Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Efeziërs 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EFEZE 4

Wij hebben het eerste gedeelte van dezen brief beschouwd, dat bestaat uit verscheidene voorname leerstellige waarheden, vervat in de eerste drie hoofdstukken. Nu komen wij tot het tweede gedeelte, dat de gewichtigste en ernstigste vermaningen bevat, welke gegeven kunnen worden. Wij moeten opmerken dat in dezen, gelijk in de meeste andere van Paulus' brieven, het eerste gedeelte leerstellig is en ingericht om de zielen der mensen te onderrichten in de grote waarheden en leerstukken van het Evangelie, en het laatste is practikaal en ingericht op bestuur van hun leven en wandel, daar alle Christenen verplicht zijn te trachten naar gezondheid in geloof en zuiverheid van leven en wandel. In hetgeen voorafging hebben wij gehoord van de Christelijke voorrechten, die de grond van onze vertroosting zijn. Hetgeen volgt behandelt onze Christelijke plichten, en wat de Heere onze God van ons eist naar aanleiding van de ons verleende weldaden. Het beste middel om de verborgenheden te verstaan en deel te hebben aan de voorrechten, waarvan wij gehoord hebben, is nauwgezet de plichten na te leven, ons beschreven in hetgeen volgt. En aan den anderen kant, de ernstige beschouwing van en het geloof in de leerstellingen, die ons onderwezen werden in de voorafgaande hoofdstukken, zullen ons een goeden grondslag geven om de praktijk van de plichten op te bouwen, die ons in hetgeen volgt voorgeschreven worden. Christelijk geloof en Christelijke wandel zijn wederzijds met elkaar bevriend. In dit hoofdstuk hebben wij verscheidene vermaningen tot belangrijke plichten.

I. Een meer algemene, Ephesians 4:1,

II. Opwekking tot onderlinge liefde, enigheid en eendracht, met de geschikte middelen en beweegredenen om die te bevorderen, Ephesians 4:2,

III. Een vermaning tot Christelijke heiligheid en reinheid van wandel, en beide meer in het algemeen, Ephesians 4:17, en in verscheidene bijzonderheden, Ephesians 4:25.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EFEZE 4

Wij hebben het eerste gedeelte van dezen brief beschouwd, dat bestaat uit verscheidene voorname leerstellige waarheden, vervat in de eerste drie hoofdstukken. Nu komen wij tot het tweede gedeelte, dat de gewichtigste en ernstigste vermaningen bevat, welke gegeven kunnen worden. Wij moeten opmerken dat in dezen, gelijk in de meeste andere van Paulus' brieven, het eerste gedeelte leerstellig is en ingericht om de zielen der mensen te onderrichten in de grote waarheden en leerstukken van het Evangelie, en het laatste is practikaal en ingericht op bestuur van hun leven en wandel, daar alle Christenen verplicht zijn te trachten naar gezondheid in geloof en zuiverheid van leven en wandel. In hetgeen voorafging hebben wij gehoord van de Christelijke voorrechten, die de grond van onze vertroosting zijn. Hetgeen volgt behandelt onze Christelijke plichten, en wat de Heere onze God van ons eist naar aanleiding van de ons verleende weldaden. Het beste middel om de verborgenheden te verstaan en deel te hebben aan de voorrechten, waarvan wij gehoord hebben, is nauwgezet de plichten na te leven, ons beschreven in hetgeen volgt. En aan den anderen kant, de ernstige beschouwing van en het geloof in de leerstellingen, die ons onderwezen werden in de voorafgaande hoofdstukken, zullen ons een goeden grondslag geven om de praktijk van de plichten op te bouwen, die ons in hetgeen volgt voorgeschreven worden. Christelijk geloof en Christelijke wandel zijn wederzijds met elkaar bevriend. In dit hoofdstuk hebben wij verscheidene vermaningen tot belangrijke plichten.

I. Een meer algemene, Ephesians 4:1,

II. Opwekking tot onderlinge liefde, enigheid en eendracht, met de geschikte middelen en beweegredenen om die te bevorderen, Ephesians 4:2,

III. Een vermaning tot Christelijke heiligheid en reinheid van wandel, en beide meer in het algemeen, Ephesians 4:17, en in verscheidene bijzonderheden, Ephesians 4:25.

Vers 1

Efeze 4:1

Dit is een algemene opwekking om te wandelen overeenkomstig onze Christelijke belijdenis. Paulus was toen gevangen te Rome, en hij was een gevangene in den Heere, of van den Heere, hetgeen betekent voor den Heere, Ephesians 3:1. Hij vermeldt dit herhaalde malen, om te tonen dat hij over zijne banden zich niet schaamde, wel wetende dat hij niet leed als een kwaaddoener, en daarbij om hetgeen hij schreef des te meer bij hen aan te bevelen en ingang te doen vinden. Het was een leer, die hij waardig achtte om er voor te lijden, en derhalve behoorden zij haar hun ernstige overweging en nauwgezette opmerking waardig te achten. Wij hebben hier een verzoek van een armen gevangene, een van de gevangenen van Christus. Zo bid ik u dan, ik de gevangene in den Heere enz. In aanmerking nemende wat God voor u gedaan heeft en tot welk een staat en toestand Hij u geroepen heeft, zoals tevoren besproken is, kom ik nu met een ernstig verzoek tot u (niet in mijn belang en ook niet om uw tussenkomst ten einde mijn vrijheid te herkrijgen, het eerste ding dat arme gevangenen gewoonlijk van hun vrienden vragen), maar dat gij uzelven zult betonen goede Christenen te zijn en leven overeenkomstig uw belijdenis en roeping. Dat gij wandelt waardiglijk, overeenkomstig, volgens de heerlijke omstandigheden, waarin de genade Gods u overgeplaatst heeft, toen Hij u uit het heidendom tot het Christendom bekeerde. Christenen behoren zich te schikken naar het Evangelie, waardoor zij geroepen zijn en tot de heerlijkheid waarvan zij geroepen zijn. Wij worden Christenen genoemd en moeten dien naam waardig wandelen en leven als Christenen. Wij zijn geroepen tot Gods koninkrijk en heerlijkheid, en moeten daarom dat koninkrijk en die heerlijkheid bevorderen en als erfgenamen daarvan wandelen.

Vers 1

Efeze 4:1

Dit is een algemene opwekking om te wandelen overeenkomstig onze Christelijke belijdenis. Paulus was toen gevangen te Rome, en hij was een gevangene in den Heere, of van den Heere, hetgeen betekent voor den Heere, Ephesians 3:1. Hij vermeldt dit herhaalde malen, om te tonen dat hij over zijne banden zich niet schaamde, wel wetende dat hij niet leed als een kwaaddoener, en daarbij om hetgeen hij schreef des te meer bij hen aan te bevelen en ingang te doen vinden. Het was een leer, die hij waardig achtte om er voor te lijden, en derhalve behoorden zij haar hun ernstige overweging en nauwgezette opmerking waardig te achten. Wij hebben hier een verzoek van een armen gevangene, een van de gevangenen van Christus. Zo bid ik u dan, ik de gevangene in den Heere enz. In aanmerking nemende wat God voor u gedaan heeft en tot welk een staat en toestand Hij u geroepen heeft, zoals tevoren besproken is, kom ik nu met een ernstig verzoek tot u (niet in mijn belang en ook niet om uw tussenkomst ten einde mijn vrijheid te herkrijgen, het eerste ding dat arme gevangenen gewoonlijk van hun vrienden vragen), maar dat gij uzelven zult betonen goede Christenen te zijn en leven overeenkomstig uw belijdenis en roeping. Dat gij wandelt waardiglijk, overeenkomstig, volgens de heerlijke omstandigheden, waarin de genade Gods u overgeplaatst heeft, toen Hij u uit het heidendom tot het Christendom bekeerde. Christenen behoren zich te schikken naar het Evangelie, waardoor zij geroepen zijn en tot de heerlijkheid waarvan zij geroepen zijn. Wij worden Christenen genoemd en moeten dien naam waardig wandelen en leven als Christenen. Wij zijn geroepen tot Gods koninkrijk en heerlijkheid, en moeten daarom dat koninkrijk en die heerlijkheid bevorderen en als erfgenamen daarvan wandelen.

Verzen 2-16

Efeze 4:2-16

Hier gaat de apostel over tot meer bijzondere vermaningen. Over twee weidt hij in dit hoofdstuk uit. Hij vermaant tot eendracht en liefde, reinheid en heiligheid, waarin Christenen zich zeer moeten oefenen. Wij wandelen niet waardiglijk der roeping, met welke wij geroepen zijn, wanneer wij geen getrouwe vrienden van alle Christenen en gezworen vijanden van alle zonden zijn. Deze afdeling bevat de vermaning tot onderlinge liefde, enigheid en eendracht, met de geschikte middelen en beweegredenen om die te bevorderen. Niets wordt ons in de Schrift ernstiger op het hart gedrukt dan deze deugden. Liefde is de wet van het koninkrijk van Christus, de grote les in Zijn school, het kenteken van Zijn leden.

I. De middelen tot enigheid: ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid en verdragen van elkaar in de liefde, Ephesians 4:2. Door ootmoedigheid moeten wij hier verstaan nederigheid, laag van ons zelven denken, hetgeen het tegenovergestelde van hoogmoed is. Door zachtmoedigheid die uitnemende gesteldheid der ziel, welke iemand onwillig maakt om anderen te prikkelen, en die niet spoedig geprikkeld of beledigd wordt door anderer onvolkomenheden, zij staat tegen nijdige verwijten en twistzucht over. Lankmoedigheid betekent geduldig dragen van beledigingen, zonder het zoeken naar wraak. Verdragen van elkaar in de liefde is het verdragen van elkanders onvolkomenheden uit het beginsel van liefde en het niet ophouden elkaar lief te hebben ter oorzake van deze. De beste Christenen hebben er behoefte aan elkaar te verdragen, het beste van elkaar te denken en elkanders goede hoedanigheden, niet elkanders hartstochten aan te wakkeren. Wij vinden veel in ons zelven dat wij ons zelven moeilijk vergeven kunnen, en daarom moet het ons niet vreemd voorkomen indien wij ook in anderen iets vinden, dat wij menen hun moeilijk te kunnen vergeven, en toch moeten wij het hun vergeven gelijk wij het ons zelven doen. Zonder deze deugden kan de enigheid niet bewaard blijven. De eerste stap tot enigheid is nederigheid, zonder deze zal er nooit zachtmoedigheid, lankmoedigheid en vergevensgezindheid zijn, en zonder die geen enigheid. Hoogmoed en hartstocht verbreken den vrede en veroorzaken allerlei tweedracht. Nederigheid en zachtmoedigheid herstellen den vrede en bewaren dien. Uit hoogmoed komt gekijf, alleen uit nederigheid komt liefde. Hoe meer liefdegezindheid des te meer gelijkgezindheid. Wij wandelen niet waardiglijk der roeping, met welke wij geroepen zijn, indien wij niet zacht en nederig van hart zijn. Maar Hij, die ons riep, Hij tot wie wij geroepen zijn, was uitnemend in zachtmoedigheid en nederigheid van hart, en heeft ons bevolen dat van Hem te leren.

II. De aard van de enigheid, welke de apostel voorschrijft, is de enigheid des Geestes, Ephesians 4:3. De zetel van de Christelijke enigheid is het hart of de geest, zij ligt niet in eenvormigheid van denkwijze, niet in eenheid van Godsverering, maar in het een-hart- en-een ziel-zijn. Deze enigheid van hart en genegenheid mag genoemd worden van den Geest te zijn, zij wordt door Hem bewerkt, zij is een van de vruchten des Geestes. Die moeten wij trachten te behouden. Zich benaarstigen is een recht- bijbelse uitdrukking. Wij moeten ons uiterste best doen. Indien anderen met ons twisten willen, moeten wij alle zorg dragen dat wij niet met hen twisten. Indien anderen ons verachten en haten, moeten wij hen niet verachten en haten. Door den band des vredes. Vrede is een band, die de mensen verenigt en maakt dat zij vriendelijk met elkaar omgaan. Een vredelievende gezindheid en gedrag verbindt de Christenen met elkaar, terwijl tweedracht en twist hun harten en genegenheden ontbinden en scheiden. Veel zwakke twijgen worden door samenbinding sterk. De band des vredes is de kracht der gemeenschap. Het laat zich wel niet verwachten, dat alle goede mensen, of alle leden van een gezelschap, in alle dingen dezelfde lengte zullen hebben, allen de- zelfde gevoelens of hetzelfde oordeel, maar desniettegenstaande maakt de band des vredes hen allen een. Een bundel roeden kan van verschillende lengte en kracht zijn, toch zijn zij samen sterker dan de dikste, langste en sterkste op zichzelf.

III. De redenen om die Christelijke enigheid en eendracht te bevorderen. De apostel noemt er verscheidene, om ons er toe te bewegen.

1. Zie hoeveel dingen onze Christelijke belijdenis ons gemeenschappelijk geeft, die onze vreugde en heerlijkheid uitmaken. Wij moeten een van hart zijn, want het is een lichaam en een Geest, Ephesians 4:4. Twee harten in een lichaam zou monsterachtig zijn. Indien er een lichaam is, dan moeten allen, die tot dat lichaam behoren, samen een hart hebben. De algemene kerk is een mystiek lichaam van Christus, en alle ware Christenen maken samen een lichaam uit, door een oorkonde verenigd, die des Evangelies, bezield door een Geest, dezelfden Heiligen Geest, die door Zijn gaven en genaden dat lichaam levend maakt, bezielt en regeert. Zo wij aan Christus behoren, handelen wij allen door een en dezelfden Geest, en daarom moeten wij een zijn. Gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop uwer beroeping. De hoop wordt hier in plaats van haar voorwerp genoemd, van de zaak waarop gehoopt wordt, de hemelse erfenis, waarop wij geroepen zijn te hopen. Alle Christenen zijn geroepen tot dezelfde hoop van eeuwig leven. Er is een Christus, op wie zij allen hopen, en een hemel, dien ze allen hopen in te gaan, en daarom moeten allen een hart hebben. Een Heere, Ephesians 4:5, dat is Christus, het hoofd der gemeente, aan wie, door Gods aanstelling, alle Christenen onmiddellijk onderworpen zijn. Een geloof, dat is, het Evangelie, dat de leer van het Christelijk geloof bevat, of het betekent: dezelfde genade des geloofs, (geloof in Christus) waardoor alle Christenen gered worden. Een doop, waardoor wij ons geloof belijden, zijnde gedoopt in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, dus het sacramenteel verbond, waardoor wij ons aan den Heere Christus overgeven. Een God en Vader van allen, Ephesians 4:6. Een God, die al de ware leden Zijner gemeente als Zijne kinderen aanneemt, want Hij is hun Vader door bijzondere betrekking, gelijk Hij de Vader van alle mensen is door de schepping, en Hij is boven allen, door Zijn wezen, en ten opzichte van de heerlijke volmaaktheden Zijner natuur en omdat Hij de heerschappij heeft over alle schepselen en voornamelijk over Zijne gemeente, en door allen, door Zijn voorzienige onderhouding en regering, en in u allen, in alle gelovigen, in welken Hij woont als in Zijn heiligen tempel, door Zijn Geest en bijzondere genade. Indien er dus zoveel eenheden zijn, dan behoort er nog een te zijn: een hart, een ziel.

2. Merk op de gaven, welke Christus in grote verscheidenheid aan de Christenen geschonken heeft. Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de mate der gave van Christus, Ephesians 4:7. Ofschoon de leden van Christus' gemeente in zoveel dingen overeenkomen, zijn er sommige dingen, waarin zij van elkaar verschillen, maar hieruit mag geen verschil van toegenegenheid ontstaan, want al wat zij hebben, ontvingen zij van dezelfden goeden gever en tot hetzelfde doel. Aan ieder van ons Christenen is genade gegeven, een gave van genade, in den een of anderen vorm en graad, opdat wij wederkerig elkaar zouden helpen. Aan ieder der dienaren is genade gegeven, aan den een in meerdere, aan den ander in mindere mate. De verschillende gaven aan de dienaren van Christus waren een grote aanleiding van twist onder de eerste Christenen, de een was voor Paulus en de ander voor Apollos. De apostel toont aan, dat zij geen reden hebben om over hen te twisten, maar alle reden ter wereld om van allen gezamenlijk nut te hebben, voor algemene stichting, want aan ieder hunner is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus, in zulke mate als Christus het best oordeelde aan ieder hunner te geven. Al de dienaren en al de leden van de gemeente van Christus danken de genade en de gaven, die zij hebben, aan Hem, en dat is een goede reden voor ons om elkaar lief te hebben, want een iegelijk onzer is genade gegeven. Allen, aan wie Christus genade gegeven heeft en wie Hij Zijne gaven toevertrouwde (ofschoon zij van verschillende soorten, verschillende namen en verschillende inzichten zijn) behoren elkaar lief te hebben. De apostel neemt hier gelegenheid om enige van de door Christus verleende gaven op te noemen. En dat ze door Christus geschonken zijn, bewijst hij met deze woorden van David, waarin deze dat omtrent Hem voorspelde, Psalms 68:19 :Daarom zegt hij, Ephesians 4:8, dat is de psalmist zegt: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensenkinderen gaven gegeven. David profeteerde van de hemelvaart van Christus, en de apostel wijst daarop hier en in de volgende drie verzen. Als Hij opgevaren is in de hoogte. Wij mogen dat toepassen op de plaats, waarheen Hij in Zijn menselijke natuur opvoer, dat is, de hoogste hemelen, en vooral op den toestand, waartoe Hij werd bevorderd, zijnde door Zijn Vader uitermate verhoogd en uitnemend verheerlijkt. Laat ons achtslaan op de hemelvaart van Jezus Christus, hoe onze gezegende Verlosser, nadat Hij van de doden opgewekt was, ten hemel gegaan is, waar Hij zit aan de rechterhand der Majesteit in den hoge, waardoor het bewijs volkomen geleverd wordt dat Hij Gods Zoon is. Gelijk grote overwinnaars, wanneer zij in hun- triomfwagens rondreden, gewoon waren hun voornaamste gevangenen in boeien met zich te voeren en hun gaven en weldaden uit te delen onder de soldaten en de toeschouwers van hun zegetocht, zo heeft Christus, toen Hij ten hemel voer, de gevangenis gevangen rondgeleid. Het is een uitdrukking ontleend aan het Oude Testament om ene overwinning van vijanden aan te duiden, voornamelijk over zulke, die vroeger anderen gevangen genomen hadden. De gevangenis wordt hier genoemd in plaats van de gevangenen, en betekent al onze geestelijke vijanden, die vroeger ons gevangen hielden. Hij overwon hen, die ons over- wonnen hadden, de zonde, den duivel en den dood. Inderdaad, Hij zegepraalde over hen aan het kruis, maar de triomf werd volkomen gemaakt door Zijne hemelvaart, toen Hij de Heere werd van allen en de sleutels van dood en hel Hem in handen gesteld werden. En Hij heeft den mensen gaven gegeven, in den psalm staat: Hij heeft gaven genomen. Hij ontving ze om ze onder de mensen uit te delen, een grote menigte van genaden en gaven, voornamelijk verrijkt Hij Zijne discipelen met de gave des Heiligen Geestes. De apostel, dus sprekende van de hemelvaart van Christus, maakt er melding van, dat Hij eerst is nedergedaald, Ephesians 4:9. Het is alsof hij zeggen wil: "Als David spreekt van de hemelvaart van Christus, toont hij aan dat hij ook wist van Christus' vernedering op aarde, want wanneer gezegd wordt dat Hij is opgevaren, dan sluit dat in dat Hij eerst is nedergedaald, waarvan het eerstgenoemde het bewijs en de mededeling is. In de nederste delen der aarde. Dat kan betrekking hebben op Zijne vleeswording, volgens hetgeen David zegt in Psalms 139:15 :Mijn gebeente was voor u niet verholen als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben in de nederste delen der aarde. Het kan ook zien op Zijne begrafenis, volgens Psalms 63:10 :Maar dezen, die mijne ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde. Hij noemt volgens sommigen Zijn dood, Zijn nederdaling in de nederste delen der aarde. Hij daalde op de aarde neer in Zijne vleeswording. Hij daalde in de aarde neer in Zijne begrafenis. Gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo was de Zoon des mensen in het hart der aarde. Die nedergedaald is, is dezelfde ook die opgevaren is ver boven al de hemelen, Ephesians 4:10, ver boven de hemelen van lucht en sterren, die zichtbaar zijn, in den hemel der hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou, al de leden Zijner gemeente met gaven en genaden, beantwoordende aan hun verschillende toestanden en roeping. Merk op: Onze Heere vernederde zich eerst alvorens Hij verhoogd werd. Hij daalde eerst neer en voer daarna op. Daarop zegt ons de apostel welke gaven Christus na Zijn hemelvaart uitdeelde. Hij heeft gegeven sommigen tot apostelen, enz. Ephesians 4:11. Sommigen dezer heeft Hij voor Zijne hemelvaart uitgezonden, Matthew 10:1. Maar een werd hun toegevoegd, Acts 1:26. En dezen allen werden plechtig aangesteld en in het openbaar bevestigd in hun bediening, door de zichtbare uitstorting van den Heiligen Geest op buitengewone wijze en in bijzondere mate. De grote gave van Christus bij Zijne hemelvaart aan Zijne gemeente was die van de bediening van vrede en herstelling. De gave dezer bediening is vrucht van Christus' hemelvaart. En de dienaren hebben hun onderscheidene gaven, alle hun geschonken door den Heere Jezus. De dienaren, welke de Heere Jezus aan Zijne gemeente gaf, zijn tweeërlei: buitengewone, tot hoger plaats in Zijne gemeente geroepen, als apostelen, profeten, evangelisten. De apostelen waren de voornaamste. Hen riep Christus onmiddellijk, voorzag hen van buitengewone gaven en wondermacht, en van onfeilbaarheid in het overbrengen der waarheid, en nadat Hij hen getuigen gemaakt had van Zijn wonderen en leer, zond Hij hen uit om het Evangelie te verbreiden en gemeenten te stichten en te regeren. De profeten waren naar het schijnt zij, die de schriften des Ouden Testaments verklaarden en toekomende dingen voorzegden. De evangelisten waren geordende personen, 2 Timothy 1:6, welken de apostelen als reisgezellen namen, Galatians 2:1, en uitzonden om de kerken te bevestigen, welke de apostelen zelven hadden gesticht, Acts 19:22, en die aan geen bepaalde plaats gebonden waren, zij bleven dus tot zij verroepen werden, 2 Timothy 4:9. En dan zijn er gewone dienaren, tot lager en enger werkkring geroepen: herders en leraars. Sommigen houden het er voor, dat deze beide namen dezelfde betekenis hebben, en in zich bevatten de roeping van te onderwijzen en te regeren. Anderen menen, dat zij twee verschillende diensten aanduiden, beide gewoon en van vaste instelling in de gemeente. Dan zijn de herders zij, die aan het hoofd van bijzondere gemeenten staan, met bedoeling om te leiden en te onderrichten en te voeden op de wijze door Christus voorgeschreven, zij worden gewoonlijk bisschoppen en oudsten genoemd. De leraars zijn dan zij, wier werk het is het Evangelie te verkondigen en het volk te onderwijzen door vermaning. Wij zien hier dat het Christus' recht is in Zijne gemeente de diensten en de dienaren te stellen, die Hij goedvindt. En hoe rijk is de gemeente, die vroeger zulk een verscheidenheid van dienaren had en nog zulk een verscheidenheid van gaven heeft! Hoe vriendelijk is Christus voor Zijne gemeente! Hoe zorgvuldig voor haar en hare opbouwing! Toen Hij opvoer, gaf Hij den Heiligen Geest, en de gaven des Geestes zijn verschillend, sommige zijn groter, andere kleiner, maar alle komen het geheel ten goede. En dit brengt ons tot:

3. De grote bedoeling van Christus in het geven van gaven aan de mensen. De gaven van Christus hebben het welzijn Zijner gemeente tot bedoeling, en dienen om Zijn koninkrijk onder de mensen uit te breiden. Dat al deze gaven dezelfde bedoeling hebben is een goede reden, waarom alle Christenen in broederlijke liefde zullen overeenstemmen en niet elkaar benijden. Alle stukken tot de volmaking der heiligen, Ephesians 4:12, dat is, volgens de betekenis van het oorspronkelijke woord, om hen, die tot nog toe ontwricht en verdeeld waren door de zonde, in een geordenden geestelijken toestand te brengen, en hen daarin te sterken, te bevestigen en te doen toenemen, opdat ieder in zijn eigen plaats en roeping moge medewerken aan het welzijn van het geheel. Tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus. Tot het werk der uitdeling, dat is om de leer van het Evangelie te verbreiden, en de verscheidene delen van hun bediening behoorlijk uit te oefenen. En zulks om de gemeente op te bouwen, die Christus' mystiek lichaam is, door toeneming van de genade en toevoeging van nieuwe leden. Alles is bedoeld om ons voor te bereiden voor den hemel. Totdat wij allen zullen komen enz., Ephesians 4:13. De gaven en diensten (immers sommige daarvan), waarvan gesproken is, dienen om de gemeente voort te zetten tot de heiligen volmaakt zijn, hetgeen niet zijn zal voordat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs (tot alle ware gelovigen elkaar ontmoeten door middel van hetzelfde dierbare geloof) en der kennis van den Zone Gods, waardoor wij hebben te verstaan niet een blote bespiegelende kennis, of erkenning van Christus als den Middelaar en den groten Zoon Gods, maar een kennis, die gepaard gaat met waardering, liefde, eerbieding, vertrouwen en gehoorzaamheid. Tot een volkomen man, tot onzen vollen wasdom in genade en gaven, vrij van de kinderlijke onvolkomenheden, waaraan wij in deze wereld onderworpen zijn. Tot de mate van de grootte der volheid van Christus, om Christenen te zijn zo volwassen en rijp in alle genaden, als van Christus' volheid uitgaan, -of, overeenkomstig de grootte, die de volheid van Christus uitmaakt, de volkomenheid van Zijn mystiek lichaam. Nu zullen wij nooit een volkomen man worden, alvorens wij in de volkomen wereld zijn aangekomen. Er is een volheid in Christus en een volheid van Hem te verkrijgen, en een zekere grootte van die volheid en een maat van die grootte zijn bepaald in den raad Gods voor iedere gelovige, en die maat bereiken wij nooit voor wij den hemel zijn binnengegaan. Gods kinderen, zolang zij in deze wereld zijn, groeien. -Dr. Lightfoot meent dat de apostel hier spreekt van Joden en heidenen in enigheid des geloofs samen verbonden en tot een volkomen man gemaakt door de kennis van den Zone Gods, en zo de grootte der volheid van Christus verkrijgende. De apostel toont in de volgende verzen aan wat Gods bedoeling was met Zijn heilige instellingen en welke uitwerking zij op ons behoren te hebben.

A. Dat wij niet meer kinderen zouden zijn enz., Ephesians 4:14, dat is, dat wij niet langer kinderen zouden zijn in kennis, zwak in het geloof, onstandvastig in ons oordeel, gemakkelijk bezwijkende voor elke verzoeking, gereed om aller gevoelens dadelijk aan te nemen en lettende op ieders wenken. Op kinderen heeft men gemakkelijk invloed. Wij moeten daartegen waken, en niet als de vloed bewogen en omgevoerd worden, als schepen zonder ballast, als wolken in de lucht, door allerlei leer, die geen waarheid en deugdelijkheid in zich heeft, maar zich toch overal verspreidt en doet voelen, en daarom met den wind vergeleken wordt.

Door de bedriegerij der mensen, dat is een woordspeling, die ziet op dobbelaars en betekent de handigheid van valse spelers. Door arglistigheid, waardoor hun gevatheid om te bedriegen en te misleiden bedoeld wordt, want er volgt: om listiglijk tot dwaling te brengen, als in een doolhof, om de zwakken te verschalken en hen van de waarheid af te trekken. Zij moeten zeer ondeugende en goddeloze mensen zijn, die er hun werk van maken om met valse leringen en dwalingen anderen te verleiden en te bedriegen. De apostel beschrijft hen hier als lage mensen, die met dat doel veel duivelse kunst en handigheid aanwenden. Het beste middel om ons tegen dezulken te versterken is zelf de heilige Schriften te bestuderen en te bidden om de voorlichting en genade van den Geest van Christus, opdat wij de waarheid mogen kennen, die in Jezus is en daarin bevestigd worden.

B. Dat wij zouden de waarheid betrachten in liefde, Ephesians 4:5, of de waarheid in liefde volgen, of oprecht zijn in liefde voor onze mede-Christenen. Terwijl wij de leer van Christus, die de waarheid is, aanhangen, moeten wij in liefde jegens elkaar leven. Liefde is een uitnemende zaak, maar wij moeten zorg dragen dat wij met haar de waarheid bewaren. Waarheid is een uitnemende zaak, maar wij moeten toezien dat wij haar spreken in liefde en niet in twist. Deze beide behoren samen te gaan: waarheid en vrede.

C. Dat wij alleszins zullen opwassen in Christus. Zo in Christus, dat wij al dieper in Hem wortelen. Alleszins, in alle dingen, in kennis, liefde, geloof, in alle delen van den nieuwen mens. Wij moeten groeien tot volwassenheid, het tegenovergestelde van kinderen zijn. Alleen die Christenen worden beter, die opwassen in Christus. Hoe meer wij toenemen in gemeenschap met Christus, in geloof in Hem, in liefde tot Hem, in afhankelijkheid van Hem, des te meer zullen wij bloeien in elke genade. Hij is het hoofd, en wij moeten wassen, opdat we daardoor ons hoofd verheerlijken. De wasdom der Christenen dient tot verheerlijking van Christus.

D. Wij moeten dienstvaardig en hulpvaardig voor elkaar zijn als leden van hetzelfde lichaam, Ephesians 4:16. De apostel maakt hier een vergelijking tussen een natuurlijk lichaam en het mystieke lichaam van Christus, het lichaam waarvan Christus het hoofd is, en hij merkt op dat er gemeenschap en wederzijdse mededeling tussen de leden van het lichaam moet zijn, om hun groei en volmaking te bevorderen. Zo moet er ook wederzijdse liefde en enigheid, met al haar gezegende gevolgen, zijn tussen de Christenen, om hun zedelijke volmaking en wasdom in de genade te verkrijgen.

Uit welken, zegt hij (dat is uit Christus, hun hoofd, die invloed en voeding aan elk lid in het bijzonder doet toekomen) het gehele lichaam, van Christenen, bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde (ordelijk en stevig met elkaar verenigd, ieder in zijn eigen plaats en roeping), door alle voegselen der toebrenging (door de hulp, welke elk van deze leden, dus samengevoegd, aan het geheel geeft, -of door den Geest, het geloof, de liefde, de sacramenten enz. welke gelijk de aderen en de spieren in het lichaam, dienen om de Christenen verenigd te houden met Christus hun hoofd en met hun medeleden), naar de werking van een iegelijk deel in zijne maat (dat is, volgens sommigen overeenkomstig de macht, welke de Heilige Geest uitoefent om Gods bepaalde middelen vruchtbaar te maken voor hun doel, in zulk een mate als Christus nodig oordeelt en voldoende acht voor elk lid, naar gelang van zijn plaats en roeping in het lichaam, -of, naar de macht van Christus, die als hoofd elk lid beïnvloedt en levend maakt, -of: volgens de dadelijke werking van elk lid, door aan de anderen mede te delen wat hij verkregen heeft, wordt voedsel uitgedeeld naar al de leden, ieder overeenkomstig zijn staat en betekenis), den wasdom des lichaams bekomt (zulk een wasdom als voor het lichaam nodig is). De Christenen ieder in het bijzonder ontvangen hun gaven en genaden van Christus ter wille en ten voordele van het gehele lichaam. Tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Dat kunnen wij op tweeërlei wijze verstaan. Opdat al de leden van de gemeente een grotere mate van liefde voor Christus en voor elkaar mogen bereiken, of dat ze bewogen worden om meer en meer te handelen op de omschreven wijze van liefde voor Christus en elkaar. Wederkerige liefde van de Christenen is zeer bevorderlijk voor hun geestelijken wasdom, door liefde bouwt het lichaam zichzelf op, terwijl een koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, niet kan bestaan.

Verzen 2-16

Efeze 4:2-16

Hier gaat de apostel over tot meer bijzondere vermaningen. Over twee weidt hij in dit hoofdstuk uit. Hij vermaant tot eendracht en liefde, reinheid en heiligheid, waarin Christenen zich zeer moeten oefenen. Wij wandelen niet waardiglijk der roeping, met welke wij geroepen zijn, wanneer wij geen getrouwe vrienden van alle Christenen en gezworen vijanden van alle zonden zijn. Deze afdeling bevat de vermaning tot onderlinge liefde, enigheid en eendracht, met de geschikte middelen en beweegredenen om die te bevorderen. Niets wordt ons in de Schrift ernstiger op het hart gedrukt dan deze deugden. Liefde is de wet van het koninkrijk van Christus, de grote les in Zijn school, het kenteken van Zijn leden.

I. De middelen tot enigheid: ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid en verdragen van elkaar in de liefde, Ephesians 4:2. Door ootmoedigheid moeten wij hier verstaan nederigheid, laag van ons zelven denken, hetgeen het tegenovergestelde van hoogmoed is. Door zachtmoedigheid die uitnemende gesteldheid der ziel, welke iemand onwillig maakt om anderen te prikkelen, en die niet spoedig geprikkeld of beledigd wordt door anderer onvolkomenheden, zij staat tegen nijdige verwijten en twistzucht over. Lankmoedigheid betekent geduldig dragen van beledigingen, zonder het zoeken naar wraak. Verdragen van elkaar in de liefde is het verdragen van elkanders onvolkomenheden uit het beginsel van liefde en het niet ophouden elkaar lief te hebben ter oorzake van deze. De beste Christenen hebben er behoefte aan elkaar te verdragen, het beste van elkaar te denken en elkanders goede hoedanigheden, niet elkanders hartstochten aan te wakkeren. Wij vinden veel in ons zelven dat wij ons zelven moeilijk vergeven kunnen, en daarom moet het ons niet vreemd voorkomen indien wij ook in anderen iets vinden, dat wij menen hun moeilijk te kunnen vergeven, en toch moeten wij het hun vergeven gelijk wij het ons zelven doen. Zonder deze deugden kan de enigheid niet bewaard blijven. De eerste stap tot enigheid is nederigheid, zonder deze zal er nooit zachtmoedigheid, lankmoedigheid en vergevensgezindheid zijn, en zonder die geen enigheid. Hoogmoed en hartstocht verbreken den vrede en veroorzaken allerlei tweedracht. Nederigheid en zachtmoedigheid herstellen den vrede en bewaren dien. Uit hoogmoed komt gekijf, alleen uit nederigheid komt liefde. Hoe meer liefdegezindheid des te meer gelijkgezindheid. Wij wandelen niet waardiglijk der roeping, met welke wij geroepen zijn, indien wij niet zacht en nederig van hart zijn. Maar Hij, die ons riep, Hij tot wie wij geroepen zijn, was uitnemend in zachtmoedigheid en nederigheid van hart, en heeft ons bevolen dat van Hem te leren.

II. De aard van de enigheid, welke de apostel voorschrijft, is de enigheid des Geestes, Ephesians 4:3. De zetel van de Christelijke enigheid is het hart of de geest, zij ligt niet in eenvormigheid van denkwijze, niet in eenheid van Godsverering, maar in het een-hart- en-een ziel-zijn. Deze enigheid van hart en genegenheid mag genoemd worden van den Geest te zijn, zij wordt door Hem bewerkt, zij is een van de vruchten des Geestes. Die moeten wij trachten te behouden. Zich benaarstigen is een recht- bijbelse uitdrukking. Wij moeten ons uiterste best doen. Indien anderen met ons twisten willen, moeten wij alle zorg dragen dat wij niet met hen twisten. Indien anderen ons verachten en haten, moeten wij hen niet verachten en haten. Door den band des vredes. Vrede is een band, die de mensen verenigt en maakt dat zij vriendelijk met elkaar omgaan. Een vredelievende gezindheid en gedrag verbindt de Christenen met elkaar, terwijl tweedracht en twist hun harten en genegenheden ontbinden en scheiden. Veel zwakke twijgen worden door samenbinding sterk. De band des vredes is de kracht der gemeenschap. Het laat zich wel niet verwachten, dat alle goede mensen, of alle leden van een gezelschap, in alle dingen dezelfde lengte zullen hebben, allen de- zelfde gevoelens of hetzelfde oordeel, maar desniettegenstaande maakt de band des vredes hen allen een. Een bundel roeden kan van verschillende lengte en kracht zijn, toch zijn zij samen sterker dan de dikste, langste en sterkste op zichzelf.

III. De redenen om die Christelijke enigheid en eendracht te bevorderen. De apostel noemt er verscheidene, om ons er toe te bewegen.

1. Zie hoeveel dingen onze Christelijke belijdenis ons gemeenschappelijk geeft, die onze vreugde en heerlijkheid uitmaken. Wij moeten een van hart zijn, want het is een lichaam en een Geest, Ephesians 4:4. Twee harten in een lichaam zou monsterachtig zijn. Indien er een lichaam is, dan moeten allen, die tot dat lichaam behoren, samen een hart hebben. De algemene kerk is een mystiek lichaam van Christus, en alle ware Christenen maken samen een lichaam uit, door een oorkonde verenigd, die des Evangelies, bezield door een Geest, dezelfden Heiligen Geest, die door Zijn gaven en genaden dat lichaam levend maakt, bezielt en regeert. Zo wij aan Christus behoren, handelen wij allen door een en dezelfden Geest, en daarom moeten wij een zijn. Gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop uwer beroeping. De hoop wordt hier in plaats van haar voorwerp genoemd, van de zaak waarop gehoopt wordt, de hemelse erfenis, waarop wij geroepen zijn te hopen. Alle Christenen zijn geroepen tot dezelfde hoop van eeuwig leven. Er is een Christus, op wie zij allen hopen, en een hemel, dien ze allen hopen in te gaan, en daarom moeten allen een hart hebben. Een Heere, Ephesians 4:5, dat is Christus, het hoofd der gemeente, aan wie, door Gods aanstelling, alle Christenen onmiddellijk onderworpen zijn. Een geloof, dat is, het Evangelie, dat de leer van het Christelijk geloof bevat, of het betekent: dezelfde genade des geloofs, (geloof in Christus) waardoor alle Christenen gered worden. Een doop, waardoor wij ons geloof belijden, zijnde gedoopt in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, dus het sacramenteel verbond, waardoor wij ons aan den Heere Christus overgeven. Een God en Vader van allen, Ephesians 4:6. Een God, die al de ware leden Zijner gemeente als Zijne kinderen aanneemt, want Hij is hun Vader door bijzondere betrekking, gelijk Hij de Vader van alle mensen is door de schepping, en Hij is boven allen, door Zijn wezen, en ten opzichte van de heerlijke volmaaktheden Zijner natuur en omdat Hij de heerschappij heeft over alle schepselen en voornamelijk over Zijne gemeente, en door allen, door Zijn voorzienige onderhouding en regering, en in u allen, in alle gelovigen, in welken Hij woont als in Zijn heiligen tempel, door Zijn Geest en bijzondere genade. Indien er dus zoveel eenheden zijn, dan behoort er nog een te zijn: een hart, een ziel.

2. Merk op de gaven, welke Christus in grote verscheidenheid aan de Christenen geschonken heeft. Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de mate der gave van Christus, Ephesians 4:7. Ofschoon de leden van Christus' gemeente in zoveel dingen overeenkomen, zijn er sommige dingen, waarin zij van elkaar verschillen, maar hieruit mag geen verschil van toegenegenheid ontstaan, want al wat zij hebben, ontvingen zij van dezelfden goeden gever en tot hetzelfde doel. Aan ieder van ons Christenen is genade gegeven, een gave van genade, in den een of anderen vorm en graad, opdat wij wederkerig elkaar zouden helpen. Aan ieder der dienaren is genade gegeven, aan den een in meerdere, aan den ander in mindere mate. De verschillende gaven aan de dienaren van Christus waren een grote aanleiding van twist onder de eerste Christenen, de een was voor Paulus en de ander voor Apollos. De apostel toont aan, dat zij geen reden hebben om over hen te twisten, maar alle reden ter wereld om van allen gezamenlijk nut te hebben, voor algemene stichting, want aan ieder hunner is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus, in zulke mate als Christus het best oordeelde aan ieder hunner te geven. Al de dienaren en al de leden van de gemeente van Christus danken de genade en de gaven, die zij hebben, aan Hem, en dat is een goede reden voor ons om elkaar lief te hebben, want een iegelijk onzer is genade gegeven. Allen, aan wie Christus genade gegeven heeft en wie Hij Zijne gaven toevertrouwde (ofschoon zij van verschillende soorten, verschillende namen en verschillende inzichten zijn) behoren elkaar lief te hebben. De apostel neemt hier gelegenheid om enige van de door Christus verleende gaven op te noemen. En dat ze door Christus geschonken zijn, bewijst hij met deze woorden van David, waarin deze dat omtrent Hem voorspelde, Psalms 68:19 :Daarom zegt hij, Ephesians 4:8, dat is de psalmist zegt: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensenkinderen gaven gegeven. David profeteerde van de hemelvaart van Christus, en de apostel wijst daarop hier en in de volgende drie verzen. Als Hij opgevaren is in de hoogte. Wij mogen dat toepassen op de plaats, waarheen Hij in Zijn menselijke natuur opvoer, dat is, de hoogste hemelen, en vooral op den toestand, waartoe Hij werd bevorderd, zijnde door Zijn Vader uitermate verhoogd en uitnemend verheerlijkt. Laat ons achtslaan op de hemelvaart van Jezus Christus, hoe onze gezegende Verlosser, nadat Hij van de doden opgewekt was, ten hemel gegaan is, waar Hij zit aan de rechterhand der Majesteit in den hoge, waardoor het bewijs volkomen geleverd wordt dat Hij Gods Zoon is. Gelijk grote overwinnaars, wanneer zij in hun- triomfwagens rondreden, gewoon waren hun voornaamste gevangenen in boeien met zich te voeren en hun gaven en weldaden uit te delen onder de soldaten en de toeschouwers van hun zegetocht, zo heeft Christus, toen Hij ten hemel voer, de gevangenis gevangen rondgeleid. Het is een uitdrukking ontleend aan het Oude Testament om ene overwinning van vijanden aan te duiden, voornamelijk over zulke, die vroeger anderen gevangen genomen hadden. De gevangenis wordt hier genoemd in plaats van de gevangenen, en betekent al onze geestelijke vijanden, die vroeger ons gevangen hielden. Hij overwon hen, die ons over- wonnen hadden, de zonde, den duivel en den dood. Inderdaad, Hij zegepraalde over hen aan het kruis, maar de triomf werd volkomen gemaakt door Zijne hemelvaart, toen Hij de Heere werd van allen en de sleutels van dood en hel Hem in handen gesteld werden. En Hij heeft den mensen gaven gegeven, in den psalm staat: Hij heeft gaven genomen. Hij ontving ze om ze onder de mensen uit te delen, een grote menigte van genaden en gaven, voornamelijk verrijkt Hij Zijne discipelen met de gave des Heiligen Geestes. De apostel, dus sprekende van de hemelvaart van Christus, maakt er melding van, dat Hij eerst is nedergedaald, Ephesians 4:9. Het is alsof hij zeggen wil: "Als David spreekt van de hemelvaart van Christus, toont hij aan dat hij ook wist van Christus' vernedering op aarde, want wanneer gezegd wordt dat Hij is opgevaren, dan sluit dat in dat Hij eerst is nedergedaald, waarvan het eerstgenoemde het bewijs en de mededeling is. In de nederste delen der aarde. Dat kan betrekking hebben op Zijne vleeswording, volgens hetgeen David zegt in Psalms 139:15 :Mijn gebeente was voor u niet verholen als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben in de nederste delen der aarde. Het kan ook zien op Zijne begrafenis, volgens Psalms 63:10 :Maar dezen, die mijne ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde. Hij noemt volgens sommigen Zijn dood, Zijn nederdaling in de nederste delen der aarde. Hij daalde op de aarde neer in Zijne vleeswording. Hij daalde in de aarde neer in Zijne begrafenis. Gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo was de Zoon des mensen in het hart der aarde. Die nedergedaald is, is dezelfde ook die opgevaren is ver boven al de hemelen, Ephesians 4:10, ver boven de hemelen van lucht en sterren, die zichtbaar zijn, in den hemel der hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou, al de leden Zijner gemeente met gaven en genaden, beantwoordende aan hun verschillende toestanden en roeping. Merk op: Onze Heere vernederde zich eerst alvorens Hij verhoogd werd. Hij daalde eerst neer en voer daarna op. Daarop zegt ons de apostel welke gaven Christus na Zijn hemelvaart uitdeelde. Hij heeft gegeven sommigen tot apostelen, enz. Ephesians 4:11. Sommigen dezer heeft Hij voor Zijne hemelvaart uitgezonden, Matthew 10:1. Maar een werd hun toegevoegd, Acts 1:26. En dezen allen werden plechtig aangesteld en in het openbaar bevestigd in hun bediening, door de zichtbare uitstorting van den Heiligen Geest op buitengewone wijze en in bijzondere mate. De grote gave van Christus bij Zijne hemelvaart aan Zijne gemeente was die van de bediening van vrede en herstelling. De gave dezer bediening is vrucht van Christus' hemelvaart. En de dienaren hebben hun onderscheidene gaven, alle hun geschonken door den Heere Jezus. De dienaren, welke de Heere Jezus aan Zijne gemeente gaf, zijn tweeërlei: buitengewone, tot hoger plaats in Zijne gemeente geroepen, als apostelen, profeten, evangelisten. De apostelen waren de voornaamste. Hen riep Christus onmiddellijk, voorzag hen van buitengewone gaven en wondermacht, en van onfeilbaarheid in het overbrengen der waarheid, en nadat Hij hen getuigen gemaakt had van Zijn wonderen en leer, zond Hij hen uit om het Evangelie te verbreiden en gemeenten te stichten en te regeren. De profeten waren naar het schijnt zij, die de schriften des Ouden Testaments verklaarden en toekomende dingen voorzegden. De evangelisten waren geordende personen, 2 Timothy 1:6, welken de apostelen als reisgezellen namen, Galatians 2:1, en uitzonden om de kerken te bevestigen, welke de apostelen zelven hadden gesticht, Acts 19:22, en die aan geen bepaalde plaats gebonden waren, zij bleven dus tot zij verroepen werden, 2 Timothy 4:9. En dan zijn er gewone dienaren, tot lager en enger werkkring geroepen: herders en leraars. Sommigen houden het er voor, dat deze beide namen dezelfde betekenis hebben, en in zich bevatten de roeping van te onderwijzen en te regeren. Anderen menen, dat zij twee verschillende diensten aanduiden, beide gewoon en van vaste instelling in de gemeente. Dan zijn de herders zij, die aan het hoofd van bijzondere gemeenten staan, met bedoeling om te leiden en te onderrichten en te voeden op de wijze door Christus voorgeschreven, zij worden gewoonlijk bisschoppen en oudsten genoemd. De leraars zijn dan zij, wier werk het is het Evangelie te verkondigen en het volk te onderwijzen door vermaning. Wij zien hier dat het Christus' recht is in Zijne gemeente de diensten en de dienaren te stellen, die Hij goedvindt. En hoe rijk is de gemeente, die vroeger zulk een verscheidenheid van dienaren had en nog zulk een verscheidenheid van gaven heeft! Hoe vriendelijk is Christus voor Zijne gemeente! Hoe zorgvuldig voor haar en hare opbouwing! Toen Hij opvoer, gaf Hij den Heiligen Geest, en de gaven des Geestes zijn verschillend, sommige zijn groter, andere kleiner, maar alle komen het geheel ten goede. En dit brengt ons tot:

3. De grote bedoeling van Christus in het geven van gaven aan de mensen. De gaven van Christus hebben het welzijn Zijner gemeente tot bedoeling, en dienen om Zijn koninkrijk onder de mensen uit te breiden. Dat al deze gaven dezelfde bedoeling hebben is een goede reden, waarom alle Christenen in broederlijke liefde zullen overeenstemmen en niet elkaar benijden. Alle stukken tot de volmaking der heiligen, Ephesians 4:12, dat is, volgens de betekenis van het oorspronkelijke woord, om hen, die tot nog toe ontwricht en verdeeld waren door de zonde, in een geordenden geestelijken toestand te brengen, en hen daarin te sterken, te bevestigen en te doen toenemen, opdat ieder in zijn eigen plaats en roeping moge medewerken aan het welzijn van het geheel. Tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus. Tot het werk der uitdeling, dat is om de leer van het Evangelie te verbreiden, en de verscheidene delen van hun bediening behoorlijk uit te oefenen. En zulks om de gemeente op te bouwen, die Christus' mystiek lichaam is, door toeneming van de genade en toevoeging van nieuwe leden. Alles is bedoeld om ons voor te bereiden voor den hemel. Totdat wij allen zullen komen enz., Ephesians 4:13. De gaven en diensten (immers sommige daarvan), waarvan gesproken is, dienen om de gemeente voort te zetten tot de heiligen volmaakt zijn, hetgeen niet zijn zal voordat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs (tot alle ware gelovigen elkaar ontmoeten door middel van hetzelfde dierbare geloof) en der kennis van den Zone Gods, waardoor wij hebben te verstaan niet een blote bespiegelende kennis, of erkenning van Christus als den Middelaar en den groten Zoon Gods, maar een kennis, die gepaard gaat met waardering, liefde, eerbieding, vertrouwen en gehoorzaamheid. Tot een volkomen man, tot onzen vollen wasdom in genade en gaven, vrij van de kinderlijke onvolkomenheden, waaraan wij in deze wereld onderworpen zijn. Tot de mate van de grootte der volheid van Christus, om Christenen te zijn zo volwassen en rijp in alle genaden, als van Christus' volheid uitgaan, -of, overeenkomstig de grootte, die de volheid van Christus uitmaakt, de volkomenheid van Zijn mystiek lichaam. Nu zullen wij nooit een volkomen man worden, alvorens wij in de volkomen wereld zijn aangekomen. Er is een volheid in Christus en een volheid van Hem te verkrijgen, en een zekere grootte van die volheid en een maat van die grootte zijn bepaald in den raad Gods voor iedere gelovige, en die maat bereiken wij nooit voor wij den hemel zijn binnengegaan. Gods kinderen, zolang zij in deze wereld zijn, groeien. -Dr. Lightfoot meent dat de apostel hier spreekt van Joden en heidenen in enigheid des geloofs samen verbonden en tot een volkomen man gemaakt door de kennis van den Zone Gods, en zo de grootte der volheid van Christus verkrijgende. De apostel toont in de volgende verzen aan wat Gods bedoeling was met Zijn heilige instellingen en welke uitwerking zij op ons behoren te hebben.

A. Dat wij niet meer kinderen zouden zijn enz., Ephesians 4:14, dat is, dat wij niet langer kinderen zouden zijn in kennis, zwak in het geloof, onstandvastig in ons oordeel, gemakkelijk bezwijkende voor elke verzoeking, gereed om aller gevoelens dadelijk aan te nemen en lettende op ieders wenken. Op kinderen heeft men gemakkelijk invloed. Wij moeten daartegen waken, en niet als de vloed bewogen en omgevoerd worden, als schepen zonder ballast, als wolken in de lucht, door allerlei leer, die geen waarheid en deugdelijkheid in zich heeft, maar zich toch overal verspreidt en doet voelen, en daarom met den wind vergeleken wordt.

Door de bedriegerij der mensen, dat is een woordspeling, die ziet op dobbelaars en betekent de handigheid van valse spelers. Door arglistigheid, waardoor hun gevatheid om te bedriegen en te misleiden bedoeld wordt, want er volgt: om listiglijk tot dwaling te brengen, als in een doolhof, om de zwakken te verschalken en hen van de waarheid af te trekken. Zij moeten zeer ondeugende en goddeloze mensen zijn, die er hun werk van maken om met valse leringen en dwalingen anderen te verleiden en te bedriegen. De apostel beschrijft hen hier als lage mensen, die met dat doel veel duivelse kunst en handigheid aanwenden. Het beste middel om ons tegen dezulken te versterken is zelf de heilige Schriften te bestuderen en te bidden om de voorlichting en genade van den Geest van Christus, opdat wij de waarheid mogen kennen, die in Jezus is en daarin bevestigd worden.

B. Dat wij zouden de waarheid betrachten in liefde, Ephesians 4:5, of de waarheid in liefde volgen, of oprecht zijn in liefde voor onze mede-Christenen. Terwijl wij de leer van Christus, die de waarheid is, aanhangen, moeten wij in liefde jegens elkaar leven. Liefde is een uitnemende zaak, maar wij moeten zorg dragen dat wij met haar de waarheid bewaren. Waarheid is een uitnemende zaak, maar wij moeten toezien dat wij haar spreken in liefde en niet in twist. Deze beide behoren samen te gaan: waarheid en vrede.

C. Dat wij alleszins zullen opwassen in Christus. Zo in Christus, dat wij al dieper in Hem wortelen. Alleszins, in alle dingen, in kennis, liefde, geloof, in alle delen van den nieuwen mens. Wij moeten groeien tot volwassenheid, het tegenovergestelde van kinderen zijn. Alleen die Christenen worden beter, die opwassen in Christus. Hoe meer wij toenemen in gemeenschap met Christus, in geloof in Hem, in liefde tot Hem, in afhankelijkheid van Hem, des te meer zullen wij bloeien in elke genade. Hij is het hoofd, en wij moeten wassen, opdat we daardoor ons hoofd verheerlijken. De wasdom der Christenen dient tot verheerlijking van Christus.

D. Wij moeten dienstvaardig en hulpvaardig voor elkaar zijn als leden van hetzelfde lichaam, Ephesians 4:16. De apostel maakt hier een vergelijking tussen een natuurlijk lichaam en het mystieke lichaam van Christus, het lichaam waarvan Christus het hoofd is, en hij merkt op dat er gemeenschap en wederzijdse mededeling tussen de leden van het lichaam moet zijn, om hun groei en volmaking te bevorderen. Zo moet er ook wederzijdse liefde en enigheid, met al haar gezegende gevolgen, zijn tussen de Christenen, om hun zedelijke volmaking en wasdom in de genade te verkrijgen.

Uit welken, zegt hij (dat is uit Christus, hun hoofd, die invloed en voeding aan elk lid in het bijzonder doet toekomen) het gehele lichaam, van Christenen, bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde (ordelijk en stevig met elkaar verenigd, ieder in zijn eigen plaats en roeping), door alle voegselen der toebrenging (door de hulp, welke elk van deze leden, dus samengevoegd, aan het geheel geeft, -of door den Geest, het geloof, de liefde, de sacramenten enz. welke gelijk de aderen en de spieren in het lichaam, dienen om de Christenen verenigd te houden met Christus hun hoofd en met hun medeleden), naar de werking van een iegelijk deel in zijne maat (dat is, volgens sommigen overeenkomstig de macht, welke de Heilige Geest uitoefent om Gods bepaalde middelen vruchtbaar te maken voor hun doel, in zulk een mate als Christus nodig oordeelt en voldoende acht voor elk lid, naar gelang van zijn plaats en roeping in het lichaam, -of, naar de macht van Christus, die als hoofd elk lid beïnvloedt en levend maakt, -of: volgens de dadelijke werking van elk lid, door aan de anderen mede te delen wat hij verkregen heeft, wordt voedsel uitgedeeld naar al de leden, ieder overeenkomstig zijn staat en betekenis), den wasdom des lichaams bekomt (zulk een wasdom als voor het lichaam nodig is). De Christenen ieder in het bijzonder ontvangen hun gaven en genaden van Christus ter wille en ten voordele van het gehele lichaam. Tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Dat kunnen wij op tweeërlei wijze verstaan. Opdat al de leden van de gemeente een grotere mate van liefde voor Christus en voor elkaar mogen bereiken, of dat ze bewogen worden om meer en meer te handelen op de omschreven wijze van liefde voor Christus en elkaar. Wederkerige liefde van de Christenen is zeer bevorderlijk voor hun geestelijken wasdom, door liefde bouwt het lichaam zichzelf op, terwijl een koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, niet kan bestaan.

Verzen 17-32

Efeze 4:17-32

De apostel, zijne vermaning tot wederzijdse liefde, enigheid en eendracht in de voorafgaande verzen geëindigd hebbende, gaat nu over tot ene vermaning tot Christelijke reinheid en heiligheid van hart en leven, en zulks meer in het algemeen, Ephesians 4:17, en in verscheidene bijzondere opzichten, Ephesians 4:25. Hier is de plechtige inleiding: Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere. Dat is: aangezien de zaak zo staat en gij zijt leden van Christus' lichaam en deelgenoten aan zulke gaven, bind ik het u op het geweten en wijs het u als uw plicht aan, in den naam des Heeren en door het gezag, dat Hij mij verleend heeft. Merk op:

I. De meer algemene vermaning tot reinheid en heiligheid van hart en leven.

1. Die begint aldus: Dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen: dat gij voortaan niet meer leeft en u gedraagt als blinde en onwetende heidenen, die geheel en al geleid worden door hun begrip betreffende ijdele dingen, hun afgoden en hun aardse bezittingen, dingen, die in geen enkel opzicht voordelig zijn voor hun zielen en die hun verwachtingen zullen bedriegen. Bekeerde heidenen mogen niet leven als onbekeerde heidenen. Ofschoon zij in hun midden leven, mogen zij niet leven gelijk dezen doen.

A. De apostel neemt hier gelegenheid om de boosheid te beschrijven van de heidenwereld, waaruit de wedergeboren Christenen als brandhouten uit het vuur gerukt zijn. Zij is verduisterd in het verstand, Ephesians 4:18. Zij zijn ontbloot van alle zaligmakende kennis, ja, onwetend omtrent vele dingen Gods, waaromtrent het licht der rede hen had kunnen onderrichten. Zij zaten in duisternis en hadden die liever dan het licht, en door hun onwetendheid waren zij vervreemd van het leven Gods. Zij waren vervreemd van een leven in heiligheid en hadden er een afkeer van, een leven, niet alleen zoals God eist en goedkeurt en waardoor wij voor Hem leven, maar dat ook naar het leven Gods gelijkt in zijn reinheid, rechtvaardigheid, waarheid en goedheid. Hun gewilde onwetendheid was de oorzaak van hun vervreemd-zijn van het leven Gods, dat aanvangt met licht en kennis. Grote en gewilde onwetendheid is verwoestend voor godsdienst en godvrezendheid. En wat was de oorzaak van hun onwetendheid? Die kwam voort uit de verharding huns harten. Het was niet doordien God zich zelven niet aan hen bekend gemaakt had in Zijne werken, maar omdat zij de onderwijzende stralen van het goddelijk licht niet wilden toelaten. Zij waren onwetend omdat zij het wilden zijn. Hun onwetendheid sproot voort uit den tegenstand en de verharding huns harten, zij weerstonden het licht en verwierpen alle middelen voor verlichting en kennis. Hun geweten was verwoest en verhard. Welke ongevoelig geworden zijn, Ephesians 4:19. Zij hadden geen gevoel van hun zonden of van de ellende en het gevaar van hun toestand door haar, en daarom hadden zij zich zelven overgegeven tot ontuchtigheid. Zij dompelden zich in hun vleselijke lusten, en door zich aan hare heerschappij te onderwerpen, werden zij slaven en speelballen van zonde en duivel, om alle onreinheid gieriglijk te bedrijven. Zij maakten het tot hun dagelijks werk om alle soorten van onzedelijkheid te plegen, en zelfs de meest onnatuurlijke en monsterachtige zonden, en met onverzadigbare begeerte. Wanneer eenmaal de gewetens der mensen toegeschroeid zijn, dan zijn er geen beperkingen voor hun zonden. Wanneer zij hun hart zetten op de voldoening van hun lusten, dan kan men de afschuwelijkste zinnelijkheid en laagheid van hen verwachten en dan zullen hun afzichtelijke wandaden alle perken te buiten gaan. Dat was het karakter van deze heidenen, maar: B. Deze Christenen moesten zich van zulke heidenen onderscheiden door: Gij hebt Christus alzo niet geleerd, Ephesians 4:20. Men kan ook lezen: Weest gij niet zo, gij hebt Christus geleerd. Zij, die Christus hebben geleerd, zijn verlost uit de duisternis en onreinheid, waarin de anderen liggen, en, daar zij beter weten, zijn zij verplicht ook beter te leven dan de anderen. Het is een goede beweegreden tegen de zonde, dat wij Christus alzo niet geleerd hebben. Christus leren! Is Christus een boek, een les, een weg, een handeling? De bedoeling is: Gij hebt het Christendom, de leringen van Christus en den levenswandel door Hem voorgeschreven, alzo niet geleerd. Niet zo doen als de anderen doen. Indien gij (sedert gij) naar Hem gehoord hebt, Ephesians 4:21, Zijn door ons verkondigde leer gehoord hebt, en door Hem geleerd zijt, inwendig en werkelijk door Zijnen Geest. Christus is de les, wij moeten Christus leren, en Christus is de leraar, wij moeten door Hem onderwezen worden. Gelijk de waarheid in Jezus is. Dit kan men op tweeërlei wijze verstaan: "Gij zijt onderwezen in de werkelijke waarheid, zoals Christus die toonde, beide in Zijne leer en in Zijn leven". Of: "De waarheid heeft zulk een indruk op uw harten gemaakt, in uwe mate, als zij het deed op het hart van Jezus". De waarheid van Christus verschijnt dn in haar schoonheid en kracht, wanneer zij verschijnt gelijk in Jezus.

2. Een ander deel van deze algemene vermaning volgt in deze woorden: Dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, enz., Ephesians 4:22. Dit is een groot deel van de leer, die u is onderwezen en die gij geleerd hebt. Hier gebruikt de apostel vergelijkingen, ontleend aan kledingstukken. De beginselen, gewoonten en neigingen van de ziel moeten veranderd worden, alvorens er een verandering van levenswandel komen kan. Er moet heiligmaking zijn, welke uit deze twee delen bestaat:

A. De oude mens moet afgelegd worden. De bedorven natuur wordt een mens genoemd, omdat zij, gelijk het menselijk lichaam, uit verschillende delen bestaat, die onderling elkaar steunen en versterken. Het is de oude mens, als de oude Adam, van wie wij haar verkregen. Zij zit in ons innigste wezen en wij brachten haar mede in de wereld. Zij is listig als een oude mens, maar in al Gods heiligen vervallende en inzinkende als een oude mens en op het punt van te verdwijnen. Zij wordt bedorven genoemd, want zonde in de ziel is bederf in al haar vermogens, en indien zij niet gedood wordt, wordt zij dagelijks erger en voltooit onze verwoesting. Door de begeerlijkheden der verleidingen. Zondige neigingen en begeerten zijn verleidende lusten, zij beloven den mens geluk, en maken hem meer en meer ellendig en storten hem in verwoesting, wanneer ze niet onderworpen en gedood worden. Zij moeten daarom afgelegd worden als oude kledingstukken, waarin wij ons schamen gezien te worden, zij moeten afgelegd en vernietigd worden. Deze lusten hadden over hen de overhand in hun vorige wandeling, dat is, tijdens hun toestand van heidendom en onwedergeboren-zijn.

B. De nieuwe mens moet aangedaan worden. Het is niet genoeg bedorven beginselen af te leggen, wij moeten ook goede beginselen aandoen. Wij moeten ze omhelzen, ze huwen, ze in onze harten schrijven, het is niet genoeg op te houden kwaad te doen, wij moeten leren goed te doen. Wordt vernieuwd in den geest uws gemoeds, Ephesians 4:23, dat is: gebruikt de geschikte en verordende middelen, waardoor uw gemoed, uw geest, gedurig meer vernieuwd wordt. En doet aan den nieuwen mens, Ephesians 4:24. Door den nieuwen mens wordt bedoeld de nieuwe natuur, het nieuwe schepsel, die door een nieuw beginsel handelt, door weder barende genade, welk een mens in staat stelt om een nieuw leven te leiden, het leven van rechtvaardigheid en heiligheid, dat door het Christendom gevorderd wordt. Deze nieuwe mens is geschapen: of door de almachtige kracht van God, wiens voortbrengsel hij is, uit verwarring en ledigheid waarlijk heerlijk en schoon te voorschijn gebracht. Naar God, in afbeelding van Hem, en in gelijkvormigheid aan dat heerlijk voorbeeld. Het verlies van Gods beeld uit de ziel was des mensen zondigheid en ellende in zijn gevallen toestand, en zijn gelijkenis naar God is de schoonheid, de heerlijkheid en het geluk van het nieuwe schepsel. In ware rechtvaardigheid, jegens de mensen, welke in zich bevat alle plichten van de tweede tafel der wet. En in heiligheid, jegens God, oprechte gehoorzaamheid aan de geboden van de eerste tafel. Ware heiligheid, in tegenstelling van de uitwendige ceremoniële heiligheid der Joden. Ons wordt bevolen dien nieuwen mens aan te doen, en wij doen dat door het gebruik van alle door God verordende middelen, waardoor wij ons benaarstigen die nieuwe schepping deelachtig te worden. Dit is de meer algemene vermaning tot reinheid en heiligheid van hart en leven..

II. Nu komt de apostel tot sommige bijzonderheden. Aangezien algemeenheden nooit zeer geschikt zijn om indruk te maken, worden ons opgenoemd de verschillende leden van den ouden mens, die gedood moet worden, de vuile lompen van de oude natuur, die wij afleggen moeten. En evenzo de verscheidene versierselen van den nieuwen mens, waarmee wij onze Christelijke belijdenis moeten bekleden.

1. Legt af de leugen en zorgt dat gij de waarheid spreekt, Ephesians 4:25. "Daarom", dat is omdat gij zo goed in uw plichten onderwezen zijt, en onder zulke verplichting verkeert om ze uit te oefenen, laat het in uw toekomstig gedrag openbaar worden, dat er een grote en werkelijke verandering in u gewrocht is, vooral door het afleggen van de leugen. Aan deze zonde stonden de heidenen zeer schuldig, zij leerden dat een voordelige leugen beter was dan een nadelige waarheid, en daarom vermaant de apostel hen om met liegen op te houden en met al wat tegenover de waarheid staat. Dat is een deel van den ouden mens, dat afgelegd worden moet, en het deel van den nieuwen mens, dat daarvoor in plaats moet aangedaan worden, is het spreken der waarheid een iegelijk met zijn naasten. Het kenmerk van Gods kinderen is, dat zij zijn kinderen, die niet liegen zullen, die niet durven liegen, maar de leugen haten en verafschuwen. Allen, die genade hebben, maken er geweten van om de waarheid te spreken, en zouden een besliste leugen niet zeggen al konden ze er ook nog zoveel voordeel door verkrijgen. De reden voor waarheidsliefde hier gegeven is: want wij zijn elkanders leden. Wij zijn aan elkaar de waarheid verschuldigd, en zo wij elkaar liefhebben, zullen wij elkaar niet bedriegen of voorliegen. Wij behoren tot eenzelfde lichaam, dat door valsheid en leugen zou ontbonden worden, en daarom moeten wij die vermijden en de waarheid spreken. Liegen is een zeer grote zonde, een bijzonder geweld plegen aan de verplichtingen, die Christenen jegens elkaar hebben, en zeer beledigend en schadelijk voor de Christelijke gemeenschap.

2. Wacht u voor toornige en onbeteugelde hartstochten: Wordt toornig en zondigt niet, Ephesians 4:26. Dat is ontleend aan de vertaling der LXX van Psalms 4:1, waar wij lezen: Zijt beroerd, en zondigt niet. Hier is een gemakkelijke inwilliging, want als zodanig, en niet als een gebod, moeten wij het beschouwen. Wordt toornig, God weet dat wij daartoe slechts al te goed instaat zijn, maar wij vinden het moeilijk genoeg de beperking in acht te nemen: zondigt niet. Indien gij te eniger tijd rechtmatige reden hebt om te toornen, zie toe dat gij niet zondigt, en wacht u voor uitbarsting van uw toorn. Om toornig te zijn zonder te zondigen, mogen wij alleen tegen de zonde toornen, en moeten wij meer bezorgd zijn voor de heerlijkheid Gods dan voor ons eigen belang of voor onzen naam. Onze grote en gewone zonde in den toorn is, dat we hem laten ontaarden in gramschap, en die laten blijven, en daartegen worden wij hier gewaarschuwd. Indien gij zijt getergd en uw gemoed grotelijks ontroerd is, en indien gij enige uw aangedane belediging bitter verweten hebt, word dan rustig en kalmeer uw geest voor den nacht, en verzoen u met uw belediger. "Laat de zon niet ondergaan over uwe toornigheid." Indien die in gramschap en verbittering des geestes ontaardt, o zie dan dat gij haar onmiddellijk onderdrukt! Ofschoon toorn op zichzelf niet zondig is, bestaat er toch het grootste gevaar, dat hij het worden zal indien gij hem niet zorgvuldig bewaakt en spoedig onderdrukt. En derhalve, ofschoon toorn kan opkomen in het hart van een wijs man, zo kan hij rusten alleen in het hart van een dwaas. En geeft den duivel geen plaats, Ephesians 4:27. Zij, die volharden in zondigen toorn en gramschap, laten den duivel in hun harten toe, dulden dat hij op hen de overhand behaalt, totdat hij hen tot kwaad, tot misdadige handelingen vervoert. Geeft geen plaats aan den lasteraar, of valsen beschuldiger (zo lezen sommigen deze woorden), dat is, houdt u doof voor zijn influisteringen, vertelseltjes en lasteringen.

3. Hier worden wij gewaarschuwd tegen de zonde van diefstal, de overtreding van het achtste gebod, en vermaand tot eerlijkheid en weldadigheid. Die gestolen heeft, stele niet meer, Ephesians 4:28. Dit is een waarschuwing tegen alle manieren van oneerlijkheid, door geweld of bedrog. Laat hen, die in uw tijd van heidendom aan deze misdaad zich schuldig maakten, daar niet langer aan misdoen. Maar wij moeten niet alleen tegen deze zonde op onze hoede zijn, wij moeten ook nauwgezet overvloedig zijn in de daartegen-overgestelde deugd. Niet alleen niet stelen, maar arbeiden, werkende dat goed is met de handen. Ledigheid vormt dieven. Chrysostomus zegt: Stelen is het gevolg van ledigheid. Zij, die niet willen werken en zich schamen om te bedelen, stellen zich sterk bloot aan de verzoeking om te stelen. De mensen moeten daarom werkzaam en ijverig zijn, niet in onwettigen weg, maar in enig eerlijk beroep: werkende wat goed is. Werkzaamheid in enig eerlijk beroep houdt de mensen buiten de verzoeking om kwaad te doen. Maar er is nog een reden om vlijtig te zijn, namelijk om daardoor in staat gesteld te worden om goed te doen, zowel als om voor verzoeking bewaard te worden. Opdat hij hebbe mede te delen degenen, die nood heeft. De mensen moeten werken niet enkel om er zelven van te leven, en om eerlijk te leven, maar ook om te kunnen bijdragen in de behoeften van anderen. Merk op: Zelfs zij, die van hun handenarbeid moeten leven, behoren van hun weinigje weldadig te zijn voor hen, die niet werken kunnen. Zulk een noodzakelijke en onvermijdelijke deugd is de liefdadigheid voor de armen, dat zelfs handwerkslieden en dienstbaren en zij, die slechts weinig voor zich zelven hebben, hun penningsken tot dezen schat behoren bij te dragen. God moet het Hem verschuldigde hebben en de armen zijn Zijne ontvangers. Merk verder op: de aalmoezen, die Gode aangenaam zijn, moeten niet het voortbrengsel van ongerechtigheid en roverij zijn, maar van eerlijkheid en vlijt. God haat den roof in het brandoffer.

4. Wij worden hier gewaarschuwd tegen verkeerden omgang, en aangespoord tot hetgeen nuttig en opbouwend is, Ephesians 4:29. Vuile en onzedelijke woorden en gesprekken zijn vergiftig en besmettelijk, als bedorven en rottend voedsel komen zij voort uit en geven bewijs van grote verdorvenheid des harten van den spreker, terwijl zij de uitwerking hebben van de zielen veler zijner hoorders te bederven. Daarom moeten Christenen zich verre houden van al zulke gesprekken. Dat kan men in het algemeen zeggen van al wat de lusten en hartstochten van anderen prikkelt. Wij moeten niet alleen wegdoen allen bedorven omgang, maar spreken goede reden tot nuttige stichting. Het grote doel van de spraak is stichting van hen, die ons horen. Christenen behoren nuttige samenspreking te bevorderen, opdat zij genade geve dien, die ze horen, dat is opdat ze goed en aangenaam zij voor de hoorders, door inlichting, raad, bepaalde berisping en dergelijke. Het is de grote plicht der Christenen zorg te dragen, dat zij niet beledigen met de lippen, en dat zij allen omgang en samenspreking zoveel mogelijk inrichten ten nutte van anderen. 5. Hier is een andere vermaning tegen gramschap en toorn, met naderen raad tot wederzijdse liefde en vriendelijke houding jegens elkaar, Ephesians 4:31, Ephesians 4:32. Onder bitterheid, en toornigheid, en gramschap worden bedoeld hevige inwendige gevoelens van mishagen tegen elkaar, en bij geroep hebben wij te denken aan hoge woorden, luide bedreigingen en andere onmatige redenen, waarin bitterheid, toorn en gramschap zich lucht geven. Christenen behoren deze ondeugden niet in hun harten te koesteren en hun hun tongen van luid roepen terug te houden. Lastering is alle kwaadsprekerij, belasteren van en verwijtend spreken tegen hen, wie we gram zijn. Onder alle boosheid hebben wij te verstaan de ingewortelde gramschap, die de mensen aanzet om anderen alle kwaad te wensen en aan te doen. Het tegendeel van dit alles volgt: Maar zijt jegens elkaar goedertieren. Dat omvat het beginsel van liefde in het hart, en de uitwendige betoning ervan in een aantrekkelijk, nederig en hoffelijk gedrag. Het betaamt discipelen van Jezus goedertieren jegens elkaar te zijn, want zij hebben geleerd en willen onderwijzen hoe men anderen verplicht. Barmhartig, dat is vol van medelijden, een teder gevoel voor de droefheid en het lijden van anderen, zodat men spoedig tot medegevoel en hulpvaardigheid bewogen wordt. Vergevende de een den ander. Onder Christenen kan aanleiding tot geschil voorkomen, en daarom moeten zij plooibaar zijn en gereed om te vergeven, daarin gelijkende op God zelf, die ons in Christus vergeven heeft, en wel meer dan wij ooit elkaar kunnen vergeven. Bij God is vergeving, en Hij vergeeft om den wil van Christus en op grond van de voldoening door Hem aan de goddelijke gerechtigheid gegeven. Zij, die van God vergeving ontvangen hebben, moeten vergevensgezind zijn en vergeven zoals God vergeeft, oprecht en hartelijk, gaarne en vriendelijk, geheel en voorgoed, op des zondaars oprecht berouw en in gedachtenis aan de bede: Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Thans moeten wij opmerken betrekkelijk al deze bijzonderheden, waarop de apostel aangedrongen heeft, dat zij behoren tot de tweede tafel der wet, waaruit de Christenen kunnen leren hoe strikt zij gebonden zijn om de geboden van de tweede tafel te houden, en hoe hij, die daarnaar niet nauwgezet streeft, nooit God in oprechtheid en waarheid kan vrezen en liefhebben, wat hij ook beweren moge. Temidden van deze vermaningen en waarschuwingen voegt de apostel een algemene, Ephesians 4:30, En bedroeft den Heiligen Gods niet. Door te letten op hetgeen voorafgaat en hetgeen volgt, kunnen wij weten wat den Heiligen Geest Gods bedroeft. In de voorafgaande verzen is aangetoond dat alle slechtheid, vuilheid, liegen, onreine samenspreking, die vuile begeerten en lusten opwekt, den Geest Gods bedroeven. In hetgeen volgt zien wij dat bedorven hartstochten van bitterheid, toorn, gramschap, geroep, lastering en boosheid dezen goeden Geest bedroeven. Daaronder moeten wij niet verstaan dat dit gezegende Wezen eigenlijk bedroefd of verslagen kan worden gelijk wij. Maar de bedoeling van deze vermaning is, dat wij niet tegenover Hem handelen mogen op een wijze, waardoor onze medeschepselen zouden bedroefd en verontrust worden. Wij mogen niets doen, dat tegen Zijn heilige natuur en wil ingaat, wij moeten niet weigeren naar Zijn raadgevingen te luisteren, niet ons verzetten tegen zijn bestuur, al welke dingen Hem zouden reden geven om jegens ons te handelen, zoals mensen handelen jegens degenen, die hen bedroefd en beledigd hebben, dat is zich en hun gewonde vriendelijkheid van dezulken terugtrekken en hen overlaten aan hun vijanden. Noodzaakt den gezegenden Geest Gods niet Zijne tegenwoordigheid en genadigen invloed aan u te onttrekken! Een goede reden waarom wij Hem niet mogen bedroeven is, dat wij door Hem verzegeld zijn tot den dag der verlossing. Er komt een dag der verlossing, het lichaam zal verlost worden van de macht des grafs op den dag der opstanding, en dan zal Gods volk verlost worden van al de gevolgen der zonden, zowel als van alle zonden en ellenden, waarvan zij niet bevrijd worden voor ze uit het graf opgewekt zijn, en dan begint hun volle en algehele gelukzaligheid. Alle ware gelovigen zijn tot dien dag verzegeld. God heeft hen van de anderen onderscheiden, Zijn stempel op hen gezet, en Hij geeft hun het onderpand en de verzekering van een gelukkige en heerlijke opstanding. De Geest Gods is het zegel. In ieder, in wie die gezegende Geest een heiligmaker is, is Hij ook het onderpand van een gelukkigen en heerlijken dag der verlossing, en wij zouden alles verliezen indien God Zijn Heiligen Geest van ons nam.

Verzen 17-32

Efeze 4:17-32

De apostel, zijne vermaning tot wederzijdse liefde, enigheid en eendracht in de voorafgaande verzen geëindigd hebbende, gaat nu over tot ene vermaning tot Christelijke reinheid en heiligheid van hart en leven, en zulks meer in het algemeen, Ephesians 4:17, en in verscheidene bijzondere opzichten, Ephesians 4:25. Hier is de plechtige inleiding: Ik zeg dan dit en betuig het in den Heere. Dat is: aangezien de zaak zo staat en gij zijt leden van Christus' lichaam en deelgenoten aan zulke gaven, bind ik het u op het geweten en wijs het u als uw plicht aan, in den naam des Heeren en door het gezag, dat Hij mij verleend heeft. Merk op:

I. De meer algemene vermaning tot reinheid en heiligheid van hart en leven.

1. Die begint aldus: Dat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen: dat gij voortaan niet meer leeft en u gedraagt als blinde en onwetende heidenen, die geheel en al geleid worden door hun begrip betreffende ijdele dingen, hun afgoden en hun aardse bezittingen, dingen, die in geen enkel opzicht voordelig zijn voor hun zielen en die hun verwachtingen zullen bedriegen. Bekeerde heidenen mogen niet leven als onbekeerde heidenen. Ofschoon zij in hun midden leven, mogen zij niet leven gelijk dezen doen.

A. De apostel neemt hier gelegenheid om de boosheid te beschrijven van de heidenwereld, waaruit de wedergeboren Christenen als brandhouten uit het vuur gerukt zijn. Zij is verduisterd in het verstand, Ephesians 4:18. Zij zijn ontbloot van alle zaligmakende kennis, ja, onwetend omtrent vele dingen Gods, waaromtrent het licht der rede hen had kunnen onderrichten. Zij zaten in duisternis en hadden die liever dan het licht, en door hun onwetendheid waren zij vervreemd van het leven Gods. Zij waren vervreemd van een leven in heiligheid en hadden er een afkeer van, een leven, niet alleen zoals God eist en goedkeurt en waardoor wij voor Hem leven, maar dat ook naar het leven Gods gelijkt in zijn reinheid, rechtvaardigheid, waarheid en goedheid. Hun gewilde onwetendheid was de oorzaak van hun vervreemd-zijn van het leven Gods, dat aanvangt met licht en kennis. Grote en gewilde onwetendheid is verwoestend voor godsdienst en godvrezendheid. En wat was de oorzaak van hun onwetendheid? Die kwam voort uit de verharding huns harten. Het was niet doordien God zich zelven niet aan hen bekend gemaakt had in Zijne werken, maar omdat zij de onderwijzende stralen van het goddelijk licht niet wilden toelaten. Zij waren onwetend omdat zij het wilden zijn. Hun onwetendheid sproot voort uit den tegenstand en de verharding huns harten, zij weerstonden het licht en verwierpen alle middelen voor verlichting en kennis. Hun geweten was verwoest en verhard. Welke ongevoelig geworden zijn, Ephesians 4:19. Zij hadden geen gevoel van hun zonden of van de ellende en het gevaar van hun toestand door haar, en daarom hadden zij zich zelven overgegeven tot ontuchtigheid. Zij dompelden zich in hun vleselijke lusten, en door zich aan hare heerschappij te onderwerpen, werden zij slaven en speelballen van zonde en duivel, om alle onreinheid gieriglijk te bedrijven. Zij maakten het tot hun dagelijks werk om alle soorten van onzedelijkheid te plegen, en zelfs de meest onnatuurlijke en monsterachtige zonden, en met onverzadigbare begeerte. Wanneer eenmaal de gewetens der mensen toegeschroeid zijn, dan zijn er geen beperkingen voor hun zonden. Wanneer zij hun hart zetten op de voldoening van hun lusten, dan kan men de afschuwelijkste zinnelijkheid en laagheid van hen verwachten en dan zullen hun afzichtelijke wandaden alle perken te buiten gaan. Dat was het karakter van deze heidenen, maar: B. Deze Christenen moesten zich van zulke heidenen onderscheiden door: Gij hebt Christus alzo niet geleerd, Ephesians 4:20. Men kan ook lezen: Weest gij niet zo, gij hebt Christus geleerd. Zij, die Christus hebben geleerd, zijn verlost uit de duisternis en onreinheid, waarin de anderen liggen, en, daar zij beter weten, zijn zij verplicht ook beter te leven dan de anderen. Het is een goede beweegreden tegen de zonde, dat wij Christus alzo niet geleerd hebben. Christus leren! Is Christus een boek, een les, een weg, een handeling? De bedoeling is: Gij hebt het Christendom, de leringen van Christus en den levenswandel door Hem voorgeschreven, alzo niet geleerd. Niet zo doen als de anderen doen. Indien gij (sedert gij) naar Hem gehoord hebt, Ephesians 4:21, Zijn door ons verkondigde leer gehoord hebt, en door Hem geleerd zijt, inwendig en werkelijk door Zijnen Geest. Christus is de les, wij moeten Christus leren, en Christus is de leraar, wij moeten door Hem onderwezen worden. Gelijk de waarheid in Jezus is. Dit kan men op tweeërlei wijze verstaan: "Gij zijt onderwezen in de werkelijke waarheid, zoals Christus die toonde, beide in Zijne leer en in Zijn leven". Of: "De waarheid heeft zulk een indruk op uw harten gemaakt, in uwe mate, als zij het deed op het hart van Jezus". De waarheid van Christus verschijnt dn in haar schoonheid en kracht, wanneer zij verschijnt gelijk in Jezus.

2. Een ander deel van deze algemene vermaning volgt in deze woorden: Dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, enz., Ephesians 4:22. Dit is een groot deel van de leer, die u is onderwezen en die gij geleerd hebt. Hier gebruikt de apostel vergelijkingen, ontleend aan kledingstukken. De beginselen, gewoonten en neigingen van de ziel moeten veranderd worden, alvorens er een verandering van levenswandel komen kan. Er moet heiligmaking zijn, welke uit deze twee delen bestaat:

A. De oude mens moet afgelegd worden. De bedorven natuur wordt een mens genoemd, omdat zij, gelijk het menselijk lichaam, uit verschillende delen bestaat, die onderling elkaar steunen en versterken. Het is de oude mens, als de oude Adam, van wie wij haar verkregen. Zij zit in ons innigste wezen en wij brachten haar mede in de wereld. Zij is listig als een oude mens, maar in al Gods heiligen vervallende en inzinkende als een oude mens en op het punt van te verdwijnen. Zij wordt bedorven genoemd, want zonde in de ziel is bederf in al haar vermogens, en indien zij niet gedood wordt, wordt zij dagelijks erger en voltooit onze verwoesting. Door de begeerlijkheden der verleidingen. Zondige neigingen en begeerten zijn verleidende lusten, zij beloven den mens geluk, en maken hem meer en meer ellendig en storten hem in verwoesting, wanneer ze niet onderworpen en gedood worden. Zij moeten daarom afgelegd worden als oude kledingstukken, waarin wij ons schamen gezien te worden, zij moeten afgelegd en vernietigd worden. Deze lusten hadden over hen de overhand in hun vorige wandeling, dat is, tijdens hun toestand van heidendom en onwedergeboren-zijn.

B. De nieuwe mens moet aangedaan worden. Het is niet genoeg bedorven beginselen af te leggen, wij moeten ook goede beginselen aandoen. Wij moeten ze omhelzen, ze huwen, ze in onze harten schrijven, het is niet genoeg op te houden kwaad te doen, wij moeten leren goed te doen. Wordt vernieuwd in den geest uws gemoeds, Ephesians 4:23, dat is: gebruikt de geschikte en verordende middelen, waardoor uw gemoed, uw geest, gedurig meer vernieuwd wordt. En doet aan den nieuwen mens, Ephesians 4:24. Door den nieuwen mens wordt bedoeld de nieuwe natuur, het nieuwe schepsel, die door een nieuw beginsel handelt, door weder barende genade, welk een mens in staat stelt om een nieuw leven te leiden, het leven van rechtvaardigheid en heiligheid, dat door het Christendom gevorderd wordt. Deze nieuwe mens is geschapen: of door de almachtige kracht van God, wiens voortbrengsel hij is, uit verwarring en ledigheid waarlijk heerlijk en schoon te voorschijn gebracht. Naar God, in afbeelding van Hem, en in gelijkvormigheid aan dat heerlijk voorbeeld. Het verlies van Gods beeld uit de ziel was des mensen zondigheid en ellende in zijn gevallen toestand, en zijn gelijkenis naar God is de schoonheid, de heerlijkheid en het geluk van het nieuwe schepsel. In ware rechtvaardigheid, jegens de mensen, welke in zich bevat alle plichten van de tweede tafel der wet. En in heiligheid, jegens God, oprechte gehoorzaamheid aan de geboden van de eerste tafel. Ware heiligheid, in tegenstelling van de uitwendige ceremoniële heiligheid der Joden. Ons wordt bevolen dien nieuwen mens aan te doen, en wij doen dat door het gebruik van alle door God verordende middelen, waardoor wij ons benaarstigen die nieuwe schepping deelachtig te worden. Dit is de meer algemene vermaning tot reinheid en heiligheid van hart en leven..

II. Nu komt de apostel tot sommige bijzonderheden. Aangezien algemeenheden nooit zeer geschikt zijn om indruk te maken, worden ons opgenoemd de verschillende leden van den ouden mens, die gedood moet worden, de vuile lompen van de oude natuur, die wij afleggen moeten. En evenzo de verscheidene versierselen van den nieuwen mens, waarmee wij onze Christelijke belijdenis moeten bekleden.

1. Legt af de leugen en zorgt dat gij de waarheid spreekt, Ephesians 4:25. "Daarom", dat is omdat gij zo goed in uw plichten onderwezen zijt, en onder zulke verplichting verkeert om ze uit te oefenen, laat het in uw toekomstig gedrag openbaar worden, dat er een grote en werkelijke verandering in u gewrocht is, vooral door het afleggen van de leugen. Aan deze zonde stonden de heidenen zeer schuldig, zij leerden dat een voordelige leugen beter was dan een nadelige waarheid, en daarom vermaant de apostel hen om met liegen op te houden en met al wat tegenover de waarheid staat. Dat is een deel van den ouden mens, dat afgelegd worden moet, en het deel van den nieuwen mens, dat daarvoor in plaats moet aangedaan worden, is het spreken der waarheid een iegelijk met zijn naasten. Het kenmerk van Gods kinderen is, dat zij zijn kinderen, die niet liegen zullen, die niet durven liegen, maar de leugen haten en verafschuwen. Allen, die genade hebben, maken er geweten van om de waarheid te spreken, en zouden een besliste leugen niet zeggen al konden ze er ook nog zoveel voordeel door verkrijgen. De reden voor waarheidsliefde hier gegeven is: want wij zijn elkanders leden. Wij zijn aan elkaar de waarheid verschuldigd, en zo wij elkaar liefhebben, zullen wij elkaar niet bedriegen of voorliegen. Wij behoren tot eenzelfde lichaam, dat door valsheid en leugen zou ontbonden worden, en daarom moeten wij die vermijden en de waarheid spreken. Liegen is een zeer grote zonde, een bijzonder geweld plegen aan de verplichtingen, die Christenen jegens elkaar hebben, en zeer beledigend en schadelijk voor de Christelijke gemeenschap.

2. Wacht u voor toornige en onbeteugelde hartstochten: Wordt toornig en zondigt niet, Ephesians 4:26. Dat is ontleend aan de vertaling der LXX van Psalms 4:1, waar wij lezen: Zijt beroerd, en zondigt niet. Hier is een gemakkelijke inwilliging, want als zodanig, en niet als een gebod, moeten wij het beschouwen. Wordt toornig, God weet dat wij daartoe slechts al te goed instaat zijn, maar wij vinden het moeilijk genoeg de beperking in acht te nemen: zondigt niet. Indien gij te eniger tijd rechtmatige reden hebt om te toornen, zie toe dat gij niet zondigt, en wacht u voor uitbarsting van uw toorn. Om toornig te zijn zonder te zondigen, mogen wij alleen tegen de zonde toornen, en moeten wij meer bezorgd zijn voor de heerlijkheid Gods dan voor ons eigen belang of voor onzen naam. Onze grote en gewone zonde in den toorn is, dat we hem laten ontaarden in gramschap, en die laten blijven, en daartegen worden wij hier gewaarschuwd. Indien gij zijt getergd en uw gemoed grotelijks ontroerd is, en indien gij enige uw aangedane belediging bitter verweten hebt, word dan rustig en kalmeer uw geest voor den nacht, en verzoen u met uw belediger. "Laat de zon niet ondergaan over uwe toornigheid." Indien die in gramschap en verbittering des geestes ontaardt, o zie dan dat gij haar onmiddellijk onderdrukt! Ofschoon toorn op zichzelf niet zondig is, bestaat er toch het grootste gevaar, dat hij het worden zal indien gij hem niet zorgvuldig bewaakt en spoedig onderdrukt. En derhalve, ofschoon toorn kan opkomen in het hart van een wijs man, zo kan hij rusten alleen in het hart van een dwaas. En geeft den duivel geen plaats, Ephesians 4:27. Zij, die volharden in zondigen toorn en gramschap, laten den duivel in hun harten toe, dulden dat hij op hen de overhand behaalt, totdat hij hen tot kwaad, tot misdadige handelingen vervoert. Geeft geen plaats aan den lasteraar, of valsen beschuldiger (zo lezen sommigen deze woorden), dat is, houdt u doof voor zijn influisteringen, vertelseltjes en lasteringen.

3. Hier worden wij gewaarschuwd tegen de zonde van diefstal, de overtreding van het achtste gebod, en vermaand tot eerlijkheid en weldadigheid. Die gestolen heeft, stele niet meer, Ephesians 4:28. Dit is een waarschuwing tegen alle manieren van oneerlijkheid, door geweld of bedrog. Laat hen, die in uw tijd van heidendom aan deze misdaad zich schuldig maakten, daar niet langer aan misdoen. Maar wij moeten niet alleen tegen deze zonde op onze hoede zijn, wij moeten ook nauwgezet overvloedig zijn in de daartegen-overgestelde deugd. Niet alleen niet stelen, maar arbeiden, werkende dat goed is met de handen. Ledigheid vormt dieven. Chrysostomus zegt: Stelen is het gevolg van ledigheid. Zij, die niet willen werken en zich schamen om te bedelen, stellen zich sterk bloot aan de verzoeking om te stelen. De mensen moeten daarom werkzaam en ijverig zijn, niet in onwettigen weg, maar in enig eerlijk beroep: werkende wat goed is. Werkzaamheid in enig eerlijk beroep houdt de mensen buiten de verzoeking om kwaad te doen. Maar er is nog een reden om vlijtig te zijn, namelijk om daardoor in staat gesteld te worden om goed te doen, zowel als om voor verzoeking bewaard te worden. Opdat hij hebbe mede te delen degenen, die nood heeft. De mensen moeten werken niet enkel om er zelven van te leven, en om eerlijk te leven, maar ook om te kunnen bijdragen in de behoeften van anderen. Merk op: Zelfs zij, die van hun handenarbeid moeten leven, behoren van hun weinigje weldadig te zijn voor hen, die niet werken kunnen. Zulk een noodzakelijke en onvermijdelijke deugd is de liefdadigheid voor de armen, dat zelfs handwerkslieden en dienstbaren en zij, die slechts weinig voor zich zelven hebben, hun penningsken tot dezen schat behoren bij te dragen. God moet het Hem verschuldigde hebben en de armen zijn Zijne ontvangers. Merk verder op: de aalmoezen, die Gode aangenaam zijn, moeten niet het voortbrengsel van ongerechtigheid en roverij zijn, maar van eerlijkheid en vlijt. God haat den roof in het brandoffer.

4. Wij worden hier gewaarschuwd tegen verkeerden omgang, en aangespoord tot hetgeen nuttig en opbouwend is, Ephesians 4:29. Vuile en onzedelijke woorden en gesprekken zijn vergiftig en besmettelijk, als bedorven en rottend voedsel komen zij voort uit en geven bewijs van grote verdorvenheid des harten van den spreker, terwijl zij de uitwerking hebben van de zielen veler zijner hoorders te bederven. Daarom moeten Christenen zich verre houden van al zulke gesprekken. Dat kan men in het algemeen zeggen van al wat de lusten en hartstochten van anderen prikkelt. Wij moeten niet alleen wegdoen allen bedorven omgang, maar spreken goede reden tot nuttige stichting. Het grote doel van de spraak is stichting van hen, die ons horen. Christenen behoren nuttige samenspreking te bevorderen, opdat zij genade geve dien, die ze horen, dat is opdat ze goed en aangenaam zij voor de hoorders, door inlichting, raad, bepaalde berisping en dergelijke. Het is de grote plicht der Christenen zorg te dragen, dat zij niet beledigen met de lippen, en dat zij allen omgang en samenspreking zoveel mogelijk inrichten ten nutte van anderen. 5. Hier is een andere vermaning tegen gramschap en toorn, met naderen raad tot wederzijdse liefde en vriendelijke houding jegens elkaar, Ephesians 4:31, Ephesians 4:32. Onder bitterheid, en toornigheid, en gramschap worden bedoeld hevige inwendige gevoelens van mishagen tegen elkaar, en bij geroep hebben wij te denken aan hoge woorden, luide bedreigingen en andere onmatige redenen, waarin bitterheid, toorn en gramschap zich lucht geven. Christenen behoren deze ondeugden niet in hun harten te koesteren en hun hun tongen van luid roepen terug te houden. Lastering is alle kwaadsprekerij, belasteren van en verwijtend spreken tegen hen, wie we gram zijn. Onder alle boosheid hebben wij te verstaan de ingewortelde gramschap, die de mensen aanzet om anderen alle kwaad te wensen en aan te doen. Het tegendeel van dit alles volgt: Maar zijt jegens elkaar goedertieren. Dat omvat het beginsel van liefde in het hart, en de uitwendige betoning ervan in een aantrekkelijk, nederig en hoffelijk gedrag. Het betaamt discipelen van Jezus goedertieren jegens elkaar te zijn, want zij hebben geleerd en willen onderwijzen hoe men anderen verplicht. Barmhartig, dat is vol van medelijden, een teder gevoel voor de droefheid en het lijden van anderen, zodat men spoedig tot medegevoel en hulpvaardigheid bewogen wordt. Vergevende de een den ander. Onder Christenen kan aanleiding tot geschil voorkomen, en daarom moeten zij plooibaar zijn en gereed om te vergeven, daarin gelijkende op God zelf, die ons in Christus vergeven heeft, en wel meer dan wij ooit elkaar kunnen vergeven. Bij God is vergeving, en Hij vergeeft om den wil van Christus en op grond van de voldoening door Hem aan de goddelijke gerechtigheid gegeven. Zij, die van God vergeving ontvangen hebben, moeten vergevensgezind zijn en vergeven zoals God vergeeft, oprecht en hartelijk, gaarne en vriendelijk, geheel en voorgoed, op des zondaars oprecht berouw en in gedachtenis aan de bede: Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Thans moeten wij opmerken betrekkelijk al deze bijzonderheden, waarop de apostel aangedrongen heeft, dat zij behoren tot de tweede tafel der wet, waaruit de Christenen kunnen leren hoe strikt zij gebonden zijn om de geboden van de tweede tafel te houden, en hoe hij, die daarnaar niet nauwgezet streeft, nooit God in oprechtheid en waarheid kan vrezen en liefhebben, wat hij ook beweren moge. Temidden van deze vermaningen en waarschuwingen voegt de apostel een algemene, Ephesians 4:30, En bedroeft den Heiligen Gods niet. Door te letten op hetgeen voorafgaat en hetgeen volgt, kunnen wij weten wat den Heiligen Geest Gods bedroeft. In de voorafgaande verzen is aangetoond dat alle slechtheid, vuilheid, liegen, onreine samenspreking, die vuile begeerten en lusten opwekt, den Geest Gods bedroeven. In hetgeen volgt zien wij dat bedorven hartstochten van bitterheid, toorn, gramschap, geroep, lastering en boosheid dezen goeden Geest bedroeven. Daaronder moeten wij niet verstaan dat dit gezegende Wezen eigenlijk bedroefd of verslagen kan worden gelijk wij. Maar de bedoeling van deze vermaning is, dat wij niet tegenover Hem handelen mogen op een wijze, waardoor onze medeschepselen zouden bedroefd en verontrust worden. Wij mogen niets doen, dat tegen Zijn heilige natuur en wil ingaat, wij moeten niet weigeren naar Zijn raadgevingen te luisteren, niet ons verzetten tegen zijn bestuur, al welke dingen Hem zouden reden geven om jegens ons te handelen, zoals mensen handelen jegens degenen, die hen bedroefd en beledigd hebben, dat is zich en hun gewonde vriendelijkheid van dezulken terugtrekken en hen overlaten aan hun vijanden. Noodzaakt den gezegenden Geest Gods niet Zijne tegenwoordigheid en genadigen invloed aan u te onttrekken! Een goede reden waarom wij Hem niet mogen bedroeven is, dat wij door Hem verzegeld zijn tot den dag der verlossing. Er komt een dag der verlossing, het lichaam zal verlost worden van de macht des grafs op den dag der opstanding, en dan zal Gods volk verlost worden van al de gevolgen der zonden, zowel als van alle zonden en ellenden, waarvan zij niet bevrijd worden voor ze uit het graf opgewekt zijn, en dan begint hun volle en algehele gelukzaligheid. Alle ware gelovigen zijn tot dien dag verzegeld. God heeft hen van de anderen onderscheiden, Zijn stempel op hen gezet, en Hij geeft hun het onderpand en de verzekering van een gelukkige en heerlijke opstanding. De Geest Gods is het zegel. In ieder, in wie die gezegende Geest een heiligmaker is, is Hij ook het onderpand van een gelukkigen en heerlijken dag der verlossing, en wij zouden alles verliezen indien God Zijn Heiligen Geest van ons nam.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ephesians 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ephesians-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile