Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
2 Koningen 20

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 20

I. In dit hoofdstuk hebben wij Hizkia's ziekte en zijn herstel in verhoring van gebed, in vervulling van een belofte, in het gebruik van middelen, en bevestigd door een teken, 2 Kings 20:1.

II. Hiskia's zonde en zijn herstel daarvan 2 Kings 20:12. In die beide aangelegenheden is Jesaja Gods boodschapper tot hem geweest.

III. Het einde van zijn regering, 2 Kings 20:20, 2 Kings 20:21.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 20

I. In dit hoofdstuk hebben wij Hizkia's ziekte en zijn herstel in verhoring van gebed, in vervulling van een belofte, in het gebruik van middelen, en bevestigd door een teken, 2 Kings 20:1.

II. Hiskia's zonde en zijn herstel daarvan 2 Kings 20:12. In die beide aangelegenheden is Jesaja Gods boodschapper tot hem geweest.

III. Het einde van zijn regering, 2 Kings 20:20, 2 Kings 20:21.

Verzen 1-11

2 Koningen 20:1-11

De gewijde geschiedschrijver had ons de Godlasterende Sanherib getoond afgesneden in het midden van zijn uitzicht op het leven, hier toont hij ons de biddende Hizkia verlost in het midden van zijn uitzicht op de dood, de dagen van de eerste verkort, die van de laatste verlengd.

I. Wij hebben hier Hizkia's ziekte. In die dagen, dat is: in hetzelfde jaar, waarin de koning van Assyrië Jeruzalem had belegerd, want hij heeft in het geheel negen en twintig jaren geregeerd, en daar hij nu nog vijftien jaren heeft geleefd, moet hij nu in het veertiende jaar van zijn regering geweest zijn, 2 Kings 18:13.

Sommigen denken dat dit was in de tijd, toen de Assyriërs de stad belegerden, of er toebereidselen voor maakten, omdat God belooft, 2 Kings 20:6 : Ik zal deze stad beschermen welke belofte later herhaald werd, toen het gevaar het dreigendst was, 2 Kings 19:34.

Anderen denken dat het kort na Sanheribs nederlaag was, en dan toont het ons het onzekere van al onze genietingen en vertroostingen in deze wereld. Hizkia wordt temidden van zijn triomferen in de gunst van God en over de strijdmacht van zijn vijanden door ziekte bevangen, en bevindt zich onder het vonnis des doods, daarom moeten wij ons altijd verheugen met beving. Hij schijnt door de pest te zijn aangetast, want wij lezen van de zweer, of pestbuil 2 Kings 20:7.

Dezelfde ziekte, die de Assyriërs had gedood, was ook over hem gekomen, God nam haar van hem af en legde haar op zijn vijanden. Geen grootheid of goedheid vrijwaart tegen ziekte, zware, dodelijke ziekte. Hizkia is nu onlangs boven de meeste mensen bevoorrecht door de hemel, en toch is hij in het midden van zijn dagen, -nog onder de veertig jaren-ziek en stervende, en misschien vreesde hij nog te meer dat zijn ziekte hem noodlottig zou zijn, omdat zijn vader op ongeveer die leeftijd gestorven is, nog twee of drie jaar jonger. In het midden van het leven ontmoet ons de dood.

II. Er wordt hem een boodschap gezonden om zich op de dood te bereiden. Zij wordt hem gebracht door Jesaja, die in het vorige hoofdstuk tweemaal de brenger was van een goede tijding voor hem. Wij kunnen niet verwachten van Gods profeten iets anders te ontvangen dan wat zij van de Heere hebben ontvangen, en wij moeten het welkom heten of het ons aangenaam of onaangenaam is. Hij zegt hem:

1. Dat zijn ziekte dodelijk is en, zo hij niet door een wonder van genade herstelt, stellig noodlottig zal zijn. Gij zult sterven, en niet leven.

2. Dat hij zich daarom zo spoedig mogelijk gereed moet maken voor de dood. Dit moeten wij ons ten sterkste verplicht achten te doen als wij nog gezond zijn, maar het sterkst komt die roepstem tot ons als wij ziek worden. Dan moeten wij het hart bereiden door vernieuwde daden van bekering en geloof en overgegevenheid aan God met een blijmoedig vaarwel aan deze wereld en een welkom aan de betere wereld, en, zo het tevoren nog niet geschied is, (dat het beste en verstandigste is) het huis bereiden. Maak uw testament, beschik over hetgeen gij hebt, breng uw zaken zo goed mogelijk in orde, tot gerief en gemak van hen die na u komen. Jesaja spreekt tot Hizkia niet van zijn koninkrijk, maar alleen van zijn huis. David, een profeet zijnde, had macht om te bepalen, wie na hem regeren zou, maar andere koningen hebben zich niet vermeten om hun kroon, evenals hun goederen en bezittingen, te vermaken.

III. Zijn gebed, dat hij toen gebeden heeft. Hij bad tot de Heere, 2 Kings 20:2. Is iemand ziek? Laat er voor hem, laat er met hem gebeden worden, en laat hem zelf bidden. Hizkia had bevonden, zoals wij in het vorige hoofdstuk gezien hebben, dat het niet tevergeefs was om tot God te gaan, en dat op het gebed des geloofs een antwoord des vredes volgt, en daarom zal hij God aanroepen zolang als hij leeft.

Gebedsverhoring wekt ons op, moedigt ons aan, om te volharden in gebed. Hij had nu in zichzelf het vonnis des doods ontvangen, en:

1. Zo dit vonnis vernietigbaar is, dan moet het vernietigd worden door het gebed. Als God voornemens van genade heeft, dan wil Hij er om verzocht worden, Ezechiël 36:37. Wij hebben niet, omdat wij niet bidden, of niet recht bidden.

2. Zo het niet vernietigbaar is, dan is gebed het beste middel om zich voor de dood te bereiden, omdat wij door het gebed kracht en genade verkrijgen om ons instaat te stellen goed te eindigen.

Merk op:

A. De omstandigheden bij dit gebed.

a. Hij keerde zijn aangezicht om naar de wand, waarschijnlijk toen hij te bed lag. Dit deed hij misschien tot afzondering. Hij kon zich niet naar zijn binnenkamer begeven, zoals hij placht te doen, maar zo goed als hij kon zonderde hij zich af, wendde hij zich af van het gezelschap dat om hem heen was, teneinde met God te spreken. Als wij voor ons gebed niet zo alleen en afgezonderd kunnen wezen als wij wensen, of er de uitwendige vorm van eerbied en plechtigheid niet aan kunnen geven, dan moeten wij het daarom niet nalaten, maar er ons toe schikken zo goed als wij kunnen. Sommigen denken dat hij zijn aangezicht omkeerde naar de tempel, om te tonen hoe gaarne hij derwaarts op zou willen gaan, om zijn gebed te bidden, (zoals hij vroeger gedaan heeft, 2 Kings 19:1, 2 Kings 19:14), indien hij er toe instaat ware geweest, en gedenkende hoe grote aanmoediging gegeven was aan alle gebeden, die in, of met het aangezicht naar, dat huis gedaan zouden worden. Christus is onze tempel, op Hem moeten wij in al onze gebeden het oog hebben, want niemand, geen mens of gebed, komt tot de Vader dan door Hem.

b. Hij weende geheel zeer. Sommigen leiden hier uit af dat hij niet gewillig was om te sterven. Het ligt in de aard van de mens om beducht te zijn voor de scheiding van lichaam en ziel, en het was niet vreemd indien de Oud-Testamentische heiligen, aan wie de toekomende wereld slechts duister geopenbaard was, niet zo bereid waren om deze wereld te verlaten als Paulus en andere Nieuw- Testamentise heiligen. Er was ook iets bijzonders in Hizkia's geval, hij was nu in het midden van zijn zegenrijke arbeid, hij had een goed werk van reformatie begonnen, dat, vreesde hij, vanwege het bederf des volks ter aarde zou vallen, indien hij nu stierf.

Indien dit was voor de nederlaag van het Assyrische leger, zoals sommigen denken, dan kan hij afkerig zijn geweest van te sterven, omdat zijn rijk in groot, dreigend gevaar was van te gronde te gaan. Het blijkt niet dat hij toen een zoon had, Manasse, die hem heeft opgevolgd, werd pas drie jaren later geboren, en zo hij kinderloos sterft, dan zullen beide de vrede van zijn rijk en de belofte, gedaan aan David, in gevaar zijn.

Doch misschien waren het slechts tranen van dringend smeken, uitdrukkingen van diepe aandoening in het gebed. Jakob heeft geweend en gesmeekt, en onze gezegende Heiland heeft hoewel Hij volkomen gewillig en bereid was te sterven, toch gebeden en smekingen met sterke roeping en tranen geofferd tot dengenen, "die Hem uit de dood kon verlossen," Hebrews 5:7.

Laat Hizkia's gebed zijn tranen verklaren, en daarin vinden wij niets, dat hem aanduidt als onder een vrees voor de dood te zijn, die pijn heeft.

B. Het gebed zelf: Heere, gedenk toch dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld heb, en wil mij of in het leven sparen, opdat ik voortga met aldus voor Uw aangezicht te wandelen, of indien mijn werk afgedaan is, wil mij dan ontvangen in die heerlijkheid, welke Gij bereid hebt voor hen die aldus wandelen.

Merk hier op:

a. De beschrijving van Hizkia's Godsvrucht: hij heeft zijn wandel in de wereld gehad met oprechte bedoelingen. "Ik heb gewandeld voor Uw aangezicht, als onder Uw oog, en met het oog gericht op U, uit een recht beginsel, in waarheid en met een volkomen hart en naar een rechte regel, ik heb gedaan dat goed is in Uwe ogen."

b. De vertroosting, die hij smaakte door hieraan te denken, het maakte zijn ziekbed zacht. Het getuigenis van het geweten voor ons, dat wij in oprechtheid voor Gods aangezicht hebben gewandeld, zal ons grotelijks tot steun en blijdschap strekken als wij de dood in het aangezicht moeten zien, 2 Corinthiers 1:12.

c. Zijn nederig melding maken er van bij God. Och Heere, gedenk toch, niet alsof God het nodig heeft om door ons aan iets indachtig gemaakt te worden, Hij is groter dan ons hart, en weet alle dingen, of als zou de beloning verschuldigd zijn en alsof zij geëist kon worden, als iets dat de mens toekomt, alleen Christus' gerechtigheid verkrijgt ons genade en barmhartigheid, maar op onze oprechtheid mag gepleit worden als op de voorwaarde van het verbond, die God in ons gewerkt heeft. "Heere, het is het werk Uwer eigen handen, erken het, Heere."

Hizkia bidt niet: "Heere, spaar mij," of "Heere, neem mij tot U, Gods wil geschiede," maar, Heere gedenk mij, laat mij, hetzij ik leve of sterve, de Uwe zijn.

IV. Het antwoord, dat God onmiddellijk op dit gebed van Hizkia gegeven heeft. De profeet was nog slechts tot aan het middelvoorhof gegaan, toen hij teruggezonden werd met een andere boodschap aan Hizkia, 2 Kings 20:4,2 Kings 20:5, om hem te zeggen dat hij herstellen zal.

Niet dat er bij God ja en neen is of dat Hij zegt en dan weer Zijn zeggen terugroept, maar op Hizkia's gebed, dat Hij voorzag en waartoe Zijn Geest hem geneigd had, heeft God voor hem gedaan wat Hij anders niet gedaan zou hebben. God noemt Hizkia hier de voorganger Zijns volks, om te kennen te geven dat Hij hem dit uitstel verleende om de wille Zijns volks, omdat zij in deze tijd van oorlog zo'n voorganger of kapitein slecht konden missen. Hij noemt zich de God Davids om te kennen te geven dat Hij hem uitstel verleende vanwege het verbond, gemaakt met David, en de belofte dat Hij hem altijd een lamp toerichten zal.

In Zijn antwoord:

1. Eert God zijn gebeden door de nota, die Hij er van neemt, en Zijn verwijzen er naar in deze boodschap. Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Gebeden, waarin veel leven en aandoening des harten is, zijn zeer bijzonder welbehagelijk aan God.

2. God overtreft zijn gebeden, doet meer dan waarom hij vroeg. Hij bad slechts dat God zijn oprechtheid wilde gedenken maar God belooft hier:

a. Hem te herstellen uit zijn ziekte, Ik zal u gezond maken. Krankheden zijn Zijn dienaressen, gelijk zij gaan waarheen Hij ze zendt, zo komen zij als Hij ze terugroept, Matthew 8:8, Matthew 8:9. `Ik ben de HEERE uw Heelmeester!," Exodus 15:26.

b. Hem dermate gezond te maken, dat hij ten derden dage zal opgaan in het huis des Heeren, om dankzegging te doen. God kende Hizkia's hart, hoe innig hij de woning van Gods huis beminde en de plaats van Zijn heerlijkheid, en dat hij, zodra hij weer wl was, de openbare inzettingen zou gaan bijwonen: daarheen heeft hij zijn aangezicht gekeerd toen hij ziek was, en daarheen zal hij zijn voeten richten zodra hij hersteld is, en daarom wijl er niets was, dat hem meer genoegen zou doen, belooft Hij hem dit. Laat mijne ziel leven, en zij zal U loven, de man, die door Christus genezen was, werd spoedig daarna "in de tempel gevonden," John 5:14.

c. Doordat vijftien jaren aan zijn leven werden toegevoegd, is hij toch geen oud man geworden, het zal hem slechts tot vier of vijf en vijftigjarige leeftijd brengen, toch was dit langer dan hij verwacht had te zullen leven. Zijn huurceel, die hij dacht afgelopen te zijn, werd vernieuwd. Wij weten van geen enkel ander voorbeeld dat aan iemand gezegd werd hoelang hij zou leven, deze Godvruchtige heeft er ongetwijfeld een goed gebruik van gemaakt, maar God heeft ons wijselijk hieromtrent in het onzekere gelaten, opdat wij ten allen tijde bereid zouden zijn.

d. Jeruzalem te verlossen van de koning van Assyrië, 2 Kings 20:6.

Hierop was Hizkia's hart evenzeer gezet als op zijn herstel uit de ziekte, en daarom wordt er de belofte van herhaald.

Indien dit was na de opbreking van het beleg, dan was er toch nog wel reden om te vrezen dat Sanherib zich weer herstellen en terugkeren zou. Neen zegt God, Ik zal deze stad beschermen.

V. De middelen, die tot zijn herstel werden aangewend, 2 Kings 20:7.

Jesaja was zijn arts, hij schreef een uitwendig middel voor, iets zeer goedkoops en gewoons, "legt een klomp vijgen op de zweer, om haar te doen rijpen, zodat de ziektestof langs die weg verwijderd zal worden." Dit kon iets bijdragen tot de genezing, en toch in aanmerking genomen de hoogte, waartoe de ziekte was gekomen, en hoe plotseling zij tot staan werd gebracht, was de genezing er niet minder wonderdadig om. Als wij ziek zijn, dan is het onze plicht om gebruik te maken van de middelen, die de natuur te hulp kunnen komen, want anders vertrouwen wij niet op God, maar verzoeken Hem. Eenvoudige, gewone geneesmiddelen moeten niet veracht worden, want velen van de zodanigen heeft God in Zijn genade dienstbaar gesteld voor de mens, uit aanmerking van de armen. Wat God voorschrijft zal Hij van kracht doen zijn ten goede.

Vl. Het teken, dat gegeven werd ter aanmoediging van zijn geloof.

1. Hij verzocht er om, niet uit wantrouwen in de macht of de belofte van God, of dat hij er aan twijfelde, maar omdat hij hetgeen beloofd was als zeer groot beschouwde, wel waardig was om aldus bevestigd te worden, en omdat God zich op die wijze placht te verheerlijken en gunst te betonen aan Zijn volk. En hij gedacht hoe misnoegd God geweest is op zijn vader, omdat hij geweigerd had zo'n teken te vragen, Isaiah 7:10 Isaiah 7:12.

Merk op: Hizkia vroeg: welk is het teken, niet dat ik zal opgaan naar de stoelen des gerichts of naar de poort, maar dat ik in het huis des Heeren zal opgaan?" Daarvoor wenste hij te herstellen, dat hij God mocht verheerlijken, Zijn lof mocht vertellen in de poorten van Zion. Het is niet de moeite waard om voor iets anders te leven dan om God te dienen.

2. Het werd hem in de keus gegeven of de zon voorwaarts of achterwaarts zou gaan, want voor de Almacht was dit gelijk, en het zou zoveel waarschijnlijker zijn geloof bevestigen, indien hij koos wat hij dacht het moeilijkst te zijn, misschien verwijst hiernaar het woord van de profeet, Isaiah 45:11, `Vraagt Mij van toekomende dingen, van Mijne kinderen, geeft Mij bevel van het werk Mijner handen."

Men onderstelt dat de graden halve uren waren, en dat het juist middag was toen het voorstel gedaan werd, en nu is de vraag: "Zal de zon teruggaan naar haar plaats om zeven uur in de morgen of vooruitgaan naar haar plaats om vijf uur na de middag?"

3. Hij verlangt ootmoedig dat de zon tien graden achterwaarts zal gaan, omdat beide wel een groot wonder zouden zijn, maar daar het de natuurlijke loop van de zon was om voorwaarts te gaan, zal haar achterwaarts gaan nog temeer vreemd en opvallend zijn en voor Hizkia nog meer de betekenis hebben, dat hij "tot de dagen van zijn jonkheid zal wederkeren," Job 33:25, en van het verlengen van zijn levensdag. Dienovereenkomstig geschiedde het, op het gebed van Jesaja, 2 Kings 20:11 , hij riep op bijzondere volmacht en leiding God aan en God deed de zon tien graden achterwaarts gaan, hetgeen voor Hizkia (want voor hem was het teken bedoeld) zichtbaar was door het teruggaan van de schaduw op de zonnewijzer van Achaz, waarop hij waarschijnlijk door het venster van zijn kamer zien kon, en hetzelfde werd opgemerkt op alle andere zonnewijzers, tot zelfs in Babylon toe, 2 Chronicles 32:31.

Of die teruggaande beweging van de zon gradueel was of "per saltum" plotseling-als met een sprong, of zij terugging met dezelfde tred als waarmee zij gewoon was voorwaarts te gaan, waardoor de dag tien uren langer werd dan gewoonlijk of plotseling terugging en na een kleine wijle weer teruggebracht werd naar haar plaats, zodat er geen verandering kwam in de toestand van de hemellichamen (zoals de geleerde bisschop Patrick denkt) wordt ons niet gezegd, maar dit wonderwerk toont de macht van God in hemel zowel als op aarde, hoezeer Hij achtslaat op het gebed, en de grote gunst, die Hij betoont aan Zijn uitverkorenen.

De schijnbaar aannemelijke afgoderij van de heidenen was hun aanbidding van de zon, maar door dit wonder werd zij tentoongesteld als de grootste dwaasheid en ongerijmdheid, want hieruit bleek dat hun god onder het bedwang was van de God Israëls.

Dr. Lightfoot oppert het denkbeeld dat de vijftien liederen Hammalth of van de opgangen Psalms 120:1 en verv. misschien aldus genoemd zijn, omdat zij door Hizkia gekozen werden om met begeleiding van zijn snarenspel gezongen te worden, Isaiah 38:20 ter herinnering aan dit wonder en aan de vijftien jaren, die aan zijn leven toegevoegd werden, en hij wijst er op dat veel in deze psalmen van toepassing is op Jeruzalems benauwdheid en verlossing en op Hizkia's ziekte en herstel.

I. Hier wordt een gezantschap aan Hizkia gezonden door de koning van Babel, om hem geluk te wensen met zijn herstel, 2 Kings 20:12. De koningen van Babel waren tot nu toe slechts onderkoningen geweest van de koningen van Assyrië en aan hen schatplichtig, en Nineve was de koninklijke stad. Wij vinden Babel onderworpen aan de koning van Assyrië, 2 Kings 17:24. Maar deze koning van Babel begon zelfstandig op te treden, en langzamerhand ondergingen de dingen zulk een verandering, dat Assyrië aan de koningen van Babel onderworpen werd. Deze koning van Babel zond een gezantschap om Hizkia te begroeten en zich in een dubbel opzicht aangenaam bij hem te maken.

1. Ten opzichte van de Godsdienst. De Babyloniërs aanbaden de zon, en bemerkende welke eer hun god Hizkia had aangedaan door om zijnentwil terug te gaan, achtten zij zich ook verplicht hem te eren. Het is goed diegenen tot onze vrienden te hebben, van wie wij bemerken dat zij gunstgenoten des hemels zijn.

2. Ten opzichte van burgerlijke belangen. Indien de koning van Babel er nu aan dacht om van de koning van Assyrië af te vallen, dan was het staatkundig beleid om Hizkia aan zijn zijde te krijgen, in verhoring van wiens gebeden en tot wiens bescherming de hemel die noodlottigen slag aan de koning van Assyrië had toegebracht. Hij achtte zich verplicht aan Hizkia en zijn God voor de verzwakking van de Assyrische krijgsmacht, en hij had reden om te geloven dat hij geen machtiger, schatbaarder bondgenoot kon hebben dan in hem, die zoveel invloed had in de bovenwereld. Daarom heeft hij hem alle mogelijke beleefdheid bewezen door hem gezanten, brieven en een geschenk te zenden.

II. Het vriendelijke onthaal, dat Hizkia deze gezanten gaf, 2 Kings 20:13..

Het was zijn plicht hun beleefdheid te bewijzen en hen te ontvangen met de eerbied, die aan gezanten verschuldigd is, maar hij ging er te ver in.

1. Hij hoorde naar hen. Hoewel zij afgodendienaars waren, werd hij toch gemeenzaam met hen, bewilligde hij er gaarne in om een verbond aan te gaan met de koning, hun meester en stond hun alles toe, waarvoor zij gekomen waren. Hij was openhartiger met hen dan hij behoorde te wezen, en was niet genoeg op zijn hoede. Welke reden had hij, die in verbond was met God, om zo gretig een verbond aan te nemen met een heidensen vorst, of om zoveel waarde te hechten aan zijn betoon van eerbied? Welke eer kon dit gezantschap toevoegen aan iemand, die zo hogelijk door God begunstigd en geëerd werd, dat hij er zo hoog mee ingenomen was?

2. Hij was er al te zeer op gesteld om hun zijn paleis te tonen, zijn schatten en zijn magazijnen, opdat zij zouden zien en aan hun meester konden zeggen welk een groot koning hij was, en hoe wl de eer waardig, die hun meester hem aandeed. Er is niet gezegd dat hij hun de tempel toonde, het boek van de wet, en de wijze van de Godsverering, teneinde hen voor de ware Godsdienst te winnen, waartoe hij nu een goede gelegenheid had, maar uit hoffelijkheid jegens hen, uit vrees dat zij er door beledigd zouden zijn liet hij dit na, en toonde hun de rijke meubelen van zijn huis, zijn schatten, die hij vergaderd had, nadat de koning van Assyrië zijn schatkist geledigd had, zijn zilver en goud en specerijen. Al de kostbaarheden, die hij bezat, toonde hij hun, hetzij in eigen persoon of door zijn beambten. En welk kwaad was daar nu in?

Wat is er, dat meer gewoonlijk en naar wij denken meer onschuldig gedaan wordt, dan om aan vreemdelingen de rijkdommen en zeldzaamheden van een land te laten zien? Onze vrienden onze huizen en de meubelen er van, onze tuinen, onze stallen en onze boekerijen te tonen? Maar zo wij dit doen in de hoogmoed van ons hart, zoals Hizkia het gedaan heeft, om de lof en de toejuiching van de mensen te verkrijgen en er God de lof niet voor geven dan wordt het zonde voor ons, zoals het zonde is geworden voor hem.

III. Hizkia wordt over deze zaak ondervraagd, 2 Kings 20:14, 2 Kings 20:15.

Jesaja, die dikwijls zijn vertrooster is geweest, is nu zijn bestraffer. De gezegende Geest is beide, John 16:7, John 16:8. Evangeliedienaren moeten beide zijn, al naar de gelegenheid het meebrengt. Jesaja sprak in de naam van God, en daarom roept hij hem ter verantwoording als iemand, die met gezag is bekleed. Wie zijn dezen? Vanwaar komen zij? Wat wijlen zij? Wat hebben zij gezien?"

Hizkia onderwierp zich niet alleen aan deze ondervraging, (hij vroeg hem niet: "Wat gaat het u aan, of, waar bemoeit gij u mede?") maar deed een openhartige bekentenis: geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb. Waarom heeft hij hen dan niet tot Jesaja gebracht en hem aan hen getoond, die zonder enige twijfel de beste schat was, die hij had in zijn gebied, en die door zijn gebeden en profetieën het middel is geweest voor al de wonderen, waarnaar deze gezanten zijn komen vragen? Ik hoop dat Hizkia thans dezelfde waardering had voor Jesaja, die hij voor hem gehad heeft in zijn benauwdheid, maar het zou hem betaamd hebben dit te tonen, door deze gezanten in de eerste plaats tot hem te brengen, waardoor de misstap, die hij deed, voorkomen zou zijn.

IV. Het vonnis over hem geveld wegens zijn hoogmoed en ijdelheid, en het al te grote behagen, dat hij had in de dingen van deze wereld, nadat hij onlangs zo innig bekend was geworden met de Goddelijke dingen. Het vonnis luidt, 2 Kings 20:17, 2 Kings 20:18

1. Dat de schatten, waarop hij zo trots was, later een prooi van de vijand zullen worden, die zijn geslacht er van zullen beroven. Het is rechtvaardig in God om ons datgene te ontnemen, hetwelk ons een oorzaak is tot hoogmoed en waarop wij ons vertrouwen stellen. 2. Dat de koning van Babel, met wie hij zo gaarne een verbintenis sloot, de vijand zal wezen, aan wie zijn schatten ten prooi zullen worden. Niet dat het om deze zonde was, dat dit oordeel over hen gebracht werd, de zonden van Manasse, zijn afgoderijen en moorden waren de oorzaak van deze ramp, maar zij wordt nu aan Hizkia voorzegd om hem de dwaasheid te doen zien van zijn hoogmoed en van zijn waardering van de koning van Babel, en er hem beschaamd over te maken.

Hizkia wilde de koning van Babel behulpzaam zijn om zich te verheffen en de buitensporige macht van de koningen van Assyrië te fnuiken, maar hem wordt gezegd dat de adder, die hij aan zijn boezem koestert, weldra die boezem zal bijten en dat zijn koninklijk zaad de slaven zullen worden van de koning van Babel, hetgeen vervuld werd, Daniel 1:1 en verv. Door niets kon Hizkia meer vernederd zijn dan door zo'n gedachte. Babel zal het verderf wezen van hen, die Babel beminnen. Wijs en gelukkig dus zijn zij, "die van haar uitgaan," Revelation 18:4.

V. Hizkia's ootmoedige en geduldige onderwerping aan dit vonnis. Merk op, hoe hij door redenering met zichzelf tot die onderworpenheid komt.

1. Hij stelt het vast als een waarheid, dat het woord des Heeren goed is, ook dit woord hoewel het een bedreiging is want dat zijn al Zijn woorden. Het is niet slechts recht, maar goed, want gelijk Hij niemand onrecht doet zo bedoelt Hij ook geen kwaad voor Godvruchtigen. Het is goed, want Hij zal er goed uit doen voortkomen, en mij goed doen door het vooruitzicht er van. Dit behoren wij te geloven van elke beschikking van Zijn voorzienigheid, zij is goed, zij werkt mee ten goede.

2. Hij neemt nota van datgene in dit woord, dat goed was, namelijk dat hij dit kwaad niet zal beleven, en er nog veel minder in zal delen. Hij maakt het beste van dit kwade: Is het niet goed? Ja voorzeker is het goed, en beter dan ik verdien. Als oprechte boetvaardigen onder de bestraffingen Gods zijn, dan noemen zij ze niet alleen rechtvaardig, maar goed, zij onderwerpen zich niet slechts aan de straf hunner ongerechtigheid, maar nemen haar aan. Dat heeft Hizkia gedaan, en hieruit bleek dat hij zich waarlijk verootmoedigde om de verheffing zijns harten.

Als wij te eniger tijd onder duistere beschikkingen zijn van Gods voorzienigheid, als de vooruitzichten donker zijn ten opzichte van onze persoonlijke belangen of van de openbare aangelegenheden, dan moeten wij letten op hetgeen voor ons is, zowel als op wat tegen ons is, opdat wij God eren door dankzegging, en onze ziel bezitten in onze lijdzaamheid.

Wat de openbare aangelegenheden betreft, wij moeten ze goed achten, indien vrede en waarheid in onze dagen wezen zal. Dat is: wat ons overigens ook moge ontbreken, zo wij vrede en waarheid hebben, is het goed, als de ware Godsdienst beleden en beschermd wordt, als wij Bijbels en leraren hebben en er in vrede van kunnen genieten zonder verschrikt te zijn door oorlog of vervolging. Welke benauwdheid er ook kome, als wij heengegaan zullen zijn, het is goed, zo in onze degen alles wl is.

Niet alsof wij onverschillig en onbezorgd moeten zijn omtrent het nageslacht, het is een smart om kwaad te voorzien, maar wij moeten erkennen dat de opschorting van de oordelen een grote gunst is in het algemeen, en als zij zolang uitgesteld worden, dat wij in vrede kunnen sterven, dan is dit een bijzondere gunst jegens ons. Wij weten niet hoe wij de beproeving zouden dragen, en daarom hebben wij reden om het goed te achten, zo wij slechts veilig in de hemel zijn eer zij komt. Eindelijk. Hier is het besluit van Hizkia's leven en van zijn geschiedenis, 2 Kings 20:20, 2 Kings 20:21. In 2 Chronicles 29:1 -32 is veel meer vermeld van Hizkia's werk van reformatie dan in dit Boek van de koningen, en in de burgerlijke kronieken die nu niet meer in wezen zijn, schijnt nog veel meer verhaald te zijn van zijn macht en de goede diensten door hem bewezen aan Jeruzalem, inzonderheid van zijn brengen van water door buizen naar de stad.

Overvloed van water te hebben, zonder er om te twisten en zonder verschrikt te worden door het gedruis van de schutteren tussen de plaatsen waar men water schept, het bij-de-hand hebben ten onze gerieve, dat moet als een grote zegen en weldaad beschouwd worden, want gebrek aan water is een grote ramp. Maar hier verlaat hem deze geschiedschrijver.

Hij ontsliep met zijn vaderen, en zijn troon kwam in het bezit van een zoon die zeer slecht was, want oudere kunnen aan hun kinderen geen genade geven. De goddeloze Achaz was de zoon van een Godvruchtigen vader en de vader van een Godvruchtigen zoon, de heilige Hizkia was de zoon van een goddeloze vader en de vader van een goddeloze zoon.

Toen het land niet hervormd was zoals het had moeten wezen door een goede regering, werd het geteisterd en rijpte het tot verderf door een slechte, maar werd dan weer op de proef gesteld door een goede, opdat het zou blijken hoe afkerig God er van was Zijn volk te verstoten.

Verzen 1-11

2 Koningen 20:1-11

De gewijde geschiedschrijver had ons de Godlasterende Sanherib getoond afgesneden in het midden van zijn uitzicht op het leven, hier toont hij ons de biddende Hizkia verlost in het midden van zijn uitzicht op de dood, de dagen van de eerste verkort, die van de laatste verlengd.

I. Wij hebben hier Hizkia's ziekte. In die dagen, dat is: in hetzelfde jaar, waarin de koning van Assyrië Jeruzalem had belegerd, want hij heeft in het geheel negen en twintig jaren geregeerd, en daar hij nu nog vijftien jaren heeft geleefd, moet hij nu in het veertiende jaar van zijn regering geweest zijn, 2 Kings 18:13.

Sommigen denken dat dit was in de tijd, toen de Assyriërs de stad belegerden, of er toebereidselen voor maakten, omdat God belooft, 2 Kings 20:6 : Ik zal deze stad beschermen welke belofte later herhaald werd, toen het gevaar het dreigendst was, 2 Kings 19:34.

Anderen denken dat het kort na Sanheribs nederlaag was, en dan toont het ons het onzekere van al onze genietingen en vertroostingen in deze wereld. Hizkia wordt temidden van zijn triomferen in de gunst van God en over de strijdmacht van zijn vijanden door ziekte bevangen, en bevindt zich onder het vonnis des doods, daarom moeten wij ons altijd verheugen met beving. Hij schijnt door de pest te zijn aangetast, want wij lezen van de zweer, of pestbuil 2 Kings 20:7.

Dezelfde ziekte, die de Assyriërs had gedood, was ook over hem gekomen, God nam haar van hem af en legde haar op zijn vijanden. Geen grootheid of goedheid vrijwaart tegen ziekte, zware, dodelijke ziekte. Hizkia is nu onlangs boven de meeste mensen bevoorrecht door de hemel, en toch is hij in het midden van zijn dagen, -nog onder de veertig jaren-ziek en stervende, en misschien vreesde hij nog te meer dat zijn ziekte hem noodlottig zou zijn, omdat zijn vader op ongeveer die leeftijd gestorven is, nog twee of drie jaar jonger. In het midden van het leven ontmoet ons de dood.

II. Er wordt hem een boodschap gezonden om zich op de dood te bereiden. Zij wordt hem gebracht door Jesaja, die in het vorige hoofdstuk tweemaal de brenger was van een goede tijding voor hem. Wij kunnen niet verwachten van Gods profeten iets anders te ontvangen dan wat zij van de Heere hebben ontvangen, en wij moeten het welkom heten of het ons aangenaam of onaangenaam is. Hij zegt hem:

1. Dat zijn ziekte dodelijk is en, zo hij niet door een wonder van genade herstelt, stellig noodlottig zal zijn. Gij zult sterven, en niet leven.

2. Dat hij zich daarom zo spoedig mogelijk gereed moet maken voor de dood. Dit moeten wij ons ten sterkste verplicht achten te doen als wij nog gezond zijn, maar het sterkst komt die roepstem tot ons als wij ziek worden. Dan moeten wij het hart bereiden door vernieuwde daden van bekering en geloof en overgegevenheid aan God met een blijmoedig vaarwel aan deze wereld en een welkom aan de betere wereld, en, zo het tevoren nog niet geschied is, (dat het beste en verstandigste is) het huis bereiden. Maak uw testament, beschik over hetgeen gij hebt, breng uw zaken zo goed mogelijk in orde, tot gerief en gemak van hen die na u komen. Jesaja spreekt tot Hizkia niet van zijn koninkrijk, maar alleen van zijn huis. David, een profeet zijnde, had macht om te bepalen, wie na hem regeren zou, maar andere koningen hebben zich niet vermeten om hun kroon, evenals hun goederen en bezittingen, te vermaken.

III. Zijn gebed, dat hij toen gebeden heeft. Hij bad tot de Heere, 2 Kings 20:2. Is iemand ziek? Laat er voor hem, laat er met hem gebeden worden, en laat hem zelf bidden. Hizkia had bevonden, zoals wij in het vorige hoofdstuk gezien hebben, dat het niet tevergeefs was om tot God te gaan, en dat op het gebed des geloofs een antwoord des vredes volgt, en daarom zal hij God aanroepen zolang als hij leeft.

Gebedsverhoring wekt ons op, moedigt ons aan, om te volharden in gebed. Hij had nu in zichzelf het vonnis des doods ontvangen, en:

1. Zo dit vonnis vernietigbaar is, dan moet het vernietigd worden door het gebed. Als God voornemens van genade heeft, dan wil Hij er om verzocht worden, Ezechiël 36:37. Wij hebben niet, omdat wij niet bidden, of niet recht bidden.

2. Zo het niet vernietigbaar is, dan is gebed het beste middel om zich voor de dood te bereiden, omdat wij door het gebed kracht en genade verkrijgen om ons instaat te stellen goed te eindigen.

Merk op:

A. De omstandigheden bij dit gebed.

a. Hij keerde zijn aangezicht om naar de wand, waarschijnlijk toen hij te bed lag. Dit deed hij misschien tot afzondering. Hij kon zich niet naar zijn binnenkamer begeven, zoals hij placht te doen, maar zo goed als hij kon zonderde hij zich af, wendde hij zich af van het gezelschap dat om hem heen was, teneinde met God te spreken. Als wij voor ons gebed niet zo alleen en afgezonderd kunnen wezen als wij wensen, of er de uitwendige vorm van eerbied en plechtigheid niet aan kunnen geven, dan moeten wij het daarom niet nalaten, maar er ons toe schikken zo goed als wij kunnen. Sommigen denken dat hij zijn aangezicht omkeerde naar de tempel, om te tonen hoe gaarne hij derwaarts op zou willen gaan, om zijn gebed te bidden, (zoals hij vroeger gedaan heeft, 2 Kings 19:1, 2 Kings 19:14), indien hij er toe instaat ware geweest, en gedenkende hoe grote aanmoediging gegeven was aan alle gebeden, die in, of met het aangezicht naar, dat huis gedaan zouden worden. Christus is onze tempel, op Hem moeten wij in al onze gebeden het oog hebben, want niemand, geen mens of gebed, komt tot de Vader dan door Hem.

b. Hij weende geheel zeer. Sommigen leiden hier uit af dat hij niet gewillig was om te sterven. Het ligt in de aard van de mens om beducht te zijn voor de scheiding van lichaam en ziel, en het was niet vreemd indien de Oud-Testamentische heiligen, aan wie de toekomende wereld slechts duister geopenbaard was, niet zo bereid waren om deze wereld te verlaten als Paulus en andere Nieuw- Testamentise heiligen. Er was ook iets bijzonders in Hizkia's geval, hij was nu in het midden van zijn zegenrijke arbeid, hij had een goed werk van reformatie begonnen, dat, vreesde hij, vanwege het bederf des volks ter aarde zou vallen, indien hij nu stierf.

Indien dit was voor de nederlaag van het Assyrische leger, zoals sommigen denken, dan kan hij afkerig zijn geweest van te sterven, omdat zijn rijk in groot, dreigend gevaar was van te gronde te gaan. Het blijkt niet dat hij toen een zoon had, Manasse, die hem heeft opgevolgd, werd pas drie jaren later geboren, en zo hij kinderloos sterft, dan zullen beide de vrede van zijn rijk en de belofte, gedaan aan David, in gevaar zijn.

Doch misschien waren het slechts tranen van dringend smeken, uitdrukkingen van diepe aandoening in het gebed. Jakob heeft geweend en gesmeekt, en onze gezegende Heiland heeft hoewel Hij volkomen gewillig en bereid was te sterven, toch gebeden en smekingen met sterke roeping en tranen geofferd tot dengenen, "die Hem uit de dood kon verlossen," Hebrews 5:7.

Laat Hizkia's gebed zijn tranen verklaren, en daarin vinden wij niets, dat hem aanduidt als onder een vrees voor de dood te zijn, die pijn heeft.

B. Het gebed zelf: Heere, gedenk toch dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld heb, en wil mij of in het leven sparen, opdat ik voortga met aldus voor Uw aangezicht te wandelen, of indien mijn werk afgedaan is, wil mij dan ontvangen in die heerlijkheid, welke Gij bereid hebt voor hen die aldus wandelen.

Merk hier op:

a. De beschrijving van Hizkia's Godsvrucht: hij heeft zijn wandel in de wereld gehad met oprechte bedoelingen. "Ik heb gewandeld voor Uw aangezicht, als onder Uw oog, en met het oog gericht op U, uit een recht beginsel, in waarheid en met een volkomen hart en naar een rechte regel, ik heb gedaan dat goed is in Uwe ogen."

b. De vertroosting, die hij smaakte door hieraan te denken, het maakte zijn ziekbed zacht. Het getuigenis van het geweten voor ons, dat wij in oprechtheid voor Gods aangezicht hebben gewandeld, zal ons grotelijks tot steun en blijdschap strekken als wij de dood in het aangezicht moeten zien, 2 Corinthiers 1:12.

c. Zijn nederig melding maken er van bij God. Och Heere, gedenk toch, niet alsof God het nodig heeft om door ons aan iets indachtig gemaakt te worden, Hij is groter dan ons hart, en weet alle dingen, of als zou de beloning verschuldigd zijn en alsof zij geëist kon worden, als iets dat de mens toekomt, alleen Christus' gerechtigheid verkrijgt ons genade en barmhartigheid, maar op onze oprechtheid mag gepleit worden als op de voorwaarde van het verbond, die God in ons gewerkt heeft. "Heere, het is het werk Uwer eigen handen, erken het, Heere."

Hizkia bidt niet: "Heere, spaar mij," of "Heere, neem mij tot U, Gods wil geschiede," maar, Heere gedenk mij, laat mij, hetzij ik leve of sterve, de Uwe zijn.

IV. Het antwoord, dat God onmiddellijk op dit gebed van Hizkia gegeven heeft. De profeet was nog slechts tot aan het middelvoorhof gegaan, toen hij teruggezonden werd met een andere boodschap aan Hizkia, 2 Kings 20:4,2 Kings 20:5, om hem te zeggen dat hij herstellen zal.

Niet dat er bij God ja en neen is of dat Hij zegt en dan weer Zijn zeggen terugroept, maar op Hizkia's gebed, dat Hij voorzag en waartoe Zijn Geest hem geneigd had, heeft God voor hem gedaan wat Hij anders niet gedaan zou hebben. God noemt Hizkia hier de voorganger Zijns volks, om te kennen te geven dat Hij hem dit uitstel verleende om de wille Zijns volks, omdat zij in deze tijd van oorlog zo'n voorganger of kapitein slecht konden missen. Hij noemt zich de God Davids om te kennen te geven dat Hij hem uitstel verleende vanwege het verbond, gemaakt met David, en de belofte dat Hij hem altijd een lamp toerichten zal.

In Zijn antwoord:

1. Eert God zijn gebeden door de nota, die Hij er van neemt, en Zijn verwijzen er naar in deze boodschap. Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Gebeden, waarin veel leven en aandoening des harten is, zijn zeer bijzonder welbehagelijk aan God.

2. God overtreft zijn gebeden, doet meer dan waarom hij vroeg. Hij bad slechts dat God zijn oprechtheid wilde gedenken maar God belooft hier:

a. Hem te herstellen uit zijn ziekte, Ik zal u gezond maken. Krankheden zijn Zijn dienaressen, gelijk zij gaan waarheen Hij ze zendt, zo komen zij als Hij ze terugroept, Matthew 8:8, Matthew 8:9. `Ik ben de HEERE uw Heelmeester!," Exodus 15:26.

b. Hem dermate gezond te maken, dat hij ten derden dage zal opgaan in het huis des Heeren, om dankzegging te doen. God kende Hizkia's hart, hoe innig hij de woning van Gods huis beminde en de plaats van Zijn heerlijkheid, en dat hij, zodra hij weer wl was, de openbare inzettingen zou gaan bijwonen: daarheen heeft hij zijn aangezicht gekeerd toen hij ziek was, en daarheen zal hij zijn voeten richten zodra hij hersteld is, en daarom wijl er niets was, dat hem meer genoegen zou doen, belooft Hij hem dit. Laat mijne ziel leven, en zij zal U loven, de man, die door Christus genezen was, werd spoedig daarna "in de tempel gevonden," John 5:14.

c. Doordat vijftien jaren aan zijn leven werden toegevoegd, is hij toch geen oud man geworden, het zal hem slechts tot vier of vijf en vijftigjarige leeftijd brengen, toch was dit langer dan hij verwacht had te zullen leven. Zijn huurceel, die hij dacht afgelopen te zijn, werd vernieuwd. Wij weten van geen enkel ander voorbeeld dat aan iemand gezegd werd hoelang hij zou leven, deze Godvruchtige heeft er ongetwijfeld een goed gebruik van gemaakt, maar God heeft ons wijselijk hieromtrent in het onzekere gelaten, opdat wij ten allen tijde bereid zouden zijn.

d. Jeruzalem te verlossen van de koning van Assyrië, 2 Kings 20:6.

Hierop was Hizkia's hart evenzeer gezet als op zijn herstel uit de ziekte, en daarom wordt er de belofte van herhaald.

Indien dit was na de opbreking van het beleg, dan was er toch nog wel reden om te vrezen dat Sanherib zich weer herstellen en terugkeren zou. Neen zegt God, Ik zal deze stad beschermen.

V. De middelen, die tot zijn herstel werden aangewend, 2 Kings 20:7.

Jesaja was zijn arts, hij schreef een uitwendig middel voor, iets zeer goedkoops en gewoons, "legt een klomp vijgen op de zweer, om haar te doen rijpen, zodat de ziektestof langs die weg verwijderd zal worden." Dit kon iets bijdragen tot de genezing, en toch in aanmerking genomen de hoogte, waartoe de ziekte was gekomen, en hoe plotseling zij tot staan werd gebracht, was de genezing er niet minder wonderdadig om. Als wij ziek zijn, dan is het onze plicht om gebruik te maken van de middelen, die de natuur te hulp kunnen komen, want anders vertrouwen wij niet op God, maar verzoeken Hem. Eenvoudige, gewone geneesmiddelen moeten niet veracht worden, want velen van de zodanigen heeft God in Zijn genade dienstbaar gesteld voor de mens, uit aanmerking van de armen. Wat God voorschrijft zal Hij van kracht doen zijn ten goede.

Vl. Het teken, dat gegeven werd ter aanmoediging van zijn geloof.

1. Hij verzocht er om, niet uit wantrouwen in de macht of de belofte van God, of dat hij er aan twijfelde, maar omdat hij hetgeen beloofd was als zeer groot beschouwde, wel waardig was om aldus bevestigd te worden, en omdat God zich op die wijze placht te verheerlijken en gunst te betonen aan Zijn volk. En hij gedacht hoe misnoegd God geweest is op zijn vader, omdat hij geweigerd had zo'n teken te vragen, Isaiah 7:10 Isaiah 7:12.

Merk op: Hizkia vroeg: welk is het teken, niet dat ik zal opgaan naar de stoelen des gerichts of naar de poort, maar dat ik in het huis des Heeren zal opgaan?" Daarvoor wenste hij te herstellen, dat hij God mocht verheerlijken, Zijn lof mocht vertellen in de poorten van Zion. Het is niet de moeite waard om voor iets anders te leven dan om God te dienen.

2. Het werd hem in de keus gegeven of de zon voorwaarts of achterwaarts zou gaan, want voor de Almacht was dit gelijk, en het zou zoveel waarschijnlijker zijn geloof bevestigen, indien hij koos wat hij dacht het moeilijkst te zijn, misschien verwijst hiernaar het woord van de profeet, Isaiah 45:11, `Vraagt Mij van toekomende dingen, van Mijne kinderen, geeft Mij bevel van het werk Mijner handen."

Men onderstelt dat de graden halve uren waren, en dat het juist middag was toen het voorstel gedaan werd, en nu is de vraag: "Zal de zon teruggaan naar haar plaats om zeven uur in de morgen of vooruitgaan naar haar plaats om vijf uur na de middag?"

3. Hij verlangt ootmoedig dat de zon tien graden achterwaarts zal gaan, omdat beide wel een groot wonder zouden zijn, maar daar het de natuurlijke loop van de zon was om voorwaarts te gaan, zal haar achterwaarts gaan nog temeer vreemd en opvallend zijn en voor Hizkia nog meer de betekenis hebben, dat hij "tot de dagen van zijn jonkheid zal wederkeren," Job 33:25, en van het verlengen van zijn levensdag. Dienovereenkomstig geschiedde het, op het gebed van Jesaja, 2 Kings 20:11 , hij riep op bijzondere volmacht en leiding God aan en God deed de zon tien graden achterwaarts gaan, hetgeen voor Hizkia (want voor hem was het teken bedoeld) zichtbaar was door het teruggaan van de schaduw op de zonnewijzer van Achaz, waarop hij waarschijnlijk door het venster van zijn kamer zien kon, en hetzelfde werd opgemerkt op alle andere zonnewijzers, tot zelfs in Babylon toe, 2 Chronicles 32:31.

Of die teruggaande beweging van de zon gradueel was of "per saltum" plotseling-als met een sprong, of zij terugging met dezelfde tred als waarmee zij gewoon was voorwaarts te gaan, waardoor de dag tien uren langer werd dan gewoonlijk of plotseling terugging en na een kleine wijle weer teruggebracht werd naar haar plaats, zodat er geen verandering kwam in de toestand van de hemellichamen (zoals de geleerde bisschop Patrick denkt) wordt ons niet gezegd, maar dit wonderwerk toont de macht van God in hemel zowel als op aarde, hoezeer Hij achtslaat op het gebed, en de grote gunst, die Hij betoont aan Zijn uitverkorenen.

De schijnbaar aannemelijke afgoderij van de heidenen was hun aanbidding van de zon, maar door dit wonder werd zij tentoongesteld als de grootste dwaasheid en ongerijmdheid, want hieruit bleek dat hun god onder het bedwang was van de God Israëls.

Dr. Lightfoot oppert het denkbeeld dat de vijftien liederen Hammalth of van de opgangen Psalms 120:1 en verv. misschien aldus genoemd zijn, omdat zij door Hizkia gekozen werden om met begeleiding van zijn snarenspel gezongen te worden, Isaiah 38:20 ter herinnering aan dit wonder en aan de vijftien jaren, die aan zijn leven toegevoegd werden, en hij wijst er op dat veel in deze psalmen van toepassing is op Jeruzalems benauwdheid en verlossing en op Hizkia's ziekte en herstel.

I. Hier wordt een gezantschap aan Hizkia gezonden door de koning van Babel, om hem geluk te wensen met zijn herstel, 2 Kings 20:12. De koningen van Babel waren tot nu toe slechts onderkoningen geweest van de koningen van Assyrië en aan hen schatplichtig, en Nineve was de koninklijke stad. Wij vinden Babel onderworpen aan de koning van Assyrië, 2 Kings 17:24. Maar deze koning van Babel begon zelfstandig op te treden, en langzamerhand ondergingen de dingen zulk een verandering, dat Assyrië aan de koningen van Babel onderworpen werd. Deze koning van Babel zond een gezantschap om Hizkia te begroeten en zich in een dubbel opzicht aangenaam bij hem te maken.

1. Ten opzichte van de Godsdienst. De Babyloniërs aanbaden de zon, en bemerkende welke eer hun god Hizkia had aangedaan door om zijnentwil terug te gaan, achtten zij zich ook verplicht hem te eren. Het is goed diegenen tot onze vrienden te hebben, van wie wij bemerken dat zij gunstgenoten des hemels zijn.

2. Ten opzichte van burgerlijke belangen. Indien de koning van Babel er nu aan dacht om van de koning van Assyrië af te vallen, dan was het staatkundig beleid om Hizkia aan zijn zijde te krijgen, in verhoring van wiens gebeden en tot wiens bescherming de hemel die noodlottigen slag aan de koning van Assyrië had toegebracht. Hij achtte zich verplicht aan Hizkia en zijn God voor de verzwakking van de Assyrische krijgsmacht, en hij had reden om te geloven dat hij geen machtiger, schatbaarder bondgenoot kon hebben dan in hem, die zoveel invloed had in de bovenwereld. Daarom heeft hij hem alle mogelijke beleefdheid bewezen door hem gezanten, brieven en een geschenk te zenden.

II. Het vriendelijke onthaal, dat Hizkia deze gezanten gaf, 2 Kings 20:13..

Het was zijn plicht hun beleefdheid te bewijzen en hen te ontvangen met de eerbied, die aan gezanten verschuldigd is, maar hij ging er te ver in.

1. Hij hoorde naar hen. Hoewel zij afgodendienaars waren, werd hij toch gemeenzaam met hen, bewilligde hij er gaarne in om een verbond aan te gaan met de koning, hun meester en stond hun alles toe, waarvoor zij gekomen waren. Hij was openhartiger met hen dan hij behoorde te wezen, en was niet genoeg op zijn hoede. Welke reden had hij, die in verbond was met God, om zo gretig een verbond aan te nemen met een heidensen vorst, of om zoveel waarde te hechten aan zijn betoon van eerbied? Welke eer kon dit gezantschap toevoegen aan iemand, die zo hogelijk door God begunstigd en geëerd werd, dat hij er zo hoog mee ingenomen was?

2. Hij was er al te zeer op gesteld om hun zijn paleis te tonen, zijn schatten en zijn magazijnen, opdat zij zouden zien en aan hun meester konden zeggen welk een groot koning hij was, en hoe wl de eer waardig, die hun meester hem aandeed. Er is niet gezegd dat hij hun de tempel toonde, het boek van de wet, en de wijze van de Godsverering, teneinde hen voor de ware Godsdienst te winnen, waartoe hij nu een goede gelegenheid had, maar uit hoffelijkheid jegens hen, uit vrees dat zij er door beledigd zouden zijn liet hij dit na, en toonde hun de rijke meubelen van zijn huis, zijn schatten, die hij vergaderd had, nadat de koning van Assyrië zijn schatkist geledigd had, zijn zilver en goud en specerijen. Al de kostbaarheden, die hij bezat, toonde hij hun, hetzij in eigen persoon of door zijn beambten. En welk kwaad was daar nu in?

Wat is er, dat meer gewoonlijk en naar wij denken meer onschuldig gedaan wordt, dan om aan vreemdelingen de rijkdommen en zeldzaamheden van een land te laten zien? Onze vrienden onze huizen en de meubelen er van, onze tuinen, onze stallen en onze boekerijen te tonen? Maar zo wij dit doen in de hoogmoed van ons hart, zoals Hizkia het gedaan heeft, om de lof en de toejuiching van de mensen te verkrijgen en er God de lof niet voor geven dan wordt het zonde voor ons, zoals het zonde is geworden voor hem.

III. Hizkia wordt over deze zaak ondervraagd, 2 Kings 20:14, 2 Kings 20:15.

Jesaja, die dikwijls zijn vertrooster is geweest, is nu zijn bestraffer. De gezegende Geest is beide, John 16:7, John 16:8. Evangeliedienaren moeten beide zijn, al naar de gelegenheid het meebrengt. Jesaja sprak in de naam van God, en daarom roept hij hem ter verantwoording als iemand, die met gezag is bekleed. Wie zijn dezen? Vanwaar komen zij? Wat wijlen zij? Wat hebben zij gezien?"

Hizkia onderwierp zich niet alleen aan deze ondervraging, (hij vroeg hem niet: "Wat gaat het u aan, of, waar bemoeit gij u mede?") maar deed een openhartige bekentenis: geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb. Waarom heeft hij hen dan niet tot Jesaja gebracht en hem aan hen getoond, die zonder enige twijfel de beste schat was, die hij had in zijn gebied, en die door zijn gebeden en profetieën het middel is geweest voor al de wonderen, waarnaar deze gezanten zijn komen vragen? Ik hoop dat Hizkia thans dezelfde waardering had voor Jesaja, die hij voor hem gehad heeft in zijn benauwdheid, maar het zou hem betaamd hebben dit te tonen, door deze gezanten in de eerste plaats tot hem te brengen, waardoor de misstap, die hij deed, voorkomen zou zijn.

IV. Het vonnis over hem geveld wegens zijn hoogmoed en ijdelheid, en het al te grote behagen, dat hij had in de dingen van deze wereld, nadat hij onlangs zo innig bekend was geworden met de Goddelijke dingen. Het vonnis luidt, 2 Kings 20:17, 2 Kings 20:18

1. Dat de schatten, waarop hij zo trots was, later een prooi van de vijand zullen worden, die zijn geslacht er van zullen beroven. Het is rechtvaardig in God om ons datgene te ontnemen, hetwelk ons een oorzaak is tot hoogmoed en waarop wij ons vertrouwen stellen. 2. Dat de koning van Babel, met wie hij zo gaarne een verbintenis sloot, de vijand zal wezen, aan wie zijn schatten ten prooi zullen worden. Niet dat het om deze zonde was, dat dit oordeel over hen gebracht werd, de zonden van Manasse, zijn afgoderijen en moorden waren de oorzaak van deze ramp, maar zij wordt nu aan Hizkia voorzegd om hem de dwaasheid te doen zien van zijn hoogmoed en van zijn waardering van de koning van Babel, en er hem beschaamd over te maken.

Hizkia wilde de koning van Babel behulpzaam zijn om zich te verheffen en de buitensporige macht van de koningen van Assyrië te fnuiken, maar hem wordt gezegd dat de adder, die hij aan zijn boezem koestert, weldra die boezem zal bijten en dat zijn koninklijk zaad de slaven zullen worden van de koning van Babel, hetgeen vervuld werd, Daniel 1:1 en verv. Door niets kon Hizkia meer vernederd zijn dan door zo'n gedachte. Babel zal het verderf wezen van hen, die Babel beminnen. Wijs en gelukkig dus zijn zij, "die van haar uitgaan," Revelation 18:4.

V. Hizkia's ootmoedige en geduldige onderwerping aan dit vonnis. Merk op, hoe hij door redenering met zichzelf tot die onderworpenheid komt.

1. Hij stelt het vast als een waarheid, dat het woord des Heeren goed is, ook dit woord hoewel het een bedreiging is want dat zijn al Zijn woorden. Het is niet slechts recht, maar goed, want gelijk Hij niemand onrecht doet zo bedoelt Hij ook geen kwaad voor Godvruchtigen. Het is goed, want Hij zal er goed uit doen voortkomen, en mij goed doen door het vooruitzicht er van. Dit behoren wij te geloven van elke beschikking van Zijn voorzienigheid, zij is goed, zij werkt mee ten goede.

2. Hij neemt nota van datgene in dit woord, dat goed was, namelijk dat hij dit kwaad niet zal beleven, en er nog veel minder in zal delen. Hij maakt het beste van dit kwade: Is het niet goed? Ja voorzeker is het goed, en beter dan ik verdien. Als oprechte boetvaardigen onder de bestraffingen Gods zijn, dan noemen zij ze niet alleen rechtvaardig, maar goed, zij onderwerpen zich niet slechts aan de straf hunner ongerechtigheid, maar nemen haar aan. Dat heeft Hizkia gedaan, en hieruit bleek dat hij zich waarlijk verootmoedigde om de verheffing zijns harten.

Als wij te eniger tijd onder duistere beschikkingen zijn van Gods voorzienigheid, als de vooruitzichten donker zijn ten opzichte van onze persoonlijke belangen of van de openbare aangelegenheden, dan moeten wij letten op hetgeen voor ons is, zowel als op wat tegen ons is, opdat wij God eren door dankzegging, en onze ziel bezitten in onze lijdzaamheid.

Wat de openbare aangelegenheden betreft, wij moeten ze goed achten, indien vrede en waarheid in onze dagen wezen zal. Dat is: wat ons overigens ook moge ontbreken, zo wij vrede en waarheid hebben, is het goed, als de ware Godsdienst beleden en beschermd wordt, als wij Bijbels en leraren hebben en er in vrede van kunnen genieten zonder verschrikt te zijn door oorlog of vervolging. Welke benauwdheid er ook kome, als wij heengegaan zullen zijn, het is goed, zo in onze degen alles wl is.

Niet alsof wij onverschillig en onbezorgd moeten zijn omtrent het nageslacht, het is een smart om kwaad te voorzien, maar wij moeten erkennen dat de opschorting van de oordelen een grote gunst is in het algemeen, en als zij zolang uitgesteld worden, dat wij in vrede kunnen sterven, dan is dit een bijzondere gunst jegens ons. Wij weten niet hoe wij de beproeving zouden dragen, en daarom hebben wij reden om het goed te achten, zo wij slechts veilig in de hemel zijn eer zij komt. Eindelijk. Hier is het besluit van Hizkia's leven en van zijn geschiedenis, 2 Kings 20:20, 2 Kings 20:21. In 2 Chronicles 29:1 -32 is veel meer vermeld van Hizkia's werk van reformatie dan in dit Boek van de koningen, en in de burgerlijke kronieken die nu niet meer in wezen zijn, schijnt nog veel meer verhaald te zijn van zijn macht en de goede diensten door hem bewezen aan Jeruzalem, inzonderheid van zijn brengen van water door buizen naar de stad.

Overvloed van water te hebben, zonder er om te twisten en zonder verschrikt te worden door het gedruis van de schutteren tussen de plaatsen waar men water schept, het bij-de-hand hebben ten onze gerieve, dat moet als een grote zegen en weldaad beschouwd worden, want gebrek aan water is een grote ramp. Maar hier verlaat hem deze geschiedschrijver.

Hij ontsliep met zijn vaderen, en zijn troon kwam in het bezit van een zoon die zeer slecht was, want oudere kunnen aan hun kinderen geen genade geven. De goddeloze Achaz was de zoon van een Godvruchtigen vader en de vader van een Godvruchtigen zoon, de heilige Hizkia was de zoon van een goddeloze vader en de vader van een goddeloze zoon.

Toen het land niet hervormd was zoals het had moeten wezen door een goede regering, werd het geteisterd en rijpte het tot verderf door een slechte, maar werd dan weer op de proef gesteld door een goede, opdat het zou blijken hoe afkerig God er van was Zijn volk te verstoten.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 20". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-20.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile