Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Daniël 12

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 12

Dit alles is een profetie van de regering van Antiochus Epifanes, de kleine hoorn, waarvan tevoren gesproken is, Daniel 8:9, een gezworen vijand van de Joodse godsdienst en een bitter vervolger van zijn aanhangers. De ellende, die de Joden te verduren hadden onder de regering van de Perzische koningen, werd Daniël niet zo in alle bijzonderheden voorspeld als deze, omdat er toen nog profeten onder hen waren, Haggai en Zacharia, om hem te bemoedigen, maar de ellende in de dagen van Antiochus werd voorspeld omdat de profetie voor die tijd zou ophouden en het noodzakelijk zou zijn zijn toevlucht te nemen tot het geschreven woord. Op sommige dingen in deze voorspelling betreffende Antiochus wordt gezinspeeld in de Nieuwtestamentische voorspellingen van de antichrist, in `t bijzonder Daniel 12:36, Daniel 12:37. En daar het de gewoonte is van de profeten, als zij de voorspoed van de Joodse kerk voorspellen, om gebruik te maken van uitdrukkingen, die toepasselijk waren op het koninkrijk van Christus, en onmerkbaar over te gaan in een profetie daarvan, maken zij bij de voorspelling van de tegenspoed van de kerk gebruik van uitdrukkingen, die reiken tot het rijk van de antichrist, zijn opkomst en zijn val. Betreffende Antiochus voorspelt de engel hier

I. Zijn karakter: Hij zal een verachte zijn. Hij noemde zichzelf Epifanes-de Doorluchtige, maar zijn karakter was het tegengestelde van zijn bijnaam. De heidense schrijvers beschrijven hem als een man van een vreemd karakter, ruw en heftig, laag en gemeen. Soms sloop hij weg van het hof naar de stad, en voegde zich bij schandelijk gezelschap, incognito-vermomd, hij knoopte kennis aan met gewone mensen en met de laagste vreemdelingen, die in de stad kwamen. Hij had de onverklaarbaarste grillen, zodat sommigen hem voor onwijs, anderen voor gek hielden. Daarom werd hij genoemd. Epimanes-de Razende. Hij wordt een verachte genoemd, want hij was lange tijd als gijzelaar te Rome geweest voor de trouw van zijn vader, toen de Romeinen die overwonnen hadden, en men was overeengekomen, dat, als de andere gijzelaars uitgewisseld werden, hij zou blijven als gevangene met vrijheid van beweging.

II. Zijn troonsbestijging. Door list slaagde hij er in Demetrius, de zoon van zijn oudste broeder, als gijzelaar naar Rome te laten zenden, om hem te vervangen, in strijd met de overeenkomst, en nadat zijn oudste broer door Heliodorus uit de weg geruimd was, Daniel 12:20, nam hij bezit van de troon. De Syriërs gaven hem die niet, Daniel 12:21, omdat zij wisten, dat hij toekwam aan de zoon van zijn broeder ook bemachtigde hij hem niet door het zwaard, maar kwam in stilte, onder voorwendsel van te regeren voor de zoon van zijn broeder, Demetrius, die als gijzelaar te Rome was. Maar met behulp van Eumenes en Attalus, naburige vorsten, wist hij invloed op het volk te krijgen en door vleierijen bemachtigde hij het koninkrijk, versterkte zich er in, en verpletterde Heliodorus die hem het hoofd bood met de armen van de overstroming, die hem tegenstonden werden overstroomd en verbroken, ook de Vorst van het verbond, zijn neef, de wettige erfgenaam, met wie hij een overeenkomst voorwendde, dat hij afstand zou doen van de troon, zodra hij terugkwam, Daniel 12:22. Maar, Daniel 12:23 :Na de vereniging met hem zal hij bedrog plegen, eis een, wiens grondbeginsel is, dat vorsten zich niet langer door hun woord gebonden moeten achten dan in hun belang is. Met weinig volks dat hem in `t begin aanhangt, zal hij gesterkt worden, en, Daniel 12:24, met stilheid zal hij in de vette plaatsen des lands komen, en in tegenstelling met zijn voorgangers, zal hij roof en buit en goederen uitstrooien onder het volk, om zich bemind te maken, maar tegelijkertijd zal hij tegen de vastigheden zijn gedachten denken, om er zich van meester te maken, zodat zijn mildheid maar korte tijd duren zal, als hij daar garnizoen gelegd heeft, zal hij geen buit meer uitdelen, maar door geweld heersen, zoals gemeenlijk doen, die door list hun macht verkregen hebben. Die binnensluipt als een vos, heerst als een leeuw. Sommigen passen deze verzen toe op zijn eerste tocht naar Egypte, toen hij niet als vijand kwam, maar als vriend en voogd van de jongen koning Ptolemaes Philometer, en daarom slechts een klein gevolg meebracht, maar dappere mannen, en trouw aan zijn zaak, die hij in verschillende vestingen van Egypte plaatste, waarvan hij zich op die manier meester maakte.

III. Zijn oorlog met Egypte, die zijn tweede tocht daarheen was. Deze wordt beschreven. Daniel 12:25, Daniel 12:27. Antiochus zal zijn kracht en hart verwekken tegen Ptolemaes Philometer, koning van Egypte. Dan zal Ptolemaes zich in de strijd met hem mengen, en tegen hem optrekken met een grote en zeer machtige heirkracht, maar, hoe groot zijn leger ook is, zal Ptolemaes toch niet in staat zijn hem te weerstaan, want het leger van Antiochus zal het zijne verslaan en vele verslagenen zullen vallen. En geen wonder, want de koning van Egypte zal door zijn raadslieden verraden worden, die de stukken van zijn spijs eten, die zijn brood eten, zullen, door Antiochus omgekocht, gedachten tegen hem denken en hem breken, en wat is tegen zulk verraad bestand? Na de slag zal een vredesverdrag ontworpen worden, en deze twee koningen zullen aan een tafel samenkomen, om de artikelen van de vrede tussen hen vast te stellen, maar geen van beide zal oprecht zijn, want zij zullen, in al hun beloften en betuigingen van vriendschap, leugen spreken, want hun harten zullen terzelfder tijd zijn om elkander kwaad te doen, zoveel in hun vermogen is. En dus is het niet te verwonderen, dat het niet zal gelukken. De vrede zal niet duurzaam zijn, maar het eind er van zal zijn ten tijde, bestemd door de goddelijke Voorzienigheid, dan zal de oorlog opnieuw uitbreken, als een kwaal die niet genezen is.

IV. Een nieuwe tocht tegen Egypte. Van de vorigen keerde hij weder met goed, Daniel 12:29, en daarom nam hij de eerste de beste gelegenheid te baat om een nieuwen inval in Egypte te doen, ter tijd, bestemd door de goddelijke Voorzienigheid, namelijk twee jaar later, in het achtste jaar van zijn regering, Daniel 12:29. Hij zal tegen het Zuiden komen. Maar zijn ondernemen zal niet slagen, zoals de twee vorige malen, hij zal zijn doel niet bereiken, zoals tevoren eenmaal en andermaal, want, Daniel 12:30, er zullen schepen van de Kittieten tegen hem komen, dat is: de vloot van de Romeinen, of alleen gezanten van de Romeinse senaat, die in schepen kwamen. Ptolemaes Philometer, de koning van Egypte, die nu in nauw verbond was met de Romeinen, verzocht hun hulp tegen Antiochus, die hem en zijn moeder Cleopatra in de stad Alexandrië belegerd had. De Romeinse senaat zond daarop een gezantschap naar Antiochus, om hem te bevelen het beleg op te breken, en, toen hij enige tijd verlangde om er over te denken en er met zijn vrienden over te raadplegen, trok Popilius, n van de gezanten, met zijn staf een cirkel om hem heen, en eiste, als een, die gezag heeft, een beslist antwoord, voordat hij uit die cirkel stapte, waarop hij, bevreesd voor de Romeinse macht, noodgedwongen, onmiddellijk bevel gaf het beleg op te breken en zijn leger Egypte liet ontruimen. Zo verhalen Livius en anderen de geschiedenis waarop deze profetie doelt. Hij zal met smart bevangen worden en weerkeren, want het was een grote marteling voor hem, aldus gedwongen te worden om te wijken.

V. Zijn woede en wrede behandeling van de Joden. Dit is het deel van zijn beheer, of liever wanbeheer, waarover deze profetie het uitvoerigst is. Op de terugtocht uit Egypte, voorspeld in Daniel 12:28, in het zesde jaar van zijn regering, verrichtte hij daden tegen de Joden, toen plunderde hij stad en tempel. Maar allervreselijkst hield hij huis op zijn terugkeer uit Egypte, twee jaar later, geprofeteerd in Daniel 12:30. Toen nam hij Judea, op weg naar zijn land, en, omdat hij in Egypte zijn doel niet bereiken kon, omdat de Romeinen tussenbeide kwamen nam hij wraak op de arme Joden die hem geen reden hadden gegeven, maar wel God grotelijks getergd, om toe te laten, dat hij het deed,

1. Hij had een diepgewortelde haat tegen de Joodse godsdienst: Zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond, dat verbond van de afzondering, waardoor de Joden gevormd waren tot een volk, onderscheiden van alle andere volken en boven hen. Hij haatte de wet van Mozes en de dienst van de ware God en ergerde zich aan de voorrechten van het Joodse volk en de beloften, hun gedaan. Wat de hoop en blijdschap is van Gods volk, is de afgunst van hun naburen, en dat is het heilig verbond Ezau haatte Jakob, omdat hij de zegen ontvangen had. Die vreemd zijn aan het verbond, zijn dikwijls zijn vijanden.

2. Hij voerde zijn boze plannen tegen de Joden uit met behulp van enige trouweloze afvallige Joden. Hij zal acht geven op de verlaters van het heilig verbond, Daniel 12:30, namelijk sommigen van de Joden, die hun godsdienst ontrouw waren, en de zeden van de heidenen invoerden, met wie zij een verbond maakten. Zie de vervulling hiervan in I Macc. 1:11-15, waar uitdrukkelijk van deze afvallige Joden gezegd wordt, dat zij zich niet besneden en het heilig verbond verzaakten. Wij lezen, 2 Macc. 4:9, van Jason, de broeder van Onius, de hogepriester, die op last van Antiochus een school opende te Jeruzalem, om jongelieden op te voeden naar de gewoonten van de heidenen, 2 Macc. 4:23 enz, van Menelaus, die de belangen van Antiochus tot de zijne maakte en hen op zijn laatste terugtocht uit Egypte, binnen Jeruzalem wist te brengen. Wij lezen in het boek van de Maccabeën veel van het kwaad, door deze verraders van hun eigen volk, de Joden aangedaan, namelijk door Jason, Menelaus en hun partij. Bij alle gelegenheden maakte hij van hen gebruik. "Die goddelooslijk handelen tegen het verbond, die hun godsdienst verzaken, en zich met de heidenen verbinden, zal hij doen huichelen door vleierijen, om hen in hun afval te verharden, en gebruik van hen te maken als lokvogels om anderen te verleiden" Daniel 12:32. Het is niet vreemd, als degenen, die niet in overeenstemming met hun godsdienst leven maar in hun wandel goddelooslijk handelen tegen het verbond, gemakkelijk door vleierijen verleid worden om hun godsdienst te verzaken. Als bun goed geweten schipbreuk lijdt, zal hun geloof spoedig eveneens schipbreuk lijden.

3. Hij ontheiligde de tempel. Armen ontstaan uit hem, Daniel 12:31, niet alleen zijn eigen leger, dat hij meebracht uit Egypte, maar zeer veel verzakers van de Joodse godsdienst, die zich bij hem voegden, en zij ontheiligden het heiligdom en de sterkte, niet alleen de heilige stad, maar ook de tempel. de geschiedenis hiervan vinden wij in I Macc. 1:21 enz. Hij trad vermetel het heiligdom binnen, nam het gouden altaar en de kandelaar weg, enz. En daarom, Daniel 12:25, was er een grote rouw in Israël, de vorsten en oudsten treurden, enz. En, 2 Macc. 5:15, Antiochus ging in het heilige van de heiligen, vergezeld van Menelaus, de verrader van de wet en van zijn eigen land. Antiochus, die besloten had, allen zijn godsdienst te doen aannemen, nam het gedurig offer weg, Daniel 12:31.. Sommigen merken op, dat het woord Tummidh, dat dagelijks betekent, hier, en elders gebruikt wordt voor het dagelijks offer, alsof het met opzet was eene gelegenheid te geven, het aan te vullen met offer, dat tegengegaan werd door Antiochus, of met de dienst van het evangelie, die door de Antichrist tegengegaan werd. Vervolgens stelde hij de verwoestenden gruwel op het altaar, I Macc. 1:54, ook een afgodisch altaar, Daniel 12:59, en noemde de tempel tempel van Jupiter Olympius, 2 Macc. 6:2.

4. Hij vervolgde die zich rein hielden. Hoewel er velen waren, die goddelooslijk handelden tegen het verbond, zijn er toch ook nog, die hun God kennen, en zijn kennis bewaren, en zij zullen sterk zijn en grote daden doen, Daniel 12:32.. Als anderen de eisen van de tiran inwilligen, en hun geweten onderwerpen aan zijn bedrog, houden zij dapper stand, weerstaan de verzoeking, en maken de tiran zelf beschaamd over zijn aanslag op hen. de goede oude Eleazar, een van de voornaamste schriftgeleerden, spuwde het zwijnevlees, dat men hem in de mond duwde, manmoedig weer uit, hoewel hij wist, dat hij dood gemarteld zou worden, als hij het deed, wat ook gebeurde, 2 Macc. 6:19. De moeder en haar zeven zonen werden ter dood gebracht, omdat zij hun godsdienst bleven aanhangen, 2 Macc. 7. Dit alles wordt met recht grote daden genoemd: want het lijden te verkiezen boven de zonde is eene grote daad. En het was door het geloof, door de kracht des geloofs, dat zij die grote daden deden, dat zij uitgerekt werden, de aangebodene verlossing niet aannemende, zoals de apostel zegt, waarschijnlijk met het oog op deze geschiedenis, Hebrews 11:35. Of het kan slaan op de militaire moed en daden van Judas Maccabaeus en anderen, die Antiochus tegenstonden. De ware kennis van God is en zal zijn de kracht van de ziel, en in de kracht daarvan doen begenadigde zielen heldendaden. Die zijn naam kennen zullen op hem vertrouwen, en in dat vertrouwen grote dingen doen. Betreffende dit volk, dat zijn God kende, wordt ons hier gezegd,

a. Dat zij velen zullen onderwijzen, Daniel 12:33. Zij zullen er werk van maken anderen te leren, wat zij zelf geleerd hebben van het verschil tussen waarheid en leugen, tussen goed en kwaad. Die zelf kennis van God hebben, behoren hun kennis mee te delen aan hun omgeving, en deze geestelijke mildheid moet eene verre strekking hebben: zij moeten velen onderwijzen. Sommigen denken, dat hiermee bedoeld wordt een vereniging, opgericht tot verbreiding van Godskennis, Assidiërs genaamd, godzalige mensen, piëtisten, dat is de betekenis van het woord, die beide geleerd waren in en ijveraars voor de wet, deze onderwezen velen. In tijden van vervolgingen afval, tijden van beproeving, moeten zij, die kennis. hebben, er gebruik van maken tot sterking en opbouwing van anderen. Die zelf recht verstaan behoren te doen wat zij kunnen om anderen te doen verstaan, want kennis is een talent waarmee gewoekerd moet worden. Of, zij zullen velen onderwijzen door hun volharding in hun plicht en hun geduldig lijden daarvoor. Goede voorbeelden onderwijzen velen en zijn voor velen het leerzaamste onderwijs.

b. Zij zullen vallen door de wreedheid van Antiochus, zullen gemarteld en ter dood gebracht worden door zijn woede. Hoe voortreffelijk en verstandig zij ook zijn, en hoe nuttig en nodig voor anderen, toch zal Antiochus hun geen genade bewijzen, maar zij zullen vallen vele dagen. Gij zult een verdrukking hebben van tien dagen, Revelation 2:10. In de boeken van de Maccabeën lezen wij veel van Antiochus' barbaarse mishandeling van de vrome Joden, hoevelen hij er in de oorlog doodde en hoevelen hij in koelen bloede vermoordde. Vrouwen werden ter dood gebracht omdat zij haar kinderen besneden, en de kinderen werden aan haar hals opgehangen, I Macc. 1:60, 61. Maar waarom liet God dit toe? Hoe is dit te rijmen met Gods rechtvaardigheid en goedheid? Ik antwoord: zeer goed, als wij bedenken, wat Gods bedoeling hiermee was, Daniel 12:35:Van de leraars zullen er sommigen vallen, maar het zal ten voordeele var. de kerk zijn, en voor hun eigen geestelijk welzijn. Het zal zijn, om hen te louteren, te reinigen en wit te maken. Zij hadden deze beproevingen zelf nodig. De besten hebben hun vlekken, die afgewassen moeten worden, hun schuim, dat gezuiverd moet worden, en hun ellende, in `t bijzonder hun aandeel in de algemene ellende, zijn dienstig hiertoe, als zij aan hen geheiligd zijn door de genade van God, zijn zij het middel om hun verkeerde neigingen te doden, daar zij hen aftrekken van de wereld en hen tot groter ernst en ijver in de godsdienst opwekken. Zij beproeven hen zoals zilver in de oven van het schuim gezuiverd wordt, zij zuiveren hen, zoals de tarwe in de schuur gezift wordt van het kaf, en zij maken hen wit, zoals de wol door de voller van het vuil ontdaan wordt. Zie 1 Peter 1:7. Hun lijden om der gerechtigheid wil zou het volk van de Joden beproeven en zuiveren, zou hen overtuigen van de waarheid, voortreffelijkheid en macht van die heilige godsdienst, uit aanhankelijkheid, waaraan deze leraars stierven. Het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk, het is kostbaar bloed, en geen druppel er van moet vergoten worden dan voor dat heilige doel.

c. De zaak van de godsdienst, hoewel zozeer gerammeld, zal niet instorten. Als zij zullen vallen, zullen zij niet geheel terneergeworpen worden, maar met een kleine hulp zullen zij geholpen worden, Daniel 12:34. Judas Maccabaeus en zijn broeders, en enige weinigen met hem, zullen tegen de tiran opstaan, en de verongelijkte zaak van de godsdienst handhaven, zij haalden de afgodische altaren omver, besneden de onbesneden kinderen, die zij vonden, rukten de wet uit de hand van de heidenen, en het werk was voorspoedig in hun handen, I Macc. 2:45 enz. Die de zaak van de godsdienst steunen, als zij bedreigd en getroffen wordt, zullen hulp verlangen, al worden zij niet terstond verlost en overwinnaars. En een kleine hulp moet niet versmaad worden, maar, als de tijden zeer slecht zijn, moeten wij dankbaar zijn voor enige opwekking. Eveneens wordt voorspeld, dat velen zich door vleierijen tot hen zullen vervoegen, als zij zien, dat de Maccabeeën voorspoedig zijn, zullen sommige Joden zich bij hen voegen, die geen oprechte vrienden van de godsdienst zijn, maar alleen vriendschap voorwenden, `t zij met de bedoeling hen te verraden, of in de hoop met hen groot te worden, maar de vuurproef zal scheiding maken tussen wat kostbaar en wat waardeloos is en daardoor openbaar maken wie volmaakt en wie het niet zijn.

d. Al duurt deze ellende lang, er zal eenmaal een eind aan komen. Het zal zijn voor een bestemde tijd een beperkte tijd, vastgesteld in de goddelijken raad. Deze tijd van de oorlog zal vervuld worden. Tot hiertoe en niet verder zal de macht van de vijand komen, hier zal Hij zich stellen tegen de hoogmoed van de golven.

5. Hij werd zeer trots, onbeschaamd, en goddeloos, en opgeblazen door overwinningen, daagde hij de Hemel uit, vertrad alles wat heilig was, Daniel 12:36 enz. En hier begint, naar de mening van sommigen, een profetie van de antichrist, het rijk van de paus. Het is klaar, dat Paulus, in zijn profetie van de opkomst en regering van de mens van de zonde hierop doelt, 2 Thessalonians 2:4, hetgeen toont, dat Antiochus type en voorbeeld was van die vijand, evenals Babel het was, maar dit gevoegd bij de voortgezette verhandeling van de vorige profetieën betreffende Antiochus, lijkt het mij waarschijnlijk, dat het voornamelijk doelt op hem en in hem zijn eerste vervulling vond, en op de ander alleen betrekking heeft bij wijze van analogie.

a. Hij zal goddeloos de eer van de God Israëls wegnemen, de alleen levende en ware God, hier de God van de goden genoemd, Hij zal, ten spijt van Hem en Zijn gezag, naar zijn welgevallen doen tegen Zijn volk en Zijn heilige godsdienst, hij zal zich boven Hem verheffen zoals Sanherib deed, en zal wonderlijke dingen spreken tegen Hem, Zijn wetten en inzettingen. Dit werd vervuld, toen Antiochus verbood, dat er offeranden in Gods tempel geofferd zouden worden, en beval de Sabbat te schenden, het heiligdom en het heilige volk te verontreinigen, enz. om hem de wet te doen vergeten en alle inzettingen te veranderen, en dat op straffe des doods, I Macc. 1:45.

b. Hij zal in zijn trots alle goden smaden, zich verheffen boven hen, zelfs boven de goden van de volken. Antiochus schreef naar alle delen van zijn rijk, dat iedereen de goden, die hij gediend had, moest verzaken, en eren, die hij beval te eren, in strijd met de gewoonte van alle veroveraars, die voor hem waren geweest, I Macc. 1:41, 42. En al de heidenen onderwierpen zich aan het gebod van de koning, verzot als zij waren op hun goden, vonden zij hen niet waard om voor hen te lijden, maar, daar hun goden afgoden waren, was het hun hetzelfde welke goden zij dienden. Antiochus gaf op genen god acht, maar maakte zich boven alles groot, Daniel 12:37. Hij was zo trots, dat hij zich voor meer dan een sterveling hield, dat hij de golven van de zee bevelen, en aan de sterren des hemels reiken kon, zoals zijn onbeschaamdheid en hooghartigheid beschreven wordt, 2 Macc. 9:8, 10. Aldus wierp hij alles voor zich neer, tot dat de gramschap voleindigd was, Daniel 12:36, totdat zijn loopbaan ten einde was en hij de maat van zijn ongerechtigheid had vol gemaakt, want wat vast besloten is zal geschieden en niets meer en niets minder.

c. Hij zal, in strijd met de gewoonte van de heidenen, op de god van zijn vaderen geen acht geven, Daniel 12:37. Hoewel liefde voor de godsdienst hunner vaderen, onder de heidenen, bijna even natuurlijk was als de begeerte van de vrouwen, want zoek in de eilanden van de Kittieten, gij zult er geen voorbeeld vinden van een volk, dat de goden veranderd heeft, Jeremiah 2:10, Jeremiah 2:11, toch zal Antiochus op de goden van zijn vaderen geen acht geven, hij maakte wetten om de godsdienst van zijn land te vernietigen en de afgoden van de Grieken in te voeren. En, hoewel zijn voorgangers de God van Israël hadden geëerd en grote giften aan de tempel te Jeruzalem gegeven, 2 Macc. 3:2, 3, deed hij God en Zijn tempel de grootste schande aan. Dat hij geen acht gaf op de begeerte van de vrouwen kan zijn barbaarse wreedheid betekenen, dat hij namelijk kunne noch leeftijd, ook de zuigelingen niet sparen zal, of zijn onnatuurlijke lusten, of in `t algemeen zijn verachting van alles wat mannen van eer ontzien, of het kan vervuld zijn in iets, dat wij uit de geschiedenis niet kennen. De toevoeging daarvan aan zijn verwaarloozing van de goden van zijn vaderen betekent, dat de afgoderij van zijn land meer de lusten van het vlees diende dan die van andere landen, zo heeft Lucianus geschreven over de Syrische godinnen, en toch was dat niet voldoende, om hem daarbij te doen blijven.

d. Hij zal een onbekende god instellen, een nieuwe god, Daniel 12:38. In zijn standplaats, in plaats van de goden van zijn vaderen, Apollo en Diana, de godheden van het vermaak, zal hij de god Mauzzim eren, een veronderstelde god van de kracht, een god, welke zijn vaders niet gekend hebben, noch vereerd, omdat hij wil, dat men vinden zal, dat hij zijn vaders in wijsheid en kracht overtreft, zal hij deze god eren met goud en met zilver en met kostelijk gesteente, van mening, dat niets te goed is voor de god, waar hij zijn zinnen op gesteld heeft. Dit schijnt Jupiter Olympius te zijn, onder de Phoeniciers bekend met de naam van Bal-Semen, de Heer des hemels, maar nooit onder de Syriërs ingevoerd voor Antiochus. Aldus zal hij doen in de meeste vastigheden van de sterkten, onder anderen in de tempel te Jeruzalem, waar hij het beeld van deze vreemde god zal oprichten. Sommigen lezen hier: hij zal de vastigheden van de sterkten overleven, of van de sterkste God, dat is de stad Jeruzalem aan een vreemde god, hij stelde haar onder bescherming en beheer van Jupiter Olympius. Deze god zal hij niet alleen erkennen, maar hij zal hem ook de eer vermenigvuldigen, door zelfs zijn beeld op Gods altaar te zetten. En hij zal die de dienst van zijn afgod waarnemen, over velen doen heersen, zal hun posten geven van macht en vertrouwen, en hij zal hun het land uitdelen om prijs, zij zullen rijkelijk onderhouden worden uit de opbrengst van het land. Sommigen verstaan onder Mauzzim, of god van de kracht, die Antiochus zal eren, geld, dat, zoals men zegt, recht maakt wat krom is, en, dat de grote afgod is van wereldse mensen.

Hier is zeer veel, dat toepasselijk is op de mens van de zonde, hij verheft zich en maakt zich groot boven allen god, zijn vleiers noemen hem onze heere god de paus. Door het huwelijk te verbieden, en de ongehuwde staat groot te maken, geeft hij voor geen acht te slaan op de begeerte van de vrouwen, en eert Mauzzim, de god van de kracht, of van de sterkten, heiligen en engelen, die zijn aanhangers als beschermers aannemen, zoals de heidenen van ouds hun demonen, deze maken zij tot schutspatroon van onderscheidene landen, enz. Dezen eren zij door hun grote schatten te wijden, en daarin meent de geleerde Mede, dat deze profetie vervuld werd, en dat daarop gedoeld wordt in 1 Timothy 4:1, 1 Timothy 4:2.

VI. Hier schijnt weer een tocht naar Egypte te zijn, of ten minste strijd met Egypte. De Romeinen hadden hem de handen gebonden tegen Ptolemaes, maar nu stoot die koning van het Zuiden tegen hen, Daniel 12:40, doet een aanval op een deel van zijn gebied, waarop Antiochus, de koning van het Noorden, tegen hem zal aanstormen, met ongelofelijke snelheid en woede, met wagens en met ruiters en met vele schepen, een grote macht. Hij zal in de landen komen, hij zal ze overstromen en doortrekken. Op zijn geforceerde marsen zullen vele landen terneer geworpen worden, en hij zal komen in het land des sieraads, het land Israëls. Hij zal vreselijk huishouden onder de omringende volken, toch zullen sommigen aan zijn woede ontsnappen, in `t bijzonder Edom en Moab, en de eerstelingen van de kinderen Ammons, Daniel 12:14. Hij brandschatte die landen niet, omdat zij zich met hem verenigd hadden tegen de doden. Maar in `t bijzonder het land van Egypte zal niet ontkomen, hij zal het tot de bedelstaf brengen, zo volkomen zal hij het plunderen. Dit houden sommigen voor zijn vierde en laatste tocht, in het tiende of elfde jaar van zijn regering, onder voorwendsel van de jongere broer van Ptolemaes Philometer tegen hen bij te staan. Wij lezen niet van grote slachtingen op deze tocht aangericht, maar wel van grote buit, want het schijnt wel, dat het hem daarom te doen was: Hij zal heersen over de verborgene schatten des gouds en des zilvers, over alle de gewenste dingen van Egypte, Daniel 12:43. In Athenaeus verhaalt Polybius, dat Antiochus, na overvloedige schatten verzameld te hebben, door de jonge Philometer te beroven, en het verbond met hen te verbreken, en door de bijdragen van zijn vrienden, een groot deel er van verkwistte aan een triomftocht in navolging van Paulus Aemilius, en beschrijft hij de buitensporigheid er van, hier wordt ons gezegd, hoe hij aan het geld kwam, dat hij zo kwistig uitgaf. Eveneens wordt hier opgemerkt het gebruik, dat hij maakte van de Lybiërs en Ethiopiërs, die op de grenzen van Egypte woonden, zij waren in zijn gangen, zij lagen aan zijn voeten, zij stonden te zijner beschikking en zij deden invallen in Egypte om hen te dienen.

VII. Hier is een voorspelling van de val en ondergang van Antiochus, als tevoren, Daniel 8:25, als hij op het toppunt staat van roem dronken van overwinningen, en met buit beladen, zullen geruchten van het Oosten en het Noorden hem verschrikken, Daniel 12:44. Of, hij zal bericht ontvangen, beide van oostelijke en noordelijke zijde, dat de koning van de Parthen een inval heeft gedaan in zijn rijk. Daardoor was hij gedwongen, de ondernemingen, die hij op `t oog had, achterwege te laten, en op te trekken tegen de Perzen en Parthen, die tegen hem in opstand waren, en dat wekte zijn grimmigheid op, want hij was nu van plan het Joodse volk volkomen te vernietigen en uit te roeien, toen die tocht hem opgedrongen werd, waarin hij omkwam. Dit werd verklaard door een passage in Tacitus, hoewel deze zelf ongelovig was, waar hij Antiochus prijst wegens zijn poging om het bijgeloof van de Joden uit te roeien en Grieksche zeden in te voeren, "ut teterrimam gentem in melius mutaret" -om een gehaat volk te verbeteren, en waar hij het betreurt, dat hij door de Parthische oorlog verhinderd was dit tot stand te brengen. Hier is,

1. De laatste aanslag van zijn woede op de Joden. Als hij bevindt, dat zijn zaken in verwarring geraken en, dat hij er geen orde in brengen kan, zal hij uittrekken met grote grimmigheid om te verdelgen en te verbannen, Daniel 12:44. de geschiedenis hiervan vinden wij in Mark 3:27, enz., de woede van Antiochus toen hij hoorde van de voordelen, behaald door Judas Maccabaeus, en de bevelen, die hij aan Lysius gaf om Jeruzalem te verwoesten. Toen plaatste hij de tenten van zijn paleis tussen de zeeën, tussen de Grote en de Dode Zee. Hij richtte zijn koninklijke tent op te Emmaus bij Jeruzalem, ten teken, dat, al kon hij zelf niet tegenwoordig zijn, hij volmacht gaf aan zijn generaals om de oorlog tegen de Joden met de uiterste strengheid voort te zetten. Hij plaatste zijn tent daar, alsof hij bezit had genomen van de berg van het heilige sieraad. Als de goddeloosheid zeer onbeschaamd wordt, dan is haar ondergang nabij. 2. Zijn einde: Hij zal tot zijn einde komen en geen helper hebben, God zal hem afsnijden in het midden van zijn dagen en niemand zal in staat zijn zijn val te beletten, want die in hun grootheid door allen gevreesd willen worden, zullen nergens liefde vinden, als zij in ellende zijn, niemand zal hem ook maar een hand toesteken om hen te helpen of een gebed voor hen te doen, en als de Heere niet helpt, wie zal het dan doen?

Van de koningen, die Antiochus opvolgden, wordt hier niets voorspeld, want hij was de ergste en meest boosaardige vijand van de kerk, en een type van de zoon van de verderfenis, die de Heere verdoen zal met de adem van zijn mond en teniet doen door de verschijning van zijn toekomst.

Na de voorspelling van de ellende van de Joden onder Antiochus, de afschaduwing van de ellende van de christelijke kerk onder de macht van de antichrist, hebben wij hier,

I. Vertroostingen en zeer kostelijke, voorgeschreven als hartversterking tot ondersteuning van Gods volk in die tijd van ellende, en zij zijn van dien aard, dat zij kunnen dienen, beide, voor die vroegere tijd van ellende onder Antiochus en die lateren tijd, die daardoor getypeerd werd, Daniel 12:1.

II. Een gesprek tussen Christus en een engel over de duur van deze gebeurtenissen, bedoeld voor Daniëls bevrediging, Daniel 12:5 -Daniel 12:7.

III. Daniëls vraag om inlichtingen, Daniel 12:8. En het antwoord, dat hij op die vraag ontving, Daniel 12:9.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DANIEL 12

Dit alles is een profetie van de regering van Antiochus Epifanes, de kleine hoorn, waarvan tevoren gesproken is, Daniel 8:9, een gezworen vijand van de Joodse godsdienst en een bitter vervolger van zijn aanhangers. De ellende, die de Joden te verduren hadden onder de regering van de Perzische koningen, werd Daniël niet zo in alle bijzonderheden voorspeld als deze, omdat er toen nog profeten onder hen waren, Haggai en Zacharia, om hem te bemoedigen, maar de ellende in de dagen van Antiochus werd voorspeld omdat de profetie voor die tijd zou ophouden en het noodzakelijk zou zijn zijn toevlucht te nemen tot het geschreven woord. Op sommige dingen in deze voorspelling betreffende Antiochus wordt gezinspeeld in de Nieuwtestamentische voorspellingen van de antichrist, in `t bijzonder Daniel 12:36, Daniel 12:37. En daar het de gewoonte is van de profeten, als zij de voorspoed van de Joodse kerk voorspellen, om gebruik te maken van uitdrukkingen, die toepasselijk waren op het koninkrijk van Christus, en onmerkbaar over te gaan in een profetie daarvan, maken zij bij de voorspelling van de tegenspoed van de kerk gebruik van uitdrukkingen, die reiken tot het rijk van de antichrist, zijn opkomst en zijn val. Betreffende Antiochus voorspelt de engel hier

I. Zijn karakter: Hij zal een verachte zijn. Hij noemde zichzelf Epifanes-de Doorluchtige, maar zijn karakter was het tegengestelde van zijn bijnaam. De heidense schrijvers beschrijven hem als een man van een vreemd karakter, ruw en heftig, laag en gemeen. Soms sloop hij weg van het hof naar de stad, en voegde zich bij schandelijk gezelschap, incognito-vermomd, hij knoopte kennis aan met gewone mensen en met de laagste vreemdelingen, die in de stad kwamen. Hij had de onverklaarbaarste grillen, zodat sommigen hem voor onwijs, anderen voor gek hielden. Daarom werd hij genoemd. Epimanes-de Razende. Hij wordt een verachte genoemd, want hij was lange tijd als gijzelaar te Rome geweest voor de trouw van zijn vader, toen de Romeinen die overwonnen hadden, en men was overeengekomen, dat, als de andere gijzelaars uitgewisseld werden, hij zou blijven als gevangene met vrijheid van beweging.

II. Zijn troonsbestijging. Door list slaagde hij er in Demetrius, de zoon van zijn oudste broeder, als gijzelaar naar Rome te laten zenden, om hem te vervangen, in strijd met de overeenkomst, en nadat zijn oudste broer door Heliodorus uit de weg geruimd was, Daniel 12:20, nam hij bezit van de troon. De Syriërs gaven hem die niet, Daniel 12:21, omdat zij wisten, dat hij toekwam aan de zoon van zijn broeder ook bemachtigde hij hem niet door het zwaard, maar kwam in stilte, onder voorwendsel van te regeren voor de zoon van zijn broeder, Demetrius, die als gijzelaar te Rome was. Maar met behulp van Eumenes en Attalus, naburige vorsten, wist hij invloed op het volk te krijgen en door vleierijen bemachtigde hij het koninkrijk, versterkte zich er in, en verpletterde Heliodorus die hem het hoofd bood met de armen van de overstroming, die hem tegenstonden werden overstroomd en verbroken, ook de Vorst van het verbond, zijn neef, de wettige erfgenaam, met wie hij een overeenkomst voorwendde, dat hij afstand zou doen van de troon, zodra hij terugkwam, Daniel 12:22. Maar, Daniel 12:23 :Na de vereniging met hem zal hij bedrog plegen, eis een, wiens grondbeginsel is, dat vorsten zich niet langer door hun woord gebonden moeten achten dan in hun belang is. Met weinig volks dat hem in `t begin aanhangt, zal hij gesterkt worden, en, Daniel 12:24, met stilheid zal hij in de vette plaatsen des lands komen, en in tegenstelling met zijn voorgangers, zal hij roof en buit en goederen uitstrooien onder het volk, om zich bemind te maken, maar tegelijkertijd zal hij tegen de vastigheden zijn gedachten denken, om er zich van meester te maken, zodat zijn mildheid maar korte tijd duren zal, als hij daar garnizoen gelegd heeft, zal hij geen buit meer uitdelen, maar door geweld heersen, zoals gemeenlijk doen, die door list hun macht verkregen hebben. Die binnensluipt als een vos, heerst als een leeuw. Sommigen passen deze verzen toe op zijn eerste tocht naar Egypte, toen hij niet als vijand kwam, maar als vriend en voogd van de jongen koning Ptolemaes Philometer, en daarom slechts een klein gevolg meebracht, maar dappere mannen, en trouw aan zijn zaak, die hij in verschillende vestingen van Egypte plaatste, waarvan hij zich op die manier meester maakte.

III. Zijn oorlog met Egypte, die zijn tweede tocht daarheen was. Deze wordt beschreven. Daniel 12:25, Daniel 12:27. Antiochus zal zijn kracht en hart verwekken tegen Ptolemaes Philometer, koning van Egypte. Dan zal Ptolemaes zich in de strijd met hem mengen, en tegen hem optrekken met een grote en zeer machtige heirkracht, maar, hoe groot zijn leger ook is, zal Ptolemaes toch niet in staat zijn hem te weerstaan, want het leger van Antiochus zal het zijne verslaan en vele verslagenen zullen vallen. En geen wonder, want de koning van Egypte zal door zijn raadslieden verraden worden, die de stukken van zijn spijs eten, die zijn brood eten, zullen, door Antiochus omgekocht, gedachten tegen hem denken en hem breken, en wat is tegen zulk verraad bestand? Na de slag zal een vredesverdrag ontworpen worden, en deze twee koningen zullen aan een tafel samenkomen, om de artikelen van de vrede tussen hen vast te stellen, maar geen van beide zal oprecht zijn, want zij zullen, in al hun beloften en betuigingen van vriendschap, leugen spreken, want hun harten zullen terzelfder tijd zijn om elkander kwaad te doen, zoveel in hun vermogen is. En dus is het niet te verwonderen, dat het niet zal gelukken. De vrede zal niet duurzaam zijn, maar het eind er van zal zijn ten tijde, bestemd door de goddelijke Voorzienigheid, dan zal de oorlog opnieuw uitbreken, als een kwaal die niet genezen is.

IV. Een nieuwe tocht tegen Egypte. Van de vorigen keerde hij weder met goed, Daniel 12:29, en daarom nam hij de eerste de beste gelegenheid te baat om een nieuwen inval in Egypte te doen, ter tijd, bestemd door de goddelijke Voorzienigheid, namelijk twee jaar later, in het achtste jaar van zijn regering, Daniel 12:29. Hij zal tegen het Zuiden komen. Maar zijn ondernemen zal niet slagen, zoals de twee vorige malen, hij zal zijn doel niet bereiken, zoals tevoren eenmaal en andermaal, want, Daniel 12:30, er zullen schepen van de Kittieten tegen hem komen, dat is: de vloot van de Romeinen, of alleen gezanten van de Romeinse senaat, die in schepen kwamen. Ptolemaes Philometer, de koning van Egypte, die nu in nauw verbond was met de Romeinen, verzocht hun hulp tegen Antiochus, die hem en zijn moeder Cleopatra in de stad Alexandrië belegerd had. De Romeinse senaat zond daarop een gezantschap naar Antiochus, om hem te bevelen het beleg op te breken, en, toen hij enige tijd verlangde om er over te denken en er met zijn vrienden over te raadplegen, trok Popilius, n van de gezanten, met zijn staf een cirkel om hem heen, en eiste, als een, die gezag heeft, een beslist antwoord, voordat hij uit die cirkel stapte, waarop hij, bevreesd voor de Romeinse macht, noodgedwongen, onmiddellijk bevel gaf het beleg op te breken en zijn leger Egypte liet ontruimen. Zo verhalen Livius en anderen de geschiedenis waarop deze profetie doelt. Hij zal met smart bevangen worden en weerkeren, want het was een grote marteling voor hem, aldus gedwongen te worden om te wijken.

V. Zijn woede en wrede behandeling van de Joden. Dit is het deel van zijn beheer, of liever wanbeheer, waarover deze profetie het uitvoerigst is. Op de terugtocht uit Egypte, voorspeld in Daniel 12:28, in het zesde jaar van zijn regering, verrichtte hij daden tegen de Joden, toen plunderde hij stad en tempel. Maar allervreselijkst hield hij huis op zijn terugkeer uit Egypte, twee jaar later, geprofeteerd in Daniel 12:30. Toen nam hij Judea, op weg naar zijn land, en, omdat hij in Egypte zijn doel niet bereiken kon, omdat de Romeinen tussenbeide kwamen nam hij wraak op de arme Joden die hem geen reden hadden gegeven, maar wel God grotelijks getergd, om toe te laten, dat hij het deed,

1. Hij had een diepgewortelde haat tegen de Joodse godsdienst: Zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond, dat verbond van de afzondering, waardoor de Joden gevormd waren tot een volk, onderscheiden van alle andere volken en boven hen. Hij haatte de wet van Mozes en de dienst van de ware God en ergerde zich aan de voorrechten van het Joodse volk en de beloften, hun gedaan. Wat de hoop en blijdschap is van Gods volk, is de afgunst van hun naburen, en dat is het heilig verbond Ezau haatte Jakob, omdat hij de zegen ontvangen had. Die vreemd zijn aan het verbond, zijn dikwijls zijn vijanden.

2. Hij voerde zijn boze plannen tegen de Joden uit met behulp van enige trouweloze afvallige Joden. Hij zal acht geven op de verlaters van het heilig verbond, Daniel 12:30, namelijk sommigen van de Joden, die hun godsdienst ontrouw waren, en de zeden van de heidenen invoerden, met wie zij een verbond maakten. Zie de vervulling hiervan in I Macc. 1:11-15, waar uitdrukkelijk van deze afvallige Joden gezegd wordt, dat zij zich niet besneden en het heilig verbond verzaakten. Wij lezen, 2 Macc. 4:9, van Jason, de broeder van Onius, de hogepriester, die op last van Antiochus een school opende te Jeruzalem, om jongelieden op te voeden naar de gewoonten van de heidenen, 2 Macc. 4:23 enz, van Menelaus, die de belangen van Antiochus tot de zijne maakte en hen op zijn laatste terugtocht uit Egypte, binnen Jeruzalem wist te brengen. Wij lezen in het boek van de Maccabeën veel van het kwaad, door deze verraders van hun eigen volk, de Joden aangedaan, namelijk door Jason, Menelaus en hun partij. Bij alle gelegenheden maakte hij van hen gebruik. "Die goddelooslijk handelen tegen het verbond, die hun godsdienst verzaken, en zich met de heidenen verbinden, zal hij doen huichelen door vleierijen, om hen in hun afval te verharden, en gebruik van hen te maken als lokvogels om anderen te verleiden" Daniel 12:32. Het is niet vreemd, als degenen, die niet in overeenstemming met hun godsdienst leven maar in hun wandel goddelooslijk handelen tegen het verbond, gemakkelijk door vleierijen verleid worden om hun godsdienst te verzaken. Als bun goed geweten schipbreuk lijdt, zal hun geloof spoedig eveneens schipbreuk lijden.

3. Hij ontheiligde de tempel. Armen ontstaan uit hem, Daniel 12:31, niet alleen zijn eigen leger, dat hij meebracht uit Egypte, maar zeer veel verzakers van de Joodse godsdienst, die zich bij hem voegden, en zij ontheiligden het heiligdom en de sterkte, niet alleen de heilige stad, maar ook de tempel. de geschiedenis hiervan vinden wij in I Macc. 1:21 enz. Hij trad vermetel het heiligdom binnen, nam het gouden altaar en de kandelaar weg, enz. En daarom, Daniel 12:25, was er een grote rouw in Israël, de vorsten en oudsten treurden, enz. En, 2 Macc. 5:15, Antiochus ging in het heilige van de heiligen, vergezeld van Menelaus, de verrader van de wet en van zijn eigen land. Antiochus, die besloten had, allen zijn godsdienst te doen aannemen, nam het gedurig offer weg, Daniel 12:31.. Sommigen merken op, dat het woord Tummidh, dat dagelijks betekent, hier, en elders gebruikt wordt voor het dagelijks offer, alsof het met opzet was eene gelegenheid te geven, het aan te vullen met offer, dat tegengegaan werd door Antiochus, of met de dienst van het evangelie, die door de Antichrist tegengegaan werd. Vervolgens stelde hij de verwoestenden gruwel op het altaar, I Macc. 1:54, ook een afgodisch altaar, Daniel 12:59, en noemde de tempel tempel van Jupiter Olympius, 2 Macc. 6:2.

4. Hij vervolgde die zich rein hielden. Hoewel er velen waren, die goddelooslijk handelden tegen het verbond, zijn er toch ook nog, die hun God kennen, en zijn kennis bewaren, en zij zullen sterk zijn en grote daden doen, Daniel 12:32.. Als anderen de eisen van de tiran inwilligen, en hun geweten onderwerpen aan zijn bedrog, houden zij dapper stand, weerstaan de verzoeking, en maken de tiran zelf beschaamd over zijn aanslag op hen. de goede oude Eleazar, een van de voornaamste schriftgeleerden, spuwde het zwijnevlees, dat men hem in de mond duwde, manmoedig weer uit, hoewel hij wist, dat hij dood gemarteld zou worden, als hij het deed, wat ook gebeurde, 2 Macc. 6:19. De moeder en haar zeven zonen werden ter dood gebracht, omdat zij hun godsdienst bleven aanhangen, 2 Macc. 7. Dit alles wordt met recht grote daden genoemd: want het lijden te verkiezen boven de zonde is eene grote daad. En het was door het geloof, door de kracht des geloofs, dat zij die grote daden deden, dat zij uitgerekt werden, de aangebodene verlossing niet aannemende, zoals de apostel zegt, waarschijnlijk met het oog op deze geschiedenis, Hebrews 11:35. Of het kan slaan op de militaire moed en daden van Judas Maccabaeus en anderen, die Antiochus tegenstonden. De ware kennis van God is en zal zijn de kracht van de ziel, en in de kracht daarvan doen begenadigde zielen heldendaden. Die zijn naam kennen zullen op hem vertrouwen, en in dat vertrouwen grote dingen doen. Betreffende dit volk, dat zijn God kende, wordt ons hier gezegd,

a. Dat zij velen zullen onderwijzen, Daniel 12:33. Zij zullen er werk van maken anderen te leren, wat zij zelf geleerd hebben van het verschil tussen waarheid en leugen, tussen goed en kwaad. Die zelf kennis van God hebben, behoren hun kennis mee te delen aan hun omgeving, en deze geestelijke mildheid moet eene verre strekking hebben: zij moeten velen onderwijzen. Sommigen denken, dat hiermee bedoeld wordt een vereniging, opgericht tot verbreiding van Godskennis, Assidiërs genaamd, godzalige mensen, piëtisten, dat is de betekenis van het woord, die beide geleerd waren in en ijveraars voor de wet, deze onderwezen velen. In tijden van vervolgingen afval, tijden van beproeving, moeten zij, die kennis. hebben, er gebruik van maken tot sterking en opbouwing van anderen. Die zelf recht verstaan behoren te doen wat zij kunnen om anderen te doen verstaan, want kennis is een talent waarmee gewoekerd moet worden. Of, zij zullen velen onderwijzen door hun volharding in hun plicht en hun geduldig lijden daarvoor. Goede voorbeelden onderwijzen velen en zijn voor velen het leerzaamste onderwijs.

b. Zij zullen vallen door de wreedheid van Antiochus, zullen gemarteld en ter dood gebracht worden door zijn woede. Hoe voortreffelijk en verstandig zij ook zijn, en hoe nuttig en nodig voor anderen, toch zal Antiochus hun geen genade bewijzen, maar zij zullen vallen vele dagen. Gij zult een verdrukking hebben van tien dagen, Revelation 2:10. In de boeken van de Maccabeën lezen wij veel van Antiochus' barbaarse mishandeling van de vrome Joden, hoevelen hij er in de oorlog doodde en hoevelen hij in koelen bloede vermoordde. Vrouwen werden ter dood gebracht omdat zij haar kinderen besneden, en de kinderen werden aan haar hals opgehangen, I Macc. 1:60, 61. Maar waarom liet God dit toe? Hoe is dit te rijmen met Gods rechtvaardigheid en goedheid? Ik antwoord: zeer goed, als wij bedenken, wat Gods bedoeling hiermee was, Daniel 12:35:Van de leraars zullen er sommigen vallen, maar het zal ten voordeele var. de kerk zijn, en voor hun eigen geestelijk welzijn. Het zal zijn, om hen te louteren, te reinigen en wit te maken. Zij hadden deze beproevingen zelf nodig. De besten hebben hun vlekken, die afgewassen moeten worden, hun schuim, dat gezuiverd moet worden, en hun ellende, in `t bijzonder hun aandeel in de algemene ellende, zijn dienstig hiertoe, als zij aan hen geheiligd zijn door de genade van God, zijn zij het middel om hun verkeerde neigingen te doden, daar zij hen aftrekken van de wereld en hen tot groter ernst en ijver in de godsdienst opwekken. Zij beproeven hen zoals zilver in de oven van het schuim gezuiverd wordt, zij zuiveren hen, zoals de tarwe in de schuur gezift wordt van het kaf, en zij maken hen wit, zoals de wol door de voller van het vuil ontdaan wordt. Zie 1 Peter 1:7. Hun lijden om der gerechtigheid wil zou het volk van de Joden beproeven en zuiveren, zou hen overtuigen van de waarheid, voortreffelijkheid en macht van die heilige godsdienst, uit aanhankelijkheid, waaraan deze leraars stierven. Het bloed van de martelaren is het zaad van de kerk, het is kostbaar bloed, en geen druppel er van moet vergoten worden dan voor dat heilige doel.

c. De zaak van de godsdienst, hoewel zozeer gerammeld, zal niet instorten. Als zij zullen vallen, zullen zij niet geheel terneergeworpen worden, maar met een kleine hulp zullen zij geholpen worden, Daniel 12:34. Judas Maccabaeus en zijn broeders, en enige weinigen met hem, zullen tegen de tiran opstaan, en de verongelijkte zaak van de godsdienst handhaven, zij haalden de afgodische altaren omver, besneden de onbesneden kinderen, die zij vonden, rukten de wet uit de hand van de heidenen, en het werk was voorspoedig in hun handen, I Macc. 2:45 enz. Die de zaak van de godsdienst steunen, als zij bedreigd en getroffen wordt, zullen hulp verlangen, al worden zij niet terstond verlost en overwinnaars. En een kleine hulp moet niet versmaad worden, maar, als de tijden zeer slecht zijn, moeten wij dankbaar zijn voor enige opwekking. Eveneens wordt voorspeld, dat velen zich door vleierijen tot hen zullen vervoegen, als zij zien, dat de Maccabeeën voorspoedig zijn, zullen sommige Joden zich bij hen voegen, die geen oprechte vrienden van de godsdienst zijn, maar alleen vriendschap voorwenden, `t zij met de bedoeling hen te verraden, of in de hoop met hen groot te worden, maar de vuurproef zal scheiding maken tussen wat kostbaar en wat waardeloos is en daardoor openbaar maken wie volmaakt en wie het niet zijn.

d. Al duurt deze ellende lang, er zal eenmaal een eind aan komen. Het zal zijn voor een bestemde tijd een beperkte tijd, vastgesteld in de goddelijken raad. Deze tijd van de oorlog zal vervuld worden. Tot hiertoe en niet verder zal de macht van de vijand komen, hier zal Hij zich stellen tegen de hoogmoed van de golven.

5. Hij werd zeer trots, onbeschaamd, en goddeloos, en opgeblazen door overwinningen, daagde hij de Hemel uit, vertrad alles wat heilig was, Daniel 12:36 enz. En hier begint, naar de mening van sommigen, een profetie van de antichrist, het rijk van de paus. Het is klaar, dat Paulus, in zijn profetie van de opkomst en regering van de mens van de zonde hierop doelt, 2 Thessalonians 2:4, hetgeen toont, dat Antiochus type en voorbeeld was van die vijand, evenals Babel het was, maar dit gevoegd bij de voortgezette verhandeling van de vorige profetieën betreffende Antiochus, lijkt het mij waarschijnlijk, dat het voornamelijk doelt op hem en in hem zijn eerste vervulling vond, en op de ander alleen betrekking heeft bij wijze van analogie.

a. Hij zal goddeloos de eer van de God Israëls wegnemen, de alleen levende en ware God, hier de God van de goden genoemd, Hij zal, ten spijt van Hem en Zijn gezag, naar zijn welgevallen doen tegen Zijn volk en Zijn heilige godsdienst, hij zal zich boven Hem verheffen zoals Sanherib deed, en zal wonderlijke dingen spreken tegen Hem, Zijn wetten en inzettingen. Dit werd vervuld, toen Antiochus verbood, dat er offeranden in Gods tempel geofferd zouden worden, en beval de Sabbat te schenden, het heiligdom en het heilige volk te verontreinigen, enz. om hem de wet te doen vergeten en alle inzettingen te veranderen, en dat op straffe des doods, I Macc. 1:45.

b. Hij zal in zijn trots alle goden smaden, zich verheffen boven hen, zelfs boven de goden van de volken. Antiochus schreef naar alle delen van zijn rijk, dat iedereen de goden, die hij gediend had, moest verzaken, en eren, die hij beval te eren, in strijd met de gewoonte van alle veroveraars, die voor hem waren geweest, I Macc. 1:41, 42. En al de heidenen onderwierpen zich aan het gebod van de koning, verzot als zij waren op hun goden, vonden zij hen niet waard om voor hen te lijden, maar, daar hun goden afgoden waren, was het hun hetzelfde welke goden zij dienden. Antiochus gaf op genen god acht, maar maakte zich boven alles groot, Daniel 12:37. Hij was zo trots, dat hij zich voor meer dan een sterveling hield, dat hij de golven van de zee bevelen, en aan de sterren des hemels reiken kon, zoals zijn onbeschaamdheid en hooghartigheid beschreven wordt, 2 Macc. 9:8, 10. Aldus wierp hij alles voor zich neer, tot dat de gramschap voleindigd was, Daniel 12:36, totdat zijn loopbaan ten einde was en hij de maat van zijn ongerechtigheid had vol gemaakt, want wat vast besloten is zal geschieden en niets meer en niets minder.

c. Hij zal, in strijd met de gewoonte van de heidenen, op de god van zijn vaderen geen acht geven, Daniel 12:37. Hoewel liefde voor de godsdienst hunner vaderen, onder de heidenen, bijna even natuurlijk was als de begeerte van de vrouwen, want zoek in de eilanden van de Kittieten, gij zult er geen voorbeeld vinden van een volk, dat de goden veranderd heeft, Jeremiah 2:10, Jeremiah 2:11, toch zal Antiochus op de goden van zijn vaderen geen acht geven, hij maakte wetten om de godsdienst van zijn land te vernietigen en de afgoden van de Grieken in te voeren. En, hoewel zijn voorgangers de God van Israël hadden geëerd en grote giften aan de tempel te Jeruzalem gegeven, 2 Macc. 3:2, 3, deed hij God en Zijn tempel de grootste schande aan. Dat hij geen acht gaf op de begeerte van de vrouwen kan zijn barbaarse wreedheid betekenen, dat hij namelijk kunne noch leeftijd, ook de zuigelingen niet sparen zal, of zijn onnatuurlijke lusten, of in `t algemeen zijn verachting van alles wat mannen van eer ontzien, of het kan vervuld zijn in iets, dat wij uit de geschiedenis niet kennen. De toevoeging daarvan aan zijn verwaarloozing van de goden van zijn vaderen betekent, dat de afgoderij van zijn land meer de lusten van het vlees diende dan die van andere landen, zo heeft Lucianus geschreven over de Syrische godinnen, en toch was dat niet voldoende, om hem daarbij te doen blijven.

d. Hij zal een onbekende god instellen, een nieuwe god, Daniel 12:38. In zijn standplaats, in plaats van de goden van zijn vaderen, Apollo en Diana, de godheden van het vermaak, zal hij de god Mauzzim eren, een veronderstelde god van de kracht, een god, welke zijn vaders niet gekend hebben, noch vereerd, omdat hij wil, dat men vinden zal, dat hij zijn vaders in wijsheid en kracht overtreft, zal hij deze god eren met goud en met zilver en met kostelijk gesteente, van mening, dat niets te goed is voor de god, waar hij zijn zinnen op gesteld heeft. Dit schijnt Jupiter Olympius te zijn, onder de Phoeniciers bekend met de naam van Bal-Semen, de Heer des hemels, maar nooit onder de Syriërs ingevoerd voor Antiochus. Aldus zal hij doen in de meeste vastigheden van de sterkten, onder anderen in de tempel te Jeruzalem, waar hij het beeld van deze vreemde god zal oprichten. Sommigen lezen hier: hij zal de vastigheden van de sterkten overleven, of van de sterkste God, dat is de stad Jeruzalem aan een vreemde god, hij stelde haar onder bescherming en beheer van Jupiter Olympius. Deze god zal hij niet alleen erkennen, maar hij zal hem ook de eer vermenigvuldigen, door zelfs zijn beeld op Gods altaar te zetten. En hij zal die de dienst van zijn afgod waarnemen, over velen doen heersen, zal hun posten geven van macht en vertrouwen, en hij zal hun het land uitdelen om prijs, zij zullen rijkelijk onderhouden worden uit de opbrengst van het land. Sommigen verstaan onder Mauzzim, of god van de kracht, die Antiochus zal eren, geld, dat, zoals men zegt, recht maakt wat krom is, en, dat de grote afgod is van wereldse mensen.

Hier is zeer veel, dat toepasselijk is op de mens van de zonde, hij verheft zich en maakt zich groot boven allen god, zijn vleiers noemen hem onze heere god de paus. Door het huwelijk te verbieden, en de ongehuwde staat groot te maken, geeft hij voor geen acht te slaan op de begeerte van de vrouwen, en eert Mauzzim, de god van de kracht, of van de sterkten, heiligen en engelen, die zijn aanhangers als beschermers aannemen, zoals de heidenen van ouds hun demonen, deze maken zij tot schutspatroon van onderscheidene landen, enz. Dezen eren zij door hun grote schatten te wijden, en daarin meent de geleerde Mede, dat deze profetie vervuld werd, en dat daarop gedoeld wordt in 1 Timothy 4:1, 1 Timothy 4:2.

VI. Hier schijnt weer een tocht naar Egypte te zijn, of ten minste strijd met Egypte. De Romeinen hadden hem de handen gebonden tegen Ptolemaes, maar nu stoot die koning van het Zuiden tegen hen, Daniel 12:40, doet een aanval op een deel van zijn gebied, waarop Antiochus, de koning van het Noorden, tegen hem zal aanstormen, met ongelofelijke snelheid en woede, met wagens en met ruiters en met vele schepen, een grote macht. Hij zal in de landen komen, hij zal ze overstromen en doortrekken. Op zijn geforceerde marsen zullen vele landen terneer geworpen worden, en hij zal komen in het land des sieraads, het land Israëls. Hij zal vreselijk huishouden onder de omringende volken, toch zullen sommigen aan zijn woede ontsnappen, in `t bijzonder Edom en Moab, en de eerstelingen van de kinderen Ammons, Daniel 12:14. Hij brandschatte die landen niet, omdat zij zich met hem verenigd hadden tegen de doden. Maar in `t bijzonder het land van Egypte zal niet ontkomen, hij zal het tot de bedelstaf brengen, zo volkomen zal hij het plunderen. Dit houden sommigen voor zijn vierde en laatste tocht, in het tiende of elfde jaar van zijn regering, onder voorwendsel van de jongere broer van Ptolemaes Philometer tegen hen bij te staan. Wij lezen niet van grote slachtingen op deze tocht aangericht, maar wel van grote buit, want het schijnt wel, dat het hem daarom te doen was: Hij zal heersen over de verborgene schatten des gouds en des zilvers, over alle de gewenste dingen van Egypte, Daniel 12:43. In Athenaeus verhaalt Polybius, dat Antiochus, na overvloedige schatten verzameld te hebben, door de jonge Philometer te beroven, en het verbond met hen te verbreken, en door de bijdragen van zijn vrienden, een groot deel er van verkwistte aan een triomftocht in navolging van Paulus Aemilius, en beschrijft hij de buitensporigheid er van, hier wordt ons gezegd, hoe hij aan het geld kwam, dat hij zo kwistig uitgaf. Eveneens wordt hier opgemerkt het gebruik, dat hij maakte van de Lybiërs en Ethiopiërs, die op de grenzen van Egypte woonden, zij waren in zijn gangen, zij lagen aan zijn voeten, zij stonden te zijner beschikking en zij deden invallen in Egypte om hen te dienen.

VII. Hier is een voorspelling van de val en ondergang van Antiochus, als tevoren, Daniel 8:25, als hij op het toppunt staat van roem dronken van overwinningen, en met buit beladen, zullen geruchten van het Oosten en het Noorden hem verschrikken, Daniel 12:44. Of, hij zal bericht ontvangen, beide van oostelijke en noordelijke zijde, dat de koning van de Parthen een inval heeft gedaan in zijn rijk. Daardoor was hij gedwongen, de ondernemingen, die hij op `t oog had, achterwege te laten, en op te trekken tegen de Perzen en Parthen, die tegen hem in opstand waren, en dat wekte zijn grimmigheid op, want hij was nu van plan het Joodse volk volkomen te vernietigen en uit te roeien, toen die tocht hem opgedrongen werd, waarin hij omkwam. Dit werd verklaard door een passage in Tacitus, hoewel deze zelf ongelovig was, waar hij Antiochus prijst wegens zijn poging om het bijgeloof van de Joden uit te roeien en Grieksche zeden in te voeren, "ut teterrimam gentem in melius mutaret" -om een gehaat volk te verbeteren, en waar hij het betreurt, dat hij door de Parthische oorlog verhinderd was dit tot stand te brengen. Hier is,

1. De laatste aanslag van zijn woede op de Joden. Als hij bevindt, dat zijn zaken in verwarring geraken en, dat hij er geen orde in brengen kan, zal hij uittrekken met grote grimmigheid om te verdelgen en te verbannen, Daniel 12:44. de geschiedenis hiervan vinden wij in Mark 3:27, enz., de woede van Antiochus toen hij hoorde van de voordelen, behaald door Judas Maccabaeus, en de bevelen, die hij aan Lysius gaf om Jeruzalem te verwoesten. Toen plaatste hij de tenten van zijn paleis tussen de zeeën, tussen de Grote en de Dode Zee. Hij richtte zijn koninklijke tent op te Emmaus bij Jeruzalem, ten teken, dat, al kon hij zelf niet tegenwoordig zijn, hij volmacht gaf aan zijn generaals om de oorlog tegen de Joden met de uiterste strengheid voort te zetten. Hij plaatste zijn tent daar, alsof hij bezit had genomen van de berg van het heilige sieraad. Als de goddeloosheid zeer onbeschaamd wordt, dan is haar ondergang nabij. 2. Zijn einde: Hij zal tot zijn einde komen en geen helper hebben, God zal hem afsnijden in het midden van zijn dagen en niemand zal in staat zijn zijn val te beletten, want die in hun grootheid door allen gevreesd willen worden, zullen nergens liefde vinden, als zij in ellende zijn, niemand zal hem ook maar een hand toesteken om hen te helpen of een gebed voor hen te doen, en als de Heere niet helpt, wie zal het dan doen?

Van de koningen, die Antiochus opvolgden, wordt hier niets voorspeld, want hij was de ergste en meest boosaardige vijand van de kerk, en een type van de zoon van de verderfenis, die de Heere verdoen zal met de adem van zijn mond en teniet doen door de verschijning van zijn toekomst.

Na de voorspelling van de ellende van de Joden onder Antiochus, de afschaduwing van de ellende van de christelijke kerk onder de macht van de antichrist, hebben wij hier,

I. Vertroostingen en zeer kostelijke, voorgeschreven als hartversterking tot ondersteuning van Gods volk in die tijd van ellende, en zij zijn van dien aard, dat zij kunnen dienen, beide, voor die vroegere tijd van ellende onder Antiochus en die lateren tijd, die daardoor getypeerd werd, Daniel 12:1.

II. Een gesprek tussen Christus en een engel over de duur van deze gebeurtenissen, bedoeld voor Daniëls bevrediging, Daniel 12:5 -Daniel 12:7.

III. Daniëls vraag om inlichtingen, Daniel 12:8. En het antwoord, dat hij op die vraag ontving, Daniel 12:9.

Verzen 1-13

Daniël 12:1-13

Het is de gewoonte van de profeten, als zij de rampen van de kerk voorspellen, die ter zelfder tijd te voorzien van gepaste middelen daartegen, een geneesmiddel voor iedere kwaal. En geen hulp is zo krachtig, van zulk een algemene toepassing, en zo pasklaar voor ieder geval, zo krachtdadig van uitwerking, als die ontleend wordt aan Christus en de toekomstige staat, daaraan zijn dan ook deze vertroostingen ontleend.

I. Jezus Christus zal verschijnen als de Schutsheer en Beschermer van Zijn kerk: Te dien tijde, als de vervolging het hoogtepunt heeft bereikt, zal Michael opstaan, Daniel 12:1. De engel had Daniël gezegd, welk een standvastig vriend Michaël was van de kerk, Daniel 9:21. Hij toonde deze vriendschap bij voortduring in de hogere wereld, de engelen wisten het, maar nu zal Michaël opstaan met kracht en verlossing werken voor de Joden, als Hij ziet, dat hun kracht vergaan is, Deuteronomy 32:36. Christus is die grote Vorst, want Hij is de Vorst van de koningen van de aarde, Revelation 1:15. En als Hij opstaat voor Zijn kerk, wie kan er dan tegen zijn? Maar dat is niet alles: Op die tijd, dat wil zeggen spoedig daarna, zal Michaël opstaan om onze eeuwige zaligheid te bewerken, de Zoon van God zal in het vlees komen, zal geopenbaard worden om de werken des duivels te verbreken. Christus stond voor de kinderen onzes volks, toen Hij zonde en een vloek voor hen werd, nam hun plaats in als hun offerande, droeg de vloek voor hen om hun straf te dragen. Hij staat altijd om verzoening voor hen te doen binnen het voorhangsel, staat voor hen pal, en staat hun als vriend ter zijde. En na de ondergang van de antichrist, van wie Antiochus het type was, in het laatste van de dagen zal Christus op de aarde komen, Hij zal verschijnen voor de volkomen verlossing van al de zijnen.

II. Als Christus verschijnt, zal Hij vergelding doen aan allen, die Zijn volk vervolgen. Er zal een tijd van de benauwdheid zijn, dreigend voor allen maar vernietigend voor alle onverzoenlijke vijanden van Gods rijk onder de mensen, zulk een benauwdheid, als er niet geweest is, sinds er een volk geweest is. Dit is toepasselijk,

1. Op de verwoesting van Jeruzalem, die door Christus, misschien met het oog op deze voorspelling genoemd wordt, een grote verdrukking, hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld tot nu toe, Matthew 24:21. Hiervan had de engel veel gezegd, Daniel 9:26, en in dezelfde tijd richtte Christus het koninkrijk van het Evangelie op, in de wereld, als Michaël, onze vorst, opstaat. Of,

2. Op het oordeel van de grote dag, die dag, die zal branden als een oven en de trotsen en allen, die goddeloosheid doen, verteren, dat zal een dag zijn van zo grote benauwdheid als nooit geweest is, voor allen, tegen wie Michaël onze Vorst opstaan zal.

III. Hij zal verlossing werken voor Zijn vork: "Op die tijd zal uw volk verlost worden, verlost van het kwaad en het verderf, door Antiochus beraamd, dat wil zeggen allen die bestemd waren behouden te worden, een iegelijk, die ten leven geschreven was, Isaiah 4:3. Als Christus op de wereld komt, zal Hij Zijn geestelijk Israël verlossen van zonde en hel, en bij Zijn tweede komst zal Hij hun verlossing voltooien namelijk van zovelen als Hem gegeven zijn, wier namen geschreven zijn in het boek des levens, Revelation 20:15. Zij waren daar geschreven voor de grondlegging van de wereld, en zullen daar gevonden worden aan het einde van de wereld, als de boeken zullen geopend worden.

IV. Er zal een wederopstanding zijn van degenen, die in het stof slapen, Daniel 12:2. 1. Als God voor Zijn volk verlossing van vervolging werkt, is dat reeds een soort van wederopstanding zo werd de verlossing van de Joden uit Babel in het visioen voorgesteld, Ezechiël 37, en eveneens de verlossing van de Joden van Antiochus, en andere gelegenheden, waarbij de uiterlijke voorspoed van de kerk hersteld werd, het is als het leven uit de doden. Velen van diegenen, die lang hadden geslapen in de duisternis van het stof en van ellende, zullen dan opwaken, sommigen ten leven, tot eer en vertroosting, die duurzaam, die eeuwig zal zijn, maar voor anderen, die, met hun terugkeer tot voorspoed, tot ongerechtigheid terugkeren, zal het een wederopstanding zijn tot schande en verachting, want de voorspoed van de dwazen dient alleen om hen ten toon te stellen en te verderven.

2. Als bij de verschijning van Michaël onze Vorst, Zijn Evangelie gepredikt wordt, zullen velen van hen, die in het stof slapen, beide Joden en heidenen, er door opgewekt worden belijders van Zijn godsdienst te worden, en hun heidendom of Judaisme te verzaken, maar omdat er altijd een vermenging zal zijn van huichelaars en ware heiligen, zijn het slechts sommigen van hen, die ontwaken, voor wie het Evangelie een reuk des levens ten leven is, maar anderen zullen er door opwaken tot smaadheden en tot eeuwige afgrijzing, voor wie het Evangelie van Christus zal zijn een reuk des doods ten dode, en Christus zelf een val. Het net van het Evangelie bevat zowel bozen als goeden. Maar,

3. Er moet mee bedoeld zijn de algemene opstanding van de laatste dag: De menigte dergenen, die in het stof slapen, zal ontwaken, dat wil zeggen, allen en dat zijn er velen. Of, van die in het stof slapen zullen velen opstaan ten leven, en velen tot smaadheden. De Joden zelf hielden dit voor toepasselijk op de wederopstanding van de doden aan het einde van de wereld, en Christus zelf schijnt het oog daarop te hebben, als Hij spreekt van de opstanding des levens en de opstanding van de verdoemenis, John 5:29, en hierom verwachten de Joden, naar het zeggen van Paulus, een opstanding van de doden, beide van de rechtvaardigen en van de onrechtvaardigen, Acts 24:15. En niets is hier beter op zijn plaats, want onder Antiochus' vervolging, verrieden sommigen laaghartig hun godsdienst terwijl anderen er manmoedig aan vasthielden. Nu moest het hen hinderen, dat, als de storm voorbij was, zij de ene niet konden belonen noch de anderen straffen, het moest daarom een voldoening voor hen zijn, dat zij in de opstanding beide naar hun werken zouden vergolden worden. En waar de apostel spreekt van de vrome Joden, die de marteldood stierven onder Antiochus, zegt hij ons dat, hoewel zij gemarteld werden, zij de verlossing toch niet aannamen, omdat zij hoopten deze betere opstanding Je verkrijgen, Hebrews 11:35.

V. Een heerlijke beloning zal ten deel vallen aan degenen, die ten dage van tegenspoed en tellende, zelf onderlegd zijnde, velen onderwezen hebben.

1. In de profetie van de vervolging, Daniel 11:33, werd er bijzonder de aandacht op gevestigd, dat dezulken uitstekende diensten zouden bewijzen en toch zouden vallen door het zwaard en door vuur, indien er nu geen ander leven na dit leven was, dan zouden zij de ellendigste aller mensen zijn, en daarom wordt ons hier verzekerd, dat zij beloond zullen worden in de opstanding van de rechtvaardigen, Daniel 12:3 :De leeraars, of die wijs zijn, zoals sommigen lezen, want leeraars hebben wijsheid nodig, en die wijsheid hebben, behoren die aan anderen mee te delen, de leeraars zullen blinken als de glans des uitspansels, zullen blinken in heerlijkheid, hemelse heerlijkheid, de heerlijkheid van de hogere wereld, en die door de wijsheid, welke zij bezitten en het onderricht, dat zij geven, het werktuig zijn, om iemand, maar vooral velen, te rechtvaardigen, zullen blinken gelijk de sterren, altoos en eeuwig. Er is een heerlijkheid bewaard voor alle heiligen in de toekomenden staat voor allen, die wijs zijn, wijs voor hun zielen en de eeuwigheid. De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht, Ecclesiastes 8:1, maar veel meer nog zal zij dat doen in die staat, waar haar macht volmaakt en haar diensten beloond zullen worden.

2. Hoe meer goed iemand in deze wereld doet, inzonderheid aan de zielen van de mensen, zoveel groter zal zijn beloning en heerlijkheid zijn in de andere wereld. Die mensen rechtvaardigt, die zondaren van de dwaling van hun weg bekeert en helpt om hun zielen van de dood te behouden, James 5:20, zal delen in de heerlijkheid van hen, die hij op weg naar de hemel geholpen heeft, en dat zal een grote vermeerdering van hun eigen heerlijkheid zijn.

3. Dienaren van Christus, die genade van Hem verkregen hebben om getrouw en voorspoedig te zijn, en aldus brandende en lichtende kaarsen geworden zijn in deze wereld, zullen glansrijk schitteren in de andere wereld, zullen schitteren, gelijk de sterren. Christus is de zon, de bron van de lichten, beide van genade en heerlijkheid, zijn dienaren schijnen in beide als sterren, met een licht, dat aan Hem ontleend, en, met het zijne vergeleken, zeer klein is, toch zal het voor hen, die aarden vaten zijn, een heerlijkheid wezen, oneindig ver boven hun verdienste. Zij zullen blinken gelijk de sterren van verschillende grootte, sommige met minder, andere met meer luister, maar, terwijl er een dag komt, dat de sterren van de hemel zullen vallen, als de bladeren in de herfst, zullen deze sterren blinken, altoos en eeuwiglijk, zij zullen niet ondergaan en niet verduisterd worden.

VI. Deze profetie van die tijd, hoewel nu verzegeld, zou van groot nut zijn voor degenen, die dan zouden leven, Daniel 12:4. Daniël moet nu de woorden toesluiten en het boek verzegelen, omdat er veel tijd verlopen zou, voordat deze dingen vervuld zouden worden, en er was enige troost in voor de Joodse natie, dat, hoewel zij onmiddellijk na hun terugkeer uit Babel, terwijl zij nog weinigen in getal en zwak waren, tegenwerking ondervonden, zij niet om hun godsdienst vervolgd werden dan veel later, toen zij tot rijper kracht gekomen waren. Hij moet het boek verzegelen, omdat het niet verstaan en daarom ter zijde gelegd zal worden, totdat de dingen daarin besloten, vervuld zijn, maar hij moet het goed bewaren, als een schat van grote waarde, opgelegd voor de toekomst, wanneer het van grote dienst zal zijn, want velen zullen het nasporen en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden. Dan zal deze verborgen schat geopend worden, en velen zullen er in zoeken en graven naar kennis, als naar zilver. Zij zullen heen en weer lopen, om naar afschriften te vragen, zij zullen ze vergelijken, en toezien dat zij niet vervalst, maar authentiek zijn. Zij zullen het lezen en herlezen, er over nadenken en het in hun geest bepeinzen, discurrent-zij zullen het bespreken en onder elkaar van gedachten wisselen, en aantekeningen er op vergelijken, of zij op enigerlei wijze tot de betekenis mogen doordringen, en aldus zal de wetenschap vermenigvuldigd worden. Door deze profetie te raadplegen zullen zij er toe gebracht worden de andere schriften te onderzoeken, waardoor hun nuttige kennis zeer zal toenemen, want dan zullen wij kennen, als wij voortvaren, de Heere te kennen, Hosea 6:3. Die hun kennis willen vermeerderen moeten er moeite voor doen, moeten niet stilzitten in traagheid en tevreden zijn met het goede te willen, maar zij moeten nasporen, gebruik maken van alle middelen om tot kennis te geraken en van alle gelegenheden gebruik maken om fouten te herstellen, twijfelachtige gevallen op te lossen, hun kennis van goddelijke zaken te vermeerderen, en meer te weten en beter te weten, wat zij weten. En hier kunnen wij grond vinden om te hopen, dat,

1. Die goddelijke zaken, die nu nog duister en onbegrijpelijk zijn, hiernamaals duidelijk en verstaanbaar zullen worden. De waarheid is de dochter van de tijd. Schriftuurlijke profetieën worden verklaard door de vervulling ervan, daartoe zijn zij gegeven en voor die uitlegging worden zij bewaard. Daartoe zijn zij ons tevoren meegedeeld, opdat, als zij tot werkelijkheid worden, zij geloven mogen.

2. Die dingen van God, die veracht en verwaarloosd worden en als nutteloos ter zijde gesteld, zullen bekend worden men zal bevinden, dat zij van groot nut zijn, en men zal er naar vragen, want de openbaring van God hoezeer voor een tijd veronachtzaamd, zal groot gemaakt en geëerd worden, vooral op de grote oordeelsdag, als de boeken zullen geopend worden en daarbij dit boek.

Daniël had visioenen gehad van de verbazingwekkende omwentelingen in staten en koninkrijken, zover als het Israël Gods er bij betrokken was, hij voorzag benauwde tijden voor de kerk, tijden van lijden en beproeving, welk vooruitzicht hem zeer trof en met mededogen vervulde. Hierbij waren twee vragen zeer van pas: - Wanneer zal het einde zijn? en, Wat zal het einde zijn? Deze vragen worden hier gedaan en beschouwd, als besluit van het boek, en hoewel de vertroostingen, in de voorgaande verzen aangeboden, ruim voldoende waren, zou men zo zeggen, toch wordt er, tot meer overvloedige voldoening, dit nog aan toegevoegd.

I. De vraag: Tot hoe lang zal het einde zijn? wordt gedaan door een engel, Daniel 12:5, Daniel 12:6. Hierbij kunnen wij opmerken,

1. Wie het was, die de vraag deed. Daniël had een visioen van Christus in Zijn heerlijkheid de Man, bekleed met linnen, Daniel 10:5 Maar hij had gesproken met de engel, Gabriel en nu ziet hij, en zie twee anderen, Daniel 12:5, twee engelen, die hij nog niet gezien had, n aan deze zijde van de oever van de rivier en de ander aan de andere kant, opdat zij niet konden fluisteren, maar wat zij zeiden hoorbaar was, daar zij door de rivier gescheiden weren. Christus stond boven op het water van de rivier, Daniel 12:6, tussen Ulai, daarom was het gepast, dat Zijn gevolg, de engelen, op de oevers stonden, om gereed te zijn te gaan, waarheen Hij hen zenden mocht, de n op deze oever, de ander op de anderen. Deze engelen verschenen,

a. Om het visioen op te luisteren, en te indrukwekkender te maken en om de heerlijkheid van de Zoon des mensen te vermeerderen, Hebrews 1:6. Daniël heeft hen tevoren niet gezien, hoewel het waarschijnlijk is, dat zij daar waren, maar, toen zij begonnen te spreken, zag hij op, en bemerkte hen. Hoe dieper blik wij in de goddelijke dingen slaan, en hoe meer wij er ons mee bezig houden des te meer zullen wij er van zien, en steeds nieuwe openbaringen zullen ons gedaan worden, die veel weten, zullen nog meer weten, als zij zich er op toeleggen.

b. Om te bevestigen dat in de mond van twee of drie getuigen alle woord bestaan zal. Drie engelen verschenen aan Abraham.

c. Om ingelicht te worden, om naar vragen te luisteren en er zelf te doen, want de verborgenheden van Gods koninkrijk zijn dingen, waarin de engelen begerig zijn in te zien, 1 Peter 1:12, en zij zijn aan de gemeente bekend. En van deze twee engelen zeide: Wanneer zal het einde zijn? Misschien vroegen beide het, de n na de ander, maar Daniël hoorde slechts n van hen vragen.

2. Aan wie deze vraag gedaan werd, namelijk aan de Man, bekleed met linnen, van Wien wij tevoren gelezen hebben, Daniel 10:5, aan Christus, onze groten Hoogepriester, die boven op het water van de rivier was, en Wiens woordvoerder of tolk de engel Gabriël al die tijd geweest was. Deze rivier was de Hiddekel, Daniel 4:10, dezelfde als de Tigris, in welks nabijheid vele van de voorspelde gebeurtenissen zouden plaats hebben, daarom is dat ook de plaats van het visioen. De Hiddekel wordt vermeld als n van de rivieren, die de hof van Eden besproeiden, Genesis 2:14, daarom is het gepast, dat Christus op die rivier staat, want door Hem worden de bomen in Gods paradijs besproeid. Water betekent volk, Zijn staan boven het water betekent dus Zijn heerschappij over allen, Hij heeft gezeten over de watervloed, Psalms 29:10, Hij treedt op de hoogten van de zee, Job 9:8. En, om te tonen, dat Hij het was, wandelde Christus, toen Hij in het vlees was, op de zee, Matthew 14:25. Hij was boven de wateren van de rivier, lezen sommigen, Hij verscheen in de lucht boven de rivier.

3. Welke de vraag was. Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen? Daniël wilde die vraag niet doen, omdat hij niet wilde vorsen naar wat verborgen was, en de schijn niet wilde aannemen, dat hij nieuwsgierig was naar de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijn eigene macht gesteld heeft, Acts 1:7. Maar opdat hij de voldoening zou hebben van het antwoord stelt de engel de vraag, waar hij bij is. Onze Heere Jezus beantwoordde somtijds de vragen, die Zijn discipelen bevreesd of beschaamd waren te doen, John 16:19..

a. De engel vroeg met belangstelling: Hoe lang zal het zijn? Wat is de tijd, in de goddelijke raad tevoren bepaald voor het einde van deze wonderen, deze tijden van lijden en beproeving, die het volk van God moet doormaken? De tegenspoeden van de kerk zijn wonderen voor de engelen. Zij verwonderen zich er over, dat God duldt, dat Zijn kerk zozeer beproefd wordt, en zijn begerig te weten, wat voor goeds Hij met de kerk voor heeft met die beproevingen.

b. De goede engelen weten niet meer van de toekomst dan het Gode behaagt, hun te openbaren, veel minder weten de gevallen engelen. De heilige engelen in de hemel stellen belang in de kerk op aarde, en haar beproevingen gaan hun aan het hart, hoeveel te meer moeten zij ons dan aan het hart gaan, daar wij er onmiddellijk belang bij hebben, en haar vrede zo'n groot deel is van onze vrede.

4. Welk antwoord gegeven werd door Hem, die de verborgenheden openbaart en de toekomst kent.

A. Hier wordt een meer algemene mededeling gedaan van de duur van deze ellende, aan de engel, die er naar vroeg, Daniel 12:7, dat zij zal duren een tijd, tijden en een helft, dat wil zeggen n jaar, twee jaren en een half jaar, zoals tevoren beduid was, Daniel 7:25, namelijk de helft van een profetische week. Sommigen vatten dit onbepaald op, een bepaalde tijd voor een onbepaalde, het zal zijn een tijd, dat wil zeggen een grote tijd, tijden, dat wil zeggen langer, tweemaal zo lang, als eerst gedacht was, dat het zijn zou, en toch zal het maar de helft zijn, of een gedeelte van een tijd, als hij over is zal hij maar half zo lang schijnen, als gevreesd werd. Maar men moet het liever opvatten als een bepaalde tijd, in de Openbaring ontmoeten wij dit tijdsverloop weer somtijds als drie en een halve dag, bedoeld als drie en een half jaar, somtijds als twee en veertig maanden, soms ook als twaalfhonderd zestig dagen. Deze tijdsbepaling wordt hier,

a. Door een eed bevestigd. De Man, met linnen bekleed, hief beide handen ten hemel en zwoer bij Hem, die eeuwig leeft, dat het zo zijn zou. Aldus wordt de sterke engel, die Johannes zag, ingevoerd, met een duidelijke toespeling op dit visioen, staande met Zijn rechtervoet op de zee, en de linker op de aarde, en met de hand naar de hemel, en zwerende, dat er geen tijd meer zijn zal, Revelation 10:5. 6. Deze Sterkere zag Daniël met beide voeten op het water staan, terwijl Hij zwoer met Zijn handen opgeheven naar de hemel. De eed dient ter bevestiging, God is de Eenige, bij Wie men zweren mag, want Hij is de bevoegde Rechter, op Wie wij ons moeten beroepen, en het opheffen van de hand is een zeer gepast en veelbetekenend symbool voor een plechtige eed.

b. Zij wordt met redenen omkleed. God zal toelaten, dat hij alle mogelijke kwaad doet, en dan zullen al deze dingen voleindigd worden. Gods tijd om Zijn volk bij te staan en te hulp te komen, is, als hun nood zijn toppunt heeft bereikt, op de berg des Heren zal er in voorzien worden, dat Izak gered wordt, als hij juist geofferd zou worden. De uitkomst beantwoordde aan de voorspelling, Josephus zegt uitdrukkelijk in zijn boek over de Joodse oorlogen, dat Antiochus, bijgenaamd Epifanes, Jeruzalem bij verrassing nam, en het drie jaar en zes maanden in bezit hield, en toen uit het land geworpen werd door de Asmoneërs of Maccabeeën. Christus' openbare bediening duurde drie en een half jaar gedurende welke tijd Hij de tegenspraak van de zondaars verdroeg, en in armoede en schande leefde, en toen Zijn macht bij Zijn dood volkomen vernietigd scheen, en Zijn vijanden over Hem juichten, behaalde Hij de heerlijkste overwinning, en zeide: Het is volbracht.

B Hier worden meer bijzonderheden bijgevoegd aangaande de tijdsduur van deze ellende in hetgeen tot Daniël gezegd wordt in Daniel 12:11, Daniel 12:12, waarin,

a. De gebeurtenis bepaald wordt, vanwaar de tijd van de benauwdheid gerekend moet worden, namelijk van het wegnemen van het gedurig offer door Antiochus en de oprichting van de verwoestenden gruwel, het beeld van Jupiter, op het altaar. Zij moeten rekenen, dat hun ellende werkelijk begint, als zij beroofd worden van de weldaad van de openbare godsverering, dat was voor hen het beginsel van de smarten, dat was het, wat hun het meest ter harte ging.

b. De duur van hun ellende genoemd wordt, zij zal duren twaalfhonderd en negentig dagen, drie jaar en zeven maanden, of, naar de berekening van sommigen, drie jaar, zes maanden en vijftien dagen, daarna werd waarschijnlijk het gedurig offer hersteld en de verwoestende gruwel weggenomen, ter herinnering waaraan het feest van de vernieuwing des tempels tot op de tijd van de Zaligmaker gevierd werd, John 10:22. Hoewel uit de geschiedenis niet blijkt dat het zo lang was op de dag af, toch blijkt dat het begin van de ellende in het honderd vijf en veertigste jaar en het eind in het honderd acht en veertigste jaar van de Seleuciden was, en nu was, of het herstel van het offer, en het wegnemen van het beeld, of een andere merkwaardige gebeurtenis, die er aan voorafging, en die niet vermeld wordt, precies zoveel dagen daarna. In de profetische schriften zijn vele tijden nauwkeurig voorspeld, waarvan uit de gewilde, noch uit de profane geschiedenis blijkt, of de uitkomst er aan beantwoord heeft, wat toch zonder twijfel het geval is geweest, bijvoorbeeld Isaiah 16:14.

c. De voltooiing van hun bevrijding, of ten minste de verdere ontwikkeling er van, wordt bepaald, namelijk vijf en veertig degen na de vorige termijn, wat naar sommigen menen de dood van Antiochus moet zijn, dertienhonderd en vijfendertig dagen na zijn ontheiliging van de tempel. Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot die tijd. In I Macc. 6:16 wordt gezegd, dat Antiochus stierf in het honderd vijf en veertigste jaar van het koninkrijk van de Grieken, en dat de Maccabeën, onder Goddelijke leiding tempel en stad heroverden. Vele goede uitleggers maken er profetische dagen van, dat wil zeggen zovele jaren, en beginnen die bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, maar zij zijn het er niet over eens, welke gebeurtenissen dan bedoeld zijn. Anderen plaatsen het begin bij het bederf van de dienst van het Evangelie door de antichrist wiens regering in de Openbaring is beperkt tot twaalfhonderd en zestig dagen, dit is jaren, ten einde waarvan hij zal beginnen te vallen, maar voordat hij geheel gevallen is, zullen nog dertig jaar verlopen, en wie nog veertig jaar langer leeft, zal heerlijke tijden beleven. Of de betekenis van dit alles inderdaad zover reikt kan ik niet zeggen, maar dit kunnen wij in ieder geval leren:

Ten eerste, Dat er een tijd bepaald is voor de beëindiging van de ellende van de kerk, en de bewerking van haar verlossing, en dat deze tijd nauwkeurig in acht genomen zal worden.

Ten tweede. Dat op deze tijd gewacht moet worden met geloof en geduld.

Ten derde. Dat, als hij eenmaal komt, hij ons overvloedig belonen zal voor onze langdurige verwachtingen ervan. Welgelukzalig is hij, die, na lang wachten, er ten laatste toe raakt, want hij zal dan reden hebben om te zeggen: Zie deze is onze God en wij hebben Hem verwacht.

II. De vraag: Wat zal het einde zijn? wordt gedaan door Daniël, en blijft niet onbeantwoord. Ziehier,

1. Waarom Daniël deze vraag deed, het was, omdat, hoewel hij hoorde, wat er gezegd werd, hij het niet verstond, Daniel 12:8. Daniël was een zeer verstandig man, en zeer gemeenzaam met visioenen en profetieën, en toch geraakte hij hier in verwarring, hij begreep de bedoeling niet van die tijd, tijden, en een helft, ten minste niet volkomen en met zoveel zekerheid als hij wel wenste. De beste mensen zijn dikwijls in verlegenheid bij hun onderzoek naar goddelijke dingen, en stuiten op hetgeen zij niet verstaan. Maar, hoe beter zij zijn, zoveel beter beseffen zij hun eigen zwakheid en onwetendheid, en te meer bereid zijn zij om die te erkennen.

2. Wat de vraag was: Mijn Heere, wat zal het einde zijn van deze dingen? Hij richt zijn vraag niet tot de engel, die met hem sprak, maar rechtstreeks tot Christus, want tot Wie anders zullen wij, met onze vragen gaan? Wat zal het eindresultaat van deze gebeurtenissen zijn? Waartoe strekken zij? Waar zullen zij op uitlopen? Wanneer wij de zaken van deze wereld in ogenschouw nemen, en van Gods kerk daarin, dan kunnen wij niet anders doen dan vragen: Wat zal het eind van deze dingen zijn? Wij zien, dat de strekking er van is de volkomen ondergang van Gods rijk onder de mensen. Als wij bemerken hoe ondeugd en goddeloosheid heersen, de godsdienst in verval is, de rechtvaardigen moeten lijden, en de goddelozen over hen triomferen, dan mogen wij wel vragen: Mijn Heere wat zal het einde zijn van deze dingen? Maar dit kan ons in `t algemeen bevredigen, dat alles tenslotte goed zal aflopen. Groot is de waarheid, en op de duur zal zij triomferen. Alle regering, heerschappij en macht, die zich verzet, zal vernederd worden, en heiligheid en liefde zullen overwinnen en in eere zijn, tot in eeuwigheid. Het einde, dit einde zal komen.

3. Het antwoord, dat op deze vraag gegeven wordt. Behalve hetgeen op de tijd betrekking heeft waarover tevoren gesproken is, Daniel 12:11, Daniel 12:12, werden hier enige algemene bevelen gegeven aan Daniël, waarmee hij ontslagen wordt.

A. Hij moet tevreden zijn met de openbaringen, die hem gedaan zijn, en niet verder vragen: Ga henen. Daniël, laat het u voldoende zijn, dat u de komende dingen tot zover getoond zijn, maar dring niet verder aan. Ga henen naar des konings werk, Daniel 8:27. Ga henen en schrijf op, wat gij gezien hebt en wat gij gehoord hebt, ten bate van de nakomelingschap, en begeer voor `t ogenblik niet meer te zien en te horen. Gemeenschap met God is geen altijddurend vermaak voor ons in deze wereld, somtijds mogen wij getuigen zijn van Christus' heerlijkheid, en wij zeggen: Het is goed, dat wij hier zijn, maar wij moeten van de berg afdalen en hebben daar geen blijvende stad. Die veel weten, weten slechts ten dele en zien, dat er nog altijd veel is, waarover zij in `t onzekere gehouden worden, en waarschijnlijk zullen blijven totdat het voorhangsel gescheurd is, tot hiertoe zal hun kennis gaan, maar niet verder. Ga henen, Daniël, voldaan met wat gij hebt.

B. Hij moet niet verwachten, dat wat hem gezegd was, ten volle verstaan zal worden, voordat het vervuld was: De woorden zijn toegesloten en verzegeld, zij zijn ingewikkeld en vol moeilijkheden, en zullen dat blijven tot het einde, tot het einde van deze dingen, ja, tot het einde van alle dingen. Daniël werd bevolen het boek te verzegelen tot de tijd van het einde, Daniel 12:4. De Joden waren gewoon te zeggen: Als Elia komt, zal hij ons zeggen. Het is gesloten en verzegeld, dat wil zeggen de openbaring, daarin vervat, is nu volkomen vastgesteld en voltooid, niets mag er aan toegevoegd worden, en niets mag er van afgedaan, want het is gesloten en verzegeld, vraag derhalve niet naar meer. "Nescire veile quae magister maximus docere non vult erudita inscitia est" -Veel verstand heeft hij, die gewillig onwetend blijft van hetgeen de grote Meester niet te kennen wil geven.

C. Hij moet er op rekenen, dat, zolang de wereld bestaat, er steeds zo'n mengsel van goed en kwaad zal zijn, als wij nu zien, Daniel 12:10. Wij verlangen om alleen koren en geen kaf op Gods akker te zien, maar dat kan niet zijn, voordat de tijd van de oogst en de tijd van het dorsen komt, zij moeten beide tezamen opgroeien tot de oogst. Zoals het geweest is, zo is het en zo zal het zijn. De goddelozen zullen goddelooslijk handelen maar de verstandigen zullen het verstaan. In dit opzicht, als in andere opzichten, sluit de Openbaring van Johannes evenals die van Daniël Revelation 22:11, Die vuil is, dat hij nog vuil worde, en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde.

a. Er is geen middel tegen, de goddelozen kunnen niet anders dan goddeloos handelen, en dezulken zijn er en zullen er in de wereld zijn tot aan het eind van de tijden. Gelijk het spreekwoord van de ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort, 1 Samuel 24:14, en de waarneming van de jongeren leert hetzelfde. Slechte mensen doen slechte dingen, en een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen. Leest men ook een druif van doornen, of is er iemand, die goede dingen voortbrengt uit de bozen schat zijns harten? Neen, goddeloze daden zijn de natuurlijke voortbrengselen van goddeloze beginselen en neigingen. Verwonder u niet over zo'n voornemen, Ecclesiastes 5:8. Tevoren is gezegd, dat de goddelozen goddelooslijk zullen handelen wij kunnen niets beters van hen verwachten maar wat erger is, geen van de goddelozen zullen het verstaan. Dit is of,

Ten eerste. Een deel van hun zonde. Zij willen niet verstaan, zij sluiten hun ogen tegen het licht, en niemand is zo blind, als die niet zien wil. Daarom zijn zij goddeloos, omdat zij niet verstaan willen. Als zij de waarheden Gods maar recht verstonden, dan zouden zij de wetten Gods bereidwillig gehoorzamen, Psalms 82:5. Moedwillige zonde is het gevolg van moedwillige onwetendheid, zij willen niet verstaan, omdat zij goddeloos zijn, zij haten het licht, en komen niet tot het licht, omdat hun werken boos zijn, John 3:19. Of,

Ten tweede. Het is een deel van hun straf, zij willen goddelooslijk handelen, en daarom heeft God hen overgegeven tot blindheid des harten, en heeft van hen gezegd: Zij zullen geenszins verstaan, noch zich bekeren en genezen worden, Matthew 13:14, Matthew 13:15. God wil hun geen ogen geven om te zien, omdat zij goddelooslijk willen handelen, Deuteronomy 29:4. b. Maar toch slecht als de wereld is, zal God zich een overblijfsel van goede mensen daarin verzekeren, er zullen er steeds sommigen, ja velen zijn, voor wie de leidingen en inzettingen van God een reuk des levens ten leven zullen zijn, zoals voor anderen een reuk des doods ten dode.

Ten eerste. Gods leidingen zullen hun goed doen: Velen zullen gereinigd. wit gemaakt en gelouterd worden, door hun ellende, vergelijk Daniel 11:35, door dezelfde ellende, die de hartstochten van de bozen slechts aanvuren en hen nog goddelozer maken zal. De beproevingen van goede mensen zijn voor hun welzijn bedoeld, door deze beproevingen worden zij gelouterd en wit gemaakt, hun gebreken gezuiverd, hun genade vermeerderd, en beide versterkt en meer zichtbaar gemaakt en worden zij bevonden tot lof en eer en heerlijkheid, 1 Peter 1:7. Aan hen, die zelf geheiligd en goed zijn, wordt alles geheiligd: en ook werkt het goede voor hen, en helpt mee om hen beter te maken.

Ten tweede. Het woord van God zal hun goed doen. Als de goddelozen niet verstaan, maar over het woord struikelen, zullen de verstandigen het verstaan. Die in het leven verstandig zijn, zullen de leer verstaan, die beïnvloed worden door de goddelijke wet en liefde, zullen door goddelijk licht verlicht worden. Want zo iemand wil deszelfs wil doen, die kent de waarheid, John 7:17. Leer de wijze, zo zal hij nog wijzer worden.

D. Hij moet zich troosten met het aangename vooruitzicht op zijn eigen geluk, in de dood in het oordeel, en in eeuwigheid, Daniel 12:13. Daniël was nu zeer oud, en was lang, beide, in vertrouwelijke omgang met de hemel en midden in staatszaken op aarde geweest. En nu moet hij er aan denken, afscheid te nemen van zijn tegenwoordige staat: Ga henen tot het einde.

a. Voor ons allen is het goed, veel te denken aan het weggaan uit deze wereld, wij gaan allen en zullen spoedig de weg van alle vlees gegaan zijn. Dat is onze weg, maar dit is onze troost, dat wij niet gaan zullen, voordat God ons naar een andere wereld roept, en voordat Hij met ons afgedaan heeft in deze wereld, en voordat Hij zegt: "Ga heen, gij hebt uw getuigenis afgelegd, uw werk gedaan, en als een huurling uw dagwerk afgemaakt, daarom, Ga heen en laat anderen uw plaats".

b. Als een goed man heengaat uit deze wereld, gaat hij de rust in: "Gij zult rusten van al uw tegenwoordige arbeid en beroering en zult het kwaad niet zien, dat over het volgende geslacht komt". Nimmer kan een kind van God met meer zekerheid zeggen: Keer weer tot uw rust, mijn ziel, dan in de stervensure.

c. Tijden en dagen zullen een eind nemen, niet alleen onze tijd en dagen zullen spoedig voorbij zijn, maar alle tijden en dagen zullen tenslotte een einde hebben, nog een kleine wijle, en er zal geen tijd meer zijn, maar al zijn veranderingen zullen geteld en geëindigd zijn.

d. Onze rust in het graf zal slechts zijn tot het einde van de dagen, en dan zal de vreedzame rust op gelukkige wijze verstoord worden door een blijde opstanding. Job voorzag het, toen hij van de doden zeide: Totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden, waarin opgesloten ligt, dat zij daarna zullen opwaken, Job 14:12..

e. Ieder van ons moet opstaan in zijn lot in het einde van de dagen. In het oordeel van de grote dag zal ons deel zijn, naar dat wij waren en deden in het vlees of: Komt, gij gezegenden, of: Gaat weg, gij vervloekten, en in dat lot moeten wij blijven. Het was een troost voor Daniël, het is een troost voor alle heiligen, dat, wat ook hun lot is in deze dagen, zij een gelukkig lot zullen hebben aan het einde van de dagen, hun deel zal zijn met de uitverkorenen. En het moet onze grootste en belangrijkste zorg zijn om ons een gelukkig lot te verzekeren tenslotte, in het einde van de dagen en dan mogen wij wel tevreden zijn met ons tegenwoordig lot, en ons neerleggen bij de wil van God.

f. De gelovige hoop en het gelovig vooruitzicht op een gezegend lot in het hemelse Kanan, in het einde van de dagen, zal een krachtige steun voor ons zijn, als wij deze wereld verlaten, en zal ons de troost des levens geven in de ure van onze dood.

Verzen 1-13

Daniël 12:1-13

Het is de gewoonte van de profeten, als zij de rampen van de kerk voorspellen, die ter zelfder tijd te voorzien van gepaste middelen daartegen, een geneesmiddel voor iedere kwaal. En geen hulp is zo krachtig, van zulk een algemene toepassing, en zo pasklaar voor ieder geval, zo krachtdadig van uitwerking, als die ontleend wordt aan Christus en de toekomstige staat, daaraan zijn dan ook deze vertroostingen ontleend.

I. Jezus Christus zal verschijnen als de Schutsheer en Beschermer van Zijn kerk: Te dien tijde, als de vervolging het hoogtepunt heeft bereikt, zal Michael opstaan, Daniel 12:1. De engel had Daniël gezegd, welk een standvastig vriend Michaël was van de kerk, Daniel 9:21. Hij toonde deze vriendschap bij voortduring in de hogere wereld, de engelen wisten het, maar nu zal Michaël opstaan met kracht en verlossing werken voor de Joden, als Hij ziet, dat hun kracht vergaan is, Deuteronomy 32:36. Christus is die grote Vorst, want Hij is de Vorst van de koningen van de aarde, Revelation 1:15. En als Hij opstaat voor Zijn kerk, wie kan er dan tegen zijn? Maar dat is niet alles: Op die tijd, dat wil zeggen spoedig daarna, zal Michaël opstaan om onze eeuwige zaligheid te bewerken, de Zoon van God zal in het vlees komen, zal geopenbaard worden om de werken des duivels te verbreken. Christus stond voor de kinderen onzes volks, toen Hij zonde en een vloek voor hen werd, nam hun plaats in als hun offerande, droeg de vloek voor hen om hun straf te dragen. Hij staat altijd om verzoening voor hen te doen binnen het voorhangsel, staat voor hen pal, en staat hun als vriend ter zijde. En na de ondergang van de antichrist, van wie Antiochus het type was, in het laatste van de dagen zal Christus op de aarde komen, Hij zal verschijnen voor de volkomen verlossing van al de zijnen.

II. Als Christus verschijnt, zal Hij vergelding doen aan allen, die Zijn volk vervolgen. Er zal een tijd van de benauwdheid zijn, dreigend voor allen maar vernietigend voor alle onverzoenlijke vijanden van Gods rijk onder de mensen, zulk een benauwdheid, als er niet geweest is, sinds er een volk geweest is. Dit is toepasselijk,

1. Op de verwoesting van Jeruzalem, die door Christus, misschien met het oog op deze voorspelling genoemd wordt, een grote verdrukking, hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld tot nu toe, Matthew 24:21. Hiervan had de engel veel gezegd, Daniel 9:26, en in dezelfde tijd richtte Christus het koninkrijk van het Evangelie op, in de wereld, als Michaël, onze vorst, opstaat. Of,

2. Op het oordeel van de grote dag, die dag, die zal branden als een oven en de trotsen en allen, die goddeloosheid doen, verteren, dat zal een dag zijn van zo grote benauwdheid als nooit geweest is, voor allen, tegen wie Michaël onze Vorst opstaan zal.

III. Hij zal verlossing werken voor Zijn vork: "Op die tijd zal uw volk verlost worden, verlost van het kwaad en het verderf, door Antiochus beraamd, dat wil zeggen allen die bestemd waren behouden te worden, een iegelijk, die ten leven geschreven was, Isaiah 4:3. Als Christus op de wereld komt, zal Hij Zijn geestelijk Israël verlossen van zonde en hel, en bij Zijn tweede komst zal Hij hun verlossing voltooien namelijk van zovelen als Hem gegeven zijn, wier namen geschreven zijn in het boek des levens, Revelation 20:15. Zij waren daar geschreven voor de grondlegging van de wereld, en zullen daar gevonden worden aan het einde van de wereld, als de boeken zullen geopend worden.

IV. Er zal een wederopstanding zijn van degenen, die in het stof slapen, Daniel 12:2. 1. Als God voor Zijn volk verlossing van vervolging werkt, is dat reeds een soort van wederopstanding zo werd de verlossing van de Joden uit Babel in het visioen voorgesteld, Ezechiël 37, en eveneens de verlossing van de Joden van Antiochus, en andere gelegenheden, waarbij de uiterlijke voorspoed van de kerk hersteld werd, het is als het leven uit de doden. Velen van diegenen, die lang hadden geslapen in de duisternis van het stof en van ellende, zullen dan opwaken, sommigen ten leven, tot eer en vertroosting, die duurzaam, die eeuwig zal zijn, maar voor anderen, die, met hun terugkeer tot voorspoed, tot ongerechtigheid terugkeren, zal het een wederopstanding zijn tot schande en verachting, want de voorspoed van de dwazen dient alleen om hen ten toon te stellen en te verderven.

2. Als bij de verschijning van Michaël onze Vorst, Zijn Evangelie gepredikt wordt, zullen velen van hen, die in het stof slapen, beide Joden en heidenen, er door opgewekt worden belijders van Zijn godsdienst te worden, en hun heidendom of Judaisme te verzaken, maar omdat er altijd een vermenging zal zijn van huichelaars en ware heiligen, zijn het slechts sommigen van hen, die ontwaken, voor wie het Evangelie een reuk des levens ten leven is, maar anderen zullen er door opwaken tot smaadheden en tot eeuwige afgrijzing, voor wie het Evangelie van Christus zal zijn een reuk des doods ten dode, en Christus zelf een val. Het net van het Evangelie bevat zowel bozen als goeden. Maar,

3. Er moet mee bedoeld zijn de algemene opstanding van de laatste dag: De menigte dergenen, die in het stof slapen, zal ontwaken, dat wil zeggen, allen en dat zijn er velen. Of, van die in het stof slapen zullen velen opstaan ten leven, en velen tot smaadheden. De Joden zelf hielden dit voor toepasselijk op de wederopstanding van de doden aan het einde van de wereld, en Christus zelf schijnt het oog daarop te hebben, als Hij spreekt van de opstanding des levens en de opstanding van de verdoemenis, John 5:29, en hierom verwachten de Joden, naar het zeggen van Paulus, een opstanding van de doden, beide van de rechtvaardigen en van de onrechtvaardigen, Acts 24:15. En niets is hier beter op zijn plaats, want onder Antiochus' vervolging, verrieden sommigen laaghartig hun godsdienst terwijl anderen er manmoedig aan vasthielden. Nu moest het hen hinderen, dat, als de storm voorbij was, zij de ene niet konden belonen noch de anderen straffen, het moest daarom een voldoening voor hen zijn, dat zij in de opstanding beide naar hun werken zouden vergolden worden. En waar de apostel spreekt van de vrome Joden, die de marteldood stierven onder Antiochus, zegt hij ons dat, hoewel zij gemarteld werden, zij de verlossing toch niet aannamen, omdat zij hoopten deze betere opstanding Je verkrijgen, Hebrews 11:35.

V. Een heerlijke beloning zal ten deel vallen aan degenen, die ten dage van tegenspoed en tellende, zelf onderlegd zijnde, velen onderwezen hebben.

1. In de profetie van de vervolging, Daniel 11:33, werd er bijzonder de aandacht op gevestigd, dat dezulken uitstekende diensten zouden bewijzen en toch zouden vallen door het zwaard en door vuur, indien er nu geen ander leven na dit leven was, dan zouden zij de ellendigste aller mensen zijn, en daarom wordt ons hier verzekerd, dat zij beloond zullen worden in de opstanding van de rechtvaardigen, Daniel 12:3 :De leeraars, of die wijs zijn, zoals sommigen lezen, want leeraars hebben wijsheid nodig, en die wijsheid hebben, behoren die aan anderen mee te delen, de leeraars zullen blinken als de glans des uitspansels, zullen blinken in heerlijkheid, hemelse heerlijkheid, de heerlijkheid van de hogere wereld, en die door de wijsheid, welke zij bezitten en het onderricht, dat zij geven, het werktuig zijn, om iemand, maar vooral velen, te rechtvaardigen, zullen blinken gelijk de sterren, altoos en eeuwig. Er is een heerlijkheid bewaard voor alle heiligen in de toekomenden staat voor allen, die wijs zijn, wijs voor hun zielen en de eeuwigheid. De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht, Ecclesiastes 8:1, maar veel meer nog zal zij dat doen in die staat, waar haar macht volmaakt en haar diensten beloond zullen worden.

2. Hoe meer goed iemand in deze wereld doet, inzonderheid aan de zielen van de mensen, zoveel groter zal zijn beloning en heerlijkheid zijn in de andere wereld. Die mensen rechtvaardigt, die zondaren van de dwaling van hun weg bekeert en helpt om hun zielen van de dood te behouden, James 5:20, zal delen in de heerlijkheid van hen, die hij op weg naar de hemel geholpen heeft, en dat zal een grote vermeerdering van hun eigen heerlijkheid zijn.

3. Dienaren van Christus, die genade van Hem verkregen hebben om getrouw en voorspoedig te zijn, en aldus brandende en lichtende kaarsen geworden zijn in deze wereld, zullen glansrijk schitteren in de andere wereld, zullen schitteren, gelijk de sterren. Christus is de zon, de bron van de lichten, beide van genade en heerlijkheid, zijn dienaren schijnen in beide als sterren, met een licht, dat aan Hem ontleend, en, met het zijne vergeleken, zeer klein is, toch zal het voor hen, die aarden vaten zijn, een heerlijkheid wezen, oneindig ver boven hun verdienste. Zij zullen blinken gelijk de sterren van verschillende grootte, sommige met minder, andere met meer luister, maar, terwijl er een dag komt, dat de sterren van de hemel zullen vallen, als de bladeren in de herfst, zullen deze sterren blinken, altoos en eeuwiglijk, zij zullen niet ondergaan en niet verduisterd worden.

VI. Deze profetie van die tijd, hoewel nu verzegeld, zou van groot nut zijn voor degenen, die dan zouden leven, Daniel 12:4. Daniël moet nu de woorden toesluiten en het boek verzegelen, omdat er veel tijd verlopen zou, voordat deze dingen vervuld zouden worden, en er was enige troost in voor de Joodse natie, dat, hoewel zij onmiddellijk na hun terugkeer uit Babel, terwijl zij nog weinigen in getal en zwak waren, tegenwerking ondervonden, zij niet om hun godsdienst vervolgd werden dan veel later, toen zij tot rijper kracht gekomen waren. Hij moet het boek verzegelen, omdat het niet verstaan en daarom ter zijde gelegd zal worden, totdat de dingen daarin besloten, vervuld zijn, maar hij moet het goed bewaren, als een schat van grote waarde, opgelegd voor de toekomst, wanneer het van grote dienst zal zijn, want velen zullen het nasporen en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden. Dan zal deze verborgen schat geopend worden, en velen zullen er in zoeken en graven naar kennis, als naar zilver. Zij zullen heen en weer lopen, om naar afschriften te vragen, zij zullen ze vergelijken, en toezien dat zij niet vervalst, maar authentiek zijn. Zij zullen het lezen en herlezen, er over nadenken en het in hun geest bepeinzen, discurrent-zij zullen het bespreken en onder elkaar van gedachten wisselen, en aantekeningen er op vergelijken, of zij op enigerlei wijze tot de betekenis mogen doordringen, en aldus zal de wetenschap vermenigvuldigd worden. Door deze profetie te raadplegen zullen zij er toe gebracht worden de andere schriften te onderzoeken, waardoor hun nuttige kennis zeer zal toenemen, want dan zullen wij kennen, als wij voortvaren, de Heere te kennen, Hosea 6:3. Die hun kennis willen vermeerderen moeten er moeite voor doen, moeten niet stilzitten in traagheid en tevreden zijn met het goede te willen, maar zij moeten nasporen, gebruik maken van alle middelen om tot kennis te geraken en van alle gelegenheden gebruik maken om fouten te herstellen, twijfelachtige gevallen op te lossen, hun kennis van goddelijke zaken te vermeerderen, en meer te weten en beter te weten, wat zij weten. En hier kunnen wij grond vinden om te hopen, dat,

1. Die goddelijke zaken, die nu nog duister en onbegrijpelijk zijn, hiernamaals duidelijk en verstaanbaar zullen worden. De waarheid is de dochter van de tijd. Schriftuurlijke profetieën worden verklaard door de vervulling ervan, daartoe zijn zij gegeven en voor die uitlegging worden zij bewaard. Daartoe zijn zij ons tevoren meegedeeld, opdat, als zij tot werkelijkheid worden, zij geloven mogen.

2. Die dingen van God, die veracht en verwaarloosd worden en als nutteloos ter zijde gesteld, zullen bekend worden men zal bevinden, dat zij van groot nut zijn, en men zal er naar vragen, want de openbaring van God hoezeer voor een tijd veronachtzaamd, zal groot gemaakt en geëerd worden, vooral op de grote oordeelsdag, als de boeken zullen geopend worden en daarbij dit boek.

Daniël had visioenen gehad van de verbazingwekkende omwentelingen in staten en koninkrijken, zover als het Israël Gods er bij betrokken was, hij voorzag benauwde tijden voor de kerk, tijden van lijden en beproeving, welk vooruitzicht hem zeer trof en met mededogen vervulde. Hierbij waren twee vragen zeer van pas: - Wanneer zal het einde zijn? en, Wat zal het einde zijn? Deze vragen worden hier gedaan en beschouwd, als besluit van het boek, en hoewel de vertroostingen, in de voorgaande verzen aangeboden, ruim voldoende waren, zou men zo zeggen, toch wordt er, tot meer overvloedige voldoening, dit nog aan toegevoegd.

I. De vraag: Tot hoe lang zal het einde zijn? wordt gedaan door een engel, Daniel 12:5, Daniel 12:6. Hierbij kunnen wij opmerken,

1. Wie het was, die de vraag deed. Daniël had een visioen van Christus in Zijn heerlijkheid de Man, bekleed met linnen, Daniel 10:5 Maar hij had gesproken met de engel, Gabriel en nu ziet hij, en zie twee anderen, Daniel 12:5, twee engelen, die hij nog niet gezien had, n aan deze zijde van de oever van de rivier en de ander aan de andere kant, opdat zij niet konden fluisteren, maar wat zij zeiden hoorbaar was, daar zij door de rivier gescheiden weren. Christus stond boven op het water van de rivier, Daniel 12:6, tussen Ulai, daarom was het gepast, dat Zijn gevolg, de engelen, op de oevers stonden, om gereed te zijn te gaan, waarheen Hij hen zenden mocht, de n op deze oever, de ander op de anderen. Deze engelen verschenen,

a. Om het visioen op te luisteren, en te indrukwekkender te maken en om de heerlijkheid van de Zoon des mensen te vermeerderen, Hebrews 1:6. Daniël heeft hen tevoren niet gezien, hoewel het waarschijnlijk is, dat zij daar waren, maar, toen zij begonnen te spreken, zag hij op, en bemerkte hen. Hoe dieper blik wij in de goddelijke dingen slaan, en hoe meer wij er ons mee bezig houden des te meer zullen wij er van zien, en steeds nieuwe openbaringen zullen ons gedaan worden, die veel weten, zullen nog meer weten, als zij zich er op toeleggen.

b. Om te bevestigen dat in de mond van twee of drie getuigen alle woord bestaan zal. Drie engelen verschenen aan Abraham.

c. Om ingelicht te worden, om naar vragen te luisteren en er zelf te doen, want de verborgenheden van Gods koninkrijk zijn dingen, waarin de engelen begerig zijn in te zien, 1 Peter 1:12, en zij zijn aan de gemeente bekend. En van deze twee engelen zeide: Wanneer zal het einde zijn? Misschien vroegen beide het, de n na de ander, maar Daniël hoorde slechts n van hen vragen.

2. Aan wie deze vraag gedaan werd, namelijk aan de Man, bekleed met linnen, van Wien wij tevoren gelezen hebben, Daniel 10:5, aan Christus, onze groten Hoogepriester, die boven op het water van de rivier was, en Wiens woordvoerder of tolk de engel Gabriël al die tijd geweest was. Deze rivier was de Hiddekel, Daniel 4:10, dezelfde als de Tigris, in welks nabijheid vele van de voorspelde gebeurtenissen zouden plaats hebben, daarom is dat ook de plaats van het visioen. De Hiddekel wordt vermeld als n van de rivieren, die de hof van Eden besproeiden, Genesis 2:14, daarom is het gepast, dat Christus op die rivier staat, want door Hem worden de bomen in Gods paradijs besproeid. Water betekent volk, Zijn staan boven het water betekent dus Zijn heerschappij over allen, Hij heeft gezeten over de watervloed, Psalms 29:10, Hij treedt op de hoogten van de zee, Job 9:8. En, om te tonen, dat Hij het was, wandelde Christus, toen Hij in het vlees was, op de zee, Matthew 14:25. Hij was boven de wateren van de rivier, lezen sommigen, Hij verscheen in de lucht boven de rivier.

3. Welke de vraag was. Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen? Daniël wilde die vraag niet doen, omdat hij niet wilde vorsen naar wat verborgen was, en de schijn niet wilde aannemen, dat hij nieuwsgierig was naar de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijn eigene macht gesteld heeft, Acts 1:7. Maar opdat hij de voldoening zou hebben van het antwoord stelt de engel de vraag, waar hij bij is. Onze Heere Jezus beantwoordde somtijds de vragen, die Zijn discipelen bevreesd of beschaamd waren te doen, John 16:19..

a. De engel vroeg met belangstelling: Hoe lang zal het zijn? Wat is de tijd, in de goddelijke raad tevoren bepaald voor het einde van deze wonderen, deze tijden van lijden en beproeving, die het volk van God moet doormaken? De tegenspoeden van de kerk zijn wonderen voor de engelen. Zij verwonderen zich er over, dat God duldt, dat Zijn kerk zozeer beproefd wordt, en zijn begerig te weten, wat voor goeds Hij met de kerk voor heeft met die beproevingen.

b. De goede engelen weten niet meer van de toekomst dan het Gode behaagt, hun te openbaren, veel minder weten de gevallen engelen. De heilige engelen in de hemel stellen belang in de kerk op aarde, en haar beproevingen gaan hun aan het hart, hoeveel te meer moeten zij ons dan aan het hart gaan, daar wij er onmiddellijk belang bij hebben, en haar vrede zo'n groot deel is van onze vrede.

4. Welk antwoord gegeven werd door Hem, die de verborgenheden openbaart en de toekomst kent.

A. Hier wordt een meer algemene mededeling gedaan van de duur van deze ellende, aan de engel, die er naar vroeg, Daniel 12:7, dat zij zal duren een tijd, tijden en een helft, dat wil zeggen n jaar, twee jaren en een half jaar, zoals tevoren beduid was, Daniel 7:25, namelijk de helft van een profetische week. Sommigen vatten dit onbepaald op, een bepaalde tijd voor een onbepaalde, het zal zijn een tijd, dat wil zeggen een grote tijd, tijden, dat wil zeggen langer, tweemaal zo lang, als eerst gedacht was, dat het zijn zou, en toch zal het maar de helft zijn, of een gedeelte van een tijd, als hij over is zal hij maar half zo lang schijnen, als gevreesd werd. Maar men moet het liever opvatten als een bepaalde tijd, in de Openbaring ontmoeten wij dit tijdsverloop weer somtijds als drie en een halve dag, bedoeld als drie en een half jaar, somtijds als twee en veertig maanden, soms ook als twaalfhonderd zestig dagen. Deze tijdsbepaling wordt hier,

a. Door een eed bevestigd. De Man, met linnen bekleed, hief beide handen ten hemel en zwoer bij Hem, die eeuwig leeft, dat het zo zijn zou. Aldus wordt de sterke engel, die Johannes zag, ingevoerd, met een duidelijke toespeling op dit visioen, staande met Zijn rechtervoet op de zee, en de linker op de aarde, en met de hand naar de hemel, en zwerende, dat er geen tijd meer zijn zal, Revelation 10:5. 6. Deze Sterkere zag Daniël met beide voeten op het water staan, terwijl Hij zwoer met Zijn handen opgeheven naar de hemel. De eed dient ter bevestiging, God is de Eenige, bij Wie men zweren mag, want Hij is de bevoegde Rechter, op Wie wij ons moeten beroepen, en het opheffen van de hand is een zeer gepast en veelbetekenend symbool voor een plechtige eed.

b. Zij wordt met redenen omkleed. God zal toelaten, dat hij alle mogelijke kwaad doet, en dan zullen al deze dingen voleindigd worden. Gods tijd om Zijn volk bij te staan en te hulp te komen, is, als hun nood zijn toppunt heeft bereikt, op de berg des Heren zal er in voorzien worden, dat Izak gered wordt, als hij juist geofferd zou worden. De uitkomst beantwoordde aan de voorspelling, Josephus zegt uitdrukkelijk in zijn boek over de Joodse oorlogen, dat Antiochus, bijgenaamd Epifanes, Jeruzalem bij verrassing nam, en het drie jaar en zes maanden in bezit hield, en toen uit het land geworpen werd door de Asmoneërs of Maccabeeën. Christus' openbare bediening duurde drie en een half jaar gedurende welke tijd Hij de tegenspraak van de zondaars verdroeg, en in armoede en schande leefde, en toen Zijn macht bij Zijn dood volkomen vernietigd scheen, en Zijn vijanden over Hem juichten, behaalde Hij de heerlijkste overwinning, en zeide: Het is volbracht.

B Hier worden meer bijzonderheden bijgevoegd aangaande de tijdsduur van deze ellende in hetgeen tot Daniël gezegd wordt in Daniel 12:11, Daniel 12:12, waarin,

a. De gebeurtenis bepaald wordt, vanwaar de tijd van de benauwdheid gerekend moet worden, namelijk van het wegnemen van het gedurig offer door Antiochus en de oprichting van de verwoestenden gruwel, het beeld van Jupiter, op het altaar. Zij moeten rekenen, dat hun ellende werkelijk begint, als zij beroofd worden van de weldaad van de openbare godsverering, dat was voor hen het beginsel van de smarten, dat was het, wat hun het meest ter harte ging.

b. De duur van hun ellende genoemd wordt, zij zal duren twaalfhonderd en negentig dagen, drie jaar en zeven maanden, of, naar de berekening van sommigen, drie jaar, zes maanden en vijftien dagen, daarna werd waarschijnlijk het gedurig offer hersteld en de verwoestende gruwel weggenomen, ter herinnering waaraan het feest van de vernieuwing des tempels tot op de tijd van de Zaligmaker gevierd werd, John 10:22. Hoewel uit de geschiedenis niet blijkt dat het zo lang was op de dag af, toch blijkt dat het begin van de ellende in het honderd vijf en veertigste jaar en het eind in het honderd acht en veertigste jaar van de Seleuciden was, en nu was, of het herstel van het offer, en het wegnemen van het beeld, of een andere merkwaardige gebeurtenis, die er aan voorafging, en die niet vermeld wordt, precies zoveel dagen daarna. In de profetische schriften zijn vele tijden nauwkeurig voorspeld, waarvan uit de gewilde, noch uit de profane geschiedenis blijkt, of de uitkomst er aan beantwoord heeft, wat toch zonder twijfel het geval is geweest, bijvoorbeeld Isaiah 16:14.

c. De voltooiing van hun bevrijding, of ten minste de verdere ontwikkeling er van, wordt bepaald, namelijk vijf en veertig degen na de vorige termijn, wat naar sommigen menen de dood van Antiochus moet zijn, dertienhonderd en vijfendertig dagen na zijn ontheiliging van de tempel. Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot die tijd. In I Macc. 6:16 wordt gezegd, dat Antiochus stierf in het honderd vijf en veertigste jaar van het koninkrijk van de Grieken, en dat de Maccabeën, onder Goddelijke leiding tempel en stad heroverden. Vele goede uitleggers maken er profetische dagen van, dat wil zeggen zovele jaren, en beginnen die bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, maar zij zijn het er niet over eens, welke gebeurtenissen dan bedoeld zijn. Anderen plaatsen het begin bij het bederf van de dienst van het Evangelie door de antichrist wiens regering in de Openbaring is beperkt tot twaalfhonderd en zestig dagen, dit is jaren, ten einde waarvan hij zal beginnen te vallen, maar voordat hij geheel gevallen is, zullen nog dertig jaar verlopen, en wie nog veertig jaar langer leeft, zal heerlijke tijden beleven. Of de betekenis van dit alles inderdaad zover reikt kan ik niet zeggen, maar dit kunnen wij in ieder geval leren:

Ten eerste, Dat er een tijd bepaald is voor de beëindiging van de ellende van de kerk, en de bewerking van haar verlossing, en dat deze tijd nauwkeurig in acht genomen zal worden.

Ten tweede. Dat op deze tijd gewacht moet worden met geloof en geduld.

Ten derde. Dat, als hij eenmaal komt, hij ons overvloedig belonen zal voor onze langdurige verwachtingen ervan. Welgelukzalig is hij, die, na lang wachten, er ten laatste toe raakt, want hij zal dan reden hebben om te zeggen: Zie deze is onze God en wij hebben Hem verwacht.

II. De vraag: Wat zal het einde zijn? wordt gedaan door Daniël, en blijft niet onbeantwoord. Ziehier,

1. Waarom Daniël deze vraag deed, het was, omdat, hoewel hij hoorde, wat er gezegd werd, hij het niet verstond, Daniel 12:8. Daniël was een zeer verstandig man, en zeer gemeenzaam met visioenen en profetieën, en toch geraakte hij hier in verwarring, hij begreep de bedoeling niet van die tijd, tijden, en een helft, ten minste niet volkomen en met zoveel zekerheid als hij wel wenste. De beste mensen zijn dikwijls in verlegenheid bij hun onderzoek naar goddelijke dingen, en stuiten op hetgeen zij niet verstaan. Maar, hoe beter zij zijn, zoveel beter beseffen zij hun eigen zwakheid en onwetendheid, en te meer bereid zijn zij om die te erkennen.

2. Wat de vraag was: Mijn Heere, wat zal het einde zijn van deze dingen? Hij richt zijn vraag niet tot de engel, die met hem sprak, maar rechtstreeks tot Christus, want tot Wie anders zullen wij, met onze vragen gaan? Wat zal het eindresultaat van deze gebeurtenissen zijn? Waartoe strekken zij? Waar zullen zij op uitlopen? Wanneer wij de zaken van deze wereld in ogenschouw nemen, en van Gods kerk daarin, dan kunnen wij niet anders doen dan vragen: Wat zal het eind van deze dingen zijn? Wij zien, dat de strekking er van is de volkomen ondergang van Gods rijk onder de mensen. Als wij bemerken hoe ondeugd en goddeloosheid heersen, de godsdienst in verval is, de rechtvaardigen moeten lijden, en de goddelozen over hen triomferen, dan mogen wij wel vragen: Mijn Heere wat zal het einde zijn van deze dingen? Maar dit kan ons in `t algemeen bevredigen, dat alles tenslotte goed zal aflopen. Groot is de waarheid, en op de duur zal zij triomferen. Alle regering, heerschappij en macht, die zich verzet, zal vernederd worden, en heiligheid en liefde zullen overwinnen en in eere zijn, tot in eeuwigheid. Het einde, dit einde zal komen.

3. Het antwoord, dat op deze vraag gegeven wordt. Behalve hetgeen op de tijd betrekking heeft waarover tevoren gesproken is, Daniel 12:11, Daniel 12:12, werden hier enige algemene bevelen gegeven aan Daniël, waarmee hij ontslagen wordt.

A. Hij moet tevreden zijn met de openbaringen, die hem gedaan zijn, en niet verder vragen: Ga henen. Daniël, laat het u voldoende zijn, dat u de komende dingen tot zover getoond zijn, maar dring niet verder aan. Ga henen naar des konings werk, Daniel 8:27. Ga henen en schrijf op, wat gij gezien hebt en wat gij gehoord hebt, ten bate van de nakomelingschap, en begeer voor `t ogenblik niet meer te zien en te horen. Gemeenschap met God is geen altijddurend vermaak voor ons in deze wereld, somtijds mogen wij getuigen zijn van Christus' heerlijkheid, en wij zeggen: Het is goed, dat wij hier zijn, maar wij moeten van de berg afdalen en hebben daar geen blijvende stad. Die veel weten, weten slechts ten dele en zien, dat er nog altijd veel is, waarover zij in `t onzekere gehouden worden, en waarschijnlijk zullen blijven totdat het voorhangsel gescheurd is, tot hiertoe zal hun kennis gaan, maar niet verder. Ga henen, Daniël, voldaan met wat gij hebt.

B. Hij moet niet verwachten, dat wat hem gezegd was, ten volle verstaan zal worden, voordat het vervuld was: De woorden zijn toegesloten en verzegeld, zij zijn ingewikkeld en vol moeilijkheden, en zullen dat blijven tot het einde, tot het einde van deze dingen, ja, tot het einde van alle dingen. Daniël werd bevolen het boek te verzegelen tot de tijd van het einde, Daniel 12:4. De Joden waren gewoon te zeggen: Als Elia komt, zal hij ons zeggen. Het is gesloten en verzegeld, dat wil zeggen de openbaring, daarin vervat, is nu volkomen vastgesteld en voltooid, niets mag er aan toegevoegd worden, en niets mag er van afgedaan, want het is gesloten en verzegeld, vraag derhalve niet naar meer. "Nescire veile quae magister maximus docere non vult erudita inscitia est" -Veel verstand heeft hij, die gewillig onwetend blijft van hetgeen de grote Meester niet te kennen wil geven.

C. Hij moet er op rekenen, dat, zolang de wereld bestaat, er steeds zo'n mengsel van goed en kwaad zal zijn, als wij nu zien, Daniel 12:10. Wij verlangen om alleen koren en geen kaf op Gods akker te zien, maar dat kan niet zijn, voordat de tijd van de oogst en de tijd van het dorsen komt, zij moeten beide tezamen opgroeien tot de oogst. Zoals het geweest is, zo is het en zo zal het zijn. De goddelozen zullen goddelooslijk handelen maar de verstandigen zullen het verstaan. In dit opzicht, als in andere opzichten, sluit de Openbaring van Johannes evenals die van Daniël Revelation 22:11, Die vuil is, dat hij nog vuil worde, en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde.

a. Er is geen middel tegen, de goddelozen kunnen niet anders dan goddeloos handelen, en dezulken zijn er en zullen er in de wereld zijn tot aan het eind van de tijden. Gelijk het spreekwoord van de ouden zegt: Van de goddelozen komt goddeloosheid voort, 1 Samuel 24:14, en de waarneming van de jongeren leert hetzelfde. Slechte mensen doen slechte dingen, en een kwade boom kan geen goede vruchten voortbrengen. Leest men ook een druif van doornen, of is er iemand, die goede dingen voortbrengt uit de bozen schat zijns harten? Neen, goddeloze daden zijn de natuurlijke voortbrengselen van goddeloze beginselen en neigingen. Verwonder u niet over zo'n voornemen, Ecclesiastes 5:8. Tevoren is gezegd, dat de goddelozen goddelooslijk zullen handelen wij kunnen niets beters van hen verwachten maar wat erger is, geen van de goddelozen zullen het verstaan. Dit is of,

Ten eerste. Een deel van hun zonde. Zij willen niet verstaan, zij sluiten hun ogen tegen het licht, en niemand is zo blind, als die niet zien wil. Daarom zijn zij goddeloos, omdat zij niet verstaan willen. Als zij de waarheden Gods maar recht verstonden, dan zouden zij de wetten Gods bereidwillig gehoorzamen, Psalms 82:5. Moedwillige zonde is het gevolg van moedwillige onwetendheid, zij willen niet verstaan, omdat zij goddeloos zijn, zij haten het licht, en komen niet tot het licht, omdat hun werken boos zijn, John 3:19. Of,

Ten tweede. Het is een deel van hun straf, zij willen goddelooslijk handelen, en daarom heeft God hen overgegeven tot blindheid des harten, en heeft van hen gezegd: Zij zullen geenszins verstaan, noch zich bekeren en genezen worden, Matthew 13:14, Matthew 13:15. God wil hun geen ogen geven om te zien, omdat zij goddelooslijk willen handelen, Deuteronomy 29:4. b. Maar toch slecht als de wereld is, zal God zich een overblijfsel van goede mensen daarin verzekeren, er zullen er steeds sommigen, ja velen zijn, voor wie de leidingen en inzettingen van God een reuk des levens ten leven zullen zijn, zoals voor anderen een reuk des doods ten dode.

Ten eerste. Gods leidingen zullen hun goed doen: Velen zullen gereinigd. wit gemaakt en gelouterd worden, door hun ellende, vergelijk Daniel 11:35, door dezelfde ellende, die de hartstochten van de bozen slechts aanvuren en hen nog goddelozer maken zal. De beproevingen van goede mensen zijn voor hun welzijn bedoeld, door deze beproevingen worden zij gelouterd en wit gemaakt, hun gebreken gezuiverd, hun genade vermeerderd, en beide versterkt en meer zichtbaar gemaakt en worden zij bevonden tot lof en eer en heerlijkheid, 1 Peter 1:7. Aan hen, die zelf geheiligd en goed zijn, wordt alles geheiligd: en ook werkt het goede voor hen, en helpt mee om hen beter te maken.

Ten tweede. Het woord van God zal hun goed doen. Als de goddelozen niet verstaan, maar over het woord struikelen, zullen de verstandigen het verstaan. Die in het leven verstandig zijn, zullen de leer verstaan, die beïnvloed worden door de goddelijke wet en liefde, zullen door goddelijk licht verlicht worden. Want zo iemand wil deszelfs wil doen, die kent de waarheid, John 7:17. Leer de wijze, zo zal hij nog wijzer worden.

D. Hij moet zich troosten met het aangename vooruitzicht op zijn eigen geluk, in de dood in het oordeel, en in eeuwigheid, Daniel 12:13. Daniël was nu zeer oud, en was lang, beide, in vertrouwelijke omgang met de hemel en midden in staatszaken op aarde geweest. En nu moet hij er aan denken, afscheid te nemen van zijn tegenwoordige staat: Ga henen tot het einde.

a. Voor ons allen is het goed, veel te denken aan het weggaan uit deze wereld, wij gaan allen en zullen spoedig de weg van alle vlees gegaan zijn. Dat is onze weg, maar dit is onze troost, dat wij niet gaan zullen, voordat God ons naar een andere wereld roept, en voordat Hij met ons afgedaan heeft in deze wereld, en voordat Hij zegt: "Ga heen, gij hebt uw getuigenis afgelegd, uw werk gedaan, en als een huurling uw dagwerk afgemaakt, daarom, Ga heen en laat anderen uw plaats".

b. Als een goed man heengaat uit deze wereld, gaat hij de rust in: "Gij zult rusten van al uw tegenwoordige arbeid en beroering en zult het kwaad niet zien, dat over het volgende geslacht komt". Nimmer kan een kind van God met meer zekerheid zeggen: Keer weer tot uw rust, mijn ziel, dan in de stervensure.

c. Tijden en dagen zullen een eind nemen, niet alleen onze tijd en dagen zullen spoedig voorbij zijn, maar alle tijden en dagen zullen tenslotte een einde hebben, nog een kleine wijle, en er zal geen tijd meer zijn, maar al zijn veranderingen zullen geteld en geëindigd zijn.

d. Onze rust in het graf zal slechts zijn tot het einde van de dagen, en dan zal de vreedzame rust op gelukkige wijze verstoord worden door een blijde opstanding. Job voorzag het, toen hij van de doden zeide: Totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden, waarin opgesloten ligt, dat zij daarna zullen opwaken, Job 14:12..

e. Ieder van ons moet opstaan in zijn lot in het einde van de dagen. In het oordeel van de grote dag zal ons deel zijn, naar dat wij waren en deden in het vlees of: Komt, gij gezegenden, of: Gaat weg, gij vervloekten, en in dat lot moeten wij blijven. Het was een troost voor Daniël, het is een troost voor alle heiligen, dat, wat ook hun lot is in deze dagen, zij een gelukkig lot zullen hebben aan het einde van de dagen, hun deel zal zijn met de uitverkorenen. En het moet onze grootste en belangrijkste zorg zijn om ons een gelukkig lot te verzekeren tenslotte, in het einde van de dagen en dan mogen wij wel tevreden zijn met ons tegenwoordig lot, en ons neerleggen bij de wil van God.

f. De gelovige hoop en het gelovig vooruitzicht op een gezegend lot in het hemelse Kanan, in het einde van de dagen, zal een krachtige steun voor ons zijn, als wij deze wereld verlaten, en zal ons de troost des levens geven in de ure van onze dood.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Daniel 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/daniel-12.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile