleiden en pijnigen, ons voor onze roeping ongeschikt maken en ons hinderen in onzen verblijdenden dienst van God, en dan zijn zij zeer misdadig.

3. Het beste middel tegen onmatige bezorgdheid is al onze bekommernissen op God te werpen en te erkennen, dat alles geschiedt naar Zijn wijze en genadige beschikking. Een vast geloof in de rechtmatigheid van den goddelijken wil en raad brengt den geest tot kalmte. Wij hielden ons tevreden, zeggende: de wil des Heeren geschiede! Acts 21:14.

Verzen 5-7

1 Petrus 5:5-7

Nadat de apostel den plicht van de herders of geestelijke leidslieden der gemeente gesteld en verklaard heeft, gaat hij nu over tot het onderrichten van de kudde.

I. Hoe zij zich te gedragen hebben tegenover hun dienaren en jegens elkaar Hij noemt hen: gij jongen, omdat zij over het algemeen jonger zijn dan hun deftige herders, en drukt hun hun minderheid op het hart, de naam "jonger" wordt door den Zaligmaker gebruikt om een ondergeschikte aan te duiden, Luke 22:26. Hij vermaant hen, die jonger en dus de minderen zijt: zijt den ouden onderdanig, geeft hun personen de hun toekomende eer en eerbied, onderwerpt u aan hun vermaningen, bestraffingen en gezag, overeenkomstig hetgeen Gods Woord u gebiedt, Hebrews 13:17. Jegens elkaar is de regel: Zijt allen elkaar onderdanig, zowel om van elkaar vermaning en raad te ontvangen, als om bereid te zijn elkanders lasten te dragen en elkaar alle diensten van vriendschap en liefde te bewijzen, terwijl de enkele personen zich hebben te onderwerpen aan de regelen van de gehele maatschappij, Ephesians 5:21, John 5:16. Daar deze plichten van onderdanigheid aan meerderen in jaren of bediening, en van onderwerping aan elkaar, strijden met de trotse natuur en de zelfzuchtige belangen der mensen, raadt hij hun: zijt met de ootmoedigheid bekleed. Laat uw zielen, uw gedrag, uw kleding, geheel uw optreden, versierd zijn met nederigheid, als het schoonste kleed dat gij dragen kunt, dan zullen gehoorzaamheid en plichtsvervulling u gemakkelijk vallen. Maar zo gij ongehoorzaam en lankmoedig zijt, zal God zich tegen u stellen en u dwarsbomen, want God wederstaat den hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade.

1. Ootmoedigheid is de grote bewaardster van vrede en orde in alle Christelijke gemeenten en gezelschappen, terwijl hovaardij de voornaamste verstoordster daarvan is, en de oorzaak van de meeste onenigheden en breuken in de gemeente.

2. Er is wederzijdse tegenstand tussen God en den hovaardigen: dat betekent het woord, zij strijden met elkaar en God toornt tegen dien vijand, Hij wederstaat den hovaardige, want die is gelijk de duivel zelf een vijand van God en van Zijne heerschappij over de mensen. Proverbs 3:34.

3. Wanneer God genade geeft aan den nederigen, geeft Hij meer genade, meer wijsheid, geloof, heiligheid en nederigheid. Daarom voegt de apostel er bij: Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd, 1 Peter 5:6. Omdat God den hovaardigen wederstaat maar den nederigen genade geeft, vernedert daarom uzelven, niet alleen voor elkaar maar voor den groten God, wiens oordelen over de wereld komende zijn en beginnen moeten van het huis Gods, 1 Peter 4:17. Zijne hand is almachtig en kan u gemakkelijk neerwerpen indien gij hovaardig zijt, of u verhogen zo gij nederig zijt, hetzij in dit leven, indien Hij dat nut tig voor u acht, en anders in den groten dag der vergelding. Leer hieruit:

A. De gedachte aan de alvermogende hand Gods moet ons nederig en in alle dingen aan Hem onderworpen maken, wat Hij ook over ons brengt.

B. Ons zelven vernederen onder Gods hand is het beste middel voor verlossing en verhoging, geduld onder Zijn kastijdingen, onderwerping aan Zijn welbehagen, berouw, gebed en hoop op Zijn barmhartigheid zullen ons Zijn hulp en verlossing verzekeren te Zijner tijd, James 4:7. II. De apostel, wetende dat deze Christenen reeds in zeer moeilijke omstandigheden verkeerden, onderstelt terecht dat hetgeen hij hun heet voorzegd van nog groter ontberingen, die in aantocht zijn, hen zal vervullen met al te grote zorg en vrees voor de komst van deze moeilijkheden, omtrent den uitslag daarvan voor hen zelven, de hunnen en de gemeente Gods, en omdat hij voorziet dat deze angstige zorg een zware last en een gevaarlijke verzoeking kan zijn, geeft hij hun den besten raad en voegt er een goede reden bij. Zijn raad is: Werpt al uw bekommernissen op Hem, van uzelven af op God. Werpt uw zorgen, die zo snijdend en belemmerend zijn, die uw zielen wonden en uw harten verscheuren, op de wijze en genadige voorzienigheid Gods, vertrouwt op Hem met een vasten, wel besloten geest, want Hij zorgt voor u. Hij is gewillig om u van uw bezorgdheid te ontslaan door uw zorgen op zich te nemen. Hij zal afwenden wat gij vreest of u er onder sterken. Hij zal alle gebeurtenissen zo voor u bestieren, dat gij overtuigd zult worden van Zijn vaderlijke liefde en tederheid voor u, en alles zal zo geregeld worden, dat er voor u geen kwaad, maar goed uit voortkomt, Matthew 6:25, Psalms 84:12, Romans 8:28. Wij leren hier:

1. De beste Christenen zijn er vatbaar voor om te zwoegen onder angstige en buitensporige bezorgdheid, de apostel noemt het: al uw bekommernis, en duidt daardoor aan dat de zorgen der Christenen van allerlei aard zijn, zorgen voor zich zelven, voor de hunnen, voor het tegenwoordige, voor de toekomst, voor anderen, voor de gemeente.

2. De zorgen ook der godvrezenden zijn zeer zwaar en al te dikwijls zeer zondig, wanneer zij uit ongeloof en wantrouwen voortkomen, wanneer zij het gemoed afleiden en pijnigen, ons voor onze roeping ongeschikt maken en ons hinderen in onzen verblijdenden dienst van God, en dan zijn zij zeer misdadig.

3. Het beste middel tegen onmatige bezorgdheid is al onze bekommernissen op God te werpen en te erkennen, dat alles geschiedt naar Zijn wijze en genadige beschikking. Een vast geloof in de rechtmatigheid van den goddelijken wil en raad brengt den geest tot kalmte. Wij hielden ons tevreden, zeggende: de wil des Heeren geschiede! Acts 21:14.

Verzen 8-9

1 Petrus 5:8-9

Hier doet de apostel drie dingen.

I. Hij toont hun welk gevaar zij lopen van een vijand, die wreder en rustelozer is dan zelfs de slechtste mensen. Hij beschrijft dien:

1. Naar zijn karakter en namen.

A. Hij is een tegenpartij: uw tegenpartij, niet een algemene tegenpartij, maar een vijand die u zoekt, die tegen u staat in uw grote alles-beslissende zaak, die het op uw zielen munt.

B. De duivel, de grote aanklager der broederen, deze naam is ontleend aan een woord, dat betekent: doorsteken, een dodelijken slag toebrengen. Hij zal kwaadaardigheid in on ze natuur, vergif in onze zielen enten. Indien hij deze mensen kon slaan met hartstocht en murmureringen onder hun lijden, dan had hij kans hen te brengen tot afval en ondergang.

C. Hij is een briesende leeuw, hongerig, woest, sterk en wreed, de gretige vervolger van onze zielen.

2. Naar zijn werk: Hij gaat rond, zoekende wie hij zou mogen verslinden, zijn enige doel is zielen verwoesten en verslinden. Daartoe is hij onvermoeid en rusteloos in zijn boosaardige pogingen, altijd, dag en nacht, gaat hij rond, zoekende en beproevende wie hij tot hun eeuwig verderf zou mogen verstrikken.

II. Hier voegt hij aan toe, dat het dus hun plicht is:

1. Nuchteren te zijn, zowel den uitwendigen als den inwendigen mens te regeren naar de voorschriften van matigheid, zedigheid en doding der zonden.

2. Waakt, weest niet rustig en zorgeloos, maar veelmeer op uw hoede tegen voortdurend gevaar van dezen geestelijken vijand, en daardoor waakzaam en ijverig om zijn plannen te voorkomen en uw zielen te redden.

3. Wederstaat hem, vast zijnde in het geloof. Het was het geloof van deze mensen, waar Satan het op aanlegde, zo hij hun geloof kon overrompelen en hen tot afval overhalen, dan, dat wist hij, had hij het gewonnen en hun zielen in het verderf gestort. Ten einde hun geloof te verwoesten, verwekte hij bittere vervolgingen en zette de grote vorsten van de wereld tegen hen op. Deze zware beproeving en verzoeking moesten zij weerstaan, door wel gegrond, beslist en standvastig in het geloof te zijn. Ten einde hen daartoe aan te moedigen:

III. Zegt hij hun dat hun toestand niet buitengewoon was. Hetzelfde lijden, dat hun overkwam, werd volbracht aan hun broederen in alle delen der wereld, alle kinderen Gods waren hun medekrijgsknechten in dezen strijd.

1. Alle grote vervolgingen, die ooit in de wereld voorvielen, werden verwekt, aangestookt en geleid door den duivel, hij is de grote vervolger, zowel als de verleider en de aanklager der broederen, de mensen zijn gewillig zijn spijtige werktuigen, maar hij is de voorname tegenstander, die Christus en Zijn volk bestrijdt (Genesis 3:15, Open

b. 12:12).

2. De bedoeling van Satan in het verwekken van vervolgingen tegen de getrouwe dienstknechten van God is hen door middel van het lijden tot afval te brengen, en daardoor hun zielen te verwoesten.

3. Nuchterheid en waakzaamheid zijn ten allen tijde noodzakelijke deugden, maar vooral in tijden van lijden en vervolging. Gij moet uw liefde voor wereldse dingen temperen, anders zal Satan u spoedig overwinnen.

4. Wanneer gij den Satan overwint als een verzoeker, een beschuldiger of een vervolger, dan moet gij hem steeds in het geloof weerstaan, zo uw geloof bezwijkt, is het met u gedaan, daarom neemt bovenal aan het schild des geloofs. (Ephesians 6:16).

5. De overweging van hetgeen anderen lijden is geschikt om ons aan te moedigen tot het d:.agen van ons deel der droefenissen. Hetzelfde lijden wordt aan uwe broederschap, die in de wereld is, volbracht.

Verzen 8-9

1 Petrus 5:8-9

Hier doet de apostel drie dingen.

I. Hij toont hun welk gevaar zij lopen van een vijand, die wreder en rustelozer is dan zelfs de slechtste mensen. Hij beschrijft dien:

1. Naar zijn karakter en namen.

A. Hij is een tegenpartij: uw tegenpartij, niet een algemene tegenpartij, maar een vijand die u zoekt, die tegen u staat in uw grote alles-beslissende zaak, die het op uw zielen munt.

B. De duivel, de grote aanklager der broederen, deze naam is ontleend aan een woord, dat betekent: doorsteken, een dodelijken slag toebrengen. Hij zal kwaadaardigheid in on ze natuur, vergif in onze zielen enten. Indien hij deze mensen kon slaan met hartstocht en murmureringen onder hun lijden, dan had hij kans hen te brengen tot afval en ondergang.

C. Hij is een briesende leeuw, hongerig, woest, sterk en wreed, de gretige vervolger van onze zielen.

2. Naar zijn werk: Hij gaat rond, zoekende wie hij zou mogen verslinden, zijn enige doel is zielen verwoesten en verslinden. Daartoe is hij onvermoeid en rusteloos in zijn boosaardige pogingen, altijd, dag en nacht, gaat hij rond, zoekende en beproevende wie hij tot hun eeuwig verderf zou mogen verstrikken.

II. Hier voegt hij aan toe, dat het dus hun plicht is:

1. Nuchteren te zijn, zowel den uitwendigen als den inwendigen mens te regeren naar de voorschriften van matigheid, zedigheid en doding der zonden.

2. Waakt, weest niet rustig en zorgeloos, maar veelmeer op uw hoede tegen voortdurend gevaar van dezen geestelijken vijand, en daardoor waakzaam en ijverig om zijn plannen te voorkomen en uw zielen te redden.

3. Wederstaat hem, vast zijnde in het geloof. Het was het geloof van deze mensen, waar Satan het op aanlegde, zo hij hun geloof kon overrompelen en hen tot afval overhalen, dan, dat wist hij, had hij het gewonnen en hun zielen in het verderf gestort. Ten einde hun geloof te verwoesten, verwekte hij bittere vervolgingen en zette de grote vorsten van de wereld tegen hen op. Deze zware beproeving en verzoeking moesten zij weerstaan, door wel gegrond, beslist en standvastig in het geloof te zijn. Ten einde hen daartoe aan te moedigen:

III. Zegt hij hun dat hun toestand niet buitengewoon was. Hetzelfde lijden, dat hun overkwam, werd volbracht aan hun broederen in alle delen der wereld, alle kinderen Gods waren hun medekrijgsknechten in dezen strijd.

1. Alle grote vervolgingen, die ooit in de wereld voorvielen, werden verwekt, aangestookt en geleid door den duivel, hij is de grote vervolger, zowel als de verleider en de aanklager der broederen, de mensen zijn gewillig zijn spijtige werktuigen, maar hij is de voorname tegenstander, die Christus en Zijn volk bestrijdt (Genesis 3:15, Open

b. 12:12).

2. De bedoeling van Satan in het verwekken van vervolgingen tegen de getrouwe dienstknechten van God is hen door middel van het lijden tot afval te brengen, en daardoor hun zielen te verwoesten.

3. Nuchterheid en waakzaamheid zijn ten allen tijde noodzakelijke deugden, maar vooral in tijden van lijden en vervolging. Gij moet uw liefde voor wereldse dingen temperen, anders zal Satan u spoedig overwinnen.

4. Wanneer gij den Satan overwint als een verzoeker, een beschuldiger of een vervolger, dan moet gij hem steeds in het geloof weerstaan, zo uw geloof bezwijkt, is het met u gedaan, daarom neemt bovenal aan het schild des geloofs. (Ephesians 6:16).

5. De overweging van hetgeen anderen lijden is geschikt om ons aan te moedigen tot het d:.agen van ons deel der droefenissen. Hetzelfde lijden wordt aan uwe broederschap, die in de wereld is, volbracht.

Verzen 10-14

1 Petrus 5:10-14

Wij komen nu tot het slot van den brief, waarin:

I. De apostel begint met een zeer belangrijk gebed, dat hij opzendt tot God als de God aller genade, de bewerker en voleinder van alle hemelse gave en eigenschap, met de betuiging dat God hen reeds geroepen had om deel te hebben aan die eeuwige heerlijkheid, welke, als Zijn eigendom, Hij aan hen beloofd en verzekerd had door de verdiensten en de tussenkomst van Jezus Christus. Merk hier op:

1. Waarom hij voor hen bidt. Niet dat zij mochten verschoond blijven van lijden, maar dat hun lijden gematigd en verkort mocht worden, en dat God, nadat zij een weinig tijds zouden geleden hebben, hun een vreedzamen en gelukkigen toestand geven mocht en Zijn werk in hen volmaken. Dat Hij hen wilde bevestigen tegen wankeling, zowel in het geloof als in hun plicht, dat Hij de zwakken wilde versterken en hen vaststellen op Christus als het fondament, zo vast dat hun vereniging met Hem onlosmakelijk en eeuwig zou zijn

A. Alle genade is van God, Hij is het, die de mensen staande houdt, bekeert, vertroost en zalig maakt door Zijne genade.

B. Allen, die geroepen zijn tot den staat van genade, zijn geroepen tot deelgenootschap aan de eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid.

C. Zij, die geroepen worden om door Jezus Christus erfgenamen van het eeuwige leven te zijn, moeten toch lijden in deze wereld, maar hun lijden duurt slechts korten tijd.

D. De volmaking, bevestiging en versterking van de gelovigen in de genade en hun volharding daarin zijn zulk een moeilijk werk, dat alleen de God van alle genade het kan volbrengen, en daarom moet Hij met allen ernst gezocht worden onder voortdurend gebed en in vertrouwen op Zijne beloften.

2. Zijne lofverheffing, 1 Peter 5:11. Uit deze lofverheffing kunnen wij leren dat zij, die genade verkregen hebben van den God aller genade, Hem de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid zullen toekennen.

II. Hij trekt het doel van het schrijven van dezen brief aan hen samen in 1 Peter 5:12, en wel:

1. Hij betuigt en verzekert hen in de krachtigste bewoordingen dat de leer der zaligheid, die hij hun uitgelegd had en die zij omhelsd hadden, de waarachtige genade Gods is, voorzegd door de profeten en geopenbaard door Jezus Christus.

2. Hij vermaant hen ernstig, om, gelijk zij het Evangelie aangenomen hebben, daarin standvastig te blijven, niettegenstaande de kunstgrepen der verleiders en de vervolgingen hunner vijanden.

A. De voornaamste zaak, welke de dienaren moeten bedoelen in al hun werk, is de gemeente te overtuigen van de zekerheid en voortreffelijkheid van den Christelijken godsdienst, die betuigden en vermaanden de apostelen met al hun kracht. B. Een vaste overtuiging, dat wij op den rechten weg ten hemel zijn, is het beste middel om standvastig te blijven en te volharden.

III. Hij beveelt hun Silvanus aan, den man door wie hij hun den brief zond, als een broeder, dien hij getrouw en hun genegen achtte, en hoopte dat zij hem als zodanig zouden achten, ofschoon hij een dienaar uit de heidenen was. Betamelijke achting voor de dienaren draagt veel bij tot het welslagen van hun ar beid. Indien wij de overtuiging hebben dat zij getrouw zijn, zullen wij meer voordeel van hun diensten hebben. Het vooroordeel, dat sommigen van de Joden konden hebben tegen Silvanus, als een dienaar uit de heidenen, zou spoedig verdwijnen wanneer zij overtuigd werden, dat hij een getrouw broeder was.

IV. Hij besluit met groeten en plechtige zegenbede. Petrus, die te Babylon in Assyrië was toen hij dezen brief schreef (waarheen hij als apostel der besnijdenis zich begeven had, om die gemeente te bezoeken, welke de voornaamste van de verstrooiing was), zendt de groeten van deze gemeente aan de andere, aan welke hij schreef, 1 Peter 5:13, en zegt haar dat God de Christenen te Babylon uit de wereld uitverkoren had om Zijne gemeente te zijn en met hen en alle andere getrouwe Christenen deel te hebben aan de eeuwige zaligheid in Christus Jezus, 1 Peter 1:2. In dezen groet verenigt hij ook Markus, den evangelist, die toen bij hem was, en die in geestelijken zin zijn zoon was, omdat hij hem tot het Christendom had gebracht. Merk op:

1. Alle gemeenten van Jezus Christus behoren de innigste genegenheid voor elkaar te hebben, zij moeten elkaar liefhebben, voor elkaar bidden en elkaar zoveel helpen als haar mogelijk is.

2. Hij vermaant hen tot vurige liefde en weldadigheid jegens elkaar, en vraagt hun dat te tonen door den kus der liefde, 1 Peter 5:14, overeenkomstig de algemene gewoonte van die tijden en landen. En daarna besluit hij met een zegenbede, die hij beperkt tot allen, die in Christus Jezus zijn, met Hem verenigd door het geloof en gezonde leden van Zijn mystieke lichaam. De zegen, dien hij over hen afbidt, is vrede, waarmee hij bedoelt alle nodige goed, allen voorspoed, waartoe hij zijn amen voegt ten teken, dat het zijn ernstige begeerte en onbetwijfelde verwachting is, dat die zegen van vrede het deel van alle gelovigen zal zijn.

Verzen 10-14

1 Petrus 5:10-14

Wij komen nu tot het slot van den brief, waarin:

I. De apostel begint met een zeer belangrijk gebed, dat hij opzendt tot God als de God aller genade, de bewerker en voleinder van alle hemelse gave en eigenschap, met de betuiging dat God hen reeds geroepen had om deel te hebben aan die eeuwige heerlijkheid, welke, als Zijn eigendom, Hij aan hen beloofd en verzekerd had door de verdiensten en de tussenkomst van Jezus Christus. Merk hier op:

1. Waarom hij voor hen bidt. Niet dat zij mochten verschoond blijven van lijden, maar dat hun lijden gematigd en verkort mocht worden, en dat God, nadat zij een weinig tijds zouden geleden hebben, hun een vreedzamen en gelukkigen toestand geven mocht en Zijn werk in hen volmaken. Dat Hij hen wilde bevestigen tegen wankeling, zowel in het geloof als in hun plicht, dat Hij de zwakken wilde versterken en hen vaststellen op Christus als het fondament, zo vast dat hun vereniging met Hem onlosmakelijk en eeuwig zou zijn

A. Alle genade is van God, Hij is het, die de mensen staande houdt, bekeert, vertroost en zalig maakt door Zijne genade.

B. Allen, die geroepen zijn tot den staat van genade, zijn geroepen tot deelgenootschap aan de eeuwige heerlijkheid en gelukzaligheid.

C. Zij, die geroepen worden om door Jezus Christus erfgenamen van het eeuwige leven te zijn, moeten toch lijden in deze wereld, maar hun lijden duurt slechts korten tijd.

D. De volmaking, bevestiging en versterking van de gelovigen in de genade en hun volharding daarin zijn zulk een moeilijk werk, dat alleen de God van alle genade het kan volbrengen, en daarom moet Hij met allen ernst gezocht worden onder voortdurend gebed en in vertrouwen op Zijne beloften.

2. Zijne lofverheffing, 1 Peter 5:11. Uit deze lofverheffing kunnen wij leren dat zij, die genade verkregen hebben van den God aller genade, Hem de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid zullen toekennen.

II. Hij trekt het doel van het schrijven van dezen brief aan hen samen in 1 Peter 5:12, en wel:

1. Hij betuigt en verzekert hen in de krachtigste bewoordingen dat de leer der zaligheid, die hij hun uitgelegd had en die zij omhelsd hadden, de waarachtige genade Gods is, voorzegd door de profeten en geopenbaard door Jezus Christus.

2. Hij vermaant hen ernstig, om, gelijk zij het Evangelie aangenomen hebben, daarin standvastig te blijven, niettegenstaande de kunstgrepen der verleiders en de vervolgingen hunner vijanden.

A. De voornaamste zaak, welke de dienaren moeten bedoelen in al hun werk, is de gemeente te overtuigen van de zekerheid en voortreffelijkheid van den Christelijken godsdienst, die betuigden en vermaanden de apostelen met al hun kracht. B. Een vaste overtuiging, dat wij op den rechten weg ten hemel zijn, is het beste middel om standvastig te blijven en te volharden.

III. Hij beveelt hun Silvanus aan, den man door wie hij hun den brief zond, als een broeder, dien hij getrouw en hun genegen achtte, en hoopte dat zij hem als zodanig zouden achten, ofschoon hij een dienaar uit de heidenen was. Betamelijke achting voor de dienaren draagt veel bij tot het welslagen van hun ar beid. Indien wij de overtuiging hebben dat zij getrouw zijn, zullen wij meer voordeel van hun diensten hebben. Het vooroordeel, dat sommigen van de Joden konden hebben tegen Silvanus, als een dienaar uit de heidenen, zou spoedig verdwijnen wanneer zij overtuigd werden, dat hij een getrouw broeder was.

IV. Hij besluit met groeten en plechtige zegenbede. Petrus, die te Babylon in Assyrië was toen hij dezen brief schreef (waarheen hij als apostel der besnijdenis zich begeven had, om die gemeente te bezoeken, welke de voornaamste van de verstrooiing was), zendt de groeten van deze gemeente aan de andere, aan welke hij schreef, 1 Peter 5:13, en zegt haar dat God de Christenen te Babylon uit de wereld uitverkoren had om Zijne gemeente te zijn en met hen en alle andere getrouwe Christenen deel te hebben aan de eeuwige zaligheid in Christus Jezus, 1 Peter 1:2. In dezen groet verenigt hij ook Markus, den evangelist, die toen bij hem was, en die in geestelijken zin zijn zoon was, omdat hij hem tot het Christendom had gebracht. Merk op:

1. Alle gemeenten van Jezus Christus behoren de innigste genegenheid voor elkaar te hebben, zij moeten elkaar liefhebben, voor elkaar bidden en elkaar zoveel helpen als haar mogelijk is.

2. Hij vermaant hen tot vurige liefde en weldadigheid jegens elkaar, en vraagt hun dat te tonen door den kus der liefde, 1 Peter 5:14, overeenkomstig de algemene gewoonte van die tijden en landen. En daarna besluit hij met een zegenbede, die hij beperkt tot allen, die in Christus Jezus zijn, met Hem verenigd door het geloof en gezonde leden van Zijn mystieke lichaam. De zegen, dien hij over hen afbidt, is vrede, waarmee hij bedoelt alle nodige goed, allen voorspoed, waartoe hij zijn amen voegt ten teken, dat het zijn ernstige begeerte en onbetwijfelde verwachting is, dat die zegen van vrede het deel van alle gelovigen zal zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Peter 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-peter-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile