Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Exodus 17

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 17

In dit hoofdstuk vinden wij twee gebeurtenissen vermeld.

I. De voorziening van drinkwater voor het leger van Israël.

1. Zij hadden gebrek aan water in de woestijn, Exodus 17:1.

2.Wegens dit gebrek twistten zij met Mozes, Exodus 17:2, Exodus 17:3.

3 Mozes riep tot God, Exodus 17:4.

4 God beval hem op de rots te slaan en er water uit te doen voortkomen, Mozes deed dit, Exodus 17:5, Exodus 17:6.

5 Het noemen van de plaats naar die gebeurtenis, Exodus 17:7.

II. Het verslaan van het leger van Amalek.

1. De overwinning behaald door het gebed van Mozes, Exodus 17:8.

2 Door het zwaard van Jozua, Exodus 17:13.

3 De gedachtenis daarvan opgeschreven, Exodus 17:14. En deze dingen, die hun wedervaren, zijn geschreven ons ter lering in onze geestelijke reis en strijd.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 17

In dit hoofdstuk vinden wij twee gebeurtenissen vermeld.

I. De voorziening van drinkwater voor het leger van Israël.

1. Zij hadden gebrek aan water in de woestijn, Exodus 17:1.

2.Wegens dit gebrek twistten zij met Mozes, Exodus 17:2, Exodus 17:3.

3 Mozes riep tot God, Exodus 17:4.

4 God beval hem op de rots te slaan en er water uit te doen voortkomen, Mozes deed dit, Exodus 17:5, Exodus 17:6.

5 Het noemen van de plaats naar die gebeurtenis, Exodus 17:7.

II. Het verslaan van het leger van Amalek.

1. De overwinning behaald door het gebed van Mozes, Exodus 17:8.

2 Door het zwaard van Jozua, Exodus 17:13.

3 De gedachtenis daarvan opgeschreven, Exodus 17:14. En deze dingen, die hun wedervaren, zijn geschreven ons ter lering in onze geestelijke reis en strijd.

Verzen 1-7

Exodus 17:1-7

I. Hier is de verlegenheid, waarin de kinderen Israëls zich bevonden vanwege gebrek aan water. Tevoren waren zij reeds eenmaal in een zelfde benauwdheid geweest, en nu zijn zij het voor de tweede maal, Exodus 17:1. Zij reisden overeenkomstig het bevel van de Heer geleid door de wolk- en vuurkolom, en toch kwamen zij toen aan een plaats, waar geen water voor hen was om te drinken. Wij kunnen ons in de weg van onze plicht bevinden, en toch moeilijkheden ondervinden en in benauwdheid komen waarin Gods voorzienigheid ons brengt ter beproeving van ons geloof, en opdat God verheerlijkt zal worden in onze uitredding.

II. Hun ontevredenheid en mistrouwen bij deze gelegenheid. In Exodus 17:3 wordt gezegd: het volk dorstte naar water. Als zij geen water hadden om te drinken, dan moesten zij wel dorst hebben, maar hiermee wordt aangeduid, niet alleen dat zij water nodig hadden en onder het ongemak leden van het gebrek eraan maar dat hun lust er naar nog gescherpt werd door hun hartstocht: zij waren heftig en ongeduldig in hun begeerte, hun dorst maakte hen beledigend en gewelddadig. Natuurlijke lusten en begeerten, ook die het vurigst zijn, moeten onder het bedwang en de leiding gehouden worden van godsdienst en verstand.

Let op de taal van die ongeregelde begeerte.

1. Zij eisen van Mozes dat hij in hun nood zal voorzien, Exodus 17:2. Geeft gij ons water, dat wij drinken, dit eisende als iets dat hij hun schuldig was maar met het sterke vermoeden, dat hij niet bij machte was om die schuld te betalen. Omdat zij van brood voorzien waren, eisen zij ook van water voorzien te worden en voor hen, die door geloof en gebed een leven leiden van afhankelijkheid van God is de ene gunst ook werkelijk het onderpand voor een andere gunst en dan kan er met ootmoed op gepleit worden. Maar de ondankbaren en ongelovigen hebben reden te denken, dat het misbruik van vroegere gunsten het verbeuren is van verdere gunsten, "Iaat hen niet menen, dat zij iets ontvangen zullen van de Heere," James 1:7, maar zij zijn geheel bereid alles te vragen, alles te eisen.

2. Zij twistten met hem, omdat hij hen uitgeleid heeft uit Egypte, alsof hij, in plaats van hen te bevrijden, slechts de bedoeling had hen te vermoorden, terwijl toch niets hatelijker of laaghartiger kon zijn, Exodus 17:3. Velen, die niet slechts het goede bedoelden voor hun geslacht, maar het ook deden, zagen aldus hun beste diensten verkeerd voorgesteld, waardoor hun geduld door een ondankbaar, onnadenkend volk op de proef werd gesteld. Hun toorn tegen Mozes werd zo heftig, dat het niet veel scheelde of zij gingen hem stenigen, Exodus 17:4. Veel voortreffelijke werken had hij hun getoond, om welk van die stenigen zij hem? John 10:32. Onbedwongen hartstochten, geprikkeld door onbevredigde lusten, maken de mensen soms schuldig aan de grofste ongerijmdheden, zodat zij handelen als waanzinnigen, die brandhouten, pijlen en dood onder hun beste vrienden werpen.

3. Zij begonnen te twijfelen of God wel met hen was, Exodus 17:7, zij verzochten de Heer, zeggende: "Is de Heer in het midden van ons, of niet? Is Jehovah onder ons bij die naam, waarmee Hij zich in Egypte aan ons bekend heeft gemaakt?" Zij twijfelen aan Zijn wezen, Zijn bestaan, zij vragen of er al of niet een God is, zij betwijfelen Zijn algemene voorzienigheid, of die God de wereld regeerde, en Zijn bijzondere belofte, of Hij die wel aan hen zal vervullen. Dit wordt hun verzoeken van God genoemd, hetgeen betekent, niet slechts een wantrouwen van God in het algemeen maar een wantrouwen van Hem nadat zij zulke bewijzen hadden ontvangen van Zijn macht en goedheid ter bevestiging van Zijn belofte. Eigenlijk denken zij dat Mozes een bedrieger was-evenals ook Aron-,dat de wolk- en vuurkolom slechts een zinsbedrog was-dat die lange reeks van wonderen, die hen hadden verlost, gediend en gevoed, een aaneenschakeling van bedriegerijen was-en de belofte van Kanan een bespotten van hen, dit alles was zo, indien de Heer niet in hun midden was. Het is een tergend beledigen van God als wij Zijn tegenwoordigheid in twijfel trekken en Zijn voorzienigheid of belofte, in het bijzonder als Zijn Israël dit doet, dat zo heel bijzonder verplicht is op Hem te vertrouwen.

III. Wat Mozes deed, toen hij aldus aangevallen en beledigd werd.

1. Hij bestrafte de murmureerders, Exodus 17:2. Wat twist gij met mij? Let er op met hoeveel zachtmoedigheid hij tot hen spreekt, het was goed, dat hij een man was van buitengemene zachtmoedigheid, want anders zou hun woest onstuimig gedrag veroorzaakt hebben, dat hij zichzelf niet meester bleef. Het is dwaasheid om hartstocht met hartstocht te beantwoorden, want dat maakt wat slecht is nog slechter, maar een zacht antwoord keert de grimmigheid af. Hij toont hun tegen wie hun murmureringen gericht zijn, en dat de verwijtingen, die zij hem deden, God zelf troffen. Gij verzoekt de Heer, dat is "door Zijn macht te wantrouwen, stelt gij Zijn geduld op de proef, en verwekt Hem aldus tot toorn."

2. Hij doet zijn beklag bij God, Exodus 17:4. Zo riep Mozes tot de Heer, deze dienstknecht kwam, en boodschapte deze dingen aan zijn Heer, Luke 14:21. Als de mensen ons onrechtvaardig laken en met ons twisten, dan zal het een grote verlichting voor ons wezen om tot God te gaan, en door het gebed Hem de zaak voor te leggen en het dan verder aan Hem over te laten, als de mensen ons niet willen horen, zal God naar ons horen, als hun slecht gedrag tegen ons onze gemoedsrust verstoort, zullen Gods vertroostingen ons kalmte en vrede geven. Mozes bidt God om hem te leren wat hij doen moet, want hij was ten einde raad hij kon zelf noch in hun behoefte voorzien noch het opbruisen van hun hartstochten tot bedaren brengen, God alleen kon dit. Hij wijst op het gevaar, waarin hij zich bevindt: "daar feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen, Heer, zo U iets gelegen is aan het leven van Uw dienstknecht, zo treed dan nu tussenbeide."

IV. Gods genadig verschijnen om hen te helpen, Exodus 17:5, Exodus 17:6. Hij beveelt Mozes voor het volk uit te gaan, zich op zijn post te wagen al is het ook dat zij er van spreken hem te stenigen. Hij moet zijn staf meenemen, niet (zoals God het hem rechtvaardig had kunnen gebieden) om de een of andere plaag op te roepen om hen te kastijden voor hun wantrouwen en murmureren, maar om water voor hen tevoorschijn te brengen. O hoe groot is het geduld en de lankmoedigheid Gods tegenover tergende zondaren! Hij overlaadt met weldaden hen, die Hem arbeid maken met hun zonden, onderhoudt hen, die strijd tegen Hem voeren reikt hun de hand van Zijn milddadigheid, die ten zeerste de verzenen tegen Hem verheven hebben. Aldus leert Hij ons om, indien onze vijand hongert, hem te spijzigen, en indien hem dorst, zoals Israël nu dorstte, "hem te drinken te geven." Romans 12:20, Matthew 5:45. Zal Hij falen aan hen, die op Hem bouwen, als Hij zo milddadig was, zelfs voor hen, die Hem verzochten? Indien God aan Mozes slechts een waterput in de woestijn had gewezen, zoals Hij er niet ver vandaar een aanklager heeft gewezen, Genesis 21:19, dan zou dit al een grote gunst geweest zijn, maar, ten einde Zijn macht te tonen, zowel als Zijn mededogen, en het tot een wonder van goedertierenheid te maken, gaf Hij hun water uit een rots. Hij wees Mozes aan waar hij gaan moest, en beval hem de oudsten van Israël mee te nemen om getuigen te zijn van hetgeen gedaan werd, ten einde zelf overtuigd te wezen en anderen tot de overtuiging te brengen, dat God voorzeker in het midden van hen was. Hij beloofde hem, dat Hij hem aldaar in de wolk der heerlijkheid zou ontmoeten (ten einde hem aan te moedigen) en gebood hem de rots te slaan. Mozes gehoorzaamde, en onmiddellijk kwam er water in grote overvloed uit de rots, dat in stromen en rivieren door het kamp vloeide Psalms 78:15, Psalms 78:16, en hen volgde overal waar zij in de woestijn heengingen, het wordt een watervloed genoemd, en "een waterfontein," Psalms 114:8. God toonde Zijn zorg voor Zijn volk door hun water te geven, als zij het nodig hadden, Hij toonde Zijn macht door water uit een rots te doen komen, en Hij bewees eer aan Mozes, door te gebieden dat het water er uit zou vloeien, nadat hij de rots geslagen had. Dit heldere water, dat uit de rots voortkwam wordt "honing en olie" genoemd, Deuteronomy 32:13, omdat de dorst van het volk het dubbel aangenaam maakte, komende toen zij er de grootste behoefte aan hadden, was het als honing en olie voor hen. Waarschijnlijk heeft het volk kanalen gegraven om het te leiden, en vijvers om het er in te verzamelen, op dezelfde wijze als zij lang daarna, door het dal van Baca gaande het tot een fontein hebben gesteld, Psalms 84:7. Laat ons hieruit leren te leven in:

1. Afhankelijkheid van de voorzienigheid van God, zelfs in de grootste moeilijkheid of benauwdheid. God kan fonteinen voor ons openen waar wij ze het minst verwachten, "rivieren in de wildernis," Isaiah 43:20, omdat Hij in de woestijn een weg legt, Exodus 17:19. Zij, die zich in deze woestijn op de weg van God houden, kunnen op Hem vertrouwen om voor hen te voorzien. Zolang wij de wolk- en vuurkolom volgen zullen ons zeer zeker het goede en de weldadigheden volgen, zoals het water uit de rots.

2. In afhankelijkheid van Christus' genade "die steenrots was Christus, " 1 Corinthians 10:4. De genade en vertroostingen van de Geest worden vergeleken bij "stromen van levend water" John 7:38, John 7:39, John 4:14. Deze vloeien uit Christus, die de Rots is, geslagen door de wet van Mozes, want Hij is geworden onder de wet. Niets zal voorzien in de behoeften, en de begeerten vervullen van een ziel, dan water uit de rots, deze fontein, die geopend is. De genoegens van de zinnen zijn modderig water, geestelijke verlustigingen zijn water uit de rots, zuiver, helder en verfrissend, stromen van geneugten.

V. Bij die gelegenheid werd aan deze plaats een nieuwe naam gegeven om de gedachtenis te bewaren, niet van de zegen, waardoor in hun behoefte voorzien werd (het water, dat hen volgde, volstond hiervoor) maar van de zonde van hun murmurering: Massa, verzoeking omdat zij God verzochten, Meriba, strijd, of twist, omdat zij twistten met Mozes, Exodus 17:7. Er werd dus de herinnering bewaard van zonde zowel tot schande van de zondaren zelf (zonde laat een vlek achter op de naam) als tot waarschuwing aan hun zaad om zich te wachten van te zondigen in de gelijkheid van hun overtreding.

Verzen 1-7

Exodus 17:1-7

I. Hier is de verlegenheid, waarin de kinderen Israëls zich bevonden vanwege gebrek aan water. Tevoren waren zij reeds eenmaal in een zelfde benauwdheid geweest, en nu zijn zij het voor de tweede maal, Exodus 17:1. Zij reisden overeenkomstig het bevel van de Heer geleid door de wolk- en vuurkolom, en toch kwamen zij toen aan een plaats, waar geen water voor hen was om te drinken. Wij kunnen ons in de weg van onze plicht bevinden, en toch moeilijkheden ondervinden en in benauwdheid komen waarin Gods voorzienigheid ons brengt ter beproeving van ons geloof, en opdat God verheerlijkt zal worden in onze uitredding.

II. Hun ontevredenheid en mistrouwen bij deze gelegenheid. In Exodus 17:3 wordt gezegd: het volk dorstte naar water. Als zij geen water hadden om te drinken, dan moesten zij wel dorst hebben, maar hiermee wordt aangeduid, niet alleen dat zij water nodig hadden en onder het ongemak leden van het gebrek eraan maar dat hun lust er naar nog gescherpt werd door hun hartstocht: zij waren heftig en ongeduldig in hun begeerte, hun dorst maakte hen beledigend en gewelddadig. Natuurlijke lusten en begeerten, ook die het vurigst zijn, moeten onder het bedwang en de leiding gehouden worden van godsdienst en verstand.

Let op de taal van die ongeregelde begeerte.

1. Zij eisen van Mozes dat hij in hun nood zal voorzien, Exodus 17:2. Geeft gij ons water, dat wij drinken, dit eisende als iets dat hij hun schuldig was maar met het sterke vermoeden, dat hij niet bij machte was om die schuld te betalen. Omdat zij van brood voorzien waren, eisen zij ook van water voorzien te worden en voor hen, die door geloof en gebed een leven leiden van afhankelijkheid van God is de ene gunst ook werkelijk het onderpand voor een andere gunst en dan kan er met ootmoed op gepleit worden. Maar de ondankbaren en ongelovigen hebben reden te denken, dat het misbruik van vroegere gunsten het verbeuren is van verdere gunsten, "Iaat hen niet menen, dat zij iets ontvangen zullen van de Heere," James 1:7, maar zij zijn geheel bereid alles te vragen, alles te eisen.

2. Zij twistten met hem, omdat hij hen uitgeleid heeft uit Egypte, alsof hij, in plaats van hen te bevrijden, slechts de bedoeling had hen te vermoorden, terwijl toch niets hatelijker of laaghartiger kon zijn, Exodus 17:3. Velen, die niet slechts het goede bedoelden voor hun geslacht, maar het ook deden, zagen aldus hun beste diensten verkeerd voorgesteld, waardoor hun geduld door een ondankbaar, onnadenkend volk op de proef werd gesteld. Hun toorn tegen Mozes werd zo heftig, dat het niet veel scheelde of zij gingen hem stenigen, Exodus 17:4. Veel voortreffelijke werken had hij hun getoond, om welk van die stenigen zij hem? John 10:32. Onbedwongen hartstochten, geprikkeld door onbevredigde lusten, maken de mensen soms schuldig aan de grofste ongerijmdheden, zodat zij handelen als waanzinnigen, die brandhouten, pijlen en dood onder hun beste vrienden werpen.

3. Zij begonnen te twijfelen of God wel met hen was, Exodus 17:7, zij verzochten de Heer, zeggende: "Is de Heer in het midden van ons, of niet? Is Jehovah onder ons bij die naam, waarmee Hij zich in Egypte aan ons bekend heeft gemaakt?" Zij twijfelen aan Zijn wezen, Zijn bestaan, zij vragen of er al of niet een God is, zij betwijfelen Zijn algemene voorzienigheid, of die God de wereld regeerde, en Zijn bijzondere belofte, of Hij die wel aan hen zal vervullen. Dit wordt hun verzoeken van God genoemd, hetgeen betekent, niet slechts een wantrouwen van God in het algemeen maar een wantrouwen van Hem nadat zij zulke bewijzen hadden ontvangen van Zijn macht en goedheid ter bevestiging van Zijn belofte. Eigenlijk denken zij dat Mozes een bedrieger was-evenals ook Aron-,dat de wolk- en vuurkolom slechts een zinsbedrog was-dat die lange reeks van wonderen, die hen hadden verlost, gediend en gevoed, een aaneenschakeling van bedriegerijen was-en de belofte van Kanan een bespotten van hen, dit alles was zo, indien de Heer niet in hun midden was. Het is een tergend beledigen van God als wij Zijn tegenwoordigheid in twijfel trekken en Zijn voorzienigheid of belofte, in het bijzonder als Zijn Israël dit doet, dat zo heel bijzonder verplicht is op Hem te vertrouwen.

III. Wat Mozes deed, toen hij aldus aangevallen en beledigd werd.

1. Hij bestrafte de murmureerders, Exodus 17:2. Wat twist gij met mij? Let er op met hoeveel zachtmoedigheid hij tot hen spreekt, het was goed, dat hij een man was van buitengemene zachtmoedigheid, want anders zou hun woest onstuimig gedrag veroorzaakt hebben, dat hij zichzelf niet meester bleef. Het is dwaasheid om hartstocht met hartstocht te beantwoorden, want dat maakt wat slecht is nog slechter, maar een zacht antwoord keert de grimmigheid af. Hij toont hun tegen wie hun murmureringen gericht zijn, en dat de verwijtingen, die zij hem deden, God zelf troffen. Gij verzoekt de Heer, dat is "door Zijn macht te wantrouwen, stelt gij Zijn geduld op de proef, en verwekt Hem aldus tot toorn."

2. Hij doet zijn beklag bij God, Exodus 17:4. Zo riep Mozes tot de Heer, deze dienstknecht kwam, en boodschapte deze dingen aan zijn Heer, Luke 14:21. Als de mensen ons onrechtvaardig laken en met ons twisten, dan zal het een grote verlichting voor ons wezen om tot God te gaan, en door het gebed Hem de zaak voor te leggen en het dan verder aan Hem over te laten, als de mensen ons niet willen horen, zal God naar ons horen, als hun slecht gedrag tegen ons onze gemoedsrust verstoort, zullen Gods vertroostingen ons kalmte en vrede geven. Mozes bidt God om hem te leren wat hij doen moet, want hij was ten einde raad hij kon zelf noch in hun behoefte voorzien noch het opbruisen van hun hartstochten tot bedaren brengen, God alleen kon dit. Hij wijst op het gevaar, waarin hij zich bevindt: "daar feilt niet veel aan, of zij zullen mij stenigen, Heer, zo U iets gelegen is aan het leven van Uw dienstknecht, zo treed dan nu tussenbeide."

IV. Gods genadig verschijnen om hen te helpen, Exodus 17:5, Exodus 17:6. Hij beveelt Mozes voor het volk uit te gaan, zich op zijn post te wagen al is het ook dat zij er van spreken hem te stenigen. Hij moet zijn staf meenemen, niet (zoals God het hem rechtvaardig had kunnen gebieden) om de een of andere plaag op te roepen om hen te kastijden voor hun wantrouwen en murmureren, maar om water voor hen tevoorschijn te brengen. O hoe groot is het geduld en de lankmoedigheid Gods tegenover tergende zondaren! Hij overlaadt met weldaden hen, die Hem arbeid maken met hun zonden, onderhoudt hen, die strijd tegen Hem voeren reikt hun de hand van Zijn milddadigheid, die ten zeerste de verzenen tegen Hem verheven hebben. Aldus leert Hij ons om, indien onze vijand hongert, hem te spijzigen, en indien hem dorst, zoals Israël nu dorstte, "hem te drinken te geven." Romans 12:20, Matthew 5:45. Zal Hij falen aan hen, die op Hem bouwen, als Hij zo milddadig was, zelfs voor hen, die Hem verzochten? Indien God aan Mozes slechts een waterput in de woestijn had gewezen, zoals Hij er niet ver vandaar een aanklager heeft gewezen, Genesis 21:19, dan zou dit al een grote gunst geweest zijn, maar, ten einde Zijn macht te tonen, zowel als Zijn mededogen, en het tot een wonder van goedertierenheid te maken, gaf Hij hun water uit een rots. Hij wees Mozes aan waar hij gaan moest, en beval hem de oudsten van Israël mee te nemen om getuigen te zijn van hetgeen gedaan werd, ten einde zelf overtuigd te wezen en anderen tot de overtuiging te brengen, dat God voorzeker in het midden van hen was. Hij beloofde hem, dat Hij hem aldaar in de wolk der heerlijkheid zou ontmoeten (ten einde hem aan te moedigen) en gebood hem de rots te slaan. Mozes gehoorzaamde, en onmiddellijk kwam er water in grote overvloed uit de rots, dat in stromen en rivieren door het kamp vloeide Psalms 78:15, Psalms 78:16, en hen volgde overal waar zij in de woestijn heengingen, het wordt een watervloed genoemd, en "een waterfontein," Psalms 114:8. God toonde Zijn zorg voor Zijn volk door hun water te geven, als zij het nodig hadden, Hij toonde Zijn macht door water uit een rots te doen komen, en Hij bewees eer aan Mozes, door te gebieden dat het water er uit zou vloeien, nadat hij de rots geslagen had. Dit heldere water, dat uit de rots voortkwam wordt "honing en olie" genoemd, Deuteronomy 32:13, omdat de dorst van het volk het dubbel aangenaam maakte, komende toen zij er de grootste behoefte aan hadden, was het als honing en olie voor hen. Waarschijnlijk heeft het volk kanalen gegraven om het te leiden, en vijvers om het er in te verzamelen, op dezelfde wijze als zij lang daarna, door het dal van Baca gaande het tot een fontein hebben gesteld, Psalms 84:7. Laat ons hieruit leren te leven in:

1. Afhankelijkheid van de voorzienigheid van God, zelfs in de grootste moeilijkheid of benauwdheid. God kan fonteinen voor ons openen waar wij ze het minst verwachten, "rivieren in de wildernis," Isaiah 43:20, omdat Hij in de woestijn een weg legt, Exodus 17:19. Zij, die zich in deze woestijn op de weg van God houden, kunnen op Hem vertrouwen om voor hen te voorzien. Zolang wij de wolk- en vuurkolom volgen zullen ons zeer zeker het goede en de weldadigheden volgen, zoals het water uit de rots.

2. In afhankelijkheid van Christus' genade "die steenrots was Christus, " 1 Corinthians 10:4. De genade en vertroostingen van de Geest worden vergeleken bij "stromen van levend water" John 7:38, John 7:39, John 4:14. Deze vloeien uit Christus, die de Rots is, geslagen door de wet van Mozes, want Hij is geworden onder de wet. Niets zal voorzien in de behoeften, en de begeerten vervullen van een ziel, dan water uit de rots, deze fontein, die geopend is. De genoegens van de zinnen zijn modderig water, geestelijke verlustigingen zijn water uit de rots, zuiver, helder en verfrissend, stromen van geneugten.

V. Bij die gelegenheid werd aan deze plaats een nieuwe naam gegeven om de gedachtenis te bewaren, niet van de zegen, waardoor in hun behoefte voorzien werd (het water, dat hen volgde, volstond hiervoor) maar van de zonde van hun murmurering: Massa, verzoeking omdat zij God verzochten, Meriba, strijd, of twist, omdat zij twistten met Mozes, Exodus 17:7. Er werd dus de herinnering bewaard van zonde zowel tot schande van de zondaren zelf (zonde laat een vlek achter op de naam) als tot waarschuwing aan hun zaad om zich te wachten van te zondigen in de gelijkheid van hun overtreding.

Verzen 8-16

Exodus 17:8-16

Wij hebben hier de geschiedenis van de oorlog met Amalek, die wij kunnen veronderstellen de eerste geweest te zijn, waarvan melding was gemaakt in "het boek van de oorlogen van de Heer," Numbers 21:14. Amalek was de eerste van de natiën die tegen Israël streden, Numbers 24:20. Let hier op:

I. Amaleks aanslag. Hij kwam uit en streed tegen Israël, Exodus 17:8. De Amalekieten waren afstammelingen van Ezau, die Jakob haatte vanwege het geboorterecht en de zegen, en die poging nu was een daad van de erfelijke vijandschap, een kwaadwilligheid, die in het bloed zat, en nu wellicht ten toppunt was gekomen omdat de belofte in vervulling ging. Beschouw dit:

1. Als Israëls beproeving, zij hadden getwist met Mozes, Exodus 17:2, en nu zendt God de Amalekieten om met hen te twisten, strijd naar buiten is de rechtvaardige straf van twist en ontevredenheid van binnen.

2. Als Amaleks zonde, aldus wordt het gerekend, Deuteronomy 25:17, Deuteronomy 25:18. Zij hebben hen niet stoutmoedig in het front aangevallen, zoals een dapper, edelmoedig vijand gedaan zou hebben, maar zonder dat Israël hun enige reden of aanleiding er toe gegeven had, vielen zij laaghartig de achterhoede aan, en sloegen de zwakken, die moe en mat waren en zich niet konden verweren of ontkomen. Hierin hebben zij de macht getart, die zo kortelings de Egyptenaren had verslagen en verdaan, maar het was tevergeefs, dat zij een leger aanvielen, hetwelk bewaakt en geproviandeerd werd door wonderen. Voorwaar, zij wisten niet wat zij deden.

II. De strijd van Israël met Amalek voor hun noodzakelijke verdediging tegen de aanvallers, en daarin:

1. De post, aangewezen aan Jozua, van wie nu voor het eerst melding wordt gemaakt. Hij wordt tot opperbevelhebber benoemd in deze veldtocht, ten einde opgeleid te worden voor de dienst, waartoe hij bestemd was na de dood van Mozes, en een krijgsman te zijn van zijn jeugd af. Thans wordt hem bevolen een afdeling, of detachement, te vormen van de uitgelezenen Israëlieten, een keurbende, om er de Amalekieten mee terug te drijven, Exodus 17:9. Toen de Egyptenaren hen vervolgden, moest Israël stilstaan, en zien wat God zou doen, maar nu werden zij geroepen om zelf hun krachten in te spannen. God moet vertrouwd worden in de keuze en het gebruik van de middelen.

2. De post door Mozes ingenomen, Exodus 17:9. Ik zal op de hoogte van de heuvel staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn. Zie hoe God Zijn volk bekwaam maakt voor, en roept tot, verschillende arbeid ten dienste van Zijn kerk. Jozua strijdt, Mozes bidt, en beide dienen Israël. Mozes ging op tot de hoogte van de heuvel en waarschijnlijk heeft hij zich zo geplaatst, dat hij door Israël gezien kon worden, daar hield hij de staf Gods op in zijn hand, die wonder werkende staf, die de plagen had opgeroepen over Egypte en onder welke Israël uit het huis van de dienstbaarheid is getogen. Die staf hield Mozes omhoog:

a. Voor Israël om hen te bemoedigen en aan te vuren. De staf was opgeheven als een banier om de krijgers aan te moedigen, die zouden kunnen opzien en zeggen: "Daar ginds is de staf en daar ginds is de hand, die hem gebruikte, toen zulke heerlijke dingen voor ons gewerkt werden." Het strekt zeer tot aanmoediging van ons geloof om na te denken over de grote dingen, die God voor ons gedaan heeft, het oog te laten gaan over de gedenktekenen van Zijn gunst.

b. Voor God, als om een beroep te doen op Hem: "Is de strijd niet van de Heer? Is Hij niet machtig om te helpen, en verbonden om te helpen? Getuige deze staf, waarvan, aldus opgeheven zijnde, de stem luidt: Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm van de Heer, zijt gij niet, die Rahab uitgehouwen hebt?" Mozes was niet slechts een banierdrager, maar een voorbidder, pleitende bij God om voorspoed en overwinning. Als het leger optrekt tegen de vijand, dan moeten vurige gebeden opgezonden worden tot de God van de legerscharen om met hen te zijn. Hier is het, dat het biddend legioen het verpletterend legioen blijkt te zijn. Daar in Salem, in Zion, waar het gebed gedaan werd, daar werd de overwinning behaald, "aldaar heeft Hij verbroken de vurige pijlen van de boog," Psalms 76:3, Psalms 76:4.

Merk op:

A. Hoe Mozes vermoeid werd, Exodus 17:12. Mozes' handen werden zwaar, door langdurig opgeheven of uitgestrekt te zijn zal de sterkste arm eindelijk falen. Het is God alleen, wiens hand nog uitgestrekt is. Wij bevinden niet, dat Jozua's handen zwaar werden van strijden, maar Mozes handen werden zwaar door bidden. Hoe geestelijker een arbeid is hoe meer onderhevig wij er aan zijn om te falen en te verslappen. Biddend werk, als het geschiedt met inspanning van de geest en vurigheid van liefde, zal bevonden worden zwaar werk te zijn, want hoewel de geest gewillig is, is het vlees zwak, maar onze grote Voorbidder in de hemel wordt niet moede of mat, al is Hij ook voortdurend hiermede bezig.

B. Welke invloed door Mozes' staf op de veldslag werd uitgeoefend, Exodus 17:11. Het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, in het gebed (zo luidt het in de Chaldeeuwse parafrase) zo was Israël de sterkste, maar terwijl hij zijn hand neerliet van het gebed, zo was Amalek de sterkste. Om Israël er van te overtuigen, dat de hand van Mozes (met wie zij zoëven nog hadden getwist) meer toebracht tot hun veiligheid dan hun eigen handen, zijn staf meer dan hun zwaarden, rijst en daalt hun voorspoed al naar gelang Mozes zijn handen opheft of neerlaat. Gedurende enige tijd scheen de krijgskans onzeker, totdat de overwinning beslist werd voor Israël. Zelfs ten opzichte van de beste zaak moeten teleurstellingen verwacht worden als een matiging voor de blijdschap over het succes, hoewel de strijd van de Heer is, kan Amalek voor een tijd de overhand hebben, de reden was, dat Mozes zijn handen neerliet. De zaak van de kerk is gemeenlijk min of meer voorspoedig, naarmate de vrienden van de kerk min of meer krachtig zijn in het geloof, en vurig zijn in het gebed.

C. De zorg, die toen gedragen werd om Mozes te ondersteunen. Toen hij niet langer staan kon, zat hij neer, niet op een fraaie statige zetel, maar op een steen, Exodus 17:12. Toen hij zijn handen niet kon ophouden, wilde hij dat zij hem ondersteunden, om ze op te houden. Mozes, de man Gods, is blijde met de hulp van Aron, zijn broer, en van Hur, die naar sommigen denken, zijn zwager was, de echtgenoot van Mirjam. Wij moeten niet schromen om hulp te vragen van anderen, of hulp te verlenen aan anderen, want wij zijn elkaars leden. Mozes' handen, aldus ondersteund waren gewis, totdat de zon onderging, en hoewel het met veel moeite was, dat hij volhield, werd de gewilligheid van zijn geest door God aangenomen. Ongetwijfeld was het voor het volk een grote bemoediging om Jozua met hen op het slagveld te zien, en Mozes boven hen op de hoogte van de heuvel, beide is Christus voor ons, onze Jozua, de overste leidsman van onze zaligheid, die onze strijd strijdt, en onze Mozes, die hierboven eeuwig leeft om voor ons te bidden, dat ons geloof niet ophoude. III. De nederlaag van Amalek. Voor een tijdje was de overwinning onzeker tussen de legers, soms had Israël de overhand en soms Amalek, maar Israël heeft de overwinning behaald, Exodus 17:13. Hoewel Jozua streed onder zeer ongunstige omstandigheden, zijn soldaten waren ongedisciplineerd, slecht gewapend, lang gewend aan slavernij en zeer geneigd tot murmureren, heeft God door hen toch een grote verlossing gewerkt, en Amalek zijn onbeschaamdheid duur laten betalen. Wapens bereid tegen het Israël van God, zullen niet lang voorspoedig zijn en ten slotte verbroken worden. De zaak van God en van Zijn Israël zal de overwinning wegdragen. Hoewel God de overwinning gaf, wordt toch gezegd dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, omdat Jozua een type was van Christus, en dezelfde naam droeg, en in Hem is het, dat wij meer dan overwinnaars zijn. Het was Zijn arm alleen die de overheden en machten heeft uitgetogen geheel hun macht heeft verbroken.

IV. De trofeeën van deze overwinning opgericht.

1. Mozes droeg zorg dat God de eer er voor toegebracht zou worden, Exodus 17:15. In plaats van een triomfboog op te richten ter ere van Jozua (hoewel het een loffelijke staatkunde zou geweest zijn hem eer aan te doen) bouwt hij een altaar ter eer van God, en wij kunnen veronderstellen, dat het geen altaar was zonder offer, maar hetgeen het zorgvuldigst vermeld word is het opschrift, dat op het altaar werd geplaatst Jehovah-nissi-De Heer is mijn banier, en waarschijnlijk een toespeling was op het opheffen van de staf van God als een banier in dit gevecht. De tegenwoordigheid en macht van Jehovah waren de banier, waaronder zij dienst namen, door welke zij bezield en samen verenigd bleven, en die zij daarom ten dage van hun triomf hebben opgericht. In de naam van onze God moeten wij steeds onze banieren oprichten, Psalms 20:6. Het is betamelijk, dat Hij, die al het werk doet, er al de lof voor ontvangt.

2. God droeg zorg dat het nageslacht er al de vertroosting en al het voordeel van zou hebben. "Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, schrijf het, en leg het in de oren van Jozua, hem moet deze gedachtenis toevertrouwd worden, om haar aan de volgende geslachten over te leveren." Mozes moet nu een dagboek, een journaal beginnen te houden van de gebeurtenissen. Het is voor het eerst, dat wij in de Schrift melding vinden gemaakt van schrijven, en misschien is het bevel er toe niet gegeven dan nadat de wet op stenen tafelen was geschreven. Schrijf het "in perpetuam rei memoriam- opdat de gebeurtenis in eeuwige gedachtenis blijve", hetgeen geschreven is blijft.

A. Schrijf hetgeen gedaan is, wat Amalek tegen Israël gedaan heeft, schrijf in gal hun bittere haat, schrijf in bloed hun wrede aanval, laat het nooit worden vergeten, noch wat God gedaan heeft voor Israël door hen te redden van Amalek. Laat de toekomende eeuwen weten, dat God strijdt voor Zijn volk, en dat wie hen aanraakt Zijn oogappel aanraakt.

B. Schrijf wat gedaan moet worden.

a. Dat in verloop van tijd Amalek geheel uitgeroeid zal worden, Exodus 17:14, dat hij slechts in de geschiedenis herdacht zal worden. Amalek had de naam van Israël willen uitroeien, zodat er niet meer aan gedacht zou worden, Psalms 83:1. 5, 8, en daarom stelt God hem niet alleen hierin teleur, maar delgt zijn naam uit. Schrijf het ter bemoediging van Israël, dat wanneer ook de Amalekieten hen zullen kwellen of verontrusten, Israël toch ten slotte zeker zal juichen in de val van Amalek. Dit vonnis werd gedeeltelijk uitgevoerd door Saul, 1 Samuel 15:1, en geheel en al door David, 1 Samuel 30:1, 2 Samuel 1:1, 2 Samuel 8:12. b. Dat God intussen voortdurend een twist zou hebben, met hem, Exodus 17:16, omdat de hand van Amalek tegen de troon van de Heer is dat is tegen het leger van Israël, waarin de Heer regeert, en dat de plaats was van Zijn heiligdom, en daarom een troon van de heerlijkheid, een hoogheid van het eerste aan genoemd is, Jeremiah 17:12, zal de oorlog van de Heer tegen Amalek zijn van geslacht tot geslacht. Dit werd geschreven tot een aanwijzing voor Israël, om nooit een verbond te maken met de Amalekieten maar hen als onverzoenbare vijanden te beschouwen, die het verderf gewijd zijn. Amaleks verderf was het type van het verderf van alle vijanden van Christus en Zijn koninkrijk. Al wie strijden tegen het Lam, zullen door het Lam overwonnen worden.

Verzen 8-16

Exodus 17:8-16

Wij hebben hier de geschiedenis van de oorlog met Amalek, die wij kunnen veronderstellen de eerste geweest te zijn, waarvan melding was gemaakt in "het boek van de oorlogen van de Heer," Numbers 21:14. Amalek was de eerste van de natiën die tegen Israël streden, Numbers 24:20. Let hier op:

I. Amaleks aanslag. Hij kwam uit en streed tegen Israël, Exodus 17:8. De Amalekieten waren afstammelingen van Ezau, die Jakob haatte vanwege het geboorterecht en de zegen, en die poging nu was een daad van de erfelijke vijandschap, een kwaadwilligheid, die in het bloed zat, en nu wellicht ten toppunt was gekomen omdat de belofte in vervulling ging. Beschouw dit:

1. Als Israëls beproeving, zij hadden getwist met Mozes, Exodus 17:2, en nu zendt God de Amalekieten om met hen te twisten, strijd naar buiten is de rechtvaardige straf van twist en ontevredenheid van binnen.

2. Als Amaleks zonde, aldus wordt het gerekend, Deuteronomy 25:17, Deuteronomy 25:18. Zij hebben hen niet stoutmoedig in het front aangevallen, zoals een dapper, edelmoedig vijand gedaan zou hebben, maar zonder dat Israël hun enige reden of aanleiding er toe gegeven had, vielen zij laaghartig de achterhoede aan, en sloegen de zwakken, die moe en mat waren en zich niet konden verweren of ontkomen. Hierin hebben zij de macht getart, die zo kortelings de Egyptenaren had verslagen en verdaan, maar het was tevergeefs, dat zij een leger aanvielen, hetwelk bewaakt en geproviandeerd werd door wonderen. Voorwaar, zij wisten niet wat zij deden.

II. De strijd van Israël met Amalek voor hun noodzakelijke verdediging tegen de aanvallers, en daarin:

1. De post, aangewezen aan Jozua, van wie nu voor het eerst melding wordt gemaakt. Hij wordt tot opperbevelhebber benoemd in deze veldtocht, ten einde opgeleid te worden voor de dienst, waartoe hij bestemd was na de dood van Mozes, en een krijgsman te zijn van zijn jeugd af. Thans wordt hem bevolen een afdeling, of detachement, te vormen van de uitgelezenen Israëlieten, een keurbende, om er de Amalekieten mee terug te drijven, Exodus 17:9. Toen de Egyptenaren hen vervolgden, moest Israël stilstaan, en zien wat God zou doen, maar nu werden zij geroepen om zelf hun krachten in te spannen. God moet vertrouwd worden in de keuze en het gebruik van de middelen.

2. De post door Mozes ingenomen, Exodus 17:9. Ik zal op de hoogte van de heuvel staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn. Zie hoe God Zijn volk bekwaam maakt voor, en roept tot, verschillende arbeid ten dienste van Zijn kerk. Jozua strijdt, Mozes bidt, en beide dienen Israël. Mozes ging op tot de hoogte van de heuvel en waarschijnlijk heeft hij zich zo geplaatst, dat hij door Israël gezien kon worden, daar hield hij de staf Gods op in zijn hand, die wonder werkende staf, die de plagen had opgeroepen over Egypte en onder welke Israël uit het huis van de dienstbaarheid is getogen. Die staf hield Mozes omhoog:

a. Voor Israël om hen te bemoedigen en aan te vuren. De staf was opgeheven als een banier om de krijgers aan te moedigen, die zouden kunnen opzien en zeggen: "Daar ginds is de staf en daar ginds is de hand, die hem gebruikte, toen zulke heerlijke dingen voor ons gewerkt werden." Het strekt zeer tot aanmoediging van ons geloof om na te denken over de grote dingen, die God voor ons gedaan heeft, het oog te laten gaan over de gedenktekenen van Zijn gunst.

b. Voor God, als om een beroep te doen op Hem: "Is de strijd niet van de Heer? Is Hij niet machtig om te helpen, en verbonden om te helpen? Getuige deze staf, waarvan, aldus opgeheven zijnde, de stem luidt: Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm van de Heer, zijt gij niet, die Rahab uitgehouwen hebt?" Mozes was niet slechts een banierdrager, maar een voorbidder, pleitende bij God om voorspoed en overwinning. Als het leger optrekt tegen de vijand, dan moeten vurige gebeden opgezonden worden tot de God van de legerscharen om met hen te zijn. Hier is het, dat het biddend legioen het verpletterend legioen blijkt te zijn. Daar in Salem, in Zion, waar het gebed gedaan werd, daar werd de overwinning behaald, "aldaar heeft Hij verbroken de vurige pijlen van de boog," Psalms 76:3, Psalms 76:4.

Merk op:

A. Hoe Mozes vermoeid werd, Exodus 17:12. Mozes' handen werden zwaar, door langdurig opgeheven of uitgestrekt te zijn zal de sterkste arm eindelijk falen. Het is God alleen, wiens hand nog uitgestrekt is. Wij bevinden niet, dat Jozua's handen zwaar werden van strijden, maar Mozes handen werden zwaar door bidden. Hoe geestelijker een arbeid is hoe meer onderhevig wij er aan zijn om te falen en te verslappen. Biddend werk, als het geschiedt met inspanning van de geest en vurigheid van liefde, zal bevonden worden zwaar werk te zijn, want hoewel de geest gewillig is, is het vlees zwak, maar onze grote Voorbidder in de hemel wordt niet moede of mat, al is Hij ook voortdurend hiermede bezig.

B. Welke invloed door Mozes' staf op de veldslag werd uitgeoefend, Exodus 17:11. Het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, in het gebed (zo luidt het in de Chaldeeuwse parafrase) zo was Israël de sterkste, maar terwijl hij zijn hand neerliet van het gebed, zo was Amalek de sterkste. Om Israël er van te overtuigen, dat de hand van Mozes (met wie zij zoëven nog hadden getwist) meer toebracht tot hun veiligheid dan hun eigen handen, zijn staf meer dan hun zwaarden, rijst en daalt hun voorspoed al naar gelang Mozes zijn handen opheft of neerlaat. Gedurende enige tijd scheen de krijgskans onzeker, totdat de overwinning beslist werd voor Israël. Zelfs ten opzichte van de beste zaak moeten teleurstellingen verwacht worden als een matiging voor de blijdschap over het succes, hoewel de strijd van de Heer is, kan Amalek voor een tijd de overhand hebben, de reden was, dat Mozes zijn handen neerliet. De zaak van de kerk is gemeenlijk min of meer voorspoedig, naarmate de vrienden van de kerk min of meer krachtig zijn in het geloof, en vurig zijn in het gebed.

C. De zorg, die toen gedragen werd om Mozes te ondersteunen. Toen hij niet langer staan kon, zat hij neer, niet op een fraaie statige zetel, maar op een steen, Exodus 17:12. Toen hij zijn handen niet kon ophouden, wilde hij dat zij hem ondersteunden, om ze op te houden. Mozes, de man Gods, is blijde met de hulp van Aron, zijn broer, en van Hur, die naar sommigen denken, zijn zwager was, de echtgenoot van Mirjam. Wij moeten niet schromen om hulp te vragen van anderen, of hulp te verlenen aan anderen, want wij zijn elkaars leden. Mozes' handen, aldus ondersteund waren gewis, totdat de zon onderging, en hoewel het met veel moeite was, dat hij volhield, werd de gewilligheid van zijn geest door God aangenomen. Ongetwijfeld was het voor het volk een grote bemoediging om Jozua met hen op het slagveld te zien, en Mozes boven hen op de hoogte van de heuvel, beide is Christus voor ons, onze Jozua, de overste leidsman van onze zaligheid, die onze strijd strijdt, en onze Mozes, die hierboven eeuwig leeft om voor ons te bidden, dat ons geloof niet ophoude. III. De nederlaag van Amalek. Voor een tijdje was de overwinning onzeker tussen de legers, soms had Israël de overhand en soms Amalek, maar Israël heeft de overwinning behaald, Exodus 17:13. Hoewel Jozua streed onder zeer ongunstige omstandigheden, zijn soldaten waren ongedisciplineerd, slecht gewapend, lang gewend aan slavernij en zeer geneigd tot murmureren, heeft God door hen toch een grote verlossing gewerkt, en Amalek zijn onbeschaamdheid duur laten betalen. Wapens bereid tegen het Israël van God, zullen niet lang voorspoedig zijn en ten slotte verbroken worden. De zaak van God en van Zijn Israël zal de overwinning wegdragen. Hoewel God de overwinning gaf, wordt toch gezegd dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, omdat Jozua een type was van Christus, en dezelfde naam droeg, en in Hem is het, dat wij meer dan overwinnaars zijn. Het was Zijn arm alleen die de overheden en machten heeft uitgetogen geheel hun macht heeft verbroken.

IV. De trofeeën van deze overwinning opgericht.

1. Mozes droeg zorg dat God de eer er voor toegebracht zou worden, Exodus 17:15. In plaats van een triomfboog op te richten ter ere van Jozua (hoewel het een loffelijke staatkunde zou geweest zijn hem eer aan te doen) bouwt hij een altaar ter eer van God, en wij kunnen veronderstellen, dat het geen altaar was zonder offer, maar hetgeen het zorgvuldigst vermeld word is het opschrift, dat op het altaar werd geplaatst Jehovah-nissi-De Heer is mijn banier, en waarschijnlijk een toespeling was op het opheffen van de staf van God als een banier in dit gevecht. De tegenwoordigheid en macht van Jehovah waren de banier, waaronder zij dienst namen, door welke zij bezield en samen verenigd bleven, en die zij daarom ten dage van hun triomf hebben opgericht. In de naam van onze God moeten wij steeds onze banieren oprichten, Psalms 20:6. Het is betamelijk, dat Hij, die al het werk doet, er al de lof voor ontvangt.

2. God droeg zorg dat het nageslacht er al de vertroosting en al het voordeel van zou hebben. "Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, schrijf het, en leg het in de oren van Jozua, hem moet deze gedachtenis toevertrouwd worden, om haar aan de volgende geslachten over te leveren." Mozes moet nu een dagboek, een journaal beginnen te houden van de gebeurtenissen. Het is voor het eerst, dat wij in de Schrift melding vinden gemaakt van schrijven, en misschien is het bevel er toe niet gegeven dan nadat de wet op stenen tafelen was geschreven. Schrijf het "in perpetuam rei memoriam- opdat de gebeurtenis in eeuwige gedachtenis blijve", hetgeen geschreven is blijft.

A. Schrijf hetgeen gedaan is, wat Amalek tegen Israël gedaan heeft, schrijf in gal hun bittere haat, schrijf in bloed hun wrede aanval, laat het nooit worden vergeten, noch wat God gedaan heeft voor Israël door hen te redden van Amalek. Laat de toekomende eeuwen weten, dat God strijdt voor Zijn volk, en dat wie hen aanraakt Zijn oogappel aanraakt.

B. Schrijf wat gedaan moet worden.

a. Dat in verloop van tijd Amalek geheel uitgeroeid zal worden, Exodus 17:14, dat hij slechts in de geschiedenis herdacht zal worden. Amalek had de naam van Israël willen uitroeien, zodat er niet meer aan gedacht zou worden, Psalms 83:1. 5, 8, en daarom stelt God hem niet alleen hierin teleur, maar delgt zijn naam uit. Schrijf het ter bemoediging van Israël, dat wanneer ook de Amalekieten hen zullen kwellen of verontrusten, Israël toch ten slotte zeker zal juichen in de val van Amalek. Dit vonnis werd gedeeltelijk uitgevoerd door Saul, 1 Samuel 15:1, en geheel en al door David, 1 Samuel 30:1, 2 Samuel 1:1, 2 Samuel 8:12. b. Dat God intussen voortdurend een twist zou hebben, met hem, Exodus 17:16, omdat de hand van Amalek tegen de troon van de Heer is dat is tegen het leger van Israël, waarin de Heer regeert, en dat de plaats was van Zijn heiligdom, en daarom een troon van de heerlijkheid, een hoogheid van het eerste aan genoemd is, Jeremiah 17:12, zal de oorlog van de Heer tegen Amalek zijn van geslacht tot geslacht. Dit werd geschreven tot een aanwijzing voor Israël, om nooit een verbond te maken met de Amalekieten maar hen als onverzoenbare vijanden te beschouwen, die het verderf gewijd zijn. Amaleks verderf was het type van het verderf van alle vijanden van Christus en Zijn koninkrijk. Al wie strijden tegen het Lam, zullen door het Lam overwonnen worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 17". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-17.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile