Lectionary Calendar
Tuesday, May 28th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezechiël 22

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 22

Hier zijn drie afzonderlijke boodschappen, die God de profeet toevertrouwt, om over te brengen, en alle van dezelfde inhoud, namelijk Juda en Jeruzalem hun zonden te tonen en de oordelen, die om hun zonden over hen komen zouden.

I. Hier is een lijst van de zonden, waardoor zij zich te schande gemaakt hadden, en om welke God hen ten verderve zou brengen, Ezekiel 22:1..

II. Zij worden hier vergeleken met schuim en worden evenals schuim ten vure gedoemd, Ezekiel 22:17.

III. Alle rangen en standen onder hen worden hier schuldig bevonden aan plichtverzuim, en zij allen hebben het hun bijgedragen tot de nationale schuld, waarom zij er op kunnen rekenen, sinds niemand als bemiddelaar voor hen optreedt, in de straf daarvoor te zullen delen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 22

Hier zijn drie afzonderlijke boodschappen, die God de profeet toevertrouwt, om over te brengen, en alle van dezelfde inhoud, namelijk Juda en Jeruzalem hun zonden te tonen en de oordelen, die om hun zonden over hen komen zouden.

I. Hier is een lijst van de zonden, waardoor zij zich te schande gemaakt hadden, en om welke God hen ten verderve zou brengen, Ezekiel 22:1..

II. Zij worden hier vergeleken met schuim en worden evenals schuim ten vure gedoemd, Ezekiel 22:17.

III. Alle rangen en standen onder hen worden hier schuldig bevonden aan plichtverzuim, en zij allen hebben het hun bijgedragen tot de nationale schuld, waarom zij er op kunnen rekenen, sinds niemand als bemiddelaar voor hen optreedt, in de straf daarvoor te zullen delen.

Vers 1

Ezechiël 22:1-16

In opdracht van de Hemel zit de profeet in deze verzen op de rechterstoel, en Jeruzalem staat als beschuldigde voor de balie, en als er profeten gesteld werden over andere volken, hoeveel te meer dan over Gods volk, Jeremiah 1:10. Deze profeet ontvangt macht om van de bloedstad recht te geven. Jeruzalem wordt zo genoemd niet alleen omdat zij schuldig was aan de bijzondere zonde van bloedvergieten, maar omdat haar misdaden in `t algemeen bloedige misdaden waren, Ezekiel 7:23, namelijk zodanig, dat zij haar bloed verontreinigden, en waarom zij verdiende, dat haar bloed te drinken werd gegeven. De taak van een rechter tegenover een boosdoener is hem van zijn misdaden te overtuigen, en dan het vonnis wegens die misdaden over hem uit te spreken. Die twee dingen moet Ezechiël hier doen.

I. Hij moet Jeruzalem schuldig bevinden aan vele snode misdaden, die hier opgesomd worden in een lange akte van beschuldiging, en deze beschuldiging wordt waar bevonden, door Hem, Wiens oordeel, daar zijn wij zeker van, in overeenstemming is met de waarheid. Hij moet haar alle haar gruwelen bekend maken, opdat God gerechtvaardigd worde in al de verwoestingen, die Hij over haar gebracht heeft. Laat ons al de bijzondere zonden, waarvan Jeruzalem hier beschuldigd wordt, bezien, zij zijn alle uitermate zondig.

1. Doodslag: "De stad vergiet bloed, niet alleen in de voorsteden, waar de vreemdelingen wonen, maar in haar midden, waar men denken zou, dat de overheden bovenal waakzaam zouden zijn Zelfs daar werden mensen vermoord, `t zij in tweegevechten, of door sluipmoord en vergif, of in de gerechtshoven, onder de bescherming van de wet, en er werden geen maatregelen getroffen om de moordenaars te ontdekken en te straffen, Genesis , 9:6, neen, zelfs werd niet eens de plechtigheid verricht, die gebruikt werd om verzoening te doen voor een doodslag, waarvan de dader onbekend was, Deuteronomy 21:1, en zo blijft de schuld en de verontreiniging op de stad rusten. Zo zijt gij schuldig geworden door uw bloed, dat gij vergoten hebt, Ezekiel 22:4. Op deze zonde wordt de meeste nadruk gelegd, want het was de zonde, die de maat van Jeruzalem vol maakte meer dan enige andere, er staat geschreven, dat dat de zonde was, die de Heere niet wilde vergeven, 2 Kings 24:4..

a. De vorsten Israëls, die de beschermers hadden moeten zijn van de verdrukte onschuld, zijn geweest, een ieder naar zijn kracht, om bloed te vergieten, Ezekiel 22:6. Zij dorstten er naar, en genoten er van, en ieder, die in hun macht kwam, was er zeker van, die te gevoelen, ieder, die aan hun genade overgeleverd was, konden er zeker van zijn die niet te vinden.

b. Er waren achterklappers om bloed te vergieten, Ezekiel 22:9. Zij vertelden leugens van de mensen aan de vorsten, wie dit, zoals zij wisten, aangenaam was, om ze tegen hen te vertoornen of zij verrieden wat door iemand in een particulier gesprek gezegd was, om buren tegen elkaar op te zetten, opdat zij elkaar in de haren zouden vliegen, en bijten, en verslinden, en elkaar alle kwaad doen tot de dood toe. Die hun buren een hatelijke naam bezorgen en boosaardige dingen van hen vertellen en daardoor tweedracht onder de broeders zaaien, zullen verantwoordelijk zijn voor al het kwaad, dat er uit voortvloeit! evenals hij, die een vuur aansteekt, verantwoordelijk is voor al de schade, die hij aanricht.

c. Er waren er, die geschenken namen om bloed te vergieten, Ezekiel 22:12, die met geld gehuurd werden, om een eed te doen tegen iemands leven, of als zij in de rechterstoel zaten, zich lieten omkopen, om een onschuldig man schuldig te verklaren. Als er zoveel wreed en bloedig werk verricht werd te Jeruzalem, moeten wij wel tot het besluit komen, A. Dat hun geweten schrikkelijk verdorven en verstompt was en dat hun harten verhard waren, want wie voor dit alles niet terugdeinsde, die behoefde voor geen enkele goddeloosheid terug te gaan.

B. Dat een menigte rustige goede mensen, die niemand kwaad deden, uit de weg geruimd werden, waardoor de schuld van de stad toenam, en het getal van hen, die in de bres konden springen om de toorn van God af te wenden, verminderde.

2. Afgoderij: Zij maakt drekgoden tegen zichzelve om zich te verontreinigen, Ezekiel 22:3. En wederom, Ezekiel 22:4 : Gij hebt u verontreinigd met uw afgoden, die gij gemaakt hebt. Die afgoden voor zich maken, zullen bevinden, dat zij die tegen zich zelf gemaakt hebben, want de afgodendienaars bedriegen zich zelf en bereiden zich de ondergang, behalve, dat zij zich daardoor verontreinigen, maken zij zich gehaat in de ogen van de rechtvaardige en ijverige God, en ook hun verstand en consciëntie zijn bevlekt, zodat hun geen ding rein is. Die zelf geen afgoden maakten, werden toch schuldig bevonden aan het eten op de bergen, of hoogten, Ezekiel 22:9, ter ere van de afgoden, en in gemeenschap met de afgodendienaars

3. Ongehoorzaamheid aan de ouders, Ezekiel 22:7 :Vader en moeder hebben de kinderen in u licht geacht, bespot, gevloekt, en geweigerd te gehoorzamen, hetgeen een teken was van meer dan gewoon bederf van de natuur en van de goede manieren, en een neiging tot alle soorten van verkeerdheden, Isaiah 3:5. Die hun ouders licht achten, zijn ver op weg naar alle soorten van goddeloosheden. God had vele nuttige wetten gemaakt tot ondersteuning van het ouderlijk gezag, maar men dacht er niet aan, ze uit te voeren, ja, ten tijde van de Farizeën leerde men de kinderen, onder voorwendsel van eerbied voor de "Korban," hun ouders te minachten en in hun plicht jegens hen te kort te schieten.

4. Verdrukking en afpersing. Om zich te verrijken verongelijkten zij de armen, Ezekiel 22:7 :Met de vreemdeling hebben zij door verdrukking gehandeld, zij maakten gebruik van zijn moeilijke omstandigheden, en van zijn onbekendheid met de wetten en gebruiken van het land. Te Jeruzalem, dat een heiligdom had moeten zijn voor de verdekte, hebben zij de wees en de weduwe verdekt door onredelijke eisen en gerechtelijk onderzoek, of bemoeilijkt door processen, waarbij de macht sterker was dan het recht, Woeker en overwinst hebt gij genomen, Ezekiel 22:12, niet alleen dat er in u zijn, die dat doen, maar gij hebt het zelf gedaan. Het was een daad van de stad, van de gemeenschap, het geld van de gemeenschap, dat gebruikt had moeten worden voor algemene liefdadigheid, werd op woeker gezet, vergezeld van afpersing. Gij hebt geldgierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking. Het is wel, als buren aan elkaar verdienen met eerlijke handel, maar geldgierigheid is niet bestaanbaar met de regelen van de billijkheid.

5. Ontheiliging van de sabbat en andere heilige dingen. Die gaat gewoonlijk samen met de andere zonden, waarvan zij hier beschuldigd worden, Ezekiel 22:8 :Mijn heilige dingen hebt gij veracht, Mijn heilige orakels en Mijn heilige geboden. De plechtigheden, die God beval, vond men te gewoon, te alledaags, zij verachtten ze, en waren verzot op de gebruiken van de heidenen. Onzedelijkheid en oneerlijkheid worden gewoonlijk vergezeld door minachting van de godsdienst en van de aanbidding van God. Mijn sabbaten hebt gij ontheiligd. In Jeruzalem was niets te zien van de sabbatsheiliging, die men in de heilige stad verwachten zou. Sabbatschending is een ongerechtigheid, die de toegang geeft tot alle ongerechtigheden. Menigeen heeft erkend, dat die meer dan iets tot zijn ondergang heeft bijgedragen. 6. Onreinheid en alle zonden, die een overtreding zijn van het zevende gebod, vrucht van die begeerlijkheden tot onreinigheid, waaraan God de mensen overgeeft op de weg van een rechtvaardig oordeel, om hen te straffen voor hun afgoderij en ontheiliging van heilige dingen. Jeruzalem was beroemd geweest om haar reinheid, maar nu hebben zij schandelijkheid in het midden van haar gedaan, Ezekiel 22:9 de schandelijkste voorbeelden van onreinheid worden hier genoemd, als, dat iemand zijns vaders vrouw heeft, wat de ontdekking is van zijns vaders schaamte, Ezekiel 22:10, en wat een zonde is, die onder christenen niet anders dan met de uiterste walging genoemd moet worden, 1 Corinthiers. 5:1, en volgens de wet van Mozes een halsmisdaad was, Leviticus 20:11. "De tijd om te omhelzen is niet in acht genomen, Ecclesiastes 3:5, want zij hebben verkracht, die onrein was door afzondering". Zij hadden niet het minste bezwaar tegen het doen van gruwel met zijns naasten huisvrouw, of zijn zuster, Ezekiel 22:11. En zou God over die dingen geen bezoeking doen?

7. Verzaking van God was op de bodem van al deze goddeloosheid, Ezekiel 22:12 :"Gij hebt Mijn vergeten, anders zoudt gij dat alles niet gedaan hebben". Zondaren doen hetgeen God tot toorn verwekt, omdat zij Hem vergeten, zij vergeten hun schepping door Hem, hun afhankelijkheid van Hem, hun verplichtingen aan Hem, zij vergeten hoeveel waarde Zijn gunst heeft, waarvoor zij zichzelf onbekwaam maken, en hoe geducht Zijn toorn is, waaraan zij zich blootstellen. "Die hun weg verkeren, vergeten de Heere hun God," Jeremiah 3:21.

II. Voor deze misdaden moet hij het vonnis over Jeruzalem vellen.

1. Zij moet weten, dat zij de maat van haar ongerechtigheid vervuld heeft, en dat haar zonden van die aard zijn, dat zij uitstel onmogelijk maken en om spoedige wraak roepen. Zij heeft gemaakt dat haar tijd komt, Ezekiel 22:3, zij heeft haar dagen doen naderen, en zij is tot de jaren gekomen, zodat zij rijp is voor de straf, zoals een erfgenaam, die meerderjarig is en tot zijn erfenis kan ingaan, Ezekiel 22:4. God wilde hen nog langer verdragen, maar zij hadden zulk een trap van onbeschaamdheid in de zonde bereikt, dat God hun geen dag meer geven kon, zonder aan Zijn eer tekort te doen. Misbruikt geduld zal tenslotte het verdragen moede worden. En wanneer zondaars, zoals Salomo zegt, "al te goddeloos worden sterven zij buiten hun tijd," Psalms 7:17, en verkorten het uitstel dat God hun geeft.

2. Zij moet weten, dat zij zich ook ontbloot heeft, en daarom heeft God haar rechtvaardig ontbloot, tot verachting en spot van al haar naburen, Ezekiel 22:4 :Ik heb u de heidenen overgegeven tot een smaad, beide, die nabij zijn, die ooggetuigen zijn van Jeruzalems afval en ontaarding, en die verre van u zijn, die, hoewel op een afstand, het de moeite waard vonden er op te letten, Ezekiel 22:5, Zij zullen u bespotten. Zolang zij door hun naburen gesmaad werden om hun vasthouden aan God, strekte hun dat tot eer, en zij konden zich verzekerd houden dat God hun smaad weg zou nemen. Maar nu zij bespot worden om hun afval van God, nu moeten zij met hun schande wel genoegen nemen, en zeggen: De Heere is rechtvaardig. Zij bespotten Jeruzalem, beide, omdat haar zonden zeer schandelijk geweest waren (zij was onrein van naam en vol van onrust), en omdat haar straf zeer zwaar is, zij wordt zeer geplaagd en pijnigt zichzelf over haar ellende. Die zich pijnigen over hun ellende, worden gewoonlijk omringd door mensen, die zich daar gaarne mee vermaken.

3. Zij moet weten, dat God misnoegd is, zeer misnoegd over haar goddeloosheid, en daartegen getuigen zal, Ezekiel 22:13 : Ik heb Mijn hand geslagen om uw geldgierigheid Beide, door Zijn profeten en door Zijn leidingen, openbaarde God Zijn toorn van de hemel om hun goddeloosheid en ongerechtigheid, de verdrukking, waaraan zij schuldig waren, en hun doodslagen: "Om uw geldgierigheid en om uw bloed, die in het midden van u zijn, en al uw andere zonden." God heeft voldoende getoond hoe vertoornd Hij is om de goddeloze wandel van Zijn volk, en opdat zij niet zullen zeggen, dat zij niet voldoende gewaarschuwd zijn, slaat Hij Zijn hand om de zonde, voordat Hij Zijn hand op de zondaar legt. "En dat is een goede reden voor ons om de geldgierigheid te verachten, en het gewin van de onderdrukkingen, en om onze handen uit te schudden, dat zij geen geschenken behouden, omdat dat zonden zijn, waartegen God Zijn hand schudt", Isaiah 33:15.

4. Zij moet weten, dat, trots en zeker als zij is, zij voor Gods oordelen niet bestaan kan, Ezekiel 22:14..

a. Haar wordt verzekerd, dat de verwoesting, die zij verdiend heeft, komen zal: "Ik de Heere heb het gesproken en zal het doen." Hij, die getrouw is aan Zijn beloften, zal ook getrouw zijn aan Zijn bedreigingen, want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou.

b. De veronderstelling is, dat zij in staat meent te zijn om met God te twisten, en de aanval van Zijn oordelen te doorstaan. Zij daagden de dag des Heeren uit, Isaiah 5:19. Maar,

c. Zij wordt overtuigd van haar volslagen machteloosheid om het tegen Hem op te nemen: "zal uw hart bestaan, zullen uw handen sterk zijn, in de dagen als Ik met u handelen zal?" Gij denkt dat gij alleen te doen hebt met mensen als gij zelf, maar gij zult weten, dat gij valt in de handen des levenden Gods.

d. Er komt een dag, dat God met de zondaars handelen zal, een dag van de bezoeking. Hij handelt met sommigen om hen tot bekering te brengen, en er is geen weerstand te bieden, als hij de overtuiging met kracht aandringt, met anderer handelt Hij om ze ten verderve te brengen. Hij handelt met zondaars in dit leven, wanneer Hij Zijn vreselijke oordelen over hen brengt, maar de dagen van de eeuwigheid zijn in `t bijzonder de dagen, dat God met hen handelen zal, als de volle fiolen van Gods toorn onvermengd over hen uitgestort zullen worden.

e. Als God met de zondaars gaat handelen, zal Zijn toorn tegen hen onverdraaglijk en onweerstaanbaar bevonden worden. Geen hart is sterk genoeg om die te verdragen, het is geen ziekte, die de geest van een man ondersteunen zal. Verdoemde zondaars kunnen hun pijniging niet vergeten noch verachten, ook hebben zij niets om hen onder de pijniging te ondersteunen. Geen hand is sterk genoeg om de slagen van Gods toorn af te wenden of de ketenen te verbreken, waarmee de zondaars aan de dag des toorns geklonken zijn. "Wie kent de sterkte van Gods toorn?"

5. Zij moet weten, dat, sinds zij op de weg van de heidenen gewandeld heeft, en hun werken geleerd, zij zelf onder de heidenen zal gaan, Ezekiel 22:15 :Ik zal u niet alleen onder de heidenen zenden, uit uw eigen land, maar Ik zal u onder hen verstrooien en u verspreiden in de landen om mishandeld en gehoond te worden door vreemden." En, sinds de onreinigheid in haar midden bleef, ondanks alles, wat God gedaan had om haar te zuiveren (zij wilde niet rein worden) Jeremiah 13:27), zal Hij door Zijn oordelen haar onreinigheid uit haar verteren, Hij zal hen, die ongeneeslijk slecht zijn, vernietigen, en die tot het goede neigen, verbeteren.

6. Zij moet weten, dat God haar verloochend en haar verworpen heeft. Hij was haar erfenis en haar deel geweest, maar nu, Ezekiel 22:16 :"Zult gij uw eigen erfenis zijn, zorg voor u zelf, neem de beste maatregelen, die gij nemen kunt, want God zal niets meer voor u doen". Die zich overgeven aan de heerschappij van hun lusten, zullen rechtvaardiglijk overgegeven worden om hun deel te zijn. Die hun eigen meester willen blijven, kunnen geen anderen troost en geluk verwachten dan dat hun eigen handen hun kunnen verschaffen, en het zal blijken een ellendig deel te zijn. " Voorwaar zeg Ik u, zij hebben hun loon weg, Gij hebt uw goed ontvangen in uw leven." Dat is hetzelfde als: "Gij zult uw eigen erfenis zijn, en dan, als het te laat is zult gij voor de ogen van de heidenen erkennen dat Ik de Heere ben, die alleen een voldoend deel ben voor Mijn volk". Die hun invloed bij God verloren hebben, zullen die weten te waarderen.

Vers 1

Ezechiël 22:1-16

In opdracht van de Hemel zit de profeet in deze verzen op de rechterstoel, en Jeruzalem staat als beschuldigde voor de balie, en als er profeten gesteld werden over andere volken, hoeveel te meer dan over Gods volk, Jeremiah 1:10. Deze profeet ontvangt macht om van de bloedstad recht te geven. Jeruzalem wordt zo genoemd niet alleen omdat zij schuldig was aan de bijzondere zonde van bloedvergieten, maar omdat haar misdaden in `t algemeen bloedige misdaden waren, Ezekiel 7:23, namelijk zodanig, dat zij haar bloed verontreinigden, en waarom zij verdiende, dat haar bloed te drinken werd gegeven. De taak van een rechter tegenover een boosdoener is hem van zijn misdaden te overtuigen, en dan het vonnis wegens die misdaden over hem uit te spreken. Die twee dingen moet Ezechiël hier doen.

I. Hij moet Jeruzalem schuldig bevinden aan vele snode misdaden, die hier opgesomd worden in een lange akte van beschuldiging, en deze beschuldiging wordt waar bevonden, door Hem, Wiens oordeel, daar zijn wij zeker van, in overeenstemming is met de waarheid. Hij moet haar alle haar gruwelen bekend maken, opdat God gerechtvaardigd worde in al de verwoestingen, die Hij over haar gebracht heeft. Laat ons al de bijzondere zonden, waarvan Jeruzalem hier beschuldigd wordt, bezien, zij zijn alle uitermate zondig.

1. Doodslag: "De stad vergiet bloed, niet alleen in de voorsteden, waar de vreemdelingen wonen, maar in haar midden, waar men denken zou, dat de overheden bovenal waakzaam zouden zijn Zelfs daar werden mensen vermoord, `t zij in tweegevechten, of door sluipmoord en vergif, of in de gerechtshoven, onder de bescherming van de wet, en er werden geen maatregelen getroffen om de moordenaars te ontdekken en te straffen, Genesis , 9:6, neen, zelfs werd niet eens de plechtigheid verricht, die gebruikt werd om verzoening te doen voor een doodslag, waarvan de dader onbekend was, Deuteronomy 21:1, en zo blijft de schuld en de verontreiniging op de stad rusten. Zo zijt gij schuldig geworden door uw bloed, dat gij vergoten hebt, Ezekiel 22:4. Op deze zonde wordt de meeste nadruk gelegd, want het was de zonde, die de maat van Jeruzalem vol maakte meer dan enige andere, er staat geschreven, dat dat de zonde was, die de Heere niet wilde vergeven, 2 Kings 24:4..

a. De vorsten Israëls, die de beschermers hadden moeten zijn van de verdrukte onschuld, zijn geweest, een ieder naar zijn kracht, om bloed te vergieten, Ezekiel 22:6. Zij dorstten er naar, en genoten er van, en ieder, die in hun macht kwam, was er zeker van, die te gevoelen, ieder, die aan hun genade overgeleverd was, konden er zeker van zijn die niet te vinden.

b. Er waren achterklappers om bloed te vergieten, Ezekiel 22:9. Zij vertelden leugens van de mensen aan de vorsten, wie dit, zoals zij wisten, aangenaam was, om ze tegen hen te vertoornen of zij verrieden wat door iemand in een particulier gesprek gezegd was, om buren tegen elkaar op te zetten, opdat zij elkaar in de haren zouden vliegen, en bijten, en verslinden, en elkaar alle kwaad doen tot de dood toe. Die hun buren een hatelijke naam bezorgen en boosaardige dingen van hen vertellen en daardoor tweedracht onder de broeders zaaien, zullen verantwoordelijk zijn voor al het kwaad, dat er uit voortvloeit! evenals hij, die een vuur aansteekt, verantwoordelijk is voor al de schade, die hij aanricht.

c. Er waren er, die geschenken namen om bloed te vergieten, Ezekiel 22:12, die met geld gehuurd werden, om een eed te doen tegen iemands leven, of als zij in de rechterstoel zaten, zich lieten omkopen, om een onschuldig man schuldig te verklaren. Als er zoveel wreed en bloedig werk verricht werd te Jeruzalem, moeten wij wel tot het besluit komen, A. Dat hun geweten schrikkelijk verdorven en verstompt was en dat hun harten verhard waren, want wie voor dit alles niet terugdeinsde, die behoefde voor geen enkele goddeloosheid terug te gaan.

B. Dat een menigte rustige goede mensen, die niemand kwaad deden, uit de weg geruimd werden, waardoor de schuld van de stad toenam, en het getal van hen, die in de bres konden springen om de toorn van God af te wenden, verminderde.

2. Afgoderij: Zij maakt drekgoden tegen zichzelve om zich te verontreinigen, Ezekiel 22:3. En wederom, Ezekiel 22:4 : Gij hebt u verontreinigd met uw afgoden, die gij gemaakt hebt. Die afgoden voor zich maken, zullen bevinden, dat zij die tegen zich zelf gemaakt hebben, want de afgodendienaars bedriegen zich zelf en bereiden zich de ondergang, behalve, dat zij zich daardoor verontreinigen, maken zij zich gehaat in de ogen van de rechtvaardige en ijverige God, en ook hun verstand en consciëntie zijn bevlekt, zodat hun geen ding rein is. Die zelf geen afgoden maakten, werden toch schuldig bevonden aan het eten op de bergen, of hoogten, Ezekiel 22:9, ter ere van de afgoden, en in gemeenschap met de afgodendienaars

3. Ongehoorzaamheid aan de ouders, Ezekiel 22:7 :Vader en moeder hebben de kinderen in u licht geacht, bespot, gevloekt, en geweigerd te gehoorzamen, hetgeen een teken was van meer dan gewoon bederf van de natuur en van de goede manieren, en een neiging tot alle soorten van verkeerdheden, Isaiah 3:5. Die hun ouders licht achten, zijn ver op weg naar alle soorten van goddeloosheden. God had vele nuttige wetten gemaakt tot ondersteuning van het ouderlijk gezag, maar men dacht er niet aan, ze uit te voeren, ja, ten tijde van de Farizeën leerde men de kinderen, onder voorwendsel van eerbied voor de "Korban," hun ouders te minachten en in hun plicht jegens hen te kort te schieten.

4. Verdrukking en afpersing. Om zich te verrijken verongelijkten zij de armen, Ezekiel 22:7 :Met de vreemdeling hebben zij door verdrukking gehandeld, zij maakten gebruik van zijn moeilijke omstandigheden, en van zijn onbekendheid met de wetten en gebruiken van het land. Te Jeruzalem, dat een heiligdom had moeten zijn voor de verdekte, hebben zij de wees en de weduwe verdekt door onredelijke eisen en gerechtelijk onderzoek, of bemoeilijkt door processen, waarbij de macht sterker was dan het recht, Woeker en overwinst hebt gij genomen, Ezekiel 22:12, niet alleen dat er in u zijn, die dat doen, maar gij hebt het zelf gedaan. Het was een daad van de stad, van de gemeenschap, het geld van de gemeenschap, dat gebruikt had moeten worden voor algemene liefdadigheid, werd op woeker gezet, vergezeld van afpersing. Gij hebt geldgierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking. Het is wel, als buren aan elkaar verdienen met eerlijke handel, maar geldgierigheid is niet bestaanbaar met de regelen van de billijkheid.

5. Ontheiliging van de sabbat en andere heilige dingen. Die gaat gewoonlijk samen met de andere zonden, waarvan zij hier beschuldigd worden, Ezekiel 22:8 :Mijn heilige dingen hebt gij veracht, Mijn heilige orakels en Mijn heilige geboden. De plechtigheden, die God beval, vond men te gewoon, te alledaags, zij verachtten ze, en waren verzot op de gebruiken van de heidenen. Onzedelijkheid en oneerlijkheid worden gewoonlijk vergezeld door minachting van de godsdienst en van de aanbidding van God. Mijn sabbaten hebt gij ontheiligd. In Jeruzalem was niets te zien van de sabbatsheiliging, die men in de heilige stad verwachten zou. Sabbatschending is een ongerechtigheid, die de toegang geeft tot alle ongerechtigheden. Menigeen heeft erkend, dat die meer dan iets tot zijn ondergang heeft bijgedragen. 6. Onreinheid en alle zonden, die een overtreding zijn van het zevende gebod, vrucht van die begeerlijkheden tot onreinigheid, waaraan God de mensen overgeeft op de weg van een rechtvaardig oordeel, om hen te straffen voor hun afgoderij en ontheiliging van heilige dingen. Jeruzalem was beroemd geweest om haar reinheid, maar nu hebben zij schandelijkheid in het midden van haar gedaan, Ezekiel 22:9 de schandelijkste voorbeelden van onreinheid worden hier genoemd, als, dat iemand zijns vaders vrouw heeft, wat de ontdekking is van zijns vaders schaamte, Ezekiel 22:10, en wat een zonde is, die onder christenen niet anders dan met de uiterste walging genoemd moet worden, 1 Corinthiers. 5:1, en volgens de wet van Mozes een halsmisdaad was, Leviticus 20:11. "De tijd om te omhelzen is niet in acht genomen, Ecclesiastes 3:5, want zij hebben verkracht, die onrein was door afzondering". Zij hadden niet het minste bezwaar tegen het doen van gruwel met zijns naasten huisvrouw, of zijn zuster, Ezekiel 22:11. En zou God over die dingen geen bezoeking doen?

7. Verzaking van God was op de bodem van al deze goddeloosheid, Ezekiel 22:12 :"Gij hebt Mijn vergeten, anders zoudt gij dat alles niet gedaan hebben". Zondaren doen hetgeen God tot toorn verwekt, omdat zij Hem vergeten, zij vergeten hun schepping door Hem, hun afhankelijkheid van Hem, hun verplichtingen aan Hem, zij vergeten hoeveel waarde Zijn gunst heeft, waarvoor zij zichzelf onbekwaam maken, en hoe geducht Zijn toorn is, waaraan zij zich blootstellen. "Die hun weg verkeren, vergeten de Heere hun God," Jeremiah 3:21.

II. Voor deze misdaden moet hij het vonnis over Jeruzalem vellen.

1. Zij moet weten, dat zij de maat van haar ongerechtigheid vervuld heeft, en dat haar zonden van die aard zijn, dat zij uitstel onmogelijk maken en om spoedige wraak roepen. Zij heeft gemaakt dat haar tijd komt, Ezekiel 22:3, zij heeft haar dagen doen naderen, en zij is tot de jaren gekomen, zodat zij rijp is voor de straf, zoals een erfgenaam, die meerderjarig is en tot zijn erfenis kan ingaan, Ezekiel 22:4. God wilde hen nog langer verdragen, maar zij hadden zulk een trap van onbeschaamdheid in de zonde bereikt, dat God hun geen dag meer geven kon, zonder aan Zijn eer tekort te doen. Misbruikt geduld zal tenslotte het verdragen moede worden. En wanneer zondaars, zoals Salomo zegt, "al te goddeloos worden sterven zij buiten hun tijd," Psalms 7:17, en verkorten het uitstel dat God hun geeft.

2. Zij moet weten, dat zij zich ook ontbloot heeft, en daarom heeft God haar rechtvaardig ontbloot, tot verachting en spot van al haar naburen, Ezekiel 22:4 :Ik heb u de heidenen overgegeven tot een smaad, beide, die nabij zijn, die ooggetuigen zijn van Jeruzalems afval en ontaarding, en die verre van u zijn, die, hoewel op een afstand, het de moeite waard vonden er op te letten, Ezekiel 22:5, Zij zullen u bespotten. Zolang zij door hun naburen gesmaad werden om hun vasthouden aan God, strekte hun dat tot eer, en zij konden zich verzekerd houden dat God hun smaad weg zou nemen. Maar nu zij bespot worden om hun afval van God, nu moeten zij met hun schande wel genoegen nemen, en zeggen: De Heere is rechtvaardig. Zij bespotten Jeruzalem, beide, omdat haar zonden zeer schandelijk geweest waren (zij was onrein van naam en vol van onrust), en omdat haar straf zeer zwaar is, zij wordt zeer geplaagd en pijnigt zichzelf over haar ellende. Die zich pijnigen over hun ellende, worden gewoonlijk omringd door mensen, die zich daar gaarne mee vermaken.

3. Zij moet weten, dat God misnoegd is, zeer misnoegd over haar goddeloosheid, en daartegen getuigen zal, Ezekiel 22:13 : Ik heb Mijn hand geslagen om uw geldgierigheid Beide, door Zijn profeten en door Zijn leidingen, openbaarde God Zijn toorn van de hemel om hun goddeloosheid en ongerechtigheid, de verdrukking, waaraan zij schuldig waren, en hun doodslagen: "Om uw geldgierigheid en om uw bloed, die in het midden van u zijn, en al uw andere zonden." God heeft voldoende getoond hoe vertoornd Hij is om de goddeloze wandel van Zijn volk, en opdat zij niet zullen zeggen, dat zij niet voldoende gewaarschuwd zijn, slaat Hij Zijn hand om de zonde, voordat Hij Zijn hand op de zondaar legt. "En dat is een goede reden voor ons om de geldgierigheid te verachten, en het gewin van de onderdrukkingen, en om onze handen uit te schudden, dat zij geen geschenken behouden, omdat dat zonden zijn, waartegen God Zijn hand schudt", Isaiah 33:15.

4. Zij moet weten, dat, trots en zeker als zij is, zij voor Gods oordelen niet bestaan kan, Ezekiel 22:14..

a. Haar wordt verzekerd, dat de verwoesting, die zij verdiend heeft, komen zal: "Ik de Heere heb het gesproken en zal het doen." Hij, die getrouw is aan Zijn beloften, zal ook getrouw zijn aan Zijn bedreigingen, want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou.

b. De veronderstelling is, dat zij in staat meent te zijn om met God te twisten, en de aanval van Zijn oordelen te doorstaan. Zij daagden de dag des Heeren uit, Isaiah 5:19. Maar,

c. Zij wordt overtuigd van haar volslagen machteloosheid om het tegen Hem op te nemen: "zal uw hart bestaan, zullen uw handen sterk zijn, in de dagen als Ik met u handelen zal?" Gij denkt dat gij alleen te doen hebt met mensen als gij zelf, maar gij zult weten, dat gij valt in de handen des levenden Gods.

d. Er komt een dag, dat God met de zondaars handelen zal, een dag van de bezoeking. Hij handelt met sommigen om hen tot bekering te brengen, en er is geen weerstand te bieden, als hij de overtuiging met kracht aandringt, met anderer handelt Hij om ze ten verderve te brengen. Hij handelt met zondaars in dit leven, wanneer Hij Zijn vreselijke oordelen over hen brengt, maar de dagen van de eeuwigheid zijn in `t bijzonder de dagen, dat God met hen handelen zal, als de volle fiolen van Gods toorn onvermengd over hen uitgestort zullen worden.

e. Als God met de zondaars gaat handelen, zal Zijn toorn tegen hen onverdraaglijk en onweerstaanbaar bevonden worden. Geen hart is sterk genoeg om die te verdragen, het is geen ziekte, die de geest van een man ondersteunen zal. Verdoemde zondaars kunnen hun pijniging niet vergeten noch verachten, ook hebben zij niets om hen onder de pijniging te ondersteunen. Geen hand is sterk genoeg om de slagen van Gods toorn af te wenden of de ketenen te verbreken, waarmee de zondaars aan de dag des toorns geklonken zijn. "Wie kent de sterkte van Gods toorn?"

5. Zij moet weten, dat, sinds zij op de weg van de heidenen gewandeld heeft, en hun werken geleerd, zij zelf onder de heidenen zal gaan, Ezekiel 22:15 :Ik zal u niet alleen onder de heidenen zenden, uit uw eigen land, maar Ik zal u onder hen verstrooien en u verspreiden in de landen om mishandeld en gehoond te worden door vreemden." En, sinds de onreinigheid in haar midden bleef, ondanks alles, wat God gedaan had om haar te zuiveren (zij wilde niet rein worden) Jeremiah 13:27), zal Hij door Zijn oordelen haar onreinigheid uit haar verteren, Hij zal hen, die ongeneeslijk slecht zijn, vernietigen, en die tot het goede neigen, verbeteren.

6. Zij moet weten, dat God haar verloochend en haar verworpen heeft. Hij was haar erfenis en haar deel geweest, maar nu, Ezekiel 22:16 :"Zult gij uw eigen erfenis zijn, zorg voor u zelf, neem de beste maatregelen, die gij nemen kunt, want God zal niets meer voor u doen". Die zich overgeven aan de heerschappij van hun lusten, zullen rechtvaardiglijk overgegeven worden om hun deel te zijn. Die hun eigen meester willen blijven, kunnen geen anderen troost en geluk verwachten dan dat hun eigen handen hun kunnen verschaffen, en het zal blijken een ellendig deel te zijn. " Voorwaar zeg Ik u, zij hebben hun loon weg, Gij hebt uw goed ontvangen in uw leven." Dat is hetzelfde als: "Gij zult uw eigen erfenis zijn, en dan, als het te laat is zult gij voor de ogen van de heidenen erkennen dat Ik de Heere ben, die alleen een voldoend deel ben voor Mijn volk". Die hun invloed bij God verloren hebben, zullen die weten te waarderen.

Vers 17

Ezechiël 22:17-22

Nog steeds wordt dezelfde droefgeestige melodie gespeeld, met allerlei variaties om ze treffend te maken, opdat zij goede uitwerking hebben mag. De profeet moet hier tonen, of ten minste het wordt hem getoond, dat het gehele huis Israëls als schuim geworden is, en dat het als schuim verteerd zal worden. Wat David gezegd heeft van de goddelozen van de wereld, wordt hier gezegd van de goddelozen van de kerk, nu die bedorven en ontaard is, Psalms 119:119:"Gij doet alle goddelozen van de aarde weg als schuim."

I. Ziehier hoe de ontzettende ontaardheid van het huis Israëls beschreven wordt. De staat, die in de dagen van David en Salomo een gouden hoofd was geweest, was, na de verdeling in twee koninkrijken als armen van zilver. Maar nu

1. Is het ontaard in een lager metaal zonder enige waarde, in vergelijking met wat het vroeger was. Zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, wat volgens sommigen wijst op de verschillende soorten van zonden. Het koper betekent de onbeschaamdheid van sommigen, hun voorhoofd is koper, Isaiah 48:4, en zij kunnen niet blozen, ijzer en koper was onder hun schoen geweest, Deuteronomy 33:25, maar nu is het hun voorhoofd. Tin betekent de huichelachtige belijdenis van vroomheid, waarmee zij hun ongerechtigheid bedekken, zij hebben een vertoon van kostbaarheid, maar geen innerlijke waarde. IJzer betekent het wrede karakter van sommigen, en hun strijdlust, evenals men van de ijzeren eeuw spreekt. Lood betekent hun stompzinnigheid, verdwaasdheid en onverstand, hoewel zacht en buigzaam in het kwade, zijn zij toch log en onbewegelijk in het goede. Hoe is het goud verdonkerd! het goede, fijne goud zo veranderd! Zo wordt Jeruzalems ontaarding beweend, Lamentations 4:1. Toch is dat het ergste nog niet, deze metalen, hoewel van minder waarde, zijn toch nuttig. Maar,

2. Het huis Israëls is Mij tot schuim geworden. Dat is Gods mening over haar, daar gelaten wat haar eigen mening en die van haar naburen over haar is. Zij waren zilver, nu zijn zij zilverschuim geworden, dat woord betekent alle vuil, en alle onbruikbare en waardeloze delen, die van het zilver afgescheiden worden, door wassen, smelten en uitzuiveren. Zondaars, en in `t bijzonder ontaarde belijders zijn naar Gods mening als schuim, min en verachtelijk, en van geen betekenis, zoals de slechte vijgen die vanwege de slechtheid niet gegeten konden worden. Zij zijn waardeloos en deugen nergens toe: in strijd met zichzelf en van geen nut voor hun medemensen.

II. Hoe de jammerlijke verwoesting van het ontaarde huis Israëls voorspeld wordt. Zij zijn allen bijeenvergaderd te Jeruzalem, uit alle delen des lands is het volk daarheen gevlucht, als naar een toevluchtsoord, niet alleen omdat het een sterke stad was, maar omdat het de heilige stad was. Nu zegt God hun aan, dat hun samenstromen naar Jeruzalem, wat zij deden voor hun veiligheid, zou zijn als het bijeenbrengen van verschillende soorten metaal in de oven of smeltkroes, om opgesmolten te worden, ten einde het schuim er van af te scheiden. Zij zijn in het midden van Jeruzalem, omringd door des vijands troepen, en, terwijl zij aldus opgesloten zijn,

1. Het vuur van Gods verbolgenheid zal in die oven aangestoken worden, en het zal aangeblazen worden, om het fel en hevig te laten branden, Ezekiel 22:20, Ezekiel 22:21. God zal ze in Zijn toorn en grimmigheid daar vergaderen. Het blazen van het vuur. maakt een geluid en dat zullen Gods oordelen over Jeruzalem ook doen. Als God zich opmaakt om oordelen te voltrekken aan een volk, dat Hem tergt, uit overweging van Zijn eer en de noodzakelijkheid om voorbeelden te stellen, dan kan men zeggen, dat Hij het vuur van Zijn verbolgenheid aanblaast tegen de zonde en de zondaars, om de oven zevenmaal meer heet te maken.

2. De verschillende soorten metaal, die daarin vergaderd zijn, zullen gesmolten worden, door een vermenging van oordelen, als door een laaiend vuur, zal hun kracht opgelost worden, zij zullen hun vroegere gedaante en schoonheid geheel verliezen, en volkomen machteloos zijn om staande te blijven voor de toorn Gods. De verschillende soorten van zondaars zullen tezamen opgesmolten, en tezamen verdaan worden, als koper en lood in dezelfde oven, en als onkruid, dat men in busselen bindt om het te verbranden. Zij kwamen te Jeruzalem bijeen als in een vesting, maar God bracht ze daar bijeen als op de strafplaats.

3. God zal ze in de oven laten, Ezekiel 22:20. Ik zal u vergaderen in het midden eens ovens en u daar laten. Als God Zijn eigen volk in de oven brengt, dan zit Hij erbij, als de goudsmid bij het goud, om toe te zien, dat zij er niet langer blijven dan nuttig en nodig is, maar deze zal Hij in de oven brengen, zoals men het schuim er in brengt met de bedoeling dat het verteerd zal worden, waaraan men zich niets gelegen laat liggen, maar laat het daar. Vergelijk hiermee Hosea 5:14 :"Ik zal verscheuren en henengaan."

4. Hierdoor zal het schuim geheel afgescheiden, en het goede metaal gezuiverd worden, de onboetvaardigen zullen vernietigd en de boetvaardigen verbeterd en voor verlossing bekwaam gemaakt worden. "Doe het schuim van het zilver weg en er zal een vat voor de smelter uitkomen" Spreuk. 25:4. Dit oordeel zal in het huis Israëls tot stand brengen, wat op andere manieren tevergeefs beproefd is, en zij zullen niet meer genoemd worden een verworpen zilver Jeremiah 6:30.

Vers 17

Ezechiël 22:17-22

Nog steeds wordt dezelfde droefgeestige melodie gespeeld, met allerlei variaties om ze treffend te maken, opdat zij goede uitwerking hebben mag. De profeet moet hier tonen, of ten minste het wordt hem getoond, dat het gehele huis Israëls als schuim geworden is, en dat het als schuim verteerd zal worden. Wat David gezegd heeft van de goddelozen van de wereld, wordt hier gezegd van de goddelozen van de kerk, nu die bedorven en ontaard is, Psalms 119:119:"Gij doet alle goddelozen van de aarde weg als schuim."

I. Ziehier hoe de ontzettende ontaardheid van het huis Israëls beschreven wordt. De staat, die in de dagen van David en Salomo een gouden hoofd was geweest, was, na de verdeling in twee koninkrijken als armen van zilver. Maar nu

1. Is het ontaard in een lager metaal zonder enige waarde, in vergelijking met wat het vroeger was. Zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, wat volgens sommigen wijst op de verschillende soorten van zonden. Het koper betekent de onbeschaamdheid van sommigen, hun voorhoofd is koper, Isaiah 48:4, en zij kunnen niet blozen, ijzer en koper was onder hun schoen geweest, Deuteronomy 33:25, maar nu is het hun voorhoofd. Tin betekent de huichelachtige belijdenis van vroomheid, waarmee zij hun ongerechtigheid bedekken, zij hebben een vertoon van kostbaarheid, maar geen innerlijke waarde. IJzer betekent het wrede karakter van sommigen, en hun strijdlust, evenals men van de ijzeren eeuw spreekt. Lood betekent hun stompzinnigheid, verdwaasdheid en onverstand, hoewel zacht en buigzaam in het kwade, zijn zij toch log en onbewegelijk in het goede. Hoe is het goud verdonkerd! het goede, fijne goud zo veranderd! Zo wordt Jeruzalems ontaarding beweend, Lamentations 4:1. Toch is dat het ergste nog niet, deze metalen, hoewel van minder waarde, zijn toch nuttig. Maar,

2. Het huis Israëls is Mij tot schuim geworden. Dat is Gods mening over haar, daar gelaten wat haar eigen mening en die van haar naburen over haar is. Zij waren zilver, nu zijn zij zilverschuim geworden, dat woord betekent alle vuil, en alle onbruikbare en waardeloze delen, die van het zilver afgescheiden worden, door wassen, smelten en uitzuiveren. Zondaars, en in `t bijzonder ontaarde belijders zijn naar Gods mening als schuim, min en verachtelijk, en van geen betekenis, zoals de slechte vijgen die vanwege de slechtheid niet gegeten konden worden. Zij zijn waardeloos en deugen nergens toe: in strijd met zichzelf en van geen nut voor hun medemensen.

II. Hoe de jammerlijke verwoesting van het ontaarde huis Israëls voorspeld wordt. Zij zijn allen bijeenvergaderd te Jeruzalem, uit alle delen des lands is het volk daarheen gevlucht, als naar een toevluchtsoord, niet alleen omdat het een sterke stad was, maar omdat het de heilige stad was. Nu zegt God hun aan, dat hun samenstromen naar Jeruzalem, wat zij deden voor hun veiligheid, zou zijn als het bijeenbrengen van verschillende soorten metaal in de oven of smeltkroes, om opgesmolten te worden, ten einde het schuim er van af te scheiden. Zij zijn in het midden van Jeruzalem, omringd door des vijands troepen, en, terwijl zij aldus opgesloten zijn,

1. Het vuur van Gods verbolgenheid zal in die oven aangestoken worden, en het zal aangeblazen worden, om het fel en hevig te laten branden, Ezekiel 22:20, Ezekiel 22:21. God zal ze in Zijn toorn en grimmigheid daar vergaderen. Het blazen van het vuur. maakt een geluid en dat zullen Gods oordelen over Jeruzalem ook doen. Als God zich opmaakt om oordelen te voltrekken aan een volk, dat Hem tergt, uit overweging van Zijn eer en de noodzakelijkheid om voorbeelden te stellen, dan kan men zeggen, dat Hij het vuur van Zijn verbolgenheid aanblaast tegen de zonde en de zondaars, om de oven zevenmaal meer heet te maken.

2. De verschillende soorten metaal, die daarin vergaderd zijn, zullen gesmolten worden, door een vermenging van oordelen, als door een laaiend vuur, zal hun kracht opgelost worden, zij zullen hun vroegere gedaante en schoonheid geheel verliezen, en volkomen machteloos zijn om staande te blijven voor de toorn Gods. De verschillende soorten van zondaars zullen tezamen opgesmolten, en tezamen verdaan worden, als koper en lood in dezelfde oven, en als onkruid, dat men in busselen bindt om het te verbranden. Zij kwamen te Jeruzalem bijeen als in een vesting, maar God bracht ze daar bijeen als op de strafplaats.

3. God zal ze in de oven laten, Ezekiel 22:20. Ik zal u vergaderen in het midden eens ovens en u daar laten. Als God Zijn eigen volk in de oven brengt, dan zit Hij erbij, als de goudsmid bij het goud, om toe te zien, dat zij er niet langer blijven dan nuttig en nodig is, maar deze zal Hij in de oven brengen, zoals men het schuim er in brengt met de bedoeling dat het verteerd zal worden, waaraan men zich niets gelegen laat liggen, maar laat het daar. Vergelijk hiermee Hosea 5:14 :"Ik zal verscheuren en henengaan."

4. Hierdoor zal het schuim geheel afgescheiden, en het goede metaal gezuiverd worden, de onboetvaardigen zullen vernietigd en de boetvaardigen verbeterd en voor verlossing bekwaam gemaakt worden. "Doe het schuim van het zilver weg en er zal een vat voor de smelter uitkomen" Spreuk. 25:4. Dit oordeel zal in het huis Israëls tot stand brengen, wat op andere manieren tevergeefs beproefd is, en zij zullen niet meer genoemd worden een verworpen zilver Jeremiah 6:30.

Ezechiël 22:23-31

I. Hier wordt een algemene voorstelling gegeven van het land Israëls, hoezeer het de oordelen verdiende, die het kwamen verwoesten, en hoezeer het die oordelen nodig had tot zuivering. De profeet moet het klaarlijk aanzeggen: "Gij zijt een land, dat niet gereinigd is, niet gezuiverd als metaal, en dat daarom opnieuw in de oven gebracht moet worden". Verschillende proeven van verbetering hebben geen uitwerking gehad, "gij hebt uw plasregen gehad ten dage van de gemeenschap." Dat was n van de oordelen, die God over hen bracht in de dag van Zijn verbolgenheid, dat er geen regen op de aarde was, Jeremiah 14:4. Of, "als de tekenen van Gods misnoegen bij u zijn, in de dag van de gramschap, hebt gij uw plasregen niet gehad, gij hebt u niet laten onderwijzen door de profeten, van wier leer gezegd wordt, dat zij neerdaalt als de regen. Of, als gij gestraft zijt, zijt gij niet gereinigd, uw vuil is niet weggespoeld, zoals dat op de straat is, door een regenvlaag. Ja, al is het een dag van de gramschap voor u, toch is uw vuilheid, die weggedaan had moeten worden, nog aanstotelijker geworden, zoals die van een stad bij droog weer, als er geen regen valt. Of, gij hadt niets om u mee te versterken en te troosten ten dage van de gramschap, gij hebt uw regen van goddelijke vertroostingen niet gehad. Zo had ook de rijke, in de pijn, geen water, of regen, om zijn tong te verkoelen.

II. Een bijzondere beschuldiging wordt ingebracht tegen de verschillende rangen en standen onder hen, die toonden, dat zij allen hadden bijgedragen om de maat van de schuld van het volk vol te maken, maar niemand had iets gedaan om ze leeg te maken, daarom zijn zij allen gelijk.

1. Zij hebben een ieder zijn weg verdorven, en die de schitterendste voorbeelden van deugd hadden moeten zijn, waren voorgangers in de ongerechtigheid, en voorbeelden van ondeugd.

A. De profeten, die voorgaven hun Gods wil kenbaar te maken, waren niet alleen bedriegers, maar verscheurende dieren, Ezekiel 22:25 en verhardden hen in hun goddeloosheid, beide door hun prediking, waarin zij hun voorspoed en straffeloosheid beloofden, en door hun wandel, waarin zij even verdorven waren als ieder ander. Er is een verbintenis harer profeten tegen God en de godsdienst, tegen de ware profeten en alle goede mensen, zij staken de hoofden bij elkaar om allen hetzelfde te zeggen, zoals de profeten van Achab, om hun de vrede te verzekeren op hun zondige weg. De eenheid, die gevonden wordt onder hen, die op onfeilbaarheid aanspraak maken, en waar zij zo op pochen, is alleen het gevolg van een geheime verbintenis tegen de waarheid. Satan is niet tegen zichzelf verdeeld. De profeten zijn in verbintenis met de moordenaars en verdrukkers, om hun de hand boven het hoofd te houden en te beschermen in hun goddeloosheid en wat zij deden, te rechtvaardigen met hun valse profetieën, mits zij delen mogen in de voordelen. "Zij zijn als een brullende leeuw, die een roof rooft", zij spreken donderende bedreigingen uit tegen degenen, wier ondergang zij bedoelen, verschrikken hen, of maken hen gehaat bij het volk, en zo worden zij meester van de toestand, dit is

a. Van hun leven: Zij eten de zielen op, zij zijn medeplichtig aan het vergieten van het bloed van menigen onschuldige, en zo hebben zij tot kommerlijke weduwen gemaakt, die als huisvrouwen onbezorgd leefden. Zij hebben ten dode vervolgd, die tegen hun aanspraken op profetie getuigden en zich niet lieten bedriegen door hun voorgewenden last. Of: Zij eten de zielen op, door de zondaars te vleien met een valse vrede en ijdele hoop en hen te verleiden op het pad van de zonde, dat hun eeuwig verderf zou zijn. Die anderen tot goddeloosheid verleiden, en hen daarin aanmoedigen, verslinden en moorden hun zielen. b. Van hun bezittingen. Als Naboth gedood is, nemen zij bezit van zijn wijngaard, De schat en het kostelijke nemen zij weg, als verbeurd verklaard, zij wisten er middelen op om "de huizen van de weduwen op te eten," evenals de Farizeën, Matthew 23:14. Of, zij kregen deze schat en kostelijke dingen als beloning voor valse en strelende profetieën, "want die niet geeft in hun mond, tegen die heiligen zij een oorlog", Micah 3:5. Het was treurig gesteld met Jeruzalem, als zulke mensen voor profeten doorgingen.

B. De priesters, die leraars waren krachtens hun ambt en met de bewaking van de heilige dingen belast, en de valse profeten ter verantwoording hadden moeten roepen, waren even slecht als die, Ezekiel 22:26..

a. Zij overtraden de wet van God, die zij hadden moeten waarnemen en anderen leren waar te nemen. Zij maakten geen gewetenszaak van de wet des priesterschaps, maar overtraden die openlijk, en minachtend, zoals Hofni en Pinehas. Zij deden wat zij wilden met een uitdrukkelijk "non obstante-ondanks" het Woord van God. En hoe zouden zij het volk hun plicht leren, die in strijd handelden met hun eigen plicht?

b. Zij ontheiligden Gods heilige dingen, waarvan de bediening hun was toevertrouwd, en van wier ontheiliging zij anderen hadden moeten afhouden. Zij lieten van de heilige dingen eten, wie het door de wet verboden was. De tafel des Heeren was bij hen in minachting. Door de heilige dingen met zulke onheilige handen te behandelen, ontheiligden zij die.

c. Zij maakten zelf geen onderscheid tussen het heilige en onheilige en leerden het volk het verschil niet tussen het reine en onreine, naar de geboden, en het onderscheid, dat de wet maakte. Zij hielden niet buiten Gods voorhoven, die daardoor de wet uitgesloten waren, en maakten het volk niet duidelijk het verschil, dat er, volgens de wet, was tussen rein en onrein voedsel, tussen heilige en gewone tijden en plaatsen, maar zij leefden zelf er op los en moedigden het volk aan om dat ook te doen.

d. Zij verborgen hun ogen van Gods Sabbaten, zij stoorden er zich niet aan, het was hun hetzelfde of Gods Sabbaten heilig gehouden werden of niet, zij steunden niet, die ze waarnamen, en beteugelden niet, die ze ontheiligden ook toonden zij er zelf geen belangstelling en geen verering van. Zij zagen het door de vingers, als er die dag ongeoorloofd werk gedaan werd, en keken een anderen kant op, als zij het gedrag des volks op Sabbatdagen moesten nagaan. De goddelijke instelling geeft Gods Sabbaten zoveel schoonheid en heerlijkheid, dat men er eerbied voor hebben moet, maar zij verborgen hun ogen daarvan en wilden de voortreffelijkheid er van niet zien.

e. Door dit alles werd God zelf in het midden van hen ontheiligd, Zijn gezag werd geminacht, Zijn goedheid licht geacht, en Zijn heiligheid de grootst mogelijke belediging en minachting aangedaan. De ontheiliging van de eer van de Schrift, van de Sabbaten en heilige dingen, is een ontheiliging van de eer van God zelf, Wien dat alles geldt.

C. De vorsten, die met hun gezag tussenbeide hadden moeten komen, om in dat alles verandering te brengen, waren even vermetele overtreders van de wet als iemand anders Ezekiel 22:27 : Zij zijn als wolven, die een roof roven, want dat is macht, zonder rechtvaardigheid en goedheid om die te besturen. Al wat ze deden, deden zij,

a. Uit trots en eerzucht, waarom zij hun macht willekeurig en geducht maakten. b. Uit boosaardigheid en wraakzucht, "bloed vergieten en zielen opeten, en alles wat hun in de weg stond of hun ergens in mishaagd had, aan hun wreedheid opofferen."

c. Uit hebzucht: hun enige doel is geldgierigheid plegen, door hun onderdanen te verdrukken en te verbrijzelen. "Lucri bonus est odor ex re qualibet. Rem, rem, quacunque modo rem- Lieflijk is de reuk van het geld, hetzelfde waar het vandaan komt. Geld, geld, hoe men er aan komt, doet er niet toe." Maar, hoewel zij macht genoeg hadden, om de verdrukking vol te houden, toch is de vraag, hoe zij die konden verantwoorden voor hun goede naam en hun geweten? Dat wordt ons hier meegedeeld, Ezekiel 22:28 :De profeten pleisterden hen met loze kalk, zeiden hun in Gods naam (hoe verschrikkelijk goddeloos!) aan, dat er geen kwaad was in hetgeen zij deden, dat zij over het leven en de bezittingen van hun onderdanen mochten beschikken, zoals hun welgevallig was, en dat zij geen onrecht konden doen, ja, dat zij God een dienst bewezen, met deze en genen, die door hen getekend waren, te vervolgen, en zo stopten zij de mond van hun geweten. Ook rechtvaardigden zij, wat zij deden, voor het volk, ja, zij verhieven het hemelhoog alsof dat alles voor het algemeen welzijn was, en redden zo hun goeden naam en stilden de ontevredenheid van hun verdrukte onderdanen. Zulke profeten zijn de grote steun van roofzuchtige vorsten, maar aan het eind zal blijken dat zij hen bedrogen hebben, want zij pleisteren met loze kalk, die niet houden zal, en ook zal de muur niet lang staan blijven, die daarmee gemetseld is. Zij geven voor zieners te zijn, maar zij zien ijdelheid, zij doen alsof zij voorspellen kunnen, maar zij voorzeggen leugen, zij beweren volmacht van de hemel te hebben voor wat zij zeggen, en dat alles waar is, als Gods Woord, zij zeggen: "Alzo zegt de Heere Heere, maar het is alles leugen, want de Heere heeft niet gesproken."

D. Ieder, die enige macht had, leerde van de vorsten, die te misbruiken, Ezekiel 22:29. Die moesten klagen over verdrukking van de onderdanen, en een aanklacht indienen ten behoeve van de verongelijkten, die in de bres moesten springen voor vrijheid en eigendom, maakten er zelf inbreuk op: Het volk des lands pleegt verdrukking en bedrijft roverij. De rijken verdrukken de armen, de heren hun knechten, de landeigenaars hun pachters, en zelfs ouders hun eigen kinderen, ja kopers en verkopers doen hun best elkaar te verdrukken. Als deze zonde nationaal is, dan is zij inderdaad een nationaal oordeel, en daar wordt ook mee gedreigd, Jesaja 3:.5. "Het volk zal verdrukt worden, een ieder door zijn nabuur." Het is een verzwaring van de zonde, dat zij de ellendige en de nooddruftige onderdekken, die zij hadden moeten helpen, en de vreemdeling verdrukken zonder recht, voor wie zij niet alleen rechtvaardig, maar ook vriendelijk hadden moeten zijn. Aldus was de afval algemeen en de ziekte epidemisch.

2. Niemand treedt voor hen op, als bemiddelaar, Ezekiel 22:30 Ik zocht een man, die in de bres mocht staan, maar Ik vond niemand

a. De zonde maakt een bres in de muur van de bescherming, waardoor het volk al wat goed is verliest, en waardoor het kwaad binnenkomt een bres, waardoor God binnenkomt om te verderven.

b. Het is mogelijk, dat iemand in de bres springt en die verdedigt tegen Gods oordelen, door bekering en gebed en verbetering. Mozes stond in de bres, toen hij voor Israël tussenbeide kwam, "om de grimmigheid van God af te keren," Psalms 106:23.

c. Als God tegen een zondig volk optreedt om het te verderven, dan verwacht Hij, dat iemand voor hen tussenbeide komt, en vraagt of er zo iemand is, zozeer verlangt Hij en zo aangenaam is het Hem, genade te tonen. Als er maar iemand is, die in de bres staat, zoals Abraham voor Sodom, dan zal Hij het ontdekken, en er een welgevallen aan nemen.

d. Het is een slecht voorteken voor een volk, wanneer de oordelen over hen komen, en de geest des gebeds ingehouden wordt, en niemand gevonden wordt, die hun een goed woord geeft, of een goed woord voor hen doen wil.

e. Als het er zo mee is, wat kan men dan anders verwachten dan volkomen ondergang? Daarom heb Ik Mijne gramschap over hen uitgegoten, Ezekiel 22:31, heb die de vrije loop gelaten, opdat zij als een stroom over hen kome en toch, als Gods gramschap een volk treft, dan is het hun weg, die op hun kop gegeven wordt, en God handelt met hen niet erger, maar veel beter dan hun ongerechtigheid verdient.

Ezechiël 22:23-31

I. Hier wordt een algemene voorstelling gegeven van het land Israëls, hoezeer het de oordelen verdiende, die het kwamen verwoesten, en hoezeer het die oordelen nodig had tot zuivering. De profeet moet het klaarlijk aanzeggen: "Gij zijt een land, dat niet gereinigd is, niet gezuiverd als metaal, en dat daarom opnieuw in de oven gebracht moet worden". Verschillende proeven van verbetering hebben geen uitwerking gehad, "gij hebt uw plasregen gehad ten dage van de gemeenschap." Dat was n van de oordelen, die God over hen bracht in de dag van Zijn verbolgenheid, dat er geen regen op de aarde was, Jeremiah 14:4. Of, "als de tekenen van Gods misnoegen bij u zijn, in de dag van de gramschap, hebt gij uw plasregen niet gehad, gij hebt u niet laten onderwijzen door de profeten, van wier leer gezegd wordt, dat zij neerdaalt als de regen. Of, als gij gestraft zijt, zijt gij niet gereinigd, uw vuil is niet weggespoeld, zoals dat op de straat is, door een regenvlaag. Ja, al is het een dag van de gramschap voor u, toch is uw vuilheid, die weggedaan had moeten worden, nog aanstotelijker geworden, zoals die van een stad bij droog weer, als er geen regen valt. Of, gij hadt niets om u mee te versterken en te troosten ten dage van de gramschap, gij hebt uw regen van goddelijke vertroostingen niet gehad. Zo had ook de rijke, in de pijn, geen water, of regen, om zijn tong te verkoelen.

II. Een bijzondere beschuldiging wordt ingebracht tegen de verschillende rangen en standen onder hen, die toonden, dat zij allen hadden bijgedragen om de maat van de schuld van het volk vol te maken, maar niemand had iets gedaan om ze leeg te maken, daarom zijn zij allen gelijk.

1. Zij hebben een ieder zijn weg verdorven, en die de schitterendste voorbeelden van deugd hadden moeten zijn, waren voorgangers in de ongerechtigheid, en voorbeelden van ondeugd.

A. De profeten, die voorgaven hun Gods wil kenbaar te maken, waren niet alleen bedriegers, maar verscheurende dieren, Ezekiel 22:25 en verhardden hen in hun goddeloosheid, beide door hun prediking, waarin zij hun voorspoed en straffeloosheid beloofden, en door hun wandel, waarin zij even verdorven waren als ieder ander. Er is een verbintenis harer profeten tegen God en de godsdienst, tegen de ware profeten en alle goede mensen, zij staken de hoofden bij elkaar om allen hetzelfde te zeggen, zoals de profeten van Achab, om hun de vrede te verzekeren op hun zondige weg. De eenheid, die gevonden wordt onder hen, die op onfeilbaarheid aanspraak maken, en waar zij zo op pochen, is alleen het gevolg van een geheime verbintenis tegen de waarheid. Satan is niet tegen zichzelf verdeeld. De profeten zijn in verbintenis met de moordenaars en verdrukkers, om hun de hand boven het hoofd te houden en te beschermen in hun goddeloosheid en wat zij deden, te rechtvaardigen met hun valse profetieën, mits zij delen mogen in de voordelen. "Zij zijn als een brullende leeuw, die een roof rooft", zij spreken donderende bedreigingen uit tegen degenen, wier ondergang zij bedoelen, verschrikken hen, of maken hen gehaat bij het volk, en zo worden zij meester van de toestand, dit is

a. Van hun leven: Zij eten de zielen op, zij zijn medeplichtig aan het vergieten van het bloed van menigen onschuldige, en zo hebben zij tot kommerlijke weduwen gemaakt, die als huisvrouwen onbezorgd leefden. Zij hebben ten dode vervolgd, die tegen hun aanspraken op profetie getuigden en zich niet lieten bedriegen door hun voorgewenden last. Of: Zij eten de zielen op, door de zondaars te vleien met een valse vrede en ijdele hoop en hen te verleiden op het pad van de zonde, dat hun eeuwig verderf zou zijn. Die anderen tot goddeloosheid verleiden, en hen daarin aanmoedigen, verslinden en moorden hun zielen. b. Van hun bezittingen. Als Naboth gedood is, nemen zij bezit van zijn wijngaard, De schat en het kostelijke nemen zij weg, als verbeurd verklaard, zij wisten er middelen op om "de huizen van de weduwen op te eten," evenals de Farizeën, Matthew 23:14. Of, zij kregen deze schat en kostelijke dingen als beloning voor valse en strelende profetieën, "want die niet geeft in hun mond, tegen die heiligen zij een oorlog", Micah 3:5. Het was treurig gesteld met Jeruzalem, als zulke mensen voor profeten doorgingen.

B. De priesters, die leraars waren krachtens hun ambt en met de bewaking van de heilige dingen belast, en de valse profeten ter verantwoording hadden moeten roepen, waren even slecht als die, Ezekiel 22:26..

a. Zij overtraden de wet van God, die zij hadden moeten waarnemen en anderen leren waar te nemen. Zij maakten geen gewetenszaak van de wet des priesterschaps, maar overtraden die openlijk, en minachtend, zoals Hofni en Pinehas. Zij deden wat zij wilden met een uitdrukkelijk "non obstante-ondanks" het Woord van God. En hoe zouden zij het volk hun plicht leren, die in strijd handelden met hun eigen plicht?

b. Zij ontheiligden Gods heilige dingen, waarvan de bediening hun was toevertrouwd, en van wier ontheiliging zij anderen hadden moeten afhouden. Zij lieten van de heilige dingen eten, wie het door de wet verboden was. De tafel des Heeren was bij hen in minachting. Door de heilige dingen met zulke onheilige handen te behandelen, ontheiligden zij die.

c. Zij maakten zelf geen onderscheid tussen het heilige en onheilige en leerden het volk het verschil niet tussen het reine en onreine, naar de geboden, en het onderscheid, dat de wet maakte. Zij hielden niet buiten Gods voorhoven, die daardoor de wet uitgesloten waren, en maakten het volk niet duidelijk het verschil, dat er, volgens de wet, was tussen rein en onrein voedsel, tussen heilige en gewone tijden en plaatsen, maar zij leefden zelf er op los en moedigden het volk aan om dat ook te doen.

d. Zij verborgen hun ogen van Gods Sabbaten, zij stoorden er zich niet aan, het was hun hetzelfde of Gods Sabbaten heilig gehouden werden of niet, zij steunden niet, die ze waarnamen, en beteugelden niet, die ze ontheiligden ook toonden zij er zelf geen belangstelling en geen verering van. Zij zagen het door de vingers, als er die dag ongeoorloofd werk gedaan werd, en keken een anderen kant op, als zij het gedrag des volks op Sabbatdagen moesten nagaan. De goddelijke instelling geeft Gods Sabbaten zoveel schoonheid en heerlijkheid, dat men er eerbied voor hebben moet, maar zij verborgen hun ogen daarvan en wilden de voortreffelijkheid er van niet zien.

e. Door dit alles werd God zelf in het midden van hen ontheiligd, Zijn gezag werd geminacht, Zijn goedheid licht geacht, en Zijn heiligheid de grootst mogelijke belediging en minachting aangedaan. De ontheiliging van de eer van de Schrift, van de Sabbaten en heilige dingen, is een ontheiliging van de eer van God zelf, Wien dat alles geldt.

C. De vorsten, die met hun gezag tussenbeide hadden moeten komen, om in dat alles verandering te brengen, waren even vermetele overtreders van de wet als iemand anders Ezekiel 22:27 : Zij zijn als wolven, die een roof roven, want dat is macht, zonder rechtvaardigheid en goedheid om die te besturen. Al wat ze deden, deden zij,

a. Uit trots en eerzucht, waarom zij hun macht willekeurig en geducht maakten. b. Uit boosaardigheid en wraakzucht, "bloed vergieten en zielen opeten, en alles wat hun in de weg stond of hun ergens in mishaagd had, aan hun wreedheid opofferen."

c. Uit hebzucht: hun enige doel is geldgierigheid plegen, door hun onderdanen te verdrukken en te verbrijzelen. "Lucri bonus est odor ex re qualibet. Rem, rem, quacunque modo rem- Lieflijk is de reuk van het geld, hetzelfde waar het vandaan komt. Geld, geld, hoe men er aan komt, doet er niet toe." Maar, hoewel zij macht genoeg hadden, om de verdrukking vol te houden, toch is de vraag, hoe zij die konden verantwoorden voor hun goede naam en hun geweten? Dat wordt ons hier meegedeeld, Ezekiel 22:28 :De profeten pleisterden hen met loze kalk, zeiden hun in Gods naam (hoe verschrikkelijk goddeloos!) aan, dat er geen kwaad was in hetgeen zij deden, dat zij over het leven en de bezittingen van hun onderdanen mochten beschikken, zoals hun welgevallig was, en dat zij geen onrecht konden doen, ja, dat zij God een dienst bewezen, met deze en genen, die door hen getekend waren, te vervolgen, en zo stopten zij de mond van hun geweten. Ook rechtvaardigden zij, wat zij deden, voor het volk, ja, zij verhieven het hemelhoog alsof dat alles voor het algemeen welzijn was, en redden zo hun goeden naam en stilden de ontevredenheid van hun verdrukte onderdanen. Zulke profeten zijn de grote steun van roofzuchtige vorsten, maar aan het eind zal blijken dat zij hen bedrogen hebben, want zij pleisteren met loze kalk, die niet houden zal, en ook zal de muur niet lang staan blijven, die daarmee gemetseld is. Zij geven voor zieners te zijn, maar zij zien ijdelheid, zij doen alsof zij voorspellen kunnen, maar zij voorzeggen leugen, zij beweren volmacht van de hemel te hebben voor wat zij zeggen, en dat alles waar is, als Gods Woord, zij zeggen: "Alzo zegt de Heere Heere, maar het is alles leugen, want de Heere heeft niet gesproken."

D. Ieder, die enige macht had, leerde van de vorsten, die te misbruiken, Ezekiel 22:29. Die moesten klagen over verdrukking van de onderdanen, en een aanklacht indienen ten behoeve van de verongelijkten, die in de bres moesten springen voor vrijheid en eigendom, maakten er zelf inbreuk op: Het volk des lands pleegt verdrukking en bedrijft roverij. De rijken verdrukken de armen, de heren hun knechten, de landeigenaars hun pachters, en zelfs ouders hun eigen kinderen, ja kopers en verkopers doen hun best elkaar te verdrukken. Als deze zonde nationaal is, dan is zij inderdaad een nationaal oordeel, en daar wordt ook mee gedreigd, Jesaja 3:.5. "Het volk zal verdrukt worden, een ieder door zijn nabuur." Het is een verzwaring van de zonde, dat zij de ellendige en de nooddruftige onderdekken, die zij hadden moeten helpen, en de vreemdeling verdrukken zonder recht, voor wie zij niet alleen rechtvaardig, maar ook vriendelijk hadden moeten zijn. Aldus was de afval algemeen en de ziekte epidemisch.

2. Niemand treedt voor hen op, als bemiddelaar, Ezekiel 22:30 Ik zocht een man, die in de bres mocht staan, maar Ik vond niemand

a. De zonde maakt een bres in de muur van de bescherming, waardoor het volk al wat goed is verliest, en waardoor het kwaad binnenkomt een bres, waardoor God binnenkomt om te verderven.

b. Het is mogelijk, dat iemand in de bres springt en die verdedigt tegen Gods oordelen, door bekering en gebed en verbetering. Mozes stond in de bres, toen hij voor Israël tussenbeide kwam, "om de grimmigheid van God af te keren," Psalms 106:23.

c. Als God tegen een zondig volk optreedt om het te verderven, dan verwacht Hij, dat iemand voor hen tussenbeide komt, en vraagt of er zo iemand is, zozeer verlangt Hij en zo aangenaam is het Hem, genade te tonen. Als er maar iemand is, die in de bres staat, zoals Abraham voor Sodom, dan zal Hij het ontdekken, en er een welgevallen aan nemen.

d. Het is een slecht voorteken voor een volk, wanneer de oordelen over hen komen, en de geest des gebeds ingehouden wordt, en niemand gevonden wordt, die hun een goed woord geeft, of een goed woord voor hen doen wil.

e. Als het er zo mee is, wat kan men dan anders verwachten dan volkomen ondergang? Daarom heb Ik Mijne gramschap over hen uitgegoten, Ezekiel 22:31, heb die de vrije loop gelaten, opdat zij als een stroom over hen kome en toch, als Gods gramschap een volk treft, dan is het hun weg, die op hun kop gegeven wordt, en God handelt met hen niet erger, maar veel beter dan hun ongerechtigheid verdient.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-22.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile