Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Amos 7

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 7

In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Gods twist met Israël, en Zijn oordelen over hun land.

1. Zij worden bedreigd met kleinere oordelen, maar krijgen uitstel en op het gebed van Amos worden de oordelen afgewend, Amos 7:1.

2. Gods geduld is tenslotte uitgeput door hun hardnekkigheid, en zij worden verworpen, en veroordeeld tot volkomen ondergang, Amos 7:7.

II. Israëls twist met God en hun verzet tegen de profeet.

1. Amazia brengt een aanklacht in tegen Amos, Amos 7:10, Amos 7:11, en doet wat hij kan om het land van hem te bevrijden, als een schadelijk persoon, Amos 7:12, Amos 7:13.

2. Amos rechtvaardigt zich in wat hij als profeet gedaan heeft, Amos 7:14, Amos 7:15, en verkondigt Gods oordelen tegen zijn vervolger Amazia, Amos 7:16, Amos 7:17, want als de mens met God twist, is gemakkelijk te voorzien, is zeer gemakkelijk te voorspellen, wie aan het kortste eind zal trekken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 7

In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Gods twist met Israël, en Zijn oordelen over hun land.

1. Zij worden bedreigd met kleinere oordelen, maar krijgen uitstel en op het gebed van Amos worden de oordelen afgewend, Amos 7:1.

2. Gods geduld is tenslotte uitgeput door hun hardnekkigheid, en zij worden verworpen, en veroordeeld tot volkomen ondergang, Amos 7:7.

II. Israëls twist met God en hun verzet tegen de profeet.

1. Amazia brengt een aanklacht in tegen Amos, Amos 7:10, Amos 7:11, en doet wat hij kan om het land van hem te bevrijden, als een schadelijk persoon, Amos 7:12, Amos 7:13.

2. Amos rechtvaardigt zich in wat hij als profeet gedaan heeft, Amos 7:14, Amos 7:15, en verkondigt Gods oordelen tegen zijn vervolger Amazia, Amos 7:16, Amos 7:17, want als de mens met God twist, is gemakkelijk te voorzien, is zeer gemakkelijk te voorspellen, wie aan het kortste eind zal trekken.

Verzen 1-17

Amos 7:1-17

Wij zien hier, dat God lang verdraagt, maar, dat Hij niet altijd verdraagt, als een volk Hem blijft tergen, deze beide dingen toonde God de profeet hier: De Heer deed mij aldus zien Amos 7:1, Amos 7:4, Amos 7:7. Hij liet hem het tegenwoordige zien, vertoonde hem de toekomst, leerde hem beide wat Hij deed en wat Hij van plan was, want de Heer openbaart Zijn verborgenheid aan Zijn knechten de profeten, Amos 3:7.

I. Wij hebben hier twee voorbeelden van Gods sparende genade, die Hij gedenkt midden onder het oordeel, waarvan het een zoveel op het andere gelijkt, dat men ze het best tezamen beschouwen kan, zij zijn van groot belang.

1. God verschijnt hier tegen dit zondige volk, eerst door het ene oordeel en dan door het andere.

a. Hij begint met het oordeel van de hongersnood. De profeet zag dit in een visioen. Hij zag hoe God sprinkhanen formeerde, en over het land bracht, om de vrucht er van op te eten, en het aldus van zijn schoonheid te beroven om zijn inwoners te doen verhongeren Amos 7:1. God formeerde deze sprinkhanen, niet alleen als Zijn schepselen, en veel van Gods wijsheid en macht blijkt uit de schepping van kleine dieren, evenveel uit die van een mier als uit die van een olifant, maar ook als werktuigen van Zijn toorn. God formeert kwaad tegen een zondig volk, staat in Jeremiah 18:11. Deze sprinkhanen werden geformeerd met de bedoeling, dat zij het kruid des lands zouden afeten: en daarom werden zij in groten getale geformeerd. Zij kwamen in het begin van het opkomen van het nagras, na het afmaaien door de koning. Ziehier, hoe het oordeel gematigd werd door de genade, die voorafging. God kon deze insecten ook gezonden hebben, om het gras op te eten in het begin van het eerste gras, in de lente, als het gras het meest nodig was het meest overvloedig, en van de beste kwaliteit, maar God liet dit groeien, en liet het hen inzamelen, het gemaaide van de koning werd veilig onder dak gebracht, want de koning zelf wordt van het veld gediend, Ecclesiastes 5:8, en kon evenmin buiten zijn maaiïngen als buiten enig ander deel van zijn inkomsten. Uzzia, die toen koning van Juda was, was een liefhebber van de landbouw, 2 Chronicles 26:10. Maar de sprinkhanen hadden in last alleen het nagras, het etgroen, zoals het op het land heet, op te eten, dat van weinig waarde is, in vergelijking met het eerste. De gunsten, die God ons schenkt, zijn talrijker en meer waard, dan die Hij van ons wegneemt, wat een goede reden is om dankbaar te zijn en niet te klagen. De herinnering aan die gunsten van de eerste maaiïngen behoort ons onderworpen te maken aan de wil van God, als wij bij het nagras tegenspoed ondervinden. De profeet zag in het visioen dit oordeel heinde en ver de overhand nemen. Deze sprinkhanen aten het kruid van het veld af, dat voor het vee bestemd was, waaronder de eigenaars natuurlijk moesten lijden. Sommigen verstaan dit figuurlijk, namelijk van de vernieling door een verwoestend leger over hen gebracht. In de dagen van Jerobeam begon het koninkrijk van Israël zich te herstellen van de verwoesting, waarvan het onder vorige regeringen geleden had, 2 Kings 14:25, het nagras schoot op na de maaiïngen van de koningen van Syrië, waarvan wij lezen in 2 Kings 13:3. En daarna liet God de koning van Assyrië met een leger rupsen over hen komen, en hen verwoesten, het volk, waarvan gesproken wordt in Amos 6:14, dat hen drukte van waar men komt te Hamath tot aan de beek van de wildernis, wat schijnt te slaan op 2 Kings 14:25, waargezegd wordt, dat Jerobeam hun de kust teruggaf van de ingang Hamath tot aan de zee van het vlakke veld. God kan alles ten verderve voeren, als wij denken dat alles vrijwel hersteld is. b. Hij gaat over tot het oordeel van het vuur, om te tonen, dat Hij vele pijlen in zijn koker heeft, vele wijzen om een zondig volk te vernederen, Amos 7:4 :De Heer riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur. Hij twistte, want Gods oordelen over een volk zijn Zijn twisten met hen, daardoor twist Hij Zijn twistzaak met hen, en Zijn twisten zijn noch zonder oorzaak noch zonder grond. Hij riep uit, dat Hij wilde twisten, Hij maakte hun door Zijn profeten Zijn twist bekend, en gaf een verklaring, waarin Hij de bedoeling ervan uiteenzette. Of Hij riep Zijn engelen, of andere gerechtsdienaren, die dit werk voor Hem moesten doen. Een vuur werd onder hen aangestoken, waarmee misschien een grote droogte bedoeld wordt, de hitte van de zon, die de aarde had moeten verwarmen, deed ze verdorren en verschroeide de wortels van het gras, waarvan de sprinkhanen de sprieten hadden afgegeten, of een hete koorts, die als een vuur in hun gebeente was, die menigten verteerde en verslond, of de bliksem, het vuur van de hemel, dat hun huizen verteerde, zoals Sodom en Gomorra verteerd werden, Amos 4:11, of het was de verwoesting van hun steden, `t zij bij toeval of door de hand des vijands, want vuur en zwaard gingen gewoonlijk samen, aldus werden de steden verwoest, zoals het land door de sprinkhanen. Dit vuur, dat God riep, was een vreselijk gezicht, het verteerde een grote afgrond, zoals het vuur, dat van de hemel op Elia's altaar viel en het water oplikte uit de groeve. Hoewel het water, bestemd om dit vuur tegen te houden en te blussen, als het water van de grote afgrond was, toch werd het er door verteerd, want wie of wat is bestand tegen een vuur, door Gods toorn aangestoken? Het verteerde een stuk land, een groot stuk van de steden, waar het gezonden werd, of het was als het vuur te Tabeëra, dat in het uiterste des legers verleerde, Numbers 11:1, terwijl sommigen omkwamen, werden anderen als een brandhout uit het vuur gerekt. Allen verdienden verteerd te worden, maar het verteerde slechts een deel, want God wekt niet al Zijn gramschap op.

2. De profeet treedt op om Hem tegen te gaan op de weg van Zijn oordelen en zoekt door het gebed Zijn toorn af te wenden, Amos 7:2. Toen hij in het gezicht zag hoe vreselijk die rupsen huishielden, dat zij om zo te zeggen al het kruid van het land hadden afgegeten, want hij voorzag, dat zij het doen zouden, als bun toegelaten werd voort te gaan, toen zeide hij: Heere, Heere vergeef toch! Amos 7:2, houd toch op, Amos 7:5. Hij, die in zijn prediking tot het volk het oordeel voorspelde, bad het toch af als hun bemiddelaar. Hij is een profeet en zal voor u bidden. Het was de taak van de profeten om te bidden voor hen tot wie zij profeteerden, en aldus te laten zien, dat al kondigden zij de dodelijke dag aan, zij allen toch niet begeerden. God toonde hun de komende rampen daarom, opdat zij het volk hun diensten konden bewijzen, niet alleen door hen te waarschuwen, maar ook door voor hen te bidden, en in de bres te staan, om Gods toorn af te wenden, zoals Mozes, die grote profeet, dikwijls deed.

A. Het gebed van de profeet: Heere, Heere!

a. Vergeef toch, en neem de zonde weg, Amos 7:2. Hij ziet de zonde op de bodem van de ellende, en besluit daaruit, dat de vergiffenis van de zonde op de bodem van de verlossing moet zijn, en bidt daarom in de eerste plaats. Welke ramp ons ook getroffen heeft, `t zij ons persoonlijk of het hele volk, de vergeving van de zonde is datgene, waarin wij de meeste ernst moeten betonen bij God. h. Houd toch op, en neem het oordeel weg, doe het vuur ophouden, doe de twist ophouden, doe te niet Uw toornigheid over ons. Dit volgt op de vergeving van de zonde. Neem de oorzaak weg en het gevolg zal ophouden. Zij, met wie God twist, zullen spoedig bevinden, hoezeer zij nodig hebben te roepen om een wapenstilstand, en er is hoop, dat, hoewel God reeds begonnen is twisten en al voortgegaan is op die weg, hij toch nog toegestaan zal worden. B. Het pleidooi van de profeet om dit gebed kracht bij te zetten: Door wie zal Jakob opstaan, want hij is klein, Amos 7:2. En het wordt herhaald, Amos 7:5, en toch is het geen ijdele herhaling. Christus bad, zeer beangst met groten ernst, zeggende dezelfde woorden tot driemaal toe.

a. Jakob is het, wiens bemiddelaar Hij is, het gelovig volk van God dat naar Zijn naam genoemd is en Zijn naam aanroept, het zaad van Jakob, Zijn uitverkorene, en in verbond met Hem. Het is de zaak van Jakob, die in dit gebed tot de God van Jakob, wordt uitgebreid.

b. Jakob is klein, zeer klein, door vroegere oordelen verzwakt en achteruitgegaan, en daarom, als deze ook nog komen, dan zal hij geheel ten onder en te niet gaan. Het volk is weinig in getal, het stof Jakobs, dat eens ontelbaar was, is nu spoedig geteld. Die weinigen zijn zwak, zij zijn het wormpje Jakobs, Isaiah 41:14, zij zijn niet in staat zichzelf of elkander te helpen. De zonde maakt een groot volk spoedig klein, vermindert degenen, die talrijk zijn, verarmt de rijken en ontneemt de kracht aan de moedigen.

c. Door wie zal hij opstaan `t Hij is gevallen en kan zichzelf niet helpen, en heeft geen vriend om hem te helpen, niemand om hem te doen opstaan, tenzij Gods hand het doet, wat zal dan van hem worden, als de hand, die hem moest ophelpen, tegen hem uitgestrekt is? Als de toestand van Gods kerk zeer min en zeer hulpeloos is, is het gepast om haar in onze gebeden aan Gods barmhartigheid op te dragen.

3. In antwoord op het gebed van de profeet, hield God genadiglijk op te twisten, Amos 7:3 :Zulks berouwde de Heer, dit wordt herhaald, Amos 7:6. Hij veranderde niet van gedachte, want Hij is altijd dezelfde en wie kan Hem doen veranderen? Maar Hij veranderde Zijn weg nam een anderen koers, en besloot hen genadig en niet toornig te behandelen. Hij zei: Het zal niet geschieden. En wederom, Amos 7:6 :Dit zal niet geschieden. De rupsen ontvingen tegenbevel, zij werden teruggeroepen, de voortgang van het vuur werd gestuit en aldus werd een uitstel geschonken. Zie de macht van het gebed, van een krachtig gebed, en hoeveel het vermag, welke grote dingen het vermag. Menigmaal is een oordeel opgeschort, door de Rechter om genade te bidden. Het was niet voor het eerst, dat om Israëls leven gesmeekt werd, en dat het aldus werd gered. Zie welk een zegen bidders, biddende profeten voor een land zijn en hoezeer zij daarom gewaardeerd moeten worden. Menigmaal zou het verderf over hen gekomen zijn, als zij niet in de bres hadden gestaan en die verdedigd. Zie hoezeer God bereid en hoe vaardig Hij is om genade te lopen, en hoe Hij wacht, opdat Hij hun genadig zij. Amos vraagt om uitstel en verkrijgt het, omdat God lust heeft het te schenken en rondziet of niet iemand als bemiddelaar wil optreden, Isaiah 59:1, 16. Ook is een vroeger uitstel geen beletsel voor verdere genadebewijzen maar eer een bemoediging om erom te bidden en er op te hopen. Ook dit zal niet geschieden, zomin als dat. Het is Gods eer dat Hij menigvuldig vergeeft, dat Hij spaart en vergeeft, meer dan zeventig maal zevenmaal.

II. Wij hebben hier de eindelijke verwerping van degenen, die vaak uitstel hadden gehad en toch nooit op de rechten weg waren gebracht, benauwd waren en toch nooit tot hun God en hun plicht teruggekeerd. Dit wordt de profeet voorgesteld door een gezicht, Amos 7:7, Amos 7:8, en een uitdrukkelijke voorspelling van volkomen ondergang, Amos 7:9.

1. Het gezicht is een paslood, een snoer met een gewicht, zoals metselaars en bouwlieden gebruiken om er een muur langs op te trekken, met de bedoeling om het werk recht en waar en naar de regel te maken. a. Israël was een muur, een sterke muur, die God zelf had opgericht, als een bolwerk, of verdedigingsmuur voor Zijn heiligdom, dat Hij onder hen oprichtte. De Joodse kerk zegt van zichzelf, Song of Solomon 8:10, Ik ben een muur en mijn borsten zijn als torens. Deze muur was gemaakt met een paslood, zeer nauwkeurig sluitend. Zoo gelukkig was zijn bouw, zo wel samengevoegd, en alles zo juist naar het plan, lang had hij gestaan als een koperen muur. Maar,

b. Nu stond de Heer op de muur, niet om die staande te houden, maar om hem te vertreden, of liever om na te denken, wat Hij er mee doen zou. Hij staat en een paslood is in Zijn hand, om hem te meten, om te laten zien, dat hij gebogen is en uitpuilt. "Recti est index suf et oblique" - Als aanwijzer van wat recht en wat krom is. Aldus zou God het volk Israëls op de proef stellen, hun goddeloosheid ontdekken en tonen waarin zij afweken, en ook zou Hij Zijn oordelen over hen brengen naar recht, Hij zou het paslood stellen in het midden van hen, om aan te geven hoever hun muur moest neergeworpen, zoals David de Moabieten mat met een snoer om te doden, 2 Samuel 8:2. En als God komt om een volk te verderven, stelt Hij het gericht naar het richtsnoer en de gerechtigheid naar het paslood, want als Hij straft, doet Hij dat nauwgezet. Het besluit is nu genomen: Ik zal hen voortaan niet meer voorbijgaan, zij zullen niet meer gespaard worden en geen uitstel meer hebben, hun straf zal niet afgewend worden, Amos 1:3. Gods geduld, waartegen lang gezondigd is, zal tenslotte door de zonde uitgeput worden, en de tijd zal komen, dat zij, die dikwijls gespaard zijn, niet langer gespaard zullen worden. Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten. Na veelvuldig uitstel zal de dag van strafoefening komen.

2. De voorspelling is er een van volkomen verderf, Amos 7:9.

a. Het volk in zijn geheel zal vernietigd worden met al wat hun sieraad en verdediging was. Zij worden hier zowel Izak als Israël genoemd, hei huis Israëls, Amos 7:16, naar sommigen menen, als een zinspeling op de betekenis van Israëls naam, dat wil zeggen gelach, zij zullen tot een belaching worden onder al hun naburen, hun naburen zullen over hen lachen. De verwoesting zal heersen over hun hoogten en hun heiligdommen, `t zij hun kastelen of hun tempels, beide op hoogten gebouwd. Hun kastelen achtten zij veilig en hun tempels gewijd als heiligdommen. Deze zullen verstoord worden, om hen te straffen, om hen te straffen voor hun afgoderij en om hen beschaamd te maken over hun vleselijk vertrouwen, wat de beide redenen waren, waarom God een twist met hen had. Als deze verwoest waren, konden zij hun zonde en dwaasheid uit hun straf lezen.

b. De koninklijke familie zal het eerst vallen, als de eerstelingen van de ondergang van het hele koninkrijk: Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan, namelijk Jerobeam de Tweede, die nu koning was over de tien stammen, zijn familie werd uitgeroeid met zijn zoon Zacharia, die voor het volk gedood werd door Sallum, die een verbintenis tegen hem maakte, 2 Kings 15:10. Hoe onrechtvaardig de werktuigen waren, God was rechtvaardig, en in hen stond God op tegen die afgodische familie. Zelfs de huizen van de koningen bieden geen bescherming tegen het zwaard van Gods toorn.

Men zou verwachten

1. Dat, wat wij in het eerste deel van dit hoofdstuk vinden, het volk zou opwekken tot berouw, als zij zagen hoe hun uitstel gegeven was, om tijd te hebben, opdat zij zich zouden bekeren en, dat zij geen vergeving konden krijgen, als zij zich niet bekeerden. 2. Dat daardoor de profeet Amos bij hen bemind zou worden, daar hij niet alleen zijn goeden wil jegens hen getoond had door de oordelen, die over hen kwamen, af te bidden, hetgeen hem een plaats in hun genegenheid verschaft zou hebben, als zij enig besef van dankbaarheid hadden gehad. Maar het tegendeel was waar, zij bleven onboetvaardig, en het eerste, dat wij van Amos horen, is, dat hij vervolgd wordt. Evenals het tot lof van grote heiligen strekt, dat zij bidden voor degenen, die hun vijanden zijn, zo strekt het tot schande van vele grote zondaars, dat zij de vijanden zijn van degenen, die voor hen bidden, Psalms 35:13, Psalms 35:15, Psalms 109:4. Wij hebben hier,

I. De boosaardige aanklacht, bij de koning ingebracht tegen Amos, Amos 7:10, Amos 7:11. De aanbrenger was Amazia, de priester te Beth-El, het hoofd van de priesters, die het gouden kalf daar dienden, het hoofd van Beth-El, zoals sommigen lezen, die aan het hoofd stond van het burgerlijk bestuur aldaar. Hij klaagde Amos aan, niet alleen, omdat hij zonder verlof tegen hem profeteerde, maar omdat hij profeteerde tegen zijn altaren, die spoedig verlaten zouden worden en vervallen zouden, als Amos' prediking geloof vond. Zoo haatten de tempelmakers te Efeziers Paulus, omdat zijn prediking de strekking had hun handwerk te bederven. Zij, die grote aanspraak maken op heiligheid, zijn gewoonlijk de ergste vijanden van hen, die inderdaad geheiligd zijn. Priesters zijn de bitterste vervolgers geweest. Amazia dient een aanklacht in bij Jerobeam tegen Amos.

1. De misdaad, waarvan hij beschuldigd wordt, is geen mindere dan die van verraad: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, om u af te zetten en te vermoorden, zijn bedoeling is u op te volgen, en hij volgt daarom de meest krachtdadiger weg om u te verzwakken. Hij zaait het zaad des oproers in de harten van `s konings goede onderdanen, en ruit ze op tegen hem en zijn regering, om ze trapsgewijze van hun plicht als onderdanen af te trekken, in dit opzicht zal het land alle zijn woorden niet kunnen verdragen." Op sluwe wijze werd de koning wijs gemaakt, dat het land tegen hem verbitterd was, en als hun mening werd te kennen gegeven, dat zijn prediking onverdragelijk was, en zodanig, dat niemand er vrede mee hebben kon, zodanig, dat de tijd die volstrekt niet dragen kon, dat wil zeggen de mensen van die tijd. Beide, de onbeschaamdheid van het veronderstelde verraad en de slechte invloed, die het op het land zou hebben, worden te kennen gegeven in dat deel van de aanklacht, dat hem van samenzwering tegen de koning te midden van het huls Israëls beschuldigde. Het is niets nieuws, dat de aanklagers van de broederen hen als vijanden van koning en koninkrijk voorstellen, als verraders van hun vorst en onruststokers in het land, terwijl zij in werkelijkheid er de beste vrienden van zijn. En het is zeer gewoon, dat sluwe mensen dat als de mening van het land weergeven, ofschoon het dat volstrekt niet is. En toch, vrees ik, was het hier waar, dat het volk de waarheid evenmin verdragen kon als de priesters.

2. De woorden, in de aanklacht gebruik" om haar kracht bij te zetten, Amos 7:11 :Amos zegt, en zij hebben getuigen bij de hand om het te bewijzen, Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal gevankelijk worden weggevoerd, en daaruit besluiten zij, dat hij een vijand is van zijn koning en land, en niet geduld mag worden. Zie de boosheid van Amazia, hij zegt de koning niet, hoe Amos voor Israël tussenbeide gekomen was, en door zijn tussenkomst eerst een oordeel en daarna een ander had afgewend en zijn bemiddeling niet staakte, voordat hij zag, dat het besluit uitgevaardigd was, hij zegt hem niet, dat deze bedreigingen voorwaardelijk waren, en dat hij hun dikwijls verzekerd had, dat, als zij berouw hadden en zich verbeterden hun ondergang voorkomen zou worden. Het was ook niet waar, dat hij gezegd had: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en hij stierf ook niet op die wijze, 2 Kings 14:28, maar dat God met het zwaard tegen het huis van Jerobeam zou opstaan, Amos 7:9. Gods profeten en dienaren zijn dikwijls in de gelegenheid geweest om Davids klacht tot de hun te maken, Psalms 56:6, De ganse dag verdraaien zij mijne woorden. Maar zal men er de wachter een verwijt van maken, als hij het zwaard ziet komen, dat hij het volk waarschuwt, opdat zij maatregelen voor hun veiligheid nemen? of de geneesheer, dat hij zijn patiënt op zijn gevaarlijken toestand wijst, opdat hij de middelen ter genezing aanwendt? Welke grote vijanden zijn dwaze mensen van zichzelf, van hun vrede, van hun beste vrienden? Het blijkt niet dat Jerobeam enig belang stelde in deze mededelingen, misschien had hij ontzag voor een profeet en meer vrees voor het goddelijk gezag dan Amazia, zijn priester.

II. De wijze, waarop hij Amos trachtte over te halen zich terug te trekken en het land te verlaten, Amos 7:12, Amos 7:13. Toen hij er bij de koning niet in slaagde, Amos te laten gevangenzetten, verbannen of doden, of tenminste door hem bevreesd te maken, hem tot zwijgen of tot de vlucht te nopen, beproefde hij of hij hem niet op een eerlijke manier kwijt kon raken, hij nam de schijn aan, alsof hij hem genegen was, en poogde met alle middelen van verlokking en vleierij hem over te halen te gaan profeteren in het land Juda, en niet te Bethel. Hij erkent, dat Amos een ziener is, en onthoudt zich er van hem het zwijgen op te leggen, maar hij beduidt hem,

1. Dat Beth-El geen geschikte plaats was om zijn bediening uit te oefenen, want het was het heiligdom van de koning waar hij zijn afgoden en hun altaren en priesters had, en het was het huis van het koninkrijk, of het hof, waar de koninklijke familie woonde en waar de stoelen van het gericht stonden: daarom zult gij voortaan niet meer profeteren te Beth-El. En waarom niet?

a. Omdat Amos een te eenvoudig, te gewoon prediker is voor `s konings kapel. Voor de paleizen van de koningen zijn geschikt, die zachte klederen dragen en zachte woorden spreken.

b. Omdat de dienst in van de koning kapel een voortdurende bron van ontstemming en ergernis voor Amos zal zijn daarom moet hij maar liever ver weg gaan want wat het oog niet zien daar heeft het hart geen verdriet van.

c. Omdat het niet paste dat de koning en zijn huis aan hun eigen hof en in hun eigen kapel beledigd werden door de vermaningen en bedreigingen, waarmee Amos hen voortdurend in de naam des Heeren lastig viel, alsof het een koninklijk voorrecht van de vorst en een voorrecht van zijn groten was, om niet gewaarschuwd te worden, als zij recht op de afgrond aansnellen.

d. Omdat hij daar geen steun of bemoediging kon verwachten, maar wel, dat men zich vrolijk over hem maken zou en hem bespotten, terwijl anderen hem zouden beledigen en bedreigen, in elk geval kon hij niet verwachten daar bekeerlingen te zullen maken, of iemand af te zullen trekken van de afgoderij, die door het gezag en het voorbeeld van de koning gesteund werd. Daar zijn leer te prediken was niets anders dan met zijn hoofd tegen een muur lopen, en daarom zult gij hier niet meer profeteren.

2. Maar hij beduidt hem, dat het land Juda de meest geschikte plaats was om zijn prediking te beginnen. Vlied daarheen met de grootsten spoed, en eet aldaar brood en profeteer aldaar. Daar zult gij veilig zijn, daar zult ge welkom zijn, daar zijn van de koning hof en kapel op uw zijde, de profeten daar zullen u bijstaan, de priesters en vorsten daar zullen u erkennen en u een eervol bestaan verschaffen. Ziehier

a. Hoe gaarne goddeloze lieden hun getrouwe vermaners kwijt zijn, en hoe vaardig zij zijn om tegen de zieners te zeggen: Ziet niet, of: Ziet niet voor ons, de twee getuigen waren een kwelling voor degenen, die op de aarde woonden, Revelation 11:10, en het zou inderdaad jammer zijn, dat de mensen voor hun tijd gepijnigd worden, als het niet was om hun eeuwige pijniging te voorkomen.

b. Hoe geneigd wereldse mensen zijn om anderen naar zichzelf af te meten. Amazia, als priester dacht alleen aan de inkomsten van zijn ambt en hij dacht, dat Amos, als profeet, hetzelfde op het oog had, en gaf hem daarom de raad te profeteren, waar hij kon brood eten, waar hij zeker kon zijn zoveel te krijgen als hij wenste, terwijl Amos profeteren moest waar God hem zond en waar hij het meest nodig was, niet waar het meeste geld te krijgen was. Die van winst hun god maken, en beheerst worden door de hoop op rijkdom en bevordering, zijn geneigd te denker, dat dat voor anderen eveneens de machtigste drijfveren zijn.

III. Het antwoord, dat Amos op deze raad van Amazia gaf. Hij ging niet te rade met vlees en bloed, ook dacht hij er niet aan zich te verrijken, maar te maken, dat men van zijn dienst ten volle verzekerd was, en getrouw te worden bevonden in de vervuiling daarvan, niet zijn eigen huid te sparen, maar zijn geweten rein te houden, en daarom besloot hij op zijn post te blijven, en ten antwoord aan Amazia,

1. Rechtvaardigde hij zich daarin, dat hij in zijn werk en op zijn plaats bleef, Amos 7:14, Amos 7:15, en waarvan hij ten volle verzekerd was wat hem steunen zou niet alleen, maar ook bond was, dat hij voor zijn werk goddelijke last en volmacht had: Ik was geen profeet en niet eens profeten zoon, niet voor het ambt geboren en er niet voor opgeleid, oorspronkelijk niet voor profeet bestemd, zoals Samuël en Jeremia, niet opgevoed in de scholen van de profeten, zoals vele anderen, maar Ik was een ossenherder een veehoeder, en ik las wilde vijgen af. Onze wilde vijgenboom levert geen vrucht, maar de hun, naar `t schijnt, wel, en Amos verzamelde die voor zijn vee, of voor zichzelf en zijn gezin, of om ze te verkopen. Hij was een eenvoudig landman, grootgebracht en werkzaam op het land en gewoon aan landelijke kost. Hij ging achter de kudde en van daar nam God hem, en beval hem henen te gaan en tot zijn volk Israël te profeteren, en hun de boodschappen over te brengen, die hij van tijd tot tijd van de Heere ontvangen zou. God maakte hem tot profeet, en wel een profeet voor hen, wees hem zijn werk en zijn plaats aan. Daarom mocht hij niet zwijgen, want,

a. Hij kon aantonen, dat wat hij deed, op goddelijke last geschiedde. Hij liep niet, voordat hij gezonden was, maar als Paulus, beriep hij er zich op, dat hij een geroepen apostel was, en men zal bevinden, dat men niemand ongestraft tegenspreken en tegenstaan kali, die in Gods naam komt, of tot Zijn zieners zeggen: Ziet niet, of tot zwijgen brengen, die hij bevolen heeft te spreken, dezulken strijden tegen God. De belediging van een gezant is een belediging van de vorst, die hem gezonden heeft. Die volmacht van God hebben behoren niet te vrezen voor iemands aangezicht

b. Zijn lage staat, voordat hij die last ontving, was een bekrachtiging van zijn volmacht, in plaats van die te verzwakken.

A. Hij had niet gedacht ooit profeet te zullen zijn, en daarom kon zijn profeteren niet toegeschreven worden aan opgewekte verwachtingen of een verhitte verbeelding, maar alleen aan goddelijke aandrang.

B. Hij was niet opgeleid noch onderwezen in de kunst of het geheim van de profetie, en daarom moet hij de bekwaamheid er van onmiddellijk van God hebben, wat een onloochenbaar bewijs is, dat hij zijn zending van God ontvangen had. De apostelen, die oorspronkelijk ongeleerde en onwetende mensen waren, erkenden, dat zij hun kennis daaraan ontleenden dat zij met Jezus geweest waren, Acts 4:13. Als de schat in zulke aarden vaten gedaan wordt, wordt daarmede duidelijk gemaakt, dat de uitnemendheid van de kracht Godes is en niet van de mensen, 2 Corinthiers 4:7.

C. Hij had een eerlijk beroep, waardoor hij zich en zijn gezin gemakkelijk onderhield, en had dus de profetie niet nodig om van te leven, zoals Amazia veronderstelde, Amos 7:12, hij nam ze ook niet op als een beroep om van te leven, maar als een hem toevertrouwd goed, waarmede hij God eren en weldoen moest.

D. Hij was zijn hele leven gewoon geweest aan een eenvoudige sobere levenswijze onder arme landlieden, en haakte nooit naar vermaak of lekkernijen en zou daarom van de koning hof en kapel niet zo dicht genaderd zijn, als het werk, waartoe God hem geroepen had, hem niet daarheen gevoerd had.

E. Daar hij in zo'n lagen stand groot geworden was, zou hij de moed niet gehad hebben tot leuningen en machtigen te spreken, vooral niet om zulke stoute, tartende woorden tot hen te spreken, als hij niet bezield was door een groter geest dan zijn eigen. Als God, die hem zond, hem niet gesterkt had, dan kon hij zijn aangezicht niet gesteld hebben als een keisteen, Isaiah 50:7. God kiest vaak het zwakke en dwaze van de wereld om het sterke en wijze te beschamen, en een herder van Thekoa maakt een priester van Beth El beschaamd? als hij van God gezag en bekwaamheid ontvangt om tegen hem op te treden.

2. Hij vonnist Amazia, om de tegenstand, hem geboden, en verkondigt Gods oordelen over hem, niet uit persoonlijker wrok of haat, maar in de naam des Heeren en op gezag van Hem? Amos 7:16, Amos 7:17. Amazia wilde Amos in `t geheel niet laten preken, en daarom wordt hem bevolen in `t bijzonder tegen hem te preken: Nu dun, hoor des Heeren woord, hoor het en beef. Die geen algemene rampen kunnen verdragen, moeten persoonlijke rampen verwachten. De zonde, waarvan hij beschuldigd wordt, is dat hij Amos het profeteren verbiedt, Wit vinden niet, dat hij hem sloeg of in de stok zette? maar hij legde hem het zwijgen op: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch druppen tegen het huis Izaks, hij mag niet alleen niet tegen hen donderen, maar hij mag zelfs geen woord laten vallen? hij kan zelfs de meest zachten regen niet verdragen, geen droppel daarvan. Daarom moet hij zijn vonnis horen.

1. Wegens de tegenstand, aan Amos geboden, zal God het verderf over hem en zijn gezin brengen. Dit was de zonde, die de maat van zijn ongerechtigheid volmaakte.

a. Hij zal geen vreugde beleven aan een van zijn verwanten, maar getroffen worden in hen, die hem het naaste zijn: Zijn vrouw zat hoereren, of zij zal met geweld verkracht worden door de soldaten, zoals het bijwijf van de Leviet door de mannen van Gibea, Zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, Lamentations 5:11, of zij zal zelf goddelooslijk voor hoer gaan zitten, hetgeen, hoewel haar zonde, haar grote zonde, zijn beroering, zijn grote beroering en smaad zal zijn, en een rechtvaardige straf voor hem wegens het bevorderen van geestelijke hoererij. Somtijds moeten de zonden van onze verwanten beschouwd worden als Gods oordelen over ons. Zijn kinderen, al bewaren zij ook hun eer, zullen toch niet blijven leven: Zijn zonen en dochteren zullen door het zwaard vallen en hij zelf zal het nog beleven. Hij had hen in ongerechtigheid groot gebracht, en daarom zal God hen daarin afsnijden. b. Hij zal van al zijn goed beroofd worden, het zal in `s vijands hand vallen, en door het snoer verdeeld worden, onder de soldaten. Wat op slechte wijze verkregen is, duurt niet lang.

c. Hij zelf zal sterven in een vreemd land, niet in het land van Israël dat de Heere heilig was geweest? maar in een onrein land, in een heidens land, de meest gepaste plaats voor zo'n heiden om zijn dagen te eindigen, die Gods profeten haatte en hun het zwijgen oplegde en zoveel bijdroeg tot de verontreiniging van zijn eigen land door afgoderij.

2. Ondanks de tegenstand, die hij Amos bood, zal God het oordeel over land en volk brengen. Hij werd aangeklaagd, omdat hij gezegd had: Israël zal gevankelijk weggevoerd worden, Amos 7:11, maar hij blijft er bij en herhaalt het, want het ongeloof van de mensen zal het woord van God niet krachteloos maken. De last van het woord des Heeren kon niet afgeschud worden, al mocht men die ook niet willen dragen. Amazia moge razen en tieren en zoveel tegenspreken als hij wil, Israël zal voorzeker gevankelijk uit zijn land worden weggevoerd. Het is nutteloos, met de oordelen Gods te twisten, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Door Gods dienaren de mond te stoppen, kan men de voortgang van Gods woord niet stuiten want het zal niet ledig wederkeren.

Verzen 1-17

Amos 7:1-17

Wij zien hier, dat God lang verdraagt, maar, dat Hij niet altijd verdraagt, als een volk Hem blijft tergen, deze beide dingen toonde God de profeet hier: De Heer deed mij aldus zien Amos 7:1, Amos 7:4, Amos 7:7. Hij liet hem het tegenwoordige zien, vertoonde hem de toekomst, leerde hem beide wat Hij deed en wat Hij van plan was, want de Heer openbaart Zijn verborgenheid aan Zijn knechten de profeten, Amos 3:7.

I. Wij hebben hier twee voorbeelden van Gods sparende genade, die Hij gedenkt midden onder het oordeel, waarvan het een zoveel op het andere gelijkt, dat men ze het best tezamen beschouwen kan, zij zijn van groot belang.

1. God verschijnt hier tegen dit zondige volk, eerst door het ene oordeel en dan door het andere.

a. Hij begint met het oordeel van de hongersnood. De profeet zag dit in een visioen. Hij zag hoe God sprinkhanen formeerde, en over het land bracht, om de vrucht er van op te eten, en het aldus van zijn schoonheid te beroven om zijn inwoners te doen verhongeren Amos 7:1. God formeerde deze sprinkhanen, niet alleen als Zijn schepselen, en veel van Gods wijsheid en macht blijkt uit de schepping van kleine dieren, evenveel uit die van een mier als uit die van een olifant, maar ook als werktuigen van Zijn toorn. God formeert kwaad tegen een zondig volk, staat in Jeremiah 18:11. Deze sprinkhanen werden geformeerd met de bedoeling, dat zij het kruid des lands zouden afeten: en daarom werden zij in groten getale geformeerd. Zij kwamen in het begin van het opkomen van het nagras, na het afmaaien door de koning. Ziehier, hoe het oordeel gematigd werd door de genade, die voorafging. God kon deze insecten ook gezonden hebben, om het gras op te eten in het begin van het eerste gras, in de lente, als het gras het meest nodig was het meest overvloedig, en van de beste kwaliteit, maar God liet dit groeien, en liet het hen inzamelen, het gemaaide van de koning werd veilig onder dak gebracht, want de koning zelf wordt van het veld gediend, Ecclesiastes 5:8, en kon evenmin buiten zijn maaiïngen als buiten enig ander deel van zijn inkomsten. Uzzia, die toen koning van Juda was, was een liefhebber van de landbouw, 2 Chronicles 26:10. Maar de sprinkhanen hadden in last alleen het nagras, het etgroen, zoals het op het land heet, op te eten, dat van weinig waarde is, in vergelijking met het eerste. De gunsten, die God ons schenkt, zijn talrijker en meer waard, dan die Hij van ons wegneemt, wat een goede reden is om dankbaar te zijn en niet te klagen. De herinnering aan die gunsten van de eerste maaiïngen behoort ons onderworpen te maken aan de wil van God, als wij bij het nagras tegenspoed ondervinden. De profeet zag in het visioen dit oordeel heinde en ver de overhand nemen. Deze sprinkhanen aten het kruid van het veld af, dat voor het vee bestemd was, waaronder de eigenaars natuurlijk moesten lijden. Sommigen verstaan dit figuurlijk, namelijk van de vernieling door een verwoestend leger over hen gebracht. In de dagen van Jerobeam begon het koninkrijk van Israël zich te herstellen van de verwoesting, waarvan het onder vorige regeringen geleden had, 2 Kings 14:25, het nagras schoot op na de maaiïngen van de koningen van Syrië, waarvan wij lezen in 2 Kings 13:3. En daarna liet God de koning van Assyrië met een leger rupsen over hen komen, en hen verwoesten, het volk, waarvan gesproken wordt in Amos 6:14, dat hen drukte van waar men komt te Hamath tot aan de beek van de wildernis, wat schijnt te slaan op 2 Kings 14:25, waargezegd wordt, dat Jerobeam hun de kust teruggaf van de ingang Hamath tot aan de zee van het vlakke veld. God kan alles ten verderve voeren, als wij denken dat alles vrijwel hersteld is. b. Hij gaat over tot het oordeel van het vuur, om te tonen, dat Hij vele pijlen in zijn koker heeft, vele wijzen om een zondig volk te vernederen, Amos 7:4 :De Heer riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur. Hij twistte, want Gods oordelen over een volk zijn Zijn twisten met hen, daardoor twist Hij Zijn twistzaak met hen, en Zijn twisten zijn noch zonder oorzaak noch zonder grond. Hij riep uit, dat Hij wilde twisten, Hij maakte hun door Zijn profeten Zijn twist bekend, en gaf een verklaring, waarin Hij de bedoeling ervan uiteenzette. Of Hij riep Zijn engelen, of andere gerechtsdienaren, die dit werk voor Hem moesten doen. Een vuur werd onder hen aangestoken, waarmee misschien een grote droogte bedoeld wordt, de hitte van de zon, die de aarde had moeten verwarmen, deed ze verdorren en verschroeide de wortels van het gras, waarvan de sprinkhanen de sprieten hadden afgegeten, of een hete koorts, die als een vuur in hun gebeente was, die menigten verteerde en verslond, of de bliksem, het vuur van de hemel, dat hun huizen verteerde, zoals Sodom en Gomorra verteerd werden, Amos 4:11, of het was de verwoesting van hun steden, `t zij bij toeval of door de hand des vijands, want vuur en zwaard gingen gewoonlijk samen, aldus werden de steden verwoest, zoals het land door de sprinkhanen. Dit vuur, dat God riep, was een vreselijk gezicht, het verteerde een grote afgrond, zoals het vuur, dat van de hemel op Elia's altaar viel en het water oplikte uit de groeve. Hoewel het water, bestemd om dit vuur tegen te houden en te blussen, als het water van de grote afgrond was, toch werd het er door verteerd, want wie of wat is bestand tegen een vuur, door Gods toorn aangestoken? Het verteerde een stuk land, een groot stuk van de steden, waar het gezonden werd, of het was als het vuur te Tabeëra, dat in het uiterste des legers verleerde, Numbers 11:1, terwijl sommigen omkwamen, werden anderen als een brandhout uit het vuur gerekt. Allen verdienden verteerd te worden, maar het verteerde slechts een deel, want God wekt niet al Zijn gramschap op.

2. De profeet treedt op om Hem tegen te gaan op de weg van Zijn oordelen en zoekt door het gebed Zijn toorn af te wenden, Amos 7:2. Toen hij in het gezicht zag hoe vreselijk die rupsen huishielden, dat zij om zo te zeggen al het kruid van het land hadden afgegeten, want hij voorzag, dat zij het doen zouden, als bun toegelaten werd voort te gaan, toen zeide hij: Heere, Heere vergeef toch! Amos 7:2, houd toch op, Amos 7:5. Hij, die in zijn prediking tot het volk het oordeel voorspelde, bad het toch af als hun bemiddelaar. Hij is een profeet en zal voor u bidden. Het was de taak van de profeten om te bidden voor hen tot wie zij profeteerden, en aldus te laten zien, dat al kondigden zij de dodelijke dag aan, zij allen toch niet begeerden. God toonde hun de komende rampen daarom, opdat zij het volk hun diensten konden bewijzen, niet alleen door hen te waarschuwen, maar ook door voor hen te bidden, en in de bres te staan, om Gods toorn af te wenden, zoals Mozes, die grote profeet, dikwijls deed.

A. Het gebed van de profeet: Heere, Heere!

a. Vergeef toch, en neem de zonde weg, Amos 7:2. Hij ziet de zonde op de bodem van de ellende, en besluit daaruit, dat de vergiffenis van de zonde op de bodem van de verlossing moet zijn, en bidt daarom in de eerste plaats. Welke ramp ons ook getroffen heeft, `t zij ons persoonlijk of het hele volk, de vergeving van de zonde is datgene, waarin wij de meeste ernst moeten betonen bij God. h. Houd toch op, en neem het oordeel weg, doe het vuur ophouden, doe de twist ophouden, doe te niet Uw toornigheid over ons. Dit volgt op de vergeving van de zonde. Neem de oorzaak weg en het gevolg zal ophouden. Zij, met wie God twist, zullen spoedig bevinden, hoezeer zij nodig hebben te roepen om een wapenstilstand, en er is hoop, dat, hoewel God reeds begonnen is twisten en al voortgegaan is op die weg, hij toch nog toegestaan zal worden. B. Het pleidooi van de profeet om dit gebed kracht bij te zetten: Door wie zal Jakob opstaan, want hij is klein, Amos 7:2. En het wordt herhaald, Amos 7:5, en toch is het geen ijdele herhaling. Christus bad, zeer beangst met groten ernst, zeggende dezelfde woorden tot driemaal toe.

a. Jakob is het, wiens bemiddelaar Hij is, het gelovig volk van God dat naar Zijn naam genoemd is en Zijn naam aanroept, het zaad van Jakob, Zijn uitverkorene, en in verbond met Hem. Het is de zaak van Jakob, die in dit gebed tot de God van Jakob, wordt uitgebreid.

b. Jakob is klein, zeer klein, door vroegere oordelen verzwakt en achteruitgegaan, en daarom, als deze ook nog komen, dan zal hij geheel ten onder en te niet gaan. Het volk is weinig in getal, het stof Jakobs, dat eens ontelbaar was, is nu spoedig geteld. Die weinigen zijn zwak, zij zijn het wormpje Jakobs, Isaiah 41:14, zij zijn niet in staat zichzelf of elkander te helpen. De zonde maakt een groot volk spoedig klein, vermindert degenen, die talrijk zijn, verarmt de rijken en ontneemt de kracht aan de moedigen.

c. Door wie zal hij opstaan `t Hij is gevallen en kan zichzelf niet helpen, en heeft geen vriend om hem te helpen, niemand om hem te doen opstaan, tenzij Gods hand het doet, wat zal dan van hem worden, als de hand, die hem moest ophelpen, tegen hem uitgestrekt is? Als de toestand van Gods kerk zeer min en zeer hulpeloos is, is het gepast om haar in onze gebeden aan Gods barmhartigheid op te dragen.

3. In antwoord op het gebed van de profeet, hield God genadiglijk op te twisten, Amos 7:3 :Zulks berouwde de Heer, dit wordt herhaald, Amos 7:6. Hij veranderde niet van gedachte, want Hij is altijd dezelfde en wie kan Hem doen veranderen? Maar Hij veranderde Zijn weg nam een anderen koers, en besloot hen genadig en niet toornig te behandelen. Hij zei: Het zal niet geschieden. En wederom, Amos 7:6 :Dit zal niet geschieden. De rupsen ontvingen tegenbevel, zij werden teruggeroepen, de voortgang van het vuur werd gestuit en aldus werd een uitstel geschonken. Zie de macht van het gebed, van een krachtig gebed, en hoeveel het vermag, welke grote dingen het vermag. Menigmaal is een oordeel opgeschort, door de Rechter om genade te bidden. Het was niet voor het eerst, dat om Israëls leven gesmeekt werd, en dat het aldus werd gered. Zie welk een zegen bidders, biddende profeten voor een land zijn en hoezeer zij daarom gewaardeerd moeten worden. Menigmaal zou het verderf over hen gekomen zijn, als zij niet in de bres hadden gestaan en die verdedigd. Zie hoezeer God bereid en hoe vaardig Hij is om genade te lopen, en hoe Hij wacht, opdat Hij hun genadig zij. Amos vraagt om uitstel en verkrijgt het, omdat God lust heeft het te schenken en rondziet of niet iemand als bemiddelaar wil optreden, Isaiah 59:1, 16. Ook is een vroeger uitstel geen beletsel voor verdere genadebewijzen maar eer een bemoediging om erom te bidden en er op te hopen. Ook dit zal niet geschieden, zomin als dat. Het is Gods eer dat Hij menigvuldig vergeeft, dat Hij spaart en vergeeft, meer dan zeventig maal zevenmaal.

II. Wij hebben hier de eindelijke verwerping van degenen, die vaak uitstel hadden gehad en toch nooit op de rechten weg waren gebracht, benauwd waren en toch nooit tot hun God en hun plicht teruggekeerd. Dit wordt de profeet voorgesteld door een gezicht, Amos 7:7, Amos 7:8, en een uitdrukkelijke voorspelling van volkomen ondergang, Amos 7:9.

1. Het gezicht is een paslood, een snoer met een gewicht, zoals metselaars en bouwlieden gebruiken om er een muur langs op te trekken, met de bedoeling om het werk recht en waar en naar de regel te maken. a. Israël was een muur, een sterke muur, die God zelf had opgericht, als een bolwerk, of verdedigingsmuur voor Zijn heiligdom, dat Hij onder hen oprichtte. De Joodse kerk zegt van zichzelf, Song of Solomon 8:10, Ik ben een muur en mijn borsten zijn als torens. Deze muur was gemaakt met een paslood, zeer nauwkeurig sluitend. Zoo gelukkig was zijn bouw, zo wel samengevoegd, en alles zo juist naar het plan, lang had hij gestaan als een koperen muur. Maar,

b. Nu stond de Heer op de muur, niet om die staande te houden, maar om hem te vertreden, of liever om na te denken, wat Hij er mee doen zou. Hij staat en een paslood is in Zijn hand, om hem te meten, om te laten zien, dat hij gebogen is en uitpuilt. "Recti est index suf et oblique" - Als aanwijzer van wat recht en wat krom is. Aldus zou God het volk Israëls op de proef stellen, hun goddeloosheid ontdekken en tonen waarin zij afweken, en ook zou Hij Zijn oordelen over hen brengen naar recht, Hij zou het paslood stellen in het midden van hen, om aan te geven hoever hun muur moest neergeworpen, zoals David de Moabieten mat met een snoer om te doden, 2 Samuel 8:2. En als God komt om een volk te verderven, stelt Hij het gericht naar het richtsnoer en de gerechtigheid naar het paslood, want als Hij straft, doet Hij dat nauwgezet. Het besluit is nu genomen: Ik zal hen voortaan niet meer voorbijgaan, zij zullen niet meer gespaard worden en geen uitstel meer hebben, hun straf zal niet afgewend worden, Amos 1:3. Gods geduld, waartegen lang gezondigd is, zal tenslotte door de zonde uitgeput worden, en de tijd zal komen, dat zij, die dikwijls gespaard zijn, niet langer gespaard zullen worden. Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten. Na veelvuldig uitstel zal de dag van strafoefening komen.

2. De voorspelling is er een van volkomen verderf, Amos 7:9.

a. Het volk in zijn geheel zal vernietigd worden met al wat hun sieraad en verdediging was. Zij worden hier zowel Izak als Israël genoemd, hei huis Israëls, Amos 7:16, naar sommigen menen, als een zinspeling op de betekenis van Israëls naam, dat wil zeggen gelach, zij zullen tot een belaching worden onder al hun naburen, hun naburen zullen over hen lachen. De verwoesting zal heersen over hun hoogten en hun heiligdommen, `t zij hun kastelen of hun tempels, beide op hoogten gebouwd. Hun kastelen achtten zij veilig en hun tempels gewijd als heiligdommen. Deze zullen verstoord worden, om hen te straffen, om hen te straffen voor hun afgoderij en om hen beschaamd te maken over hun vleselijk vertrouwen, wat de beide redenen waren, waarom God een twist met hen had. Als deze verwoest waren, konden zij hun zonde en dwaasheid uit hun straf lezen.

b. De koninklijke familie zal het eerst vallen, als de eerstelingen van de ondergang van het hele koninkrijk: Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan, namelijk Jerobeam de Tweede, die nu koning was over de tien stammen, zijn familie werd uitgeroeid met zijn zoon Zacharia, die voor het volk gedood werd door Sallum, die een verbintenis tegen hem maakte, 2 Kings 15:10. Hoe onrechtvaardig de werktuigen waren, God was rechtvaardig, en in hen stond God op tegen die afgodische familie. Zelfs de huizen van de koningen bieden geen bescherming tegen het zwaard van Gods toorn.

Men zou verwachten

1. Dat, wat wij in het eerste deel van dit hoofdstuk vinden, het volk zou opwekken tot berouw, als zij zagen hoe hun uitstel gegeven was, om tijd te hebben, opdat zij zich zouden bekeren en, dat zij geen vergeving konden krijgen, als zij zich niet bekeerden. 2. Dat daardoor de profeet Amos bij hen bemind zou worden, daar hij niet alleen zijn goeden wil jegens hen getoond had door de oordelen, die over hen kwamen, af te bidden, hetgeen hem een plaats in hun genegenheid verschaft zou hebben, als zij enig besef van dankbaarheid hadden gehad. Maar het tegendeel was waar, zij bleven onboetvaardig, en het eerste, dat wij van Amos horen, is, dat hij vervolgd wordt. Evenals het tot lof van grote heiligen strekt, dat zij bidden voor degenen, die hun vijanden zijn, zo strekt het tot schande van vele grote zondaars, dat zij de vijanden zijn van degenen, die voor hen bidden, Psalms 35:13, Psalms 35:15, Psalms 109:4. Wij hebben hier,

I. De boosaardige aanklacht, bij de koning ingebracht tegen Amos, Amos 7:10, Amos 7:11. De aanbrenger was Amazia, de priester te Beth-El, het hoofd van de priesters, die het gouden kalf daar dienden, het hoofd van Beth-El, zoals sommigen lezen, die aan het hoofd stond van het burgerlijk bestuur aldaar. Hij klaagde Amos aan, niet alleen, omdat hij zonder verlof tegen hem profeteerde, maar omdat hij profeteerde tegen zijn altaren, die spoedig verlaten zouden worden en vervallen zouden, als Amos' prediking geloof vond. Zoo haatten de tempelmakers te Efeziers Paulus, omdat zijn prediking de strekking had hun handwerk te bederven. Zij, die grote aanspraak maken op heiligheid, zijn gewoonlijk de ergste vijanden van hen, die inderdaad geheiligd zijn. Priesters zijn de bitterste vervolgers geweest. Amazia dient een aanklacht in bij Jerobeam tegen Amos.

1. De misdaad, waarvan hij beschuldigd wordt, is geen mindere dan die van verraad: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, om u af te zetten en te vermoorden, zijn bedoeling is u op te volgen, en hij volgt daarom de meest krachtdadiger weg om u te verzwakken. Hij zaait het zaad des oproers in de harten van `s konings goede onderdanen, en ruit ze op tegen hem en zijn regering, om ze trapsgewijze van hun plicht als onderdanen af te trekken, in dit opzicht zal het land alle zijn woorden niet kunnen verdragen." Op sluwe wijze werd de koning wijs gemaakt, dat het land tegen hem verbitterd was, en als hun mening werd te kennen gegeven, dat zijn prediking onverdragelijk was, en zodanig, dat niemand er vrede mee hebben kon, zodanig, dat de tijd die volstrekt niet dragen kon, dat wil zeggen de mensen van die tijd. Beide, de onbeschaamdheid van het veronderstelde verraad en de slechte invloed, die het op het land zou hebben, worden te kennen gegeven in dat deel van de aanklacht, dat hem van samenzwering tegen de koning te midden van het huls Israëls beschuldigde. Het is niets nieuws, dat de aanklagers van de broederen hen als vijanden van koning en koninkrijk voorstellen, als verraders van hun vorst en onruststokers in het land, terwijl zij in werkelijkheid er de beste vrienden van zijn. En het is zeer gewoon, dat sluwe mensen dat als de mening van het land weergeven, ofschoon het dat volstrekt niet is. En toch, vrees ik, was het hier waar, dat het volk de waarheid evenmin verdragen kon als de priesters.

2. De woorden, in de aanklacht gebruik" om haar kracht bij te zetten, Amos 7:11 :Amos zegt, en zij hebben getuigen bij de hand om het te bewijzen, Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal gevankelijk worden weggevoerd, en daaruit besluiten zij, dat hij een vijand is van zijn koning en land, en niet geduld mag worden. Zie de boosheid van Amazia, hij zegt de koning niet, hoe Amos voor Israël tussenbeide gekomen was, en door zijn tussenkomst eerst een oordeel en daarna een ander had afgewend en zijn bemiddeling niet staakte, voordat hij zag, dat het besluit uitgevaardigd was, hij zegt hem niet, dat deze bedreigingen voorwaardelijk waren, en dat hij hun dikwijls verzekerd had, dat, als zij berouw hadden en zich verbeterden hun ondergang voorkomen zou worden. Het was ook niet waar, dat hij gezegd had: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en hij stierf ook niet op die wijze, 2 Kings 14:28, maar dat God met het zwaard tegen het huis van Jerobeam zou opstaan, Amos 7:9. Gods profeten en dienaren zijn dikwijls in de gelegenheid geweest om Davids klacht tot de hun te maken, Psalms 56:6, De ganse dag verdraaien zij mijne woorden. Maar zal men er de wachter een verwijt van maken, als hij het zwaard ziet komen, dat hij het volk waarschuwt, opdat zij maatregelen voor hun veiligheid nemen? of de geneesheer, dat hij zijn patiënt op zijn gevaarlijken toestand wijst, opdat hij de middelen ter genezing aanwendt? Welke grote vijanden zijn dwaze mensen van zichzelf, van hun vrede, van hun beste vrienden? Het blijkt niet dat Jerobeam enig belang stelde in deze mededelingen, misschien had hij ontzag voor een profeet en meer vrees voor het goddelijk gezag dan Amazia, zijn priester.

II. De wijze, waarop hij Amos trachtte over te halen zich terug te trekken en het land te verlaten, Amos 7:12, Amos 7:13. Toen hij er bij de koning niet in slaagde, Amos te laten gevangenzetten, verbannen of doden, of tenminste door hem bevreesd te maken, hem tot zwijgen of tot de vlucht te nopen, beproefde hij of hij hem niet op een eerlijke manier kwijt kon raken, hij nam de schijn aan, alsof hij hem genegen was, en poogde met alle middelen van verlokking en vleierij hem over te halen te gaan profeteren in het land Juda, en niet te Bethel. Hij erkent, dat Amos een ziener is, en onthoudt zich er van hem het zwijgen op te leggen, maar hij beduidt hem,

1. Dat Beth-El geen geschikte plaats was om zijn bediening uit te oefenen, want het was het heiligdom van de koning waar hij zijn afgoden en hun altaren en priesters had, en het was het huis van het koninkrijk, of het hof, waar de koninklijke familie woonde en waar de stoelen van het gericht stonden: daarom zult gij voortaan niet meer profeteren te Beth-El. En waarom niet?

a. Omdat Amos een te eenvoudig, te gewoon prediker is voor `s konings kapel. Voor de paleizen van de koningen zijn geschikt, die zachte klederen dragen en zachte woorden spreken.

b. Omdat de dienst in van de koning kapel een voortdurende bron van ontstemming en ergernis voor Amos zal zijn daarom moet hij maar liever ver weg gaan want wat het oog niet zien daar heeft het hart geen verdriet van.

c. Omdat het niet paste dat de koning en zijn huis aan hun eigen hof en in hun eigen kapel beledigd werden door de vermaningen en bedreigingen, waarmee Amos hen voortdurend in de naam des Heeren lastig viel, alsof het een koninklijk voorrecht van de vorst en een voorrecht van zijn groten was, om niet gewaarschuwd te worden, als zij recht op de afgrond aansnellen.

d. Omdat hij daar geen steun of bemoediging kon verwachten, maar wel, dat men zich vrolijk over hem maken zou en hem bespotten, terwijl anderen hem zouden beledigen en bedreigen, in elk geval kon hij niet verwachten daar bekeerlingen te zullen maken, of iemand af te zullen trekken van de afgoderij, die door het gezag en het voorbeeld van de koning gesteund werd. Daar zijn leer te prediken was niets anders dan met zijn hoofd tegen een muur lopen, en daarom zult gij hier niet meer profeteren.

2. Maar hij beduidt hem, dat het land Juda de meest geschikte plaats was om zijn prediking te beginnen. Vlied daarheen met de grootsten spoed, en eet aldaar brood en profeteer aldaar. Daar zult gij veilig zijn, daar zult ge welkom zijn, daar zijn van de koning hof en kapel op uw zijde, de profeten daar zullen u bijstaan, de priesters en vorsten daar zullen u erkennen en u een eervol bestaan verschaffen. Ziehier

a. Hoe gaarne goddeloze lieden hun getrouwe vermaners kwijt zijn, en hoe vaardig zij zijn om tegen de zieners te zeggen: Ziet niet, of: Ziet niet voor ons, de twee getuigen waren een kwelling voor degenen, die op de aarde woonden, Revelation 11:10, en het zou inderdaad jammer zijn, dat de mensen voor hun tijd gepijnigd worden, als het niet was om hun eeuwige pijniging te voorkomen.

b. Hoe geneigd wereldse mensen zijn om anderen naar zichzelf af te meten. Amazia, als priester dacht alleen aan de inkomsten van zijn ambt en hij dacht, dat Amos, als profeet, hetzelfde op het oog had, en gaf hem daarom de raad te profeteren, waar hij kon brood eten, waar hij zeker kon zijn zoveel te krijgen als hij wenste, terwijl Amos profeteren moest waar God hem zond en waar hij het meest nodig was, niet waar het meeste geld te krijgen was. Die van winst hun god maken, en beheerst worden door de hoop op rijkdom en bevordering, zijn geneigd te denker, dat dat voor anderen eveneens de machtigste drijfveren zijn.

III. Het antwoord, dat Amos op deze raad van Amazia gaf. Hij ging niet te rade met vlees en bloed, ook dacht hij er niet aan zich te verrijken, maar te maken, dat men van zijn dienst ten volle verzekerd was, en getrouw te worden bevonden in de vervuiling daarvan, niet zijn eigen huid te sparen, maar zijn geweten rein te houden, en daarom besloot hij op zijn post te blijven, en ten antwoord aan Amazia,

1. Rechtvaardigde hij zich daarin, dat hij in zijn werk en op zijn plaats bleef, Amos 7:14, Amos 7:15, en waarvan hij ten volle verzekerd was wat hem steunen zou niet alleen, maar ook bond was, dat hij voor zijn werk goddelijke last en volmacht had: Ik was geen profeet en niet eens profeten zoon, niet voor het ambt geboren en er niet voor opgeleid, oorspronkelijk niet voor profeet bestemd, zoals Samuël en Jeremia, niet opgevoed in de scholen van de profeten, zoals vele anderen, maar Ik was een ossenherder een veehoeder, en ik las wilde vijgen af. Onze wilde vijgenboom levert geen vrucht, maar de hun, naar `t schijnt, wel, en Amos verzamelde die voor zijn vee, of voor zichzelf en zijn gezin, of om ze te verkopen. Hij was een eenvoudig landman, grootgebracht en werkzaam op het land en gewoon aan landelijke kost. Hij ging achter de kudde en van daar nam God hem, en beval hem henen te gaan en tot zijn volk Israël te profeteren, en hun de boodschappen over te brengen, die hij van tijd tot tijd van de Heere ontvangen zou. God maakte hem tot profeet, en wel een profeet voor hen, wees hem zijn werk en zijn plaats aan. Daarom mocht hij niet zwijgen, want,

a. Hij kon aantonen, dat wat hij deed, op goddelijke last geschiedde. Hij liep niet, voordat hij gezonden was, maar als Paulus, beriep hij er zich op, dat hij een geroepen apostel was, en men zal bevinden, dat men niemand ongestraft tegenspreken en tegenstaan kali, die in Gods naam komt, of tot Zijn zieners zeggen: Ziet niet, of tot zwijgen brengen, die hij bevolen heeft te spreken, dezulken strijden tegen God. De belediging van een gezant is een belediging van de vorst, die hem gezonden heeft. Die volmacht van God hebben behoren niet te vrezen voor iemands aangezicht

b. Zijn lage staat, voordat hij die last ontving, was een bekrachtiging van zijn volmacht, in plaats van die te verzwakken.

A. Hij had niet gedacht ooit profeet te zullen zijn, en daarom kon zijn profeteren niet toegeschreven worden aan opgewekte verwachtingen of een verhitte verbeelding, maar alleen aan goddelijke aandrang.

B. Hij was niet opgeleid noch onderwezen in de kunst of het geheim van de profetie, en daarom moet hij de bekwaamheid er van onmiddellijk van God hebben, wat een onloochenbaar bewijs is, dat hij zijn zending van God ontvangen had. De apostelen, die oorspronkelijk ongeleerde en onwetende mensen waren, erkenden, dat zij hun kennis daaraan ontleenden dat zij met Jezus geweest waren, Acts 4:13. Als de schat in zulke aarden vaten gedaan wordt, wordt daarmede duidelijk gemaakt, dat de uitnemendheid van de kracht Godes is en niet van de mensen, 2 Corinthiers 4:7.

C. Hij had een eerlijk beroep, waardoor hij zich en zijn gezin gemakkelijk onderhield, en had dus de profetie niet nodig om van te leven, zoals Amazia veronderstelde, Amos 7:12, hij nam ze ook niet op als een beroep om van te leven, maar als een hem toevertrouwd goed, waarmede hij God eren en weldoen moest.

D. Hij was zijn hele leven gewoon geweest aan een eenvoudige sobere levenswijze onder arme landlieden, en haakte nooit naar vermaak of lekkernijen en zou daarom van de koning hof en kapel niet zo dicht genaderd zijn, als het werk, waartoe God hem geroepen had, hem niet daarheen gevoerd had.

E. Daar hij in zo'n lagen stand groot geworden was, zou hij de moed niet gehad hebben tot leuningen en machtigen te spreken, vooral niet om zulke stoute, tartende woorden tot hen te spreken, als hij niet bezield was door een groter geest dan zijn eigen. Als God, die hem zond, hem niet gesterkt had, dan kon hij zijn aangezicht niet gesteld hebben als een keisteen, Isaiah 50:7. God kiest vaak het zwakke en dwaze van de wereld om het sterke en wijze te beschamen, en een herder van Thekoa maakt een priester van Beth El beschaamd? als hij van God gezag en bekwaamheid ontvangt om tegen hem op te treden.

2. Hij vonnist Amazia, om de tegenstand, hem geboden, en verkondigt Gods oordelen over hem, niet uit persoonlijker wrok of haat, maar in de naam des Heeren en op gezag van Hem? Amos 7:16, Amos 7:17. Amazia wilde Amos in `t geheel niet laten preken, en daarom wordt hem bevolen in `t bijzonder tegen hem te preken: Nu dun, hoor des Heeren woord, hoor het en beef. Die geen algemene rampen kunnen verdragen, moeten persoonlijke rampen verwachten. De zonde, waarvan hij beschuldigd wordt, is dat hij Amos het profeteren verbiedt, Wit vinden niet, dat hij hem sloeg of in de stok zette? maar hij legde hem het zwijgen op: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch druppen tegen het huis Izaks, hij mag niet alleen niet tegen hen donderen, maar hij mag zelfs geen woord laten vallen? hij kan zelfs de meest zachten regen niet verdragen, geen droppel daarvan. Daarom moet hij zijn vonnis horen.

1. Wegens de tegenstand, aan Amos geboden, zal God het verderf over hem en zijn gezin brengen. Dit was de zonde, die de maat van zijn ongerechtigheid volmaakte.

a. Hij zal geen vreugde beleven aan een van zijn verwanten, maar getroffen worden in hen, die hem het naaste zijn: Zijn vrouw zat hoereren, of zij zal met geweld verkracht worden door de soldaten, zoals het bijwijf van de Leviet door de mannen van Gibea, Zij hebben de vrouwen in Zion verkracht, Lamentations 5:11, of zij zal zelf goddelooslijk voor hoer gaan zitten, hetgeen, hoewel haar zonde, haar grote zonde, zijn beroering, zijn grote beroering en smaad zal zijn, en een rechtvaardige straf voor hem wegens het bevorderen van geestelijke hoererij. Somtijds moeten de zonden van onze verwanten beschouwd worden als Gods oordelen over ons. Zijn kinderen, al bewaren zij ook hun eer, zullen toch niet blijven leven: Zijn zonen en dochteren zullen door het zwaard vallen en hij zelf zal het nog beleven. Hij had hen in ongerechtigheid groot gebracht, en daarom zal God hen daarin afsnijden. b. Hij zal van al zijn goed beroofd worden, het zal in `s vijands hand vallen, en door het snoer verdeeld worden, onder de soldaten. Wat op slechte wijze verkregen is, duurt niet lang.

c. Hij zelf zal sterven in een vreemd land, niet in het land van Israël dat de Heere heilig was geweest? maar in een onrein land, in een heidens land, de meest gepaste plaats voor zo'n heiden om zijn dagen te eindigen, die Gods profeten haatte en hun het zwijgen oplegde en zoveel bijdroeg tot de verontreiniging van zijn eigen land door afgoderij.

2. Ondanks de tegenstand, die hij Amos bood, zal God het oordeel over land en volk brengen. Hij werd aangeklaagd, omdat hij gezegd had: Israël zal gevankelijk weggevoerd worden, Amos 7:11, maar hij blijft er bij en herhaalt het, want het ongeloof van de mensen zal het woord van God niet krachteloos maken. De last van het woord des Heeren kon niet afgeschud worden, al mocht men die ook niet willen dragen. Amazia moge razen en tieren en zoveel tegenspreken als hij wil, Israël zal voorzeker gevankelijk uit zijn land worden weggevoerd. Het is nutteloos, met de oordelen Gods te twisten, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Door Gods dienaren de mond te stoppen, kan men de voortgang van Gods woord niet stuiten want het zal niet ledig wederkeren.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 7". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/amos-7.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile