Lectionary Calendar
Tuesday, May 28th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Samuël 7

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 7

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Het verduisteren van de heerlijkheid van de ark, door haar verblijf gedurende vele jaren te Kirjath-Jearim, 1 Samuel 7:1, 1 Samuel 7:2.

II. Het openbaren van de heerlijkheid van Samuël in zijn openbare diensten ten goede van Israël, voor hetwelk hij verwekt was als richter-hij was de laatste, die met dat ambt was bekleed. Dit hoofdstuk geeft ons al het bericht dat wij van hem hebben toen hij nog in de bloei van zijn jaren was, want wat wij tevoren van hem vernomen hebben, betrof zijn kindsheid, 1 Samuel 2:1 en 3, en wat wij later van hem zullen horen betreft zijn ouderdom 1 Samuel 8:1. Wij hebben hem hier werkzaam:

1. in Israëls bekering van de afgoderij, 1 Samuel 7:3, 1 Samuel 7:4.

2. In het opleven van de Godsdienst onder hen, 1 Samuel 7:5, 1 Samuel 7:6.

3. In het gebed voor hen tegen de invallen van de Filistijnen, 1 Samuel 7:7, over wie God in antwoord op zijn gebed, hun een heerlijke overwinning gaf, 1 Samuel 7:10, 1 Samuel 7:11.

4. In het oprichten van een gedenkteken van die overwinning, 1 Samuel 7:12.

5. In het gebruik maken van die overwinning, 1 Samuel 7:13, 1 Samuel 7:14.

6. In de bedeling van het recht, 1 Samuel 7:15. En dit zijn de dingen voor welke God hem bereid en bestemd heeft in de vroege betoningen van Zijn genade aan hem.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 SAMUËL 7

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Het verduisteren van de heerlijkheid van de ark, door haar verblijf gedurende vele jaren te Kirjath-Jearim, 1 Samuel 7:1, 1 Samuel 7:2.

II. Het openbaren van de heerlijkheid van Samuël in zijn openbare diensten ten goede van Israël, voor hetwelk hij verwekt was als richter-hij was de laatste, die met dat ambt was bekleed. Dit hoofdstuk geeft ons al het bericht dat wij van hem hebben toen hij nog in de bloei van zijn jaren was, want wat wij tevoren van hem vernomen hebben, betrof zijn kindsheid, 1 Samuel 2:1 en 3, en wat wij later van hem zullen horen betreft zijn ouderdom 1 Samuel 8:1. Wij hebben hem hier werkzaam:

1. in Israëls bekering van de afgoderij, 1 Samuel 7:3, 1 Samuel 7:4.

2. In het opleven van de Godsdienst onder hen, 1 Samuel 7:5, 1 Samuel 7:6.

3. In het gebed voor hen tegen de invallen van de Filistijnen, 1 Samuel 7:7, over wie God in antwoord op zijn gebed, hun een heerlijke overwinning gaf, 1 Samuel 7:10, 1 Samuel 7:11.

4. In het oprichten van een gedenkteken van die overwinning, 1 Samuel 7:12.

5. In het gebruik maken van die overwinning, 1 Samuel 7:13, 1 Samuel 7:14.

6. In de bedeling van het recht, 1 Samuel 7:15. En dit zijn de dingen voor welke God hem bereid en bestemd heeft in de vroege betoningen van Zijn genade aan hem.

Verzen 1-2

1 Samuël 7:1-2

Wij moeten nu de ark vergezellen naar Kirjath-Jearim en haar daar dan laten, om er geen woord meer van te horen, totdat David haar meer dan veertig jaren later vandaar gehaald heeft, 1 Chronicles 13:6 behalve nog eenmaal.

I. Zeer gaarne wijlen wij haar derwaarts vergezellen, want de lieden van Beth-Semes hebben door hun eigen dwaasheid datgene tot een last voor zich gemaakt, dat een zegen voor hen had kunnen wezen, en wij zouden haar gaarne willen zien onder degenen voor wie zij een reuk des levens ten leven zal zijn, want in elke plaats waar zij nu onlangs geweest is, is zij een reuk des doods ten dode geweest.

1. De mannen van Kirjath-Jearim brachten haar met blijdschap in hun stad, 1 Samuel 7:1. Op het eerste woord kwamen zij en haalden de ark des HEEREN op. Hun naburen, de lieden van Beth-Semes, waren niet meer blij haar kwijt te wezen, dan zij om haar te ontvangen, wel wetende dat de slachting, die de ark te Beth-Semes had aangericht, geen willekeurige daad van macht was maar van noodzakelijke gerechtigheid, en die er onder geleden hadden, hadden het zichzelf te wijten, niet aan de ark, wij kunnen staat maken op het woord, dat God gezegd heeft, "Vertoornt Mij niet en Ik zal u geen kwaad doen', Jeremiah 25:6. De oordelen Gods over hen, die Zijn inzettingen ontheiligen, moeten ons niet bevreesd maken voor de inzettingen, maar bevreesd maken ze te ontheiligen, of er een slecht gebruik van te maken.

2. Zorgvuldig voorzien zij er in, dat zij behoorlijk onder hen ontvangen wordt, met oprechte liefde, en als een geëerde gast, met achting en eerbied.

A. Zij zorgen voor een geschikte plaats om haar te huisvesten. Zij hadden geen openbaar gebouw dat zij er mee konden versieren, maar zij brachten haar in het huis van Abinadab, dat op de hoogste grond stond, en waarschijnlijk het beste huis was in hun stad. Of wellicht was de heer van dit huis de uitnemendste onder hen door Godsvrucht, en de ark het best gezind. De mannen van Beth-Semes lieten haar blootgesteld aan weer en wind op een steen in het open veld, en hoewel het een stad was van priesters ontving haar niemand van hen in zijn huis, maar de mannen van Kirjath-Jearim hebben, hoewel zij slechts gewone Israëlieten waren haar logies gegeven, ongetwijfeld in het beste vertrek van het huis, waarin zij gebracht werd. God zal een rustplaats vinden voor Zijn ark, indien sommigen haar van zich werpen, zal toch het hart van anderen geneigd worden om haar te ontvangen. Het is iets nieuws dat Gods ark in een particulier woonhuis komt.

Christus en Zijn apostelen predikten van huis tot huis, toen zij geen openbare gebouwen tot hun beschikking konden krijgen. Priesters worden soms in Godsdienstige dingen beschaamd gemaakt en overtroffen door gewone Israëlieten.

B. Zij stelden een geschikt persoon aan om haar te verzorgen. Zij heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde, niet de vader, misschien omdat hij oud en zwak was, of omdat hij de zaken van zijn huis en gezin had te verzorgen, waaraan zij hem niet wilden onttrekken, maar de zoon, die waarschijnlijk een zeer vroom, Godvruchtig jongeling was, vol van ijver voor het goede, werd opgedragen de ark te bewaren, niet slechts voor geroofd te worden door boosaardige Filistijnen, maar voor aangeraakt te worden door nieuwsgierige Israëlieten, die er zouden willen inzien. Hij moest het vertrek rein en in goede orde houden, waarin de ark was, opdat zij, hoewel in een nederig verblijf gehuisvest, er toch niet als een verwaarloosd ding zou uitzien, waar niemand iets om gaf. Het blijkt niet dat deze Eleazar van de stam van Levi was, en nog veel minder dat hij van Aaron was. Dit was ook niet nodig, want hier was geen altaar, hetzij voor brandoffer of voor reukwerk, maar wel kunnen wij onderstellen dat vrome Israëlieten voor de ark kwamen om te bidden en hij was daar, om hen, die daarvoor kwamen, te ontvangen en te helpen. Tot dit doel hebben zij hem geheiligd, dat is, met zijn eigen toestemming hebben zij hem de plicht opgelegd om zich aan dit werk te geven, er voortdurend mee bezig te zijn, in de naam van al hun medeburgers hebben zij hem hiertoe afgezonderd. Dit was niet naar de regel, maar wegens de moeilijke omstandigheden, waarin men was kon dit wel verschoond worden. Als de ark pas uit de gevangenschap is wedergekeerd, kunnen wij niet verwachten dat zij zo opeens weer van de gewone plechtigheden omgeven is, maar moeten de dingen nemen zoals zij zijn.

II. Maar wij willen haar niet gaarne daar laten blijven. Wij wensen haar weer te Silo te zien, maar dit is verwoest, Jeremiah 7:14, wij zouden haar te Nob wensen, of te Gibeon, of waar ook de tabernakel en de altaren zijn, maar zij schijnt daar aan de weg te moeten liggen, omdat er geen mannen waren, die genoeg ijver hadden voor de algemene zaak om haar naar haar eigen plaats te brengen.

1. De tijd van haar verblijf aldaar was lang zeer lang, meer dan veertig jaren lag zij daar in de velden van het woud, een onbekende, afgezonderde plaats, onbezocht en schier vergeten, 1 Samuel 7:2. Het geschiedde van die dag af. dat de ark des Heeren te Kirjath-Jearim bleef en de dagen werden vermenigvuldigd, en het werden twintig jaren, het was lang totdat David haar vandaar haalde.

Het was zeer vreemd, dat gedurende al de tijd van Samuëls regering de ark niet naar haar plaats in het heilige van de heiligen werd gebracht, een bewijs van het afnemen van heiligen ijver onder hen.

God heeft dit toegelaten om hen te straffen voor hun veronachtzaming van de ark, toen zij in haar plaats was, en om te tonen dat de grote nadruk, die door de inzetting op de ark gelegd was, slechts typisch was van Christus, en de toekomstige goederen, die niet bewogen kunnen worden, Hebrews 9:23, Hebrews 12:27.. Het was een rechtvaardige smaad voor de priesters, dat niemand van hun orde geheiligd was om de ark te bewaren.

2. Twintig jaren van die tijd gingen voorbij eer het huis Israëls de afwezigheid van de ark begon te gevoelen. De Septuaginta geven hier een enigszins duidelijker lezing van de tekst dan wij: En het was twintig jaren, eer (dat is: toen) het gehele huis Israëls weer omzag naar de HEERE.

Zolang bleef de ark in afzondering, zonder dat de Israëlieten haar gemis gevoelden of er een onderzoek naar instelden, hoewel, zolang zij afwezig was van de tabernakel, het teken van Gods bijzondere tegenwoordigheid ontbrak, en zij ook de verzoendag niet konden houden, zoals zij gehouden moest worden.

Zij waren tevreden met de altaren zonder de ark, zo gemakkelijk kunnen uitwendige belijders zich tevreden stellen met uitwendige ceremoniën zonder enig teken van Gods tegenwoordigheid en welbehagen. Eindelijk begonnen zij echter na te denken, begonnen zij de Heere achterna te klagen, hiertoe opgewekt waarschijnlijk door de prediking van Samuël, waarmee Gods Geest op buitengewone wijze werking heeft geoefend.

Nu wordt in geheel Israël een gezindheid openbaar tot berouw en bekering, nu beginnen zij te zien op Hem, die zij veronachtzaamd hebben, en te rouwklagen, Zacheria 12:10. Dr. Lightfoot denkt dat deze gebeurtenis en die tijd schier even merkwaardig waren als enigerlei gebeurtenis of tijd, waarvan wij in de Schrift melding vinden gemaakt, en dat de grote bekering, verhaald in Acts 2:1 en 3 er de enige parallel van is.

Zij, die Gods inzettingen weten te waarderen kunnen niet anders dan het zeer betreurenswaardig vinden ze te ontberen. Waar berouw en oprechte bekering beginnen met de Heere achterna te klagen, wij moeten er ons van bewustzijn, dat wij Hem door onze zonde er toe gebracht hebben zich van ons terug te trekken, en dat het ons verderf zal wezen, indien wij in die toestand van verwijdering van Hem blijven, en niet rusten v r wij Zijn gunst weer deelachtig zijn geworden, en Hij in genade tot ons is wedergekeerd.

Het stond beter met de Israëlieten toen zij de ark misten en er om treurden dan toen zij de ark hadden en er nieuwsgierig in zagen, of er zich op verhovaardigden. Het is beter de mensen verlangend te zien in de schaarsheid van de genademiddelen, dan hen er van te zien walgen als zij overvloedig zijn.

Verzen 1-2

1 Samuël 7:1-2

Wij moeten nu de ark vergezellen naar Kirjath-Jearim en haar daar dan laten, om er geen woord meer van te horen, totdat David haar meer dan veertig jaren later vandaar gehaald heeft, 1 Chronicles 13:6 behalve nog eenmaal.

I. Zeer gaarne wijlen wij haar derwaarts vergezellen, want de lieden van Beth-Semes hebben door hun eigen dwaasheid datgene tot een last voor zich gemaakt, dat een zegen voor hen had kunnen wezen, en wij zouden haar gaarne willen zien onder degenen voor wie zij een reuk des levens ten leven zal zijn, want in elke plaats waar zij nu onlangs geweest is, is zij een reuk des doods ten dode geweest.

1. De mannen van Kirjath-Jearim brachten haar met blijdschap in hun stad, 1 Samuel 7:1. Op het eerste woord kwamen zij en haalden de ark des HEEREN op. Hun naburen, de lieden van Beth-Semes, waren niet meer blij haar kwijt te wezen, dan zij om haar te ontvangen, wel wetende dat de slachting, die de ark te Beth-Semes had aangericht, geen willekeurige daad van macht was maar van noodzakelijke gerechtigheid, en die er onder geleden hadden, hadden het zichzelf te wijten, niet aan de ark, wij kunnen staat maken op het woord, dat God gezegd heeft, "Vertoornt Mij niet en Ik zal u geen kwaad doen', Jeremiah 25:6. De oordelen Gods over hen, die Zijn inzettingen ontheiligen, moeten ons niet bevreesd maken voor de inzettingen, maar bevreesd maken ze te ontheiligen, of er een slecht gebruik van te maken.

2. Zorgvuldig voorzien zij er in, dat zij behoorlijk onder hen ontvangen wordt, met oprechte liefde, en als een geëerde gast, met achting en eerbied.

A. Zij zorgen voor een geschikte plaats om haar te huisvesten. Zij hadden geen openbaar gebouw dat zij er mee konden versieren, maar zij brachten haar in het huis van Abinadab, dat op de hoogste grond stond, en waarschijnlijk het beste huis was in hun stad. Of wellicht was de heer van dit huis de uitnemendste onder hen door Godsvrucht, en de ark het best gezind. De mannen van Beth-Semes lieten haar blootgesteld aan weer en wind op een steen in het open veld, en hoewel het een stad was van priesters ontving haar niemand van hen in zijn huis, maar de mannen van Kirjath-Jearim hebben, hoewel zij slechts gewone Israëlieten waren haar logies gegeven, ongetwijfeld in het beste vertrek van het huis, waarin zij gebracht werd. God zal een rustplaats vinden voor Zijn ark, indien sommigen haar van zich werpen, zal toch het hart van anderen geneigd worden om haar te ontvangen. Het is iets nieuws dat Gods ark in een particulier woonhuis komt.

Christus en Zijn apostelen predikten van huis tot huis, toen zij geen openbare gebouwen tot hun beschikking konden krijgen. Priesters worden soms in Godsdienstige dingen beschaamd gemaakt en overtroffen door gewone Israëlieten.

B. Zij stelden een geschikt persoon aan om haar te verzorgen. Zij heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde, niet de vader, misschien omdat hij oud en zwak was, of omdat hij de zaken van zijn huis en gezin had te verzorgen, waaraan zij hem niet wilden onttrekken, maar de zoon, die waarschijnlijk een zeer vroom, Godvruchtig jongeling was, vol van ijver voor het goede, werd opgedragen de ark te bewaren, niet slechts voor geroofd te worden door boosaardige Filistijnen, maar voor aangeraakt te worden door nieuwsgierige Israëlieten, die er zouden willen inzien. Hij moest het vertrek rein en in goede orde houden, waarin de ark was, opdat zij, hoewel in een nederig verblijf gehuisvest, er toch niet als een verwaarloosd ding zou uitzien, waar niemand iets om gaf. Het blijkt niet dat deze Eleazar van de stam van Levi was, en nog veel minder dat hij van Aaron was. Dit was ook niet nodig, want hier was geen altaar, hetzij voor brandoffer of voor reukwerk, maar wel kunnen wij onderstellen dat vrome Israëlieten voor de ark kwamen om te bidden en hij was daar, om hen, die daarvoor kwamen, te ontvangen en te helpen. Tot dit doel hebben zij hem geheiligd, dat is, met zijn eigen toestemming hebben zij hem de plicht opgelegd om zich aan dit werk te geven, er voortdurend mee bezig te zijn, in de naam van al hun medeburgers hebben zij hem hiertoe afgezonderd. Dit was niet naar de regel, maar wegens de moeilijke omstandigheden, waarin men was kon dit wel verschoond worden. Als de ark pas uit de gevangenschap is wedergekeerd, kunnen wij niet verwachten dat zij zo opeens weer van de gewone plechtigheden omgeven is, maar moeten de dingen nemen zoals zij zijn.

II. Maar wij willen haar niet gaarne daar laten blijven. Wij wensen haar weer te Silo te zien, maar dit is verwoest, Jeremiah 7:14, wij zouden haar te Nob wensen, of te Gibeon, of waar ook de tabernakel en de altaren zijn, maar zij schijnt daar aan de weg te moeten liggen, omdat er geen mannen waren, die genoeg ijver hadden voor de algemene zaak om haar naar haar eigen plaats te brengen.

1. De tijd van haar verblijf aldaar was lang zeer lang, meer dan veertig jaren lag zij daar in de velden van het woud, een onbekende, afgezonderde plaats, onbezocht en schier vergeten, 1 Samuel 7:2. Het geschiedde van die dag af. dat de ark des Heeren te Kirjath-Jearim bleef en de dagen werden vermenigvuldigd, en het werden twintig jaren, het was lang totdat David haar vandaar haalde.

Het was zeer vreemd, dat gedurende al de tijd van Samuëls regering de ark niet naar haar plaats in het heilige van de heiligen werd gebracht, een bewijs van het afnemen van heiligen ijver onder hen.

God heeft dit toegelaten om hen te straffen voor hun veronachtzaming van de ark, toen zij in haar plaats was, en om te tonen dat de grote nadruk, die door de inzetting op de ark gelegd was, slechts typisch was van Christus, en de toekomstige goederen, die niet bewogen kunnen worden, Hebrews 9:23, Hebrews 12:27.. Het was een rechtvaardige smaad voor de priesters, dat niemand van hun orde geheiligd was om de ark te bewaren.

2. Twintig jaren van die tijd gingen voorbij eer het huis Israëls de afwezigheid van de ark begon te gevoelen. De Septuaginta geven hier een enigszins duidelijker lezing van de tekst dan wij: En het was twintig jaren, eer (dat is: toen) het gehele huis Israëls weer omzag naar de HEERE.

Zolang bleef de ark in afzondering, zonder dat de Israëlieten haar gemis gevoelden of er een onderzoek naar instelden, hoewel, zolang zij afwezig was van de tabernakel, het teken van Gods bijzondere tegenwoordigheid ontbrak, en zij ook de verzoendag niet konden houden, zoals zij gehouden moest worden.

Zij waren tevreden met de altaren zonder de ark, zo gemakkelijk kunnen uitwendige belijders zich tevreden stellen met uitwendige ceremoniën zonder enig teken van Gods tegenwoordigheid en welbehagen. Eindelijk begonnen zij echter na te denken, begonnen zij de Heere achterna te klagen, hiertoe opgewekt waarschijnlijk door de prediking van Samuël, waarmee Gods Geest op buitengewone wijze werking heeft geoefend.

Nu wordt in geheel Israël een gezindheid openbaar tot berouw en bekering, nu beginnen zij te zien op Hem, die zij veronachtzaamd hebben, en te rouwklagen, Zacheria 12:10. Dr. Lightfoot denkt dat deze gebeurtenis en die tijd schier even merkwaardig waren als enigerlei gebeurtenis of tijd, waarvan wij in de Schrift melding vinden gemaakt, en dat de grote bekering, verhaald in Acts 2:1 en 3 er de enige parallel van is.

Zij, die Gods inzettingen weten te waarderen kunnen niet anders dan het zeer betreurenswaardig vinden ze te ontberen. Waar berouw en oprechte bekering beginnen met de Heere achterna te klagen, wij moeten er ons van bewustzijn, dat wij Hem door onze zonde er toe gebracht hebben zich van ons terug te trekken, en dat het ons verderf zal wezen, indien wij in die toestand van verwijdering van Hem blijven, en niet rusten v r wij Zijn gunst weer deelachtig zijn geworden, en Hij in genade tot ons is wedergekeerd.

Het stond beter met de Israëlieten toen zij de ark misten en er om treurden dan toen zij de ark hadden en er nieuwsgierig in zagen, of er zich op verhovaardigden. Het is beter de mensen verlangend te zien in de schaarsheid van de genademiddelen, dan hen er van te zien walgen als zij overvloedig zijn.

Verzen 3-5

1 Samuël 7:3-5

Wij kunnen wel met verwondering vragen waar Samuël was, en wat hij gedurende al die tijd gedaan heeft, want wij zagen niet eens zijn naam vermeld sedert 1 Samuel 4:1. Niet, alsof hem de dingen niet aangingen, maar van zijn arbeid onder het volk wordt geen melding gemaakt voordat de vruchten er van gezien werden. Toen hij bemerkte dat zij begonnen de HEERE achterna te klagen, smeedde hij het ijzer terwijl het heet was en als een getrouw dienstknecht Gods en een trouw vriend van het Israël Gods, trachtte hij twee dingen voor hen te doen.

I. Hij poogde scheiding te maken tussen hen en hun afgoden, want daarmee moet de hervorming, de bekering, beginnen. Hij sprak tot het gehele huis Israëls, 1 Samuel 7:3, gaande, naar het schijnt, van plaats tot plaats als een reizend prediker, (want wij bevinden niet dat zij bijeenvergaderd werden tot aan 1 Samuel 7:5) en overal waar hij kwam, luidde zijn vermaning: Indien gij ulieden met uw gehele hart tot de Heere bekeert, waartoe gij geneigd schijnt door uw treuren wegens uw afwijken van Hem, en Zijn afwijken van u, zo weet":

1. Dat gij uw afgoden moet verzaken en verlaten, de vreemde goden uit het midden van u moet wegdoen, want uw God duldt geen mededinger, doet ze van u weg, ieder van zich ja doet ze weg uit het midden van u, doet wat gij kunt in uw plaatsen om ze het land uit te krijgen. Doet de Bals weg, de vreemde goden, en Astaroth, de vreemde godin", want ook deze hadden zij. Of, Astaroth wordt inzonderheid genoemd, omdat zij de meest beminde afgod was, waaraan zij het meest gehecht waren. Ware bekering treft de boezemzonde, en zal met bijzonderen ijver en vastberadenheid deze wegdoen, de zonde, die het meest lichtelijk omringt.

2. "Dat gij er heilig werk van moet maken om weer te keren tot God, dit moeten doen met ernstig nadenken en een standvastig besluit, want dit is begrepen in het hart te richten tot de HEERE. "

3. "Dat gij geheel en al voor God moet zijn voor Hem, en voor geen ander, dient Hem alleen, want anders dient gij Hem in het geheel niet, dient gij Hem niet op welbehaaglijke wijze."

4. "Dat dit de enige en zekere weg is om voorspoed en verlossing te verkrijgen. Neemt die maatregel, en Hij zal u uit de hand van de Filistijnen rukken, want het was omdat gij Hem hebt verlaten en andere goden zijt gaan dienen dat Hij u in hun handen heeft overgeleverd. Dit was de strekking van de prediking van Samuël, en zij had een verwonderlijk goede uitwerking, 1 Samuel 7:4, zij deden de Bals en de Astaroth weg, verlieten er niet slechts de aanbidding van, maar vernielden er de beelden van braken hun altaren af, en gaven ze geheel op, Wat hebben wij meer met de afgoden te doen? Hosea 14:9.

II. Hij poogde hen voor altijd aan God en Zijn dienst te verbinden. Nu hij hen in een goede gezindheid zag, deed hij al wat hij kon om er hen in te houden.

1. Hij roept geheel Israël op, tenminste door hun oudsten, als hun vertegenwoordigers om met hem samen te komen te Mizpa, 1 Samuel 7:5, en hij beloofde daar voor hen te zullen bidden. En wel was het voor hen van de moeite waard om zelfs van de verst-verwijderde delen des lands te komen, om zich met Samuël te verenigen in het zoeken van Gods gunst. Leraren moeten bidden voor hen, voor wie zij prediken dat God door Zijn genade de prediking van kracht en uitwerking zal maken. En als wij in onze vergaderingen ter Godsverering bijeenkomen, dan moeten wij bedenken dat wij er evengoed samenkomen om ons te verenigen in het gebed tot God, als om de leerrede aan te horen. Hij wilde voor hen bidden dat zij door Gods genade van hun afgoden gescheiden zullen worden, en dat zij dan door Gods voorzienigheid verlost zullen worden van de Filistijnen. Leraren zouden hun gemeenten meer goed doen, als zij meer voor haar baden.

2. Zij gehoorzamen aan zijn oproeping, en komen niet slechts ter vergadering, maar komen er naar de bedoeling er van, en zij schijnen zeer welgezind te zijn, 1 Samuel 7:6.

A. Zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN, hiermede te kennen gevende:

a. Hun verootmoediging en hun berouw over de zonde, erkennende als water te zijn, dat op de grond is uitgestort, en niet weer verzameld wordt, 2 Samuel 14:14. Zo gering, zo ellendig voor God, Psalms 22:15. De Chaldeër geeft hier de lezing: Zij stortten hun hart uit in berouw voor het aangezicht des HEEREN. Zij weenden stromen van tranen, en hadden droefheid naar God, want het was voor het aangezicht des Heeren, met het oog op Hem.

b. Hun vurige gebeden en smekingen tot God om genade. In het gebed wordt de ziel voor God uitgestort, Psalms 62:9.

c. Hun algemene bekering, aldus drukten zij hun bereidwilligheid uit om van al hun zonden te scheiden, en niets meer van de smaak of geur er van te behouden dan het vat behoudt van het water nadat dit er uit gestort is. Zij waren volledig in hun belijdenis van schuld en vastberaden in hun besluit om al hun overtredingen van zich te werpen. Israël werd hier als het ware door een doop van afgoderij gereinigd, zegt Dr. Lightfoot.

d. Sommigen denken dat het hun vreugde te kennen geeft in de hoop van Gods genade, waarvan Samuël hun had verzekerd. Deze plechtigheid werd in die betekenis verricht op het Loofhuttenfeest John 7:37, John 7:38, zie ook Isaiah 12:3. Als het in die betekenis wordt genomen, dan moet het aldus gelezen worden: Zij schepten water nadat zij hadden gevast. Aan het einde hunner verootmoediging hebben zij aldus hun hoop uitgedrukt op vergeving en verzoening.

B. Zij vastten, onthielden zich van spijs drank, zij verootmoedigden hun ziel, ten einde hun vromen ijver te meer op te wekken.

C. Zij deden een openbare belijdenis van hun zonde: wij hebben tegen de HEERE gezondigd, gevende de eer aan God en erkennende, dat hunner de beschaamdheid des aangezichts is. En indien wij aldus onze zonden belijden, dan zullen wij God getrouw en rechtvaardig bevinden om ons onze zonden te vergeven.

3. Samuël richtte hen te dier tijd te Mizpa dat is: hij verzekerde hun in de naam van God van de vergeving hunner zonden op hun berouw, en dat God met hen verzoend was. Het was een richten of oordelen van kwijtschelding. Of, hij ontving berichten nopens hen, die hun afgoden niet verlieten, en handelde met hen naar de wet. Hen, die zichzelf niet wilden richten, heeft hij gericht.

Of, nu vestigde hij gerechtshoven onder hen, en bepaalde de ommegangen, ter bedeling van het recht, die hij later volbracht, 1 Samuel 7:16.

Thans bracht hij die raderen in beweging, en, terwijl hij tevoren slechts als profeet heeft gehandeld, begon hij nu als magistraat te handelen, om te voorkomen dat zij terugvielen in de zonden, die zij nu schenen verzaakt te hebben.

Verzen 3-5

1 Samuël 7:3-5

Wij kunnen wel met verwondering vragen waar Samuël was, en wat hij gedurende al die tijd gedaan heeft, want wij zagen niet eens zijn naam vermeld sedert 1 Samuel 4:1. Niet, alsof hem de dingen niet aangingen, maar van zijn arbeid onder het volk wordt geen melding gemaakt voordat de vruchten er van gezien werden. Toen hij bemerkte dat zij begonnen de HEERE achterna te klagen, smeedde hij het ijzer terwijl het heet was en als een getrouw dienstknecht Gods en een trouw vriend van het Israël Gods, trachtte hij twee dingen voor hen te doen.

I. Hij poogde scheiding te maken tussen hen en hun afgoden, want daarmee moet de hervorming, de bekering, beginnen. Hij sprak tot het gehele huis Israëls, 1 Samuel 7:3, gaande, naar het schijnt, van plaats tot plaats als een reizend prediker, (want wij bevinden niet dat zij bijeenvergaderd werden tot aan 1 Samuel 7:5) en overal waar hij kwam, luidde zijn vermaning: Indien gij ulieden met uw gehele hart tot de Heere bekeert, waartoe gij geneigd schijnt door uw treuren wegens uw afwijken van Hem, en Zijn afwijken van u, zo weet":

1. Dat gij uw afgoden moet verzaken en verlaten, de vreemde goden uit het midden van u moet wegdoen, want uw God duldt geen mededinger, doet ze van u weg, ieder van zich ja doet ze weg uit het midden van u, doet wat gij kunt in uw plaatsen om ze het land uit te krijgen. Doet de Bals weg, de vreemde goden, en Astaroth, de vreemde godin", want ook deze hadden zij. Of, Astaroth wordt inzonderheid genoemd, omdat zij de meest beminde afgod was, waaraan zij het meest gehecht waren. Ware bekering treft de boezemzonde, en zal met bijzonderen ijver en vastberadenheid deze wegdoen, de zonde, die het meest lichtelijk omringt.

2. "Dat gij er heilig werk van moet maken om weer te keren tot God, dit moeten doen met ernstig nadenken en een standvastig besluit, want dit is begrepen in het hart te richten tot de HEERE. "

3. "Dat gij geheel en al voor God moet zijn voor Hem, en voor geen ander, dient Hem alleen, want anders dient gij Hem in het geheel niet, dient gij Hem niet op welbehaaglijke wijze."

4. "Dat dit de enige en zekere weg is om voorspoed en verlossing te verkrijgen. Neemt die maatregel, en Hij zal u uit de hand van de Filistijnen rukken, want het was omdat gij Hem hebt verlaten en andere goden zijt gaan dienen dat Hij u in hun handen heeft overgeleverd. Dit was de strekking van de prediking van Samuël, en zij had een verwonderlijk goede uitwerking, 1 Samuel 7:4, zij deden de Bals en de Astaroth weg, verlieten er niet slechts de aanbidding van, maar vernielden er de beelden van braken hun altaren af, en gaven ze geheel op, Wat hebben wij meer met de afgoden te doen? Hosea 14:9.

II. Hij poogde hen voor altijd aan God en Zijn dienst te verbinden. Nu hij hen in een goede gezindheid zag, deed hij al wat hij kon om er hen in te houden.

1. Hij roept geheel Israël op, tenminste door hun oudsten, als hun vertegenwoordigers om met hem samen te komen te Mizpa, 1 Samuel 7:5, en hij beloofde daar voor hen te zullen bidden. En wel was het voor hen van de moeite waard om zelfs van de verst-verwijderde delen des lands te komen, om zich met Samuël te verenigen in het zoeken van Gods gunst. Leraren moeten bidden voor hen, voor wie zij prediken dat God door Zijn genade de prediking van kracht en uitwerking zal maken. En als wij in onze vergaderingen ter Godsverering bijeenkomen, dan moeten wij bedenken dat wij er evengoed samenkomen om ons te verenigen in het gebed tot God, als om de leerrede aan te horen. Hij wilde voor hen bidden dat zij door Gods genade van hun afgoden gescheiden zullen worden, en dat zij dan door Gods voorzienigheid verlost zullen worden van de Filistijnen. Leraren zouden hun gemeenten meer goed doen, als zij meer voor haar baden.

2. Zij gehoorzamen aan zijn oproeping, en komen niet slechts ter vergadering, maar komen er naar de bedoeling er van, en zij schijnen zeer welgezind te zijn, 1 Samuel 7:6.

A. Zij schepten water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN, hiermede te kennen gevende:

a. Hun verootmoediging en hun berouw over de zonde, erkennende als water te zijn, dat op de grond is uitgestort, en niet weer verzameld wordt, 2 Samuel 14:14. Zo gering, zo ellendig voor God, Psalms 22:15. De Chaldeër geeft hier de lezing: Zij stortten hun hart uit in berouw voor het aangezicht des HEEREN. Zij weenden stromen van tranen, en hadden droefheid naar God, want het was voor het aangezicht des Heeren, met het oog op Hem.

b. Hun vurige gebeden en smekingen tot God om genade. In het gebed wordt de ziel voor God uitgestort, Psalms 62:9.

c. Hun algemene bekering, aldus drukten zij hun bereidwilligheid uit om van al hun zonden te scheiden, en niets meer van de smaak of geur er van te behouden dan het vat behoudt van het water nadat dit er uit gestort is. Zij waren volledig in hun belijdenis van schuld en vastberaden in hun besluit om al hun overtredingen van zich te werpen. Israël werd hier als het ware door een doop van afgoderij gereinigd, zegt Dr. Lightfoot.

d. Sommigen denken dat het hun vreugde te kennen geeft in de hoop van Gods genade, waarvan Samuël hun had verzekerd. Deze plechtigheid werd in die betekenis verricht op het Loofhuttenfeest John 7:37, John 7:38, zie ook Isaiah 12:3. Als het in die betekenis wordt genomen, dan moet het aldus gelezen worden: Zij schepten water nadat zij hadden gevast. Aan het einde hunner verootmoediging hebben zij aldus hun hoop uitgedrukt op vergeving en verzoening.

B. Zij vastten, onthielden zich van spijs drank, zij verootmoedigden hun ziel, ten einde hun vromen ijver te meer op te wekken.

C. Zij deden een openbare belijdenis van hun zonde: wij hebben tegen de HEERE gezondigd, gevende de eer aan God en erkennende, dat hunner de beschaamdheid des aangezichts is. En indien wij aldus onze zonden belijden, dan zullen wij God getrouw en rechtvaardig bevinden om ons onze zonden te vergeven.

3. Samuël richtte hen te dier tijd te Mizpa dat is: hij verzekerde hun in de naam van God van de vergeving hunner zonden op hun berouw, en dat God met hen verzoend was. Het was een richten of oordelen van kwijtschelding. Of, hij ontving berichten nopens hen, die hun afgoden niet verlieten, en handelde met hen naar de wet. Hen, die zichzelf niet wilden richten, heeft hij gericht.

Of, nu vestigde hij gerechtshoven onder hen, en bepaalde de ommegangen, ter bedeling van het recht, die hij later volbracht, 1 Samuel 7:16.

Thans bracht hij die raderen in beweging, en, terwijl hij tevoren slechts als profeet heeft gehandeld, begon hij nu als magistraat te handelen, om te voorkomen dat zij terugvielen in de zonden, die zij nu schenen verzaakt te hebben.

Verzen 7-12

1 Samuël 7:7-12

I. Hier vielen de Filistijnen Israël aan, 1 Samuel 7:7, daar deze algemene vergadering tot boetedoening en gebed hun achterdocht had gaande gemaakt, alsof het een bijeenkomst was om zich ten strijde toe te rusten, en mocht dit zo zijn, dan achtten zij het verstandig om het toneel des oorlogs buiten hun land te houden. Zij hadden geen reden voor deze verdenking, maar zij, die anderen kwaad willen doen, zullen zeer spoedig geneigd zijn te denken, dat anderen kwade bedoelingen tegen hen hebben. Zie nu hier:

1. Hoe soms goed uit kwaad schijnt voort te komen. De Godsdienstige bijeenkomst van de Israëlieten te Mizpa bracht hen in moeilijkheid met de Filistijnen, hetgeen hen wellicht in verzoeking bracht om te wensen, dat zij maar tehuis gebleven waren, en Samuël te laken omdat hij hen bijeengeroepen had. Maar wij kunnen in Gods weg zijn, en toch leed en benauwdheid hebben, ja meer, als zondaars beginnen berouw te hebben en zich te bekeren, dan moeten zij verwachten, dat Satan al zijn strijdkrachten tegen hen op de been zal brengen, en zijn werktuigen ten uiterste tegen hen zal gebruiken, ten einde hen tegen te staan en te ontmoedigen. Maar,

2. Zie ook, hoe ten laatste uit dit kwaad goed voortkomt. Nooit kon Israël meer ter rechter tijd bedreigd worden dan toen zij tot berouw en bekering zijn gekomen en tot God baden, en nooit konden zij beter toebereid zijn om de vijand te ontvangen, en de Filistijnen konden niet met meer onverstand voor zichzelf gehandeld hebben, dan op allen tijd krijg te gaan voeren tegen Israël, toen zij vrede sloten met God, maar God liet hun toe dit te doen, ten einde terstond een gelegenheid te hebben om de bekering Zijns volks te kronen met tekenen van Zijn gunst, en de woorden te bevestigen van Zijn bode, die hun verzekerd had dat, zo zij zich bekeerden, God hen uit de handen van de Filistijnen zou verlossen. Aldus zal de toorn des mensen Hem loffelijk maken, en de doeleinden van Zijn genade jegens Zijn volk zullen zelfs door de boze bedoelingen hunner vijanden tegen hen gediend en bevorderd worden, Micah 4:11, Micah 4:12.

II. In deze benauwdheid houdt Israël zich aan Samuël als aan hun beste vriend onder God, hoewel hij geen krijgsman was, nooit als een strijdbaar held vermaard geweest is, maar bevreesd zijnde voor de Filistijnen tegen wie zij dachten niet opgewassen te zijn, verzoeken zij Samuël voor hen te blijven bidden, 1 Samuel 7:8. Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot de HEERE, onze God. Zij waren daar ongewapend, onbereid voor de krijg, samengekomen om te vasten en te bidden, niet om te strijden, gebeden en tranen waren dus nu al de wapenen, waarvan velen hunner voorzien waren, en daartoe nemen zij dan nu hun toevlucht. En wetende dat Samuël grote invloed heeft in de hemel, verzoeken zij hem dringend en ernstig die tot hun behoeve aan te wenden. Zij hadden reden dit van hem te verwachten, want hij had hun beloofd voor hen te zullen bidden, 1 Samuel 7:5, hun verlossing beloofd van de Filistijnen, 1 Samuel 7:3, en zij hadden naar hem gehoord, acht op hem gegeven in alles wat hij van de Heere tot hen gezegd had. Zo behoeven zij, die zich in oprechtheid onderwerpen aan Christus als hun Wetgever en Rechter, niet te twijfelen aan hun deel in Zijn voorbede. Zij drongen er sterk op aan, dat Samuël niet zou ophouden voor hen te bidden, de militaire maatregelen en toebereidselen, die genomen en gemaakt moeten worden, zullen zij op zich nemen, doch laat hem volharden in de gebede voor hen, er aan denkende misschien, dat wanneer Mozes nog zo weinig zijn hand nederliet, Amalek de overhand had. O welk een troost is het voor alle gelovigen, dat onze grote Voorbidder hier boven nooit ophoudt voor ons te bidden, nooit zwijgt, maar altijd verschijnt voor het aangezicht van God voor ons! III. Samuël treedt voor hen tussenbeide bij God, en hij doet het door offerande, 1 Samuel 7:9, Hij nam een melklam en offerde het geheel de Heere ten brandoffer, en terwijl het offer brandde gingen met de rook er van zijn gebeden op ten hemel voor Israël.

Merk op:

1. Hij deed voorbede met een offer. Christus doet voorbede krachtens Zijn genoegdoening, en in al onze gebeden moeten wij het oog hebben op Zijn grote offerande, daarop steunende voor verhoring en voor welbehaaglijkheid van onze gebeden. Samuëls offer zonder zijn gebed zou een lege schaduw zijn geweest, zijn gebed zonder het offer zou niet zo overmocht hebben, maar uit beide tezamen kunnen wij leren wat grote dingen wij van God kunnen verwachten in antwoord op de gebeden die gedaan worden met geloof in Christus' offerande. "Heere, help thans Uw volk, om Uws naams wil." Als wij trachten eer te geven aan God, dan kunnen wij hopen dat Hij in antwoord op ons gebed, tot Zijn eigen eer zal werken.

2. Het was slechts een melklam dat hij offerde, want het is de oprechtheid en de bedoeling des harten waar God op ziet, meer de de grootte of de hoeveelheid van de offers. Het een lam (dat een type was van het Lam Gods) was Hem meer welbehaaglijk dan duizenden van rammen en stieren geweest zouden zijn zonder gebed en geloof. 1 Samuël was geen priester, maar hij was een Leviet en een profeet, het was een buitengewoon geval, en wat hij deed, deed hij onder de bijzondere leiding van God, en was dus Gode welbehaaglijk. En rechtvaardig werd deze smaad op de priesters gelegd, omdat zij zich verdorven hadden.

IV. God gaf een genadig antwoord op Samuëls gebed, 1 Samuel 7:9, de HEERE verhoorde hem. Hij was zelf een Samuël, gevraagd van God, en menige Samuël, menige zegen, heeft God hem gegeven in antwoord op zijn gebed. Kinderen des gebeds moeten vermaard wezen voor hun bidden, zoals "Samuël was onder de aanroepers Zijns naams", Psalms 99:6. Het antwoord was een werkelijk antwoord. De Filistijnen werden verslagen, 1 Samuel 7:10, 1 Samuel 7:11, geheel verslagen en op de vlucht gedreven, en wel op zo'n wijze, dat Samuëls gebed, de macht van God, en de kloekmoedigheid van Israël er groots door werden verheerlijkt.

1. Het gebed van Samuël werd geëerd, want op het eigen ogenblik, dat hij zijn offer offerde, begon de strijd, en heeft zich onmiddellijk tegen de Filistijnen gekeerd, zo heeft God, "terwijl hij nog sprak, gehoord en geantwoord in donder", Isaiah 65:24. God toonde dat Hij acht sloeg op Samuëls gebed en offerande, en hiermede heeft Hij Israël doen weten dat, gelijk Hij in een vorige strijd met de Filistijnen rechtvaardig hun verwaand, laatdunkend vertrouwen op de tegenwoordigheid van de ark op de schouders van twee onheilige priesters had gekastijd, thans hun nederig vertrouwen in het gebed des geloofs uit de mond en het hart van een Godvruchtig profeet in genade aanzag en er een welbehagen in had.

2. De macht van God werd grotelijks geëerd want Hij nam het werk in Zijn eigen handen en versloeg hen, niet met grote hagelstenen, die hen zouden gedood hebben (zoals vermeld is in Joshua 10:1 maar met een grote donder, die hen verschrikte, zo'n angst en ontsteltenis onder hen teweegbracht, dat zij in onmacht vielen, en een gemakkelijke prooi werden voor het zwaard van Israël, voor wiens aangezicht zij geslagen werden. Josephus voegt er bij, dat de aarde onder hen beefde, toen zij de eersten aanval deden, en zich op verscheiden plaatsen opende en hen verzwolg, en dat, behalve nog de verschrikking van de donder, hun handen geschroeid werden door de bliksem zodat zij genoodzaakt waren zich te redden door de vlucht. En toen zij aldus door de hand van God (dien zij minder vreesden dan zij Zijn ark gevreesd hebben, 1 Samuel 4:7) op de vlucht waren gedreven, toen

3. Werd eer aangedaan aan de heirscharen Israëls, zij werden gebruikt om de overwinning te voltooien, en zij hadden de vreugde van over hun verdrukkers te zegevieren, zij vervolgden de Filistijnen en sloegen hen.

Hoe spoedig ondervonden ze het nut van hun berouw en hun bekering, hun wederkeren tot God! Nu zij zich aldus aan Hem verbonden hebben kan geen hunner vijanden voor hen bestaan.

V. Samuël richtte dankbaar een gedenkteken op van deze overwinning tot eer van God en tot bemoediging van Israël, 1 Samuel 7:12. Hij richtte een Eben-Haezer, een steen van de hulpe op. Als ooit het harde hart des volks de indruk zou verliezen van deze leiding van de voorzienigheid Gods, dan zal deze steen of hun herinnering er aan opwekken en hen dankbaar maken, f een blijvend getuigenis tegen hen zijn wegens hun ondankbaarheid.

1. De plaats, waar dit gedenkteken werd opgericht, was dezelfde waar twintig jaren tevoren de Israëlieten geslagen werden voor het aangezicht van de Filistijnen want dat was bij Eben-Haëzer, Hoofdstuk 1:

2. De zonde, die vroeger deze nederlaag had teweeggebracht, vergeven zijnde op hun berouw, werd die vergeving nu bezegeld door deze glorierijke overwinning op de eigen plaats waar zij toen dat verlies hebben geleden, zie Hosea 1:10.

3. Samuël zelf droeg zorg om dit gedenkteken op te richten. Hij was het middel geweest door zijn gebed om die zegen te verkrijgen, en daarom achtte hij zich inzonderheid verplicht om deze dankerkentenis tot stand te brengen.

4. De reden, die hij geeft voor de naam is: Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen, waarin hij met dankbaarheid spreekt van wat geschied is, aan God alleen de eer gevende van de overwinning, die dit bij al Zijn vorige gunstbewijzen had gevoegd, en toch spreekt hij ietwat weifelend van de toekomst: "Tot hiertoe zijn de zaken goed gegaan, maar wat God nu verder met ons doen zal weten wij niet, dat laten wij aan Hem over, maar laat ons Hem loven voor wat Hij gedaan heeft." Het begin van zegen en uitredding moet met dankbaarheid door ons erkend worden, voorzover zij gaan, hoewel zij nog niet voltooid zijn, ja, al is zelfs het einde er van onzeker. "Hulp van God verkregen hebbende, sta ik tot op deze dag", zegt Paulus, Acts 26:22.

Verzen 7-12

1 Samuël 7:7-12

I. Hier vielen de Filistijnen Israël aan, 1 Samuel 7:7, daar deze algemene vergadering tot boetedoening en gebed hun achterdocht had gaande gemaakt, alsof het een bijeenkomst was om zich ten strijde toe te rusten, en mocht dit zo zijn, dan achtten zij het verstandig om het toneel des oorlogs buiten hun land te houden. Zij hadden geen reden voor deze verdenking, maar zij, die anderen kwaad willen doen, zullen zeer spoedig geneigd zijn te denken, dat anderen kwade bedoelingen tegen hen hebben. Zie nu hier:

1. Hoe soms goed uit kwaad schijnt voort te komen. De Godsdienstige bijeenkomst van de Israëlieten te Mizpa bracht hen in moeilijkheid met de Filistijnen, hetgeen hen wellicht in verzoeking bracht om te wensen, dat zij maar tehuis gebleven waren, en Samuël te laken omdat hij hen bijeengeroepen had. Maar wij kunnen in Gods weg zijn, en toch leed en benauwdheid hebben, ja meer, als zondaars beginnen berouw te hebben en zich te bekeren, dan moeten zij verwachten, dat Satan al zijn strijdkrachten tegen hen op de been zal brengen, en zijn werktuigen ten uiterste tegen hen zal gebruiken, ten einde hen tegen te staan en te ontmoedigen. Maar,

2. Zie ook, hoe ten laatste uit dit kwaad goed voortkomt. Nooit kon Israël meer ter rechter tijd bedreigd worden dan toen zij tot berouw en bekering zijn gekomen en tot God baden, en nooit konden zij beter toebereid zijn om de vijand te ontvangen, en de Filistijnen konden niet met meer onverstand voor zichzelf gehandeld hebben, dan op allen tijd krijg te gaan voeren tegen Israël, toen zij vrede sloten met God, maar God liet hun toe dit te doen, ten einde terstond een gelegenheid te hebben om de bekering Zijns volks te kronen met tekenen van Zijn gunst, en de woorden te bevestigen van Zijn bode, die hun verzekerd had dat, zo zij zich bekeerden, God hen uit de handen van de Filistijnen zou verlossen. Aldus zal de toorn des mensen Hem loffelijk maken, en de doeleinden van Zijn genade jegens Zijn volk zullen zelfs door de boze bedoelingen hunner vijanden tegen hen gediend en bevorderd worden, Micah 4:11, Micah 4:12.

II. In deze benauwdheid houdt Israël zich aan Samuël als aan hun beste vriend onder God, hoewel hij geen krijgsman was, nooit als een strijdbaar held vermaard geweest is, maar bevreesd zijnde voor de Filistijnen tegen wie zij dachten niet opgewassen te zijn, verzoeken zij Samuël voor hen te blijven bidden, 1 Samuel 7:8. Zwijg niet van onzentwege, dat gij niet zoudt roepen tot de HEERE, onze God. Zij waren daar ongewapend, onbereid voor de krijg, samengekomen om te vasten en te bidden, niet om te strijden, gebeden en tranen waren dus nu al de wapenen, waarvan velen hunner voorzien waren, en daartoe nemen zij dan nu hun toevlucht. En wetende dat Samuël grote invloed heeft in de hemel, verzoeken zij hem dringend en ernstig die tot hun behoeve aan te wenden. Zij hadden reden dit van hem te verwachten, want hij had hun beloofd voor hen te zullen bidden, 1 Samuel 7:5, hun verlossing beloofd van de Filistijnen, 1 Samuel 7:3, en zij hadden naar hem gehoord, acht op hem gegeven in alles wat hij van de Heere tot hen gezegd had. Zo behoeven zij, die zich in oprechtheid onderwerpen aan Christus als hun Wetgever en Rechter, niet te twijfelen aan hun deel in Zijn voorbede. Zij drongen er sterk op aan, dat Samuël niet zou ophouden voor hen te bidden, de militaire maatregelen en toebereidselen, die genomen en gemaakt moeten worden, zullen zij op zich nemen, doch laat hem volharden in de gebede voor hen, er aan denkende misschien, dat wanneer Mozes nog zo weinig zijn hand nederliet, Amalek de overhand had. O welk een troost is het voor alle gelovigen, dat onze grote Voorbidder hier boven nooit ophoudt voor ons te bidden, nooit zwijgt, maar altijd verschijnt voor het aangezicht van God voor ons! III. Samuël treedt voor hen tussenbeide bij God, en hij doet het door offerande, 1 Samuel 7:9, Hij nam een melklam en offerde het geheel de Heere ten brandoffer, en terwijl het offer brandde gingen met de rook er van zijn gebeden op ten hemel voor Israël.

Merk op:

1. Hij deed voorbede met een offer. Christus doet voorbede krachtens Zijn genoegdoening, en in al onze gebeden moeten wij het oog hebben op Zijn grote offerande, daarop steunende voor verhoring en voor welbehaaglijkheid van onze gebeden. Samuëls offer zonder zijn gebed zou een lege schaduw zijn geweest, zijn gebed zonder het offer zou niet zo overmocht hebben, maar uit beide tezamen kunnen wij leren wat grote dingen wij van God kunnen verwachten in antwoord op de gebeden die gedaan worden met geloof in Christus' offerande. "Heere, help thans Uw volk, om Uws naams wil." Als wij trachten eer te geven aan God, dan kunnen wij hopen dat Hij in antwoord op ons gebed, tot Zijn eigen eer zal werken.

2. Het was slechts een melklam dat hij offerde, want het is de oprechtheid en de bedoeling des harten waar God op ziet, meer de de grootte of de hoeveelheid van de offers. Het een lam (dat een type was van het Lam Gods) was Hem meer welbehaaglijk dan duizenden van rammen en stieren geweest zouden zijn zonder gebed en geloof. 1 Samuël was geen priester, maar hij was een Leviet en een profeet, het was een buitengewoon geval, en wat hij deed, deed hij onder de bijzondere leiding van God, en was dus Gode welbehaaglijk. En rechtvaardig werd deze smaad op de priesters gelegd, omdat zij zich verdorven hadden.

IV. God gaf een genadig antwoord op Samuëls gebed, 1 Samuel 7:9, de HEERE verhoorde hem. Hij was zelf een Samuël, gevraagd van God, en menige Samuël, menige zegen, heeft God hem gegeven in antwoord op zijn gebed. Kinderen des gebeds moeten vermaard wezen voor hun bidden, zoals "Samuël was onder de aanroepers Zijns naams", Psalms 99:6. Het antwoord was een werkelijk antwoord. De Filistijnen werden verslagen, 1 Samuel 7:10, 1 Samuel 7:11, geheel verslagen en op de vlucht gedreven, en wel op zo'n wijze, dat Samuëls gebed, de macht van God, en de kloekmoedigheid van Israël er groots door werden verheerlijkt.

1. Het gebed van Samuël werd geëerd, want op het eigen ogenblik, dat hij zijn offer offerde, begon de strijd, en heeft zich onmiddellijk tegen de Filistijnen gekeerd, zo heeft God, "terwijl hij nog sprak, gehoord en geantwoord in donder", Isaiah 65:24. God toonde dat Hij acht sloeg op Samuëls gebed en offerande, en hiermede heeft Hij Israël doen weten dat, gelijk Hij in een vorige strijd met de Filistijnen rechtvaardig hun verwaand, laatdunkend vertrouwen op de tegenwoordigheid van de ark op de schouders van twee onheilige priesters had gekastijd, thans hun nederig vertrouwen in het gebed des geloofs uit de mond en het hart van een Godvruchtig profeet in genade aanzag en er een welbehagen in had.

2. De macht van God werd grotelijks geëerd want Hij nam het werk in Zijn eigen handen en versloeg hen, niet met grote hagelstenen, die hen zouden gedood hebben (zoals vermeld is in Joshua 10:1 maar met een grote donder, die hen verschrikte, zo'n angst en ontsteltenis onder hen teweegbracht, dat zij in onmacht vielen, en een gemakkelijke prooi werden voor het zwaard van Israël, voor wiens aangezicht zij geslagen werden. Josephus voegt er bij, dat de aarde onder hen beefde, toen zij de eersten aanval deden, en zich op verscheiden plaatsen opende en hen verzwolg, en dat, behalve nog de verschrikking van de donder, hun handen geschroeid werden door de bliksem zodat zij genoodzaakt waren zich te redden door de vlucht. En toen zij aldus door de hand van God (dien zij minder vreesden dan zij Zijn ark gevreesd hebben, 1 Samuel 4:7) op de vlucht waren gedreven, toen

3. Werd eer aangedaan aan de heirscharen Israëls, zij werden gebruikt om de overwinning te voltooien, en zij hadden de vreugde van over hun verdrukkers te zegevieren, zij vervolgden de Filistijnen en sloegen hen.

Hoe spoedig ondervonden ze het nut van hun berouw en hun bekering, hun wederkeren tot God! Nu zij zich aldus aan Hem verbonden hebben kan geen hunner vijanden voor hen bestaan.

V. Samuël richtte dankbaar een gedenkteken op van deze overwinning tot eer van God en tot bemoediging van Israël, 1 Samuel 7:12. Hij richtte een Eben-Haezer, een steen van de hulpe op. Als ooit het harde hart des volks de indruk zou verliezen van deze leiding van de voorzienigheid Gods, dan zal deze steen of hun herinnering er aan opwekken en hen dankbaar maken, f een blijvend getuigenis tegen hen zijn wegens hun ondankbaarheid.

1. De plaats, waar dit gedenkteken werd opgericht, was dezelfde waar twintig jaren tevoren de Israëlieten geslagen werden voor het aangezicht van de Filistijnen want dat was bij Eben-Haëzer, Hoofdstuk 1:

2. De zonde, die vroeger deze nederlaag had teweeggebracht, vergeven zijnde op hun berouw, werd die vergeving nu bezegeld door deze glorierijke overwinning op de eigen plaats waar zij toen dat verlies hebben geleden, zie Hosea 1:10.

3. Samuël zelf droeg zorg om dit gedenkteken op te richten. Hij was het middel geweest door zijn gebed om die zegen te verkrijgen, en daarom achtte hij zich inzonderheid verplicht om deze dankerkentenis tot stand te brengen.

4. De reden, die hij geeft voor de naam is: Tot hiertoe heeft ons de HEERE geholpen, waarin hij met dankbaarheid spreekt van wat geschied is, aan God alleen de eer gevende van de overwinning, die dit bij al Zijn vorige gunstbewijzen had gevoegd, en toch spreekt hij ietwat weifelend van de toekomst: "Tot hiertoe zijn de zaken goed gegaan, maar wat God nu verder met ons doen zal weten wij niet, dat laten wij aan Hem over, maar laat ons Hem loven voor wat Hij gedaan heeft." Het begin van zegen en uitredding moet met dankbaarheid door ons erkend worden, voorzover zij gaan, hoewel zij nog niet voltooid zijn, ja, al is zelfs het einde er van onzeker. "Hulp van God verkregen hebbende, sta ik tot op deze dag", zegt Paulus, Acts 26:22.

Verzen 13-17

1 Samuël 7:13-17

Wij hebben hier een kort bericht van de verdere goede diensten, die Samuël aan Israël heeft bewezen. Hen van hun afgoden gescheiden en tot God teruggebracht hebbende. heeft hij hen instaat gesteld verder weldaden door zijn bediening te ontvangen. Hierin overmocht hebbende, wordt hij ook in andere opzichten een grote zegen voor hen.

Daar hij dit echter zelf schreef, is hij kort in zijn verhaal er van. Het wordt ons hier niet gezegd, maar uit 2 Chronicles 35:18 blijkt dat in de dagen van Samuël de profeet het volk van Israël de inzetting van het pascha met meer dan gewone ijver en Godsvrucht gevierd heeft, in weerwil van de afwezigheid van de ark en de verwoestingen van Silo. Ongetwijfeld heeft hij veel goede diensten voor Israël gedaan, maar hier wordt ons alleen meegedeeld hoe hij het middel was:

1. Om de vrede te verzekeren, 1 Samuel 7:13. In zijn dagen kwamen de Filistijnen niet meer in de landpalen Israëls, deden geen invallen of strooptochten meer bij hen, daar zij bemerkten dat God nu voor Israël streed, en dat Zijn hand tegen de Filistijnen was. Dit hield hen in ontzag, dit heeft het overblijfsel van hun toorn opgebonden. Samuël was Israëls beschermer en verlosser, niet door het zwaard zoals Gideon, niet door sterkte van arm zoals Simson, maar door de macht des gebede tot God, en door een werk van reformatie in Israël tot stand te brengen. Godsdienst en vroomheid zijn de beste veiligheid voor een volk.

2. Om de openbare rechten te herwinnen, 1 Samuel 7:14. Door zijn invloed had Israël de moed om de steden terug te eisen, die de Filistijnen hun wederrechtelijk ontnomen hadden en lang van hen hadden teruggehouden, en de Filistijnen, die geen strijd durfden beginnen met een man, die zo groot een invloed had in de hemel hebben gedwee aan de eis voldaan, en-naar sommigen denken-zelfs Ekron en Gath teruggegeven, twee van hun voornaamste steden, hoewel zij die later hernomen hebben. Anderen denken dat het enige kleine steden waren, tussen Ekron en Gath gelegen, die aan van de Filistijnen handen ontrukt werden. Dit verkregen zij door reformatie en Godsdienst, zij wonnen veld op hun vijanden en gingen vooruit in hun zaken. Er wordt nog bijgevoegd: Er was vrede tussen Israël en de Amorieten, dat is de Kananieten, het overblijfsel van de inboorlingen.

Niet dat Israël enig verbond met hen sloot, maar zij hielden zich rustig, en waren niet zo kwaadwillig en schadelijk voor Israël als zij geweest waren. Aldus zal "als iemands wegen de HEERE behagen, Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen", zodat zij hem niet verontrusten, Proverbs 16:7.

3. In zijn bedeling van het openbare recht, 1 Samuel 7:15, 1 Samuel 7:16. Hij richtte Israël als profeet, hij leerde hen hun plicht, en bestrafte hen om hun zonden, want dat wordt richten of "recht geven" genoemd, Ezechiël 20:4, 22:2. Mozes richtte Israël, toen hij hun "Gods instellingen en Zijn wetten bekendmaakte", Exodus 18:16, en zo richtte Samuël hen ten einde toe, zelfs nadat Saul tot koning was gemaakt, gelijk hij hun beloofde toen Saul als koning werd gehuldigd, 1 Samuel 12:23. "Ik zal u den goeden en rechten weg leren".

Als magistraat werd op hem beroep gedaan van de lagere gerechtshoven, en deed hij er uitspraak in. Hij onderzocht rechtszaken en besliste ze, verhoorde gevangenen en ontsloeg of veroordeelde hen overeenkomstig de wet. Dit deed hij al de dagen van zijn leven totdat hij oud en buiten dienst was en afstand had gedaan van de regering ten behoeve van Saul, later oefende hij nog gezag uit, als men zich tot hem wendde, ja hij richtte zelfs Agag en Saul zelf.

Maar toen hij in de bloei van zijn jaren was, reed hij het land door als rondgaand rechter, hetzij ten gerieve van het land of tenminste van dat deel ervan dat het meest onder zijn invloed was. Hij hield gerechtshoven te Bethel, Gilgal en Mizpa, allen in de stam van Benjamin, maar zijn woonplaats was Rama, de stad van zijn vader, en daar richtte hij Israël, waar zij van alle kanten met hun klachten tot hem kwamen, 1 Samuel 7:17.

4. In het instandhouden van de openbare Godsdienstoefeningen, want daar, waar hij woonde, bouwde hij een altaar voor de Heere, niet uit minachting voor het altaar te Nob, of te Gibeon, of waar elders de tabernakel was, maar wijl de Goddelijke gerechtigheid Silo had verwoest, en er nog geen andere plaats was verkoren, waarheen de offers gebracht moesten worden, Deuteronomy 12:11, beschouwde hij de wet, die hen tot een plaats beperkte, als voor het tegenwoordige opgeheven of opgeschort, en een profeet zijnde en zich onder Goddelijke leiding bevindende, deed hij wat de aartsvaders gedaan hebben, en bouwde een altaar waar hij woonde, beide tot gebruik van zijn eigen gezin en ten goede van het volk, dat er zich heen begaf. Aanzienlijke personen moeten hun rijkdom, hun macht en invloed gebruiken tot instandhouding van de Godsdienst in de plaats waar zij wonen.

Verzen 13-17

1 Samuël 7:13-17

Wij hebben hier een kort bericht van de verdere goede diensten, die Samuël aan Israël heeft bewezen. Hen van hun afgoden gescheiden en tot God teruggebracht hebbende. heeft hij hen instaat gesteld verder weldaden door zijn bediening te ontvangen. Hierin overmocht hebbende, wordt hij ook in andere opzichten een grote zegen voor hen.

Daar hij dit echter zelf schreef, is hij kort in zijn verhaal er van. Het wordt ons hier niet gezegd, maar uit 2 Chronicles 35:18 blijkt dat in de dagen van Samuël de profeet het volk van Israël de inzetting van het pascha met meer dan gewone ijver en Godsvrucht gevierd heeft, in weerwil van de afwezigheid van de ark en de verwoestingen van Silo. Ongetwijfeld heeft hij veel goede diensten voor Israël gedaan, maar hier wordt ons alleen meegedeeld hoe hij het middel was:

1. Om de vrede te verzekeren, 1 Samuel 7:13. In zijn dagen kwamen de Filistijnen niet meer in de landpalen Israëls, deden geen invallen of strooptochten meer bij hen, daar zij bemerkten dat God nu voor Israël streed, en dat Zijn hand tegen de Filistijnen was. Dit hield hen in ontzag, dit heeft het overblijfsel van hun toorn opgebonden. Samuël was Israëls beschermer en verlosser, niet door het zwaard zoals Gideon, niet door sterkte van arm zoals Simson, maar door de macht des gebede tot God, en door een werk van reformatie in Israël tot stand te brengen. Godsdienst en vroomheid zijn de beste veiligheid voor een volk.

2. Om de openbare rechten te herwinnen, 1 Samuel 7:14. Door zijn invloed had Israël de moed om de steden terug te eisen, die de Filistijnen hun wederrechtelijk ontnomen hadden en lang van hen hadden teruggehouden, en de Filistijnen, die geen strijd durfden beginnen met een man, die zo groot een invloed had in de hemel hebben gedwee aan de eis voldaan, en-naar sommigen denken-zelfs Ekron en Gath teruggegeven, twee van hun voornaamste steden, hoewel zij die later hernomen hebben. Anderen denken dat het enige kleine steden waren, tussen Ekron en Gath gelegen, die aan van de Filistijnen handen ontrukt werden. Dit verkregen zij door reformatie en Godsdienst, zij wonnen veld op hun vijanden en gingen vooruit in hun zaken. Er wordt nog bijgevoegd: Er was vrede tussen Israël en de Amorieten, dat is de Kananieten, het overblijfsel van de inboorlingen.

Niet dat Israël enig verbond met hen sloot, maar zij hielden zich rustig, en waren niet zo kwaadwillig en schadelijk voor Israël als zij geweest waren. Aldus zal "als iemands wegen de HEERE behagen, Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen", zodat zij hem niet verontrusten, Proverbs 16:7.

3. In zijn bedeling van het openbare recht, 1 Samuel 7:15, 1 Samuel 7:16. Hij richtte Israël als profeet, hij leerde hen hun plicht, en bestrafte hen om hun zonden, want dat wordt richten of "recht geven" genoemd, Ezechiël 20:4, 22:2. Mozes richtte Israël, toen hij hun "Gods instellingen en Zijn wetten bekendmaakte", Exodus 18:16, en zo richtte Samuël hen ten einde toe, zelfs nadat Saul tot koning was gemaakt, gelijk hij hun beloofde toen Saul als koning werd gehuldigd, 1 Samuel 12:23. "Ik zal u den goeden en rechten weg leren".

Als magistraat werd op hem beroep gedaan van de lagere gerechtshoven, en deed hij er uitspraak in. Hij onderzocht rechtszaken en besliste ze, verhoorde gevangenen en ontsloeg of veroordeelde hen overeenkomstig de wet. Dit deed hij al de dagen van zijn leven totdat hij oud en buiten dienst was en afstand had gedaan van de regering ten behoeve van Saul, later oefende hij nog gezag uit, als men zich tot hem wendde, ja hij richtte zelfs Agag en Saul zelf.

Maar toen hij in de bloei van zijn jaren was, reed hij het land door als rondgaand rechter, hetzij ten gerieve van het land of tenminste van dat deel ervan dat het meest onder zijn invloed was. Hij hield gerechtshoven te Bethel, Gilgal en Mizpa, allen in de stam van Benjamin, maar zijn woonplaats was Rama, de stad van zijn vader, en daar richtte hij Israël, waar zij van alle kanten met hun klachten tot hem kwamen, 1 Samuel 7:17.

4. In het instandhouden van de openbare Godsdienstoefeningen, want daar, waar hij woonde, bouwde hij een altaar voor de Heere, niet uit minachting voor het altaar te Nob, of te Gibeon, of waar elders de tabernakel was, maar wijl de Goddelijke gerechtigheid Silo had verwoest, en er nog geen andere plaats was verkoren, waarheen de offers gebracht moesten worden, Deuteronomy 12:11, beschouwde hij de wet, die hen tot een plaats beperkte, als voor het tegenwoordige opgeheven of opgeschort, en een profeet zijnde en zich onder Goddelijke leiding bevindende, deed hij wat de aartsvaders gedaan hebben, en bouwde een altaar waar hij woonde, beide tot gebruik van zijn eigen gezin en ten goede van het volk, dat er zich heen begaf. Aanzienlijke personen moeten hun rijkdom, hun macht en invloed gebruiken tot instandhouding van de Godsdienst in de plaats waar zij wonen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Samuel 7". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-samuel-7.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile