Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 27

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 27

David was een man naar Gods hart, en toch had hij zijn fouten en gebreken, die vermeld zijn, niet tot onze navolging, maar tot onze waarschuwing getuige de geschiedenis, vervat in dit hoofdstuk waarin wij

I. Wel bevinden, dat hij voorzichtiglijk zorg droeg voor zijn veiligheid en die van zijn gezin 1 Samuel 27:2, en kloekmoedig voor Israël streed tegen de Kananieten, 1 Samuel 27:8, 1 Samuel 27:9 , maar,

II waar wij tot zijn oneer vinden:

1. Dat hij begon te wanhopen aan zijn verlossing, 1 Samuel 27:1.

2. Dat hij zijn eigen land verhef, en In het land van de Filistijnen ging wonen 1 Samuel 27:1, 1 Samuel 27:5, 1 Samuel 27:7.

3. Dat hij Achis misleidde door een dubbelzinnigheid, indien al niet een leugen, betreffende zijn krijgstochten, 1 Samuel 27:10.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 27

David was een man naar Gods hart, en toch had hij zijn fouten en gebreken, die vermeld zijn, niet tot onze navolging, maar tot onze waarschuwing getuige de geschiedenis, vervat in dit hoofdstuk waarin wij

I. Wel bevinden, dat hij voorzichtiglijk zorg droeg voor zijn veiligheid en die van zijn gezin 1 Samuel 27:2, en kloekmoedig voor Israël streed tegen de Kananieten, 1 Samuel 27:8, 1 Samuel 27:9 , maar,

II waar wij tot zijn oneer vinden:

1. Dat hij begon te wanhopen aan zijn verlossing, 1 Samuel 27:1.

2. Dat hij zijn eigen land verhef, en In het land van de Filistijnen ging wonen 1 Samuel 27:1, 1 Samuel 27:5, 1 Samuel 27:7.

3. Dat hij Achis misleidde door een dubbelzinnigheid, indien al niet een leugen, betreffende zijn krijgstochten, 1 Samuel 27:10.

Verzen 1-7

1 Samuël 27:1-7

I. Hier wordt David overmocht door vrees, die een gevolg was van de zwakheid van zijn geloof, 1 Samuel 27:1. "Hij zei tot zijn hart" (aldus kan deze zin gelezen worden) in zijn te rade gaan er mee betreffende zijn tegenwoordigen toestand: Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen. Hij stelde zich de rusteloze woede en boosaardigheid voor van Saul, die in geen verzoening kon overgaan, en het verraad van zijn eigen landgenoten, getuige dat van de Zifieten, eenmaal en nogmaals. Hij zag op zijn krijgsmacht en merkte op hoe gering zij was, en dat er sedert lang geen recruten tot hem gekomen waren, hij kon ook niet zien dat hij veld won, en zo geraakte hij in een treurige stemming en zegt: Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen.

Maar, o gij kleingelovige, waarom wankelt gij? Was hij niet tot koning gezalfd?

Lag daar de verzekering niet in opgesloten, dat hij voor het koninkrijk bewaard zal worden? Hij had geen reden om op Sauls beloften te vertrouwen, maar had hij niet alle mogelijke redenen om op Gods beloften te vertrouwen? Zijn ervaring van Gods bijzondere zorg over hem had hem moeten bemoedigen.

Hij, die verlost heeft, verlost nog en zal ook later verlossen. Maar ongeloof is een zonde, die ook Godvruchtige mensen lichtelijk omringt. Als er van buiten strijd is, dan is er van binnen vrees, er. het is moeilijk die te overwinnen. Heere, vermeerder ons het geloof!

II. Het besluit waartoe hij hierop kwam. Nu Saul voor het ogenblik teruggekeerd was naar zijn plaats, wil hij gebruik maken van die gelegenheid om zich terug te trekken in het land van de Filistijnen. Alleen zijn eigen hart raadplegende, maar noch de efod, noch de profeet komt hij tot het besluit: mij is niet beter, dan dat ik haastelijk ontkome in het land der Filistijnen.

Door langdurige beproevingen zijn het geloof en de lijdzaamheid, zelfs van zeer Godvruchtige mensen in gevaar van te verflauwen. Nu was:

1. Saul een vijand van zichzelf en van zijn koninkrijk, door hem tot dit uiterste te drijven. Hij deed afbreuk aan zijn eigen belangen, toen hij zo bekwaam een veldoverste als David was en zo dapper een regiment als waarover die het bevel voerde, van zijn dienst uitwierp en hen dwong in de dienst van zijn vijanden te treden.

2. Was David geen vriend van zichzelf door die maatregel te nemen. God had hem bevolen zijn standaard op te richten in het land van Juda, 1 Samuel 22:5, daar had God hem wonderbaar bewaard en hem soms gebruikt tot welzijn van zijn land, waarom moet hij er dan nu aan denken zijn post te verlaten?

Hoe kon hij de bescherming verwachten van de God Israëls, als hij buiten de grenzen ging van het land Israëls? Kan hij verwachten veilig te zijn onder de Filistijnen, uit wier handen hij onlangs zo ternauwernood was ontkomen door zich krankzinnig te veinzen?

Zal hij zich nu onder verplichting brengen aan hen, aan wie hij, naar hij weet, als hij koning zal zijn, geen vriendelijkheid kan vergelden, maar verplicht zal zijn hen te beoorlogen? Hiermede zal hij genoegen doen aan zijn vijanden, die hem zeggen andere goden te gaan dienen, teneinde iets te hebben dat zij hem kunnen verwijten en de handen van zijn vrienden verzwakken, die niets zullen hebben om op dit verwijt te antwoorden. Zie hoe nodig het ons is te bidden: "HEERE, leid ons niet in verzoeking".

III. Zijn vriendelijk onthaal te Gath. Achis heette hem welkom, deels uit grootmoedigheid, daar hij er fier op was zo dapper en kloekmoedig een man gastvrijheid te verlenen, deels uit staatkundige overweging, hopende hem voor altijd aan zijn dienst te verbinden, en dat door zijn voorbeeld ook anderen er toe gebracht zullen worden hun land te verlaten en tot hem te komen.

Ongetwijfeld heeft hij aan David een plechtige belofte van bescherming gegeven waarop hij kon bebouwen, toen hij op Sauls belofte niet kon bebouwen. Het kan ons doen blozen te denken, dat het woord van een Filistijn betrouwenswaardiger is dan dat van een Israëliet, die, indien hij waarlijk een Israëliet was zonder bedrog zou wezen, en dat de stad Gath een toevlucht zou zijn voor een Godvruchtig man, als de steden Israëls hem een veilig verblijf weigeren.

1. David nam zijn mannen mee, 1 Samuel 27:2, ten einde hem tot wacht te dienen, en zelf veilig te zijn waar hij was, en ook om zich hierdoor te meer aan te bevelen aan Achis, die hoopte diensten van hen te zullen verlangen.

2. Hij nam ook zijn gezin mee, zijn vrouwen. Ook zijn mannen brachten hun gezinnen mede, 1 Samuel 27:2, 1 Samuel 27:3. Hoofden van gezinnen behoren te zorgen voor hun gezin, hen te beschermen die van hun huis zijn, en in hun onderhoud te voorzien, bij hen te wonen met verstand.

IV. Sauls afzien van hem nog verder te vervolgen, 1 Samuel 27:4, zo voer hij niet meer voort hem te zoeken. Dit geeft te kennen dat hij in weerwil van zijn betuiging van berouw die hij onlangs gedaan had, het wel beproefd zou hebben David een slag toe te brengen, indien hij hem slechts onder zijn bereik had gehad. Omdat hij echter niet durft komen waar David is, besluit hij hem maar met rust te laten. Zo schijnen velen hun zonden na te laten, terwijl in werkelijkheid hun zonden hen verlaten, zij zouden er wel in volhard hebben, zo zij het slechts gekund hadden. Saul zocht hem niet meer, zich tevreden stellende met zijn ballingschap, daar hij zijn bloed niet kon hebben, en misschien hopende, zoals vroeger, 1 Samuel 18:25, dat hij vroeg of laat door de hand van de Filistijnen geveld zal worden, en hoewel hij liever het genoegen gesmaakt zou hebben van zelf hem te doden, zal hij tevreden zijn als anderen het doen.

V. Davids vertrek van Gath naar Ziklag.

1. Davids verzoek om verlof om heen te gaan was verstandig en zeer bescheiden, 1 Samuel 27:5.

a. Het was wezenlijk verstandig. David wist wat het was om benijd te worden aan het hof van Saul, en had nog veel meer reden om te vrezen aan het hof van Achis, daarom weigert hij er bevordering, en wenst een vestiging op het land, waar hij in afzondering kan leven, meer met zichzelf kan zijn, en minder anderen in de weg. In een eigen stad kon hij ook in meer vrijheid zijn Godsdienst uitoefenen, er zijn mannen beter aan houden, en zal zijn rechtvaardige ziel niet, zoals te Gath, gekweld worden door de afgoderijen van de Filistijnen. b. Zoals het aan Achis werd voorgesteld was het zeer bescheiden. Hij schrijft hem niet voor welke plaats hij hem zal toekennen, verzoekt slechts dat het een stad zal zijn ergens op het land, waar het hem zou believen. Die iets verzoeken, moeten niet kieskeurig zijn, maar hij geeft dit als reden op: waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen? Zij, die vast willen staan, moeten niet begeren hoog te staan, en nederige zielen streven er niet naar in koninklijke steden te wonen.

2. De schenking, die Achis hem deed op zijn verzoek, was zeer edelmoedig en vriendelijk, 1 Samuel 27:6, 1 Samuel 27:7. Achis gaf hem Ziklag. Hierdoor:

a. Verkreeg Israël zijn aloud recht, want Ziklag was in het lot van de stam van Juda, Joshua 15:31, en werd later uit dat lot met enige andere steden toegewezen aan Simeon, Joshua 19:5. Maar het was of nooit tenonder gebracht, of de Filistijnen hebben er zich in de een of andere worsteling met Israël meester van gemaakt. Misschien hebben zij het op onrechtvaardige wijze verkregen, en Achis, een man van verstand en van eer zijnde, nam de gelegenheid waar om het terug te geven, De HEERE dan vergelde aan een ieglijk zijn gerechtigheid, 1 Samuel 26:23.

b. David verkreeg een gerieflijke vestiging, niet slechts op een goede afstand van Gath, maar aan de grenzen van Israël, waar hij in gemeenschap kon blijven met zijn eigen landslieden, en waar zij tot hem konden komen in de omwenteling, die nu aanstaande was. Hoewel wij niet bevinden dat zijn krijgsmacht vermeerderd is, zolang Saul leefde, (want, 1 Samuel 30:10 hij had nog slechts zijn zes honderd mannen) was daar toch terstond na de dood van Saul de algemene plaats van bijeenkomst voor zijn vrienden. Ja het schijnt, dat terwijl hij zich in afzondering hield vanwege Saul, er toch velen tot hem gekomen zijn, om hem tenminste van hun oprechte bedoelingen te verzekeren, 1 Chronicles 12:1. Ook verkreeg David nog dit voordeel, dat Ziklag aan de kroon kwam, het recht er op verbleef voortaan aan de koningen van Juda, 1 Samuel 27:6. Door nederigheid en bescheidenheid en bereidwilligheid om zich op de achtergrond te houden zal men niets verliezen. Werkelijke voordelen vallen hun ten deel, die denkbeeldige eer afwijzen. Hier bleef David nu enigen tijd, namelijk vier maanden zoals het gelezen kan worden 1 Samuel 27:7, of enige dagen meer dan vier maanden. De LXX geven de lezing enige maanden, zolang wachtte hij op de tijd van zijn komst op de troon, want wie gelooft die zal niet haasten.

Verzen 1-7

1 Samuël 27:1-7

I. Hier wordt David overmocht door vrees, die een gevolg was van de zwakheid van zijn geloof, 1 Samuel 27:1. "Hij zei tot zijn hart" (aldus kan deze zin gelezen worden) in zijn te rade gaan er mee betreffende zijn tegenwoordigen toestand: Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen. Hij stelde zich de rusteloze woede en boosaardigheid voor van Saul, die in geen verzoening kon overgaan, en het verraad van zijn eigen landgenoten, getuige dat van de Zifieten, eenmaal en nogmaals. Hij zag op zijn krijgsmacht en merkte op hoe gering zij was, en dat er sedert lang geen recruten tot hem gekomen waren, hij kon ook niet zien dat hij veld won, en zo geraakte hij in een treurige stemming en zegt: Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen.

Maar, o gij kleingelovige, waarom wankelt gij? Was hij niet tot koning gezalfd?

Lag daar de verzekering niet in opgesloten, dat hij voor het koninkrijk bewaard zal worden? Hij had geen reden om op Sauls beloften te vertrouwen, maar had hij niet alle mogelijke redenen om op Gods beloften te vertrouwen? Zijn ervaring van Gods bijzondere zorg over hem had hem moeten bemoedigen.

Hij, die verlost heeft, verlost nog en zal ook later verlossen. Maar ongeloof is een zonde, die ook Godvruchtige mensen lichtelijk omringt. Als er van buiten strijd is, dan is er van binnen vrees, er. het is moeilijk die te overwinnen. Heere, vermeerder ons het geloof!

II. Het besluit waartoe hij hierop kwam. Nu Saul voor het ogenblik teruggekeerd was naar zijn plaats, wil hij gebruik maken van die gelegenheid om zich terug te trekken in het land van de Filistijnen. Alleen zijn eigen hart raadplegende, maar noch de efod, noch de profeet komt hij tot het besluit: mij is niet beter, dan dat ik haastelijk ontkome in het land der Filistijnen.

Door langdurige beproevingen zijn het geloof en de lijdzaamheid, zelfs van zeer Godvruchtige mensen in gevaar van te verflauwen. Nu was:

1. Saul een vijand van zichzelf en van zijn koninkrijk, door hem tot dit uiterste te drijven. Hij deed afbreuk aan zijn eigen belangen, toen hij zo bekwaam een veldoverste als David was en zo dapper een regiment als waarover die het bevel voerde, van zijn dienst uitwierp en hen dwong in de dienst van zijn vijanden te treden.

2. Was David geen vriend van zichzelf door die maatregel te nemen. God had hem bevolen zijn standaard op te richten in het land van Juda, 1 Samuel 22:5, daar had God hem wonderbaar bewaard en hem soms gebruikt tot welzijn van zijn land, waarom moet hij er dan nu aan denken zijn post te verlaten?

Hoe kon hij de bescherming verwachten van de God Israëls, als hij buiten de grenzen ging van het land Israëls? Kan hij verwachten veilig te zijn onder de Filistijnen, uit wier handen hij onlangs zo ternauwernood was ontkomen door zich krankzinnig te veinzen?

Zal hij zich nu onder verplichting brengen aan hen, aan wie hij, naar hij weet, als hij koning zal zijn, geen vriendelijkheid kan vergelden, maar verplicht zal zijn hen te beoorlogen? Hiermede zal hij genoegen doen aan zijn vijanden, die hem zeggen andere goden te gaan dienen, teneinde iets te hebben dat zij hem kunnen verwijten en de handen van zijn vrienden verzwakken, die niets zullen hebben om op dit verwijt te antwoorden. Zie hoe nodig het ons is te bidden: "HEERE, leid ons niet in verzoeking".

III. Zijn vriendelijk onthaal te Gath. Achis heette hem welkom, deels uit grootmoedigheid, daar hij er fier op was zo dapper en kloekmoedig een man gastvrijheid te verlenen, deels uit staatkundige overweging, hopende hem voor altijd aan zijn dienst te verbinden, en dat door zijn voorbeeld ook anderen er toe gebracht zullen worden hun land te verlaten en tot hem te komen.

Ongetwijfeld heeft hij aan David een plechtige belofte van bescherming gegeven waarop hij kon bebouwen, toen hij op Sauls belofte niet kon bebouwen. Het kan ons doen blozen te denken, dat het woord van een Filistijn betrouwenswaardiger is dan dat van een Israëliet, die, indien hij waarlijk een Israëliet was zonder bedrog zou wezen, en dat de stad Gath een toevlucht zou zijn voor een Godvruchtig man, als de steden Israëls hem een veilig verblijf weigeren.

1. David nam zijn mannen mee, 1 Samuel 27:2, ten einde hem tot wacht te dienen, en zelf veilig te zijn waar hij was, en ook om zich hierdoor te meer aan te bevelen aan Achis, die hoopte diensten van hen te zullen verlangen.

2. Hij nam ook zijn gezin mee, zijn vrouwen. Ook zijn mannen brachten hun gezinnen mede, 1 Samuel 27:2, 1 Samuel 27:3. Hoofden van gezinnen behoren te zorgen voor hun gezin, hen te beschermen die van hun huis zijn, en in hun onderhoud te voorzien, bij hen te wonen met verstand.

IV. Sauls afzien van hem nog verder te vervolgen, 1 Samuel 27:4, zo voer hij niet meer voort hem te zoeken. Dit geeft te kennen dat hij in weerwil van zijn betuiging van berouw die hij onlangs gedaan had, het wel beproefd zou hebben David een slag toe te brengen, indien hij hem slechts onder zijn bereik had gehad. Omdat hij echter niet durft komen waar David is, besluit hij hem maar met rust te laten. Zo schijnen velen hun zonden na te laten, terwijl in werkelijkheid hun zonden hen verlaten, zij zouden er wel in volhard hebben, zo zij het slechts gekund hadden. Saul zocht hem niet meer, zich tevreden stellende met zijn ballingschap, daar hij zijn bloed niet kon hebben, en misschien hopende, zoals vroeger, 1 Samuel 18:25, dat hij vroeg of laat door de hand van de Filistijnen geveld zal worden, en hoewel hij liever het genoegen gesmaakt zou hebben van zelf hem te doden, zal hij tevreden zijn als anderen het doen.

V. Davids vertrek van Gath naar Ziklag.

1. Davids verzoek om verlof om heen te gaan was verstandig en zeer bescheiden, 1 Samuel 27:5.

a. Het was wezenlijk verstandig. David wist wat het was om benijd te worden aan het hof van Saul, en had nog veel meer reden om te vrezen aan het hof van Achis, daarom weigert hij er bevordering, en wenst een vestiging op het land, waar hij in afzondering kan leven, meer met zichzelf kan zijn, en minder anderen in de weg. In een eigen stad kon hij ook in meer vrijheid zijn Godsdienst uitoefenen, er zijn mannen beter aan houden, en zal zijn rechtvaardige ziel niet, zoals te Gath, gekweld worden door de afgoderijen van de Filistijnen. b. Zoals het aan Achis werd voorgesteld was het zeer bescheiden. Hij schrijft hem niet voor welke plaats hij hem zal toekennen, verzoekt slechts dat het een stad zal zijn ergens op het land, waar het hem zou believen. Die iets verzoeken, moeten niet kieskeurig zijn, maar hij geeft dit als reden op: waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij u wonen? Zij, die vast willen staan, moeten niet begeren hoog te staan, en nederige zielen streven er niet naar in koninklijke steden te wonen.

2. De schenking, die Achis hem deed op zijn verzoek, was zeer edelmoedig en vriendelijk, 1 Samuel 27:6, 1 Samuel 27:7. Achis gaf hem Ziklag. Hierdoor:

a. Verkreeg Israël zijn aloud recht, want Ziklag was in het lot van de stam van Juda, Joshua 15:31, en werd later uit dat lot met enige andere steden toegewezen aan Simeon, Joshua 19:5. Maar het was of nooit tenonder gebracht, of de Filistijnen hebben er zich in de een of andere worsteling met Israël meester van gemaakt. Misschien hebben zij het op onrechtvaardige wijze verkregen, en Achis, een man van verstand en van eer zijnde, nam de gelegenheid waar om het terug te geven, De HEERE dan vergelde aan een ieglijk zijn gerechtigheid, 1 Samuel 26:23.

b. David verkreeg een gerieflijke vestiging, niet slechts op een goede afstand van Gath, maar aan de grenzen van Israël, waar hij in gemeenschap kon blijven met zijn eigen landslieden, en waar zij tot hem konden komen in de omwenteling, die nu aanstaande was. Hoewel wij niet bevinden dat zijn krijgsmacht vermeerderd is, zolang Saul leefde, (want, 1 Samuel 30:10 hij had nog slechts zijn zes honderd mannen) was daar toch terstond na de dood van Saul de algemene plaats van bijeenkomst voor zijn vrienden. Ja het schijnt, dat terwijl hij zich in afzondering hield vanwege Saul, er toch velen tot hem gekomen zijn, om hem tenminste van hun oprechte bedoelingen te verzekeren, 1 Chronicles 12:1. Ook verkreeg David nog dit voordeel, dat Ziklag aan de kroon kwam, het recht er op verbleef voortaan aan de koningen van Juda, 1 Samuel 27:6. Door nederigheid en bescheidenheid en bereidwilligheid om zich op de achtergrond te houden zal men niets verliezen. Werkelijke voordelen vallen hun ten deel, die denkbeeldige eer afwijzen. Hier bleef David nu enigen tijd, namelijk vier maanden zoals het gelezen kan worden 1 Samuel 27:7, of enige dagen meer dan vier maanden. De LXX geven de lezing enige maanden, zolang wachtte hij op de tijd van zijn komst op de troon, want wie gelooft die zal niet haasten.

Verzen 8-12

1 Samuël 27:8-12

Hier is een bericht van Davids krijgsdaden terwijl hij in het land van de Filistijnen was, zijn verwoeden aanval op sommige van de overblijfselen van de gevloekte volken, zijn voorspoed daarbij, en de voorstelling, die hij er van gaf aan Achis.

1. Wij kunnen hem vrijspreken van onrechtvaardigheid en wreedheid in deze krijgsverrichting, omdat de volken, die hij uitroeide, door de hemel sinds lang aan het verderf gewijd waren en hij, die het deed, was door de hemel verordineerd tot de heerschappij, zodat het voegzaam was dat het gedaan werd, en hij, die het deed, bevoegd was om het te doen. Hem, die gezalfd was om de oorlogen des Heeren te oorlogen, paste het niet om in traagheid neer te zitten, hoe gepast hij het ook oordeelde om zich in bescheidenheid terug te trekken. Hij wenste veilig te zijn voor Saul alleen, maar zich aan gevaar te kunnen blootstellen voor Israël, hij heeft een oude twist, die God met deze volken had, gewroken, en terzelfder tijd voorraad gehaald voor zich en zijn leger, want op hun zwaard moesten zij leven. De Amalekieten moesten allen uitgeroeid worden, de Gezurieten en de Girzieten waren waarschijnlijk takken van Amalek, Saul werd verworpen omdat hij hen had gespaard, maar zijn gebrek aan gehoorzaamheid wordt door David vergoed, eer hij zelf de troon beklimt. Hij sloeg hen en liet noch man noch vrouw leven, 1 Samuel 27:8, 1 Samuel 27:9. Die dienst beloonde zichzelf, want zij voerden een rijke buit weg, die tot onderhoud van Davids krijgsmacht diende.

2. Maar wij kunnen hem niet vrijspreken van veinzerij bij Achis in het bericht, dat hij hem gaf van zijn expeditie.

A. David schijnt niet gewild te hebben dat Achis de waarheid zou weten, en daarom heeft hij niemand gespaard, die er de tijding van naar Gath kon brengen, 1 Samuel 27:11, niet omdat hij zich schaamde over wat hij gedaan had, alsof het een slechte daad was, maar omdat hij vreesde dat de Filistijnen, zo zij het wisten, zich of hun bondgenoten in gevaar zouden achten, door hem in hun midden te laten wonen, en hem daarom van uit hun landpalen zouden verdrijven.

Zij zouden gemakkelijk tot de gevolgtrekking kunnen komen: Alzo heeft hij gedaan, en alzo zal hij doen, en daarom heeft hij het zorgvuldig voor hen verborgen gehouden, hetgeen hij schijnt te hebben kunnen doen, door allen over de kling te hebben gejaagd, want geen hunner naburen zou er het bericht van brengen, noch zouden zij wellicht spoedig te weten komen wat er geschied was, daar de tijdingen toen niet zo spoedig verspreid werden als nu.

B. Hij hield het verborgen voor Achis door een dubbelzinnigheid, die volstrekt niet voegde aan zijn karakter. Gevraagd zijnde naar welke zijde hij zijn inval gedaan had. antwoordde hij: Tegen het zuiden van Juda, 1 Samuel 27:10. Het was waar, hij had een inval gedaan in de landen, die ten zuiden van Juda lagen, maar hij liet Achis geloven, dat hij een inval had gedaan in die, welke in het zuiden van Juda lagen, in dat van de Zifieten bijvoorbeeld, die hem twee keer hadden verraden.

En Achis geloofde David, zeggende: Hij heeft zich ten enenmaal stinkende gemaakt bij zijn volk, in Israël, 1 Samuel 27:12, waardoor hij voorgoed aan de belangen van Achis zou verbonden blijven. Achis' trouw aan hem, de goede mening, die hij van hem had, en het vertrouwen, dat hij in hem stelde, verzwaren zijn zonde van hem aldus te bedriegen, hierover, en over nog andere dergelijke gevallen heeft David later met berouw nagedacht, en het heeft hem doen bidden: "Wend van mij af de weg van de valsheid".

Verzen 8-12

1 Samuël 27:8-12

Hier is een bericht van Davids krijgsdaden terwijl hij in het land van de Filistijnen was, zijn verwoeden aanval op sommige van de overblijfselen van de gevloekte volken, zijn voorspoed daarbij, en de voorstelling, die hij er van gaf aan Achis.

1. Wij kunnen hem vrijspreken van onrechtvaardigheid en wreedheid in deze krijgsverrichting, omdat de volken, die hij uitroeide, door de hemel sinds lang aan het verderf gewijd waren en hij, die het deed, was door de hemel verordineerd tot de heerschappij, zodat het voegzaam was dat het gedaan werd, en hij, die het deed, bevoegd was om het te doen. Hem, die gezalfd was om de oorlogen des Heeren te oorlogen, paste het niet om in traagheid neer te zitten, hoe gepast hij het ook oordeelde om zich in bescheidenheid terug te trekken. Hij wenste veilig te zijn voor Saul alleen, maar zich aan gevaar te kunnen blootstellen voor Israël, hij heeft een oude twist, die God met deze volken had, gewroken, en terzelfder tijd voorraad gehaald voor zich en zijn leger, want op hun zwaard moesten zij leven. De Amalekieten moesten allen uitgeroeid worden, de Gezurieten en de Girzieten waren waarschijnlijk takken van Amalek, Saul werd verworpen omdat hij hen had gespaard, maar zijn gebrek aan gehoorzaamheid wordt door David vergoed, eer hij zelf de troon beklimt. Hij sloeg hen en liet noch man noch vrouw leven, 1 Samuel 27:8, 1 Samuel 27:9. Die dienst beloonde zichzelf, want zij voerden een rijke buit weg, die tot onderhoud van Davids krijgsmacht diende.

2. Maar wij kunnen hem niet vrijspreken van veinzerij bij Achis in het bericht, dat hij hem gaf van zijn expeditie.

A. David schijnt niet gewild te hebben dat Achis de waarheid zou weten, en daarom heeft hij niemand gespaard, die er de tijding van naar Gath kon brengen, 1 Samuel 27:11, niet omdat hij zich schaamde over wat hij gedaan had, alsof het een slechte daad was, maar omdat hij vreesde dat de Filistijnen, zo zij het wisten, zich of hun bondgenoten in gevaar zouden achten, door hem in hun midden te laten wonen, en hem daarom van uit hun landpalen zouden verdrijven.

Zij zouden gemakkelijk tot de gevolgtrekking kunnen komen: Alzo heeft hij gedaan, en alzo zal hij doen, en daarom heeft hij het zorgvuldig voor hen verborgen gehouden, hetgeen hij schijnt te hebben kunnen doen, door allen over de kling te hebben gejaagd, want geen hunner naburen zou er het bericht van brengen, noch zouden zij wellicht spoedig te weten komen wat er geschied was, daar de tijdingen toen niet zo spoedig verspreid werden als nu.

B. Hij hield het verborgen voor Achis door een dubbelzinnigheid, die volstrekt niet voegde aan zijn karakter. Gevraagd zijnde naar welke zijde hij zijn inval gedaan had. antwoordde hij: Tegen het zuiden van Juda, 1 Samuel 27:10. Het was waar, hij had een inval gedaan in de landen, die ten zuiden van Juda lagen, maar hij liet Achis geloven, dat hij een inval had gedaan in die, welke in het zuiden van Juda lagen, in dat van de Zifieten bijvoorbeeld, die hem twee keer hadden verraden.

En Achis geloofde David, zeggende: Hij heeft zich ten enenmaal stinkende gemaakt bij zijn volk, in Israël, 1 Samuel 27:12, waardoor hij voorgoed aan de belangen van Achis zou verbonden blijven. Achis' trouw aan hem, de goede mening, die hij van hem had, en het vertrouwen, dat hij in hem stelde, verzwaren zijn zonde van hem aldus te bedriegen, hierover, en over nog andere dergelijke gevallen heeft David later met berouw nagedacht, en het heeft hem doen bidden: "Wend van mij af de weg van de valsheid".

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-27.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile