Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Ezechiël 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 5

In dit hoofdstuk treffen we een verdere, en niet minder vreselijke, bedreiging aan met de oordelen Gods, die met spoed en kracht over de Joodse natie komen en haar geheel vernietigen zouden, want als God oordeelt wil Hij overwinnen. Deze ondergang van Juda en Jeruzalem wordt hier voorgesteld.

I. Door een teken, bestaande in het afsnijden, verbranden en in de wind strooien van haar, Ezekiel 5:1.

II. Dat teken wordt verklaard en toegepast op Jeruzalem,

1. De zonde, waarvan Jeruzalem beschuldigd wordt is de oorzaak van deze verwoesting- verachting van Gods wetten, Ezekiel 5:5, en ontheiliging van Zijn Heiligdom, Ezekiel 5:11

2. Met wraak, met grote wraak wordt gedreigd, Ezekiel 5:8 met een verscheidenheid van ellende, Ezekiel 5:15, Ezekiel 5:16, Ezekiel 5:17, zodanige als hun tot een verwijt en ondergang zouden zijn, Ezekiel 5:13.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 5

In dit hoofdstuk treffen we een verdere, en niet minder vreselijke, bedreiging aan met de oordelen Gods, die met spoed en kracht over de Joodse natie komen en haar geheel vernietigen zouden, want als God oordeelt wil Hij overwinnen. Deze ondergang van Juda en Jeruzalem wordt hier voorgesteld.

I. Door een teken, bestaande in het afsnijden, verbranden en in de wind strooien van haar, Ezekiel 5:1.

II. Dat teken wordt verklaard en toegepast op Jeruzalem,

1. De zonde, waarvan Jeruzalem beschuldigd wordt is de oorzaak van deze verwoesting- verachting van Gods wetten, Ezekiel 5:5, en ontheiliging van Zijn Heiligdom, Ezekiel 5:11

2. Met wraak, met grote wraak wordt gedreigd, Ezekiel 5:8 met een verscheidenheid van ellende, Ezekiel 5:15, Ezekiel 5:16, Ezekiel 5:17, zodanige als hun tot een verwijt en ondergang zouden zijn, Ezekiel 5:13.

Vers 1

Ezechiël 5:1-4

Hier wordt het teken vermeld, waardoor de algehele verwoesting van Jeruzalem wordt bekend gemaakt, hier is, evenals tevoren, de profeet zelf een teken voor `t volk, opdat het moge zien, hoe hij met het lot van Jeruzalem begaan is, er belang in stelt en hoe na Jeruzalem hem aan `t hart ligt, zelfs als hij haar verwoesting voorzegt. Hij had zo met haar te doen, dat, wat haar gedaan werd hem was als aan hemzelf gedaan zo verre was hij er van om naar die vreselijken dag te verlangen.

1. Hij moest afscheren het haar van zijn hoofd en zijn baard, Ezekiel 5:1, hetwelk betekende dat God dat volk als een nutteloos en waardeloos geslacht, dat zeer goed gemist kon worden, zodat het zelfs een eer voor hem wezen zou er van te scheiden geheel verwierp en verliet. Zijn oordelen en alle instrumenten, waarvan hij zich bediende om hen af te snijden, waren dit scherpe mes, dit scheermes, dat geschikt was voor `t gebruik en tot volvoering van de bedreiging. Jeruzalem was het hoofd geweest, maar, door haar ontaarding was ze geworden als het haar dat, wanneer het dik en lang wordt, slechts een last is, waarvan een man zich wenst te ontdoen, zoals God dat wenste met betrekking tot de zondaars in Zion. "O wee, Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders, Isaiah 1:24. Ezechiël moest niet slechts het overtollige haar afscheren, maar al het haar, hetgeen aanduidt, dat God Jeruzalem volkomen verdelgen wilde. Het haar, dat niet in goede staat wilde gebracht worden en netjes en zuiver gehouden door de vermaningen van de profeten, moet geheel weggeschoren worden door een volkomen vernietiging. Zij, die zich niet verbeteren willen, zullen ten ondergaan.

II. Hij moest "het haar wegen en het in drie delen verdelen." Dit geeft te kennen hoe nauwkeurig God Zijn oordelen brengt met betrekking tot rechtvaardigheid (door Hem worden de mensen en hun daden gewogen in de zuivere schaal van waarheid en billijkheid), en hoe de goddelijke gerechtigheid naar evenredigheid sommigen door `t een oordeel straft en anderen door een ander, maar hoe het ook zij, allen zullen ontvangen naar `t geen zij gedaan hebben. Sommigen zeggen, dat het afscheren van `t haar aanwijst: het verlies van vrijheid en van eer, het werd beschouwd als een teken van openbare schande, zoals in de oneer, Davids knechten door Hanum aangedaan. Het wijst ook het verlies van hun vreugde aan, want zij schoren hun hoofden bij gelegenheid van grote rouw, hieraan mag ik nog toevoegen het verlies van hun Nazireërschap, want het scheren van het hoof maakte een einde aan de gelofte Numbers 6:18, en Jeruzalem werd nu niet langer beschouwd als een heilige stad.

III. Hij moest van het haar afstand doen zo dat het geheel kon worden vernietigd of verspreid, Ezekiel 5:2.

1. Een derde deel moest in het midden van de stad verbrand worden. Dit wijst op de menigten, die door hongersnood en pestilentie zouden omkomen en velen zouden misschien in de grote brand van de stad omkomen, als "de dagen van de belegering vervuld werden." Nu men mag het in de as leggen van deze roemrijke stad wel beschouwen als een derde deel van de verwoesting, waarmee gedreigd was.

2. Een ander derde deel moest met een zwaard in stukken geslagen worden. Hiermede wordt betekend, dat velen buiten de stad door de vijand omgebracht zouden worden, te weten, als zij tegen hem zouden uitvallen, en voornamelijk werden er velen gedood, toen de stad stormenderhand werd ingenomen. Toen waren de Chaldeën uiterst geweldig en de Joden zeer zwak. 3. Nog een derde deel moest in de wind gestrooid worden. Dit ziet op de wegvoering van een gedeelte naar het land van de overwinnaar en op de vlucht van anderen naar de naburige landen om daar bescherming te vinden, zodat zij voortgejaagd worden, sommigen in deze, anderen in die richting, als losse haren in de wind. Maar, opdat zij niet konden menen, dat deze verstrooiing hun ontkoming zou zijn, voegt God er aan toe: Ik zal het zwaard achter hen uittrekken, zodat waar zij ook henen gaan het kwaad hen zal vervolgen.

Merk op, dat God een verscheidenheid van oordelen heeft om een zondig volk te vernietigen en te voleindigen wat Hij begint.

IV. Hij moest een kleine hoeveelheid van het laatste derde deel (dat in de wind werd gestrooid) bewaren en in zijn slippen binden, zo als men met iets zou doen, waarover men zorg en waarop men betrekking heeft, Ezekiel 5:3. Dit wijst misschien dat kleine handjevol mensen aan, achtergelaten onder de regering van Gedalja, die, hetwelk te hopen was, bezit van het land zou houden, wanneer de meerderheid des volks in gevangenschap werd geleid. Zo zou God hun goed hebben willen doen, indien zij het goede maar hadden willen aannemen. Maar die weinigen, die afgezonderd werden, moesten genomen worden en in het midden des vuurs geworpen, Ezekiel 5:4. Toen Gedalja en zijn vrienden verslagen werden, en het volk, dat zich onder zijn bescherming gesteld had, verstrooid, sommigen naar Egypte, anderen weggevoerd door de Chaldeën en in korte tijd `t land totaal door hen ontruimd was, toen was dit vervuld, want uit deze verbrandingen kwam een vuur voort tegen het gehele huis Israëls, dat, als brandstof op het vuur, en elkaar aanstak en verteerde. Let er op, dat het slecht met een volk gesteld is, wanneer zij worden weggevoerd in gramschap, die tot monumenten van genade schijnen aangewezen te zijn, want dan is er geen overblijfsel of ontkoming, niemand wordt opgesloten of achtergelaten.

Vers 1

Ezechiël 5:1-4

Hier wordt het teken vermeld, waardoor de algehele verwoesting van Jeruzalem wordt bekend gemaakt, hier is, evenals tevoren, de profeet zelf een teken voor `t volk, opdat het moge zien, hoe hij met het lot van Jeruzalem begaan is, er belang in stelt en hoe na Jeruzalem hem aan `t hart ligt, zelfs als hij haar verwoesting voorzegt. Hij had zo met haar te doen, dat, wat haar gedaan werd hem was als aan hemzelf gedaan zo verre was hij er van om naar die vreselijken dag te verlangen.

1. Hij moest afscheren het haar van zijn hoofd en zijn baard, Ezekiel 5:1, hetwelk betekende dat God dat volk als een nutteloos en waardeloos geslacht, dat zeer goed gemist kon worden, zodat het zelfs een eer voor hem wezen zou er van te scheiden geheel verwierp en verliet. Zijn oordelen en alle instrumenten, waarvan hij zich bediende om hen af te snijden, waren dit scherpe mes, dit scheermes, dat geschikt was voor `t gebruik en tot volvoering van de bedreiging. Jeruzalem was het hoofd geweest, maar, door haar ontaarding was ze geworden als het haar dat, wanneer het dik en lang wordt, slechts een last is, waarvan een man zich wenst te ontdoen, zoals God dat wenste met betrekking tot de zondaars in Zion. "O wee, Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders, Isaiah 1:24. Ezechiël moest niet slechts het overtollige haar afscheren, maar al het haar, hetgeen aanduidt, dat God Jeruzalem volkomen verdelgen wilde. Het haar, dat niet in goede staat wilde gebracht worden en netjes en zuiver gehouden door de vermaningen van de profeten, moet geheel weggeschoren worden door een volkomen vernietiging. Zij, die zich niet verbeteren willen, zullen ten ondergaan.

II. Hij moest "het haar wegen en het in drie delen verdelen." Dit geeft te kennen hoe nauwkeurig God Zijn oordelen brengt met betrekking tot rechtvaardigheid (door Hem worden de mensen en hun daden gewogen in de zuivere schaal van waarheid en billijkheid), en hoe de goddelijke gerechtigheid naar evenredigheid sommigen door `t een oordeel straft en anderen door een ander, maar hoe het ook zij, allen zullen ontvangen naar `t geen zij gedaan hebben. Sommigen zeggen, dat het afscheren van `t haar aanwijst: het verlies van vrijheid en van eer, het werd beschouwd als een teken van openbare schande, zoals in de oneer, Davids knechten door Hanum aangedaan. Het wijst ook het verlies van hun vreugde aan, want zij schoren hun hoofden bij gelegenheid van grote rouw, hieraan mag ik nog toevoegen het verlies van hun Nazireërschap, want het scheren van het hoof maakte een einde aan de gelofte Numbers 6:18, en Jeruzalem werd nu niet langer beschouwd als een heilige stad.

III. Hij moest van het haar afstand doen zo dat het geheel kon worden vernietigd of verspreid, Ezekiel 5:2.

1. Een derde deel moest in het midden van de stad verbrand worden. Dit wijst op de menigten, die door hongersnood en pestilentie zouden omkomen en velen zouden misschien in de grote brand van de stad omkomen, als "de dagen van de belegering vervuld werden." Nu men mag het in de as leggen van deze roemrijke stad wel beschouwen als een derde deel van de verwoesting, waarmee gedreigd was.

2. Een ander derde deel moest met een zwaard in stukken geslagen worden. Hiermede wordt betekend, dat velen buiten de stad door de vijand omgebracht zouden worden, te weten, als zij tegen hem zouden uitvallen, en voornamelijk werden er velen gedood, toen de stad stormenderhand werd ingenomen. Toen waren de Chaldeën uiterst geweldig en de Joden zeer zwak. 3. Nog een derde deel moest in de wind gestrooid worden. Dit ziet op de wegvoering van een gedeelte naar het land van de overwinnaar en op de vlucht van anderen naar de naburige landen om daar bescherming te vinden, zodat zij voortgejaagd worden, sommigen in deze, anderen in die richting, als losse haren in de wind. Maar, opdat zij niet konden menen, dat deze verstrooiing hun ontkoming zou zijn, voegt God er aan toe: Ik zal het zwaard achter hen uittrekken, zodat waar zij ook henen gaan het kwaad hen zal vervolgen.

Merk op, dat God een verscheidenheid van oordelen heeft om een zondig volk te vernietigen en te voleindigen wat Hij begint.

IV. Hij moest een kleine hoeveelheid van het laatste derde deel (dat in de wind werd gestrooid) bewaren en in zijn slippen binden, zo als men met iets zou doen, waarover men zorg en waarop men betrekking heeft, Ezekiel 5:3. Dit wijst misschien dat kleine handjevol mensen aan, achtergelaten onder de regering van Gedalja, die, hetwelk te hopen was, bezit van het land zou houden, wanneer de meerderheid des volks in gevangenschap werd geleid. Zo zou God hun goed hebben willen doen, indien zij het goede maar hadden willen aannemen. Maar die weinigen, die afgezonderd werden, moesten genomen worden en in het midden des vuurs geworpen, Ezekiel 5:4. Toen Gedalja en zijn vrienden verslagen werden, en het volk, dat zich onder zijn bescherming gesteld had, verstrooid, sommigen naar Egypte, anderen weggevoerd door de Chaldeën en in korte tijd `t land totaal door hen ontruimd was, toen was dit vervuld, want uit deze verbrandingen kwam een vuur voort tegen het gehele huis Israëls, dat, als brandstof op het vuur, en elkaar aanstak en verteerde. Let er op, dat het slecht met een volk gesteld is, wanneer zij worden weggevoerd in gramschap, die tot monumenten van genade schijnen aangewezen te zijn, want dan is er geen overblijfsel of ontkoming, niemand wordt opgesloten of achtergelaten.

Verzen 5-7

Ezechiël 5:5-17

We hebben hier de verklaring van het voorafgaande beeld: "Dit is Jeruzalem." Aldus is het gebruikelijk in schriftuurlijke taal het teken de naam te geven van het betekende, evenals Christus deed toen Hij zei: "Dit is Mijn lichaam." Het hoofd van de profeet, dat geschoren moest worden, betekende Jeruzalem, dat door de oordelen Gods nu van al zijn versierselen moest worden ontdaan, van al zijn inwoners beroofd, en kaal en naakt gesteld, en geschoren door een gehuurd scheermes, Isaiah 7:20. Het hoofd van iemand, die profeet, priester, een heilig persoon was, was het best geschikt voor Jeruzalem, de heilige stad voor te stellen. De inhoud van deze verzen is zeer wel gelijk aan wat we dikwijls hebben ontmoet en nog tegenkomen zullen in de geschriften van de profeten. Hier treffen we aan:

I. De voorrechten, waarmee Jeruzalem was vereerd, Ezekiel 5:5. Ik heb haar gezet in het midden van de heidenen en landen rondom haar heen en dit waren beroemde en aanzienlijke volken. Jeruzalem lag niet in een afgelegen donkere hoek van de wereld, ver van andere volken af, maar in `t midden van volkrijke, en beschaafde koninkrijken, beroemd om hun geleerdheid, kunsten en wetenschappen, en die toen de toon in de wereld aangaven. Maar daar blijkt nog meer betekenis in te zijn.

1. Jeruzalem werd met eer bekleed en verkoren boven de naburige volkeren en hun steden. Zij was in hun midden gezet als boven hen allen uitmuntend. "Deze heilige berg was verheven boven de heuvelen", Isaiah 2:2. "Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot Zijn woning," Psalms 68:17. Jeruzalem was een stad op een berg, duidelijk zichtbaar en schitterend, en waarop al de naburige volkeren een oog hadden, sommigen droegen haar een goed, anderen een kwaad hart toe.

2. Jeruzalem was bestemd om een goede invloed op de heidenen en landen rondom haar heen uit te oefenen, zij was in `t midden van hen geplaatst als een kaars op een kandelaar, om het licht van de goddelijke openbaring waarmee zij gezegend was, naar alle donkere hoeken van de naburige volkeren te verspreiden, opdat het van daar uit zichzelf nog verder mocht verspreiden, zelfs tot aan de einden van de aarde. Jeruzalem was gezet in het midden van de volkeren om te zijn als het hart in het lichaam, om deze dode wereld met een goddelijk leven te doordringen en in deze duistere wereld een goddelijk licht te doen schijnen, om een voorbeeld te zijn van alles, wat goed is. De volkeren, die opmerkten welke uitnemende inzettingen en rechten zij hadden, leidden daaruit af, "dat zij een wijs en verstandig volk waren," Deuteronomy 4:6, geschikt om als een orakel geraadpleegd te worden, zoals in Salomo's tijd I Koningen 4:34. En indien zij deze vermaardheid behouden hadden en er een recht gebruik van hadden gemaakt, wat zou Jeruzalem de andere volkeren dan niet ten zegen hebben kunnen zijn! Maar aangezien dit nu niet zo was, werd de volvoering van dit plan tot later tijd bewaard, "toen uit Zion het evangelie voortkwam en het woord van de Heere Jezus uit Jeruzalem, en daar berouw en vergeving begon te worden verkondigd, en vandaar de predikers uitgingen maar alle volkeren van de wereld". En toen dat geschied was, werd Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt. Let er op: Wanneer plaatsen en ook personen groot worden gemaakt, geschiedt dit met de bedoeling, dat zij goed zullen doen en dat degenen om hen heen daarvan profiteren kunnen, opdat "hun licht moge schijnen voor de mensen."

II. De tergingen, waaraan Jeruzalem schuldig stond. Deze stad wordt hier zwaar beschuldigd en onweerlegbaar wordt hier bewezen hoe rechtvaardig God handelt door haar haar voorrechten te ontnemen en haar aan militaire macht over te geven. 1. Zij hadden in Gods inzettingen niet gewandeld en Zijn rechten niet gedaan, Ezekiel 5:7, ja, de inwoners van Jeruzalem hadden zelfs Zijn rechten en Zijn inzettingen verworpen, Ezekiel 5:6, zij deden niet alleen hun plicht niet, maar zij wilden die zelfs niet doen en spraken dit uit. Die inzettingen en rechten, welke hun naburen bewonderden, verachtten zij. Zij hadden die voor ogen moeten houden, maar zij wierpen ze achter zich.

Merk op, dat verachting van Gods Woord en wet de deur open zet voor allerlei ongerechtigheid. Zij, die Gods inzettingen weigeren te onderhouden, kunnen geen gunsten verwachten, daar God die alleen op `t wandelen in Zijn inzettingen geeft.

2. Zij had Gods rechten veranderd in goddeloosheid, Ezekiel 5:6. Profaan, heiligschennend, was `t volk in hoge mate geweest, "het had niet alleen Gods wetten gebroken, maar ze zo verdraaid en verkeerd toegepast, dat diezelfde wetten hen verontschuldigden en een schijn van recht aan hun goddeloosheid gaven." Zij voerden de verfoeilijke gewoonten en gebruiken van de heidenen in, inplaats van Gods instellingen. "Dit nu was de waarheid van God in de leugen veranderen, Romans 1:25 en Gods eer tot schande maken," Psalms 4:3. Let op: Indien zij die goed opgevoed zijn, een slecht leven leiden, randen zij Gods eer in de hoogste mate aan, daar Zijn rechten goed zijn, maar zij ze veranderen in goddeloosheid. Zij houden zich alsof Hij de bevorderaar van de zonde zou zijn.

3. Het was met Jeruzalem erger geweest dan met de omringende volken, aan wie zij een goed voorbeeld had behoren te geven: Zij heeft Mijn rechten veranderd, door afgodendienst en aanbidding van valse goden, meer dan de heidenen, Ezekiel 5:6, en zij heeft vermenigvuldigd (dat wil zeggen afgoden, altaren en tempels maakte zij vele, zij vermenigvuldigt deze dingen, terwijl juist de eenheid haar tot lof strekte), meer dan de landen, die rondom haar zijn. Israëls God is een enig God, zijn naam is enig en zo ook Zijn altaardienst. Maar zij, niet tevreden met deze en God, "maakten zichzelf zo vele goden, dat het aantal hunner goden was overeenkomstig het getal hunner steden en hun altaren waren als steenhopen op de voren van de velden," Hosea 12:12, zodat zij al hun naburen overtroffen, hebbende vele goden en vele heren. Zij verontreinigden de geopenbaarde godsdienst meer dan de heidenen hun natuurgodsdienst hadden gedaan. Let eens op zulken, die een godsdienst beleden, een vrome opvoeding genoten hebben en afvallig worden, dan zal `t u blijken, dat zij in de regel meer met `t heilige spotten en meer bedorven zijn dan diegenen, die nooit enige belijdenis aflegden, zij hebben zeven andere geest en bozer dan de eerste.

4. Zij had niet gedaan naar de rechten van de heidenen, Ezekiel 5:7. Israël had niet jegens zijn God gehandeld als de heidenen jegens hun goden, hoewel Israëls God de enige ware God is en de goden van de heidenen slechts valse goden waren, het volk Israëls had niet zoveel acht op de instellingen van hun God geslagen en was Hem ook niet zo trouw gebleven. "Heeft ook een volk de goden veranderd of zo veronachtzaamd, zoals zij hebben?" Jeremiah 2:11. Het zou ook terug kunnen slaan op hun zeden. Inplaats van hun naburen zedelijk op te heffen, schoten zij zelf te kort en velen van de "onbesnedenen bewaarden de rechten van de wet beter dan die uit de besnijdenis waren," Romans 2:26,Romans 2:27. Zij, die `t licht van de Schrift hadden, deden nog minder dan velen, die slechts het licht van de natuur hadden.

Merk op: Daar zijn er, die Christenen genaamd worden, maar die op de jongste dag door het zachte gemoed en de reinere levenswandel van ernstige heidenen zullen worden veroordeeld. 5. De bijzondere misdaad, Jeruzalem ten laste gelegd, is het verontreinigen van de heilige dingen, die hun, hetwelk een eer voor hen was, toevertrouwd waren, Ezekiel 5:11. Gij hebt Mijn heiligdom verontreinigd met alle uw verfoeiselen en met alle uw gruwelen, met uw grove afgoderijen. De beelden hunner valse goden en van de heilige bosjes, waarmee zij die eerden, waren in de tempel gebracht en de ceremoniën van de afgodendienaars in de dienst Gods ingedrongen. Zo was alles, wat heilig was, bezoedeld. Let hierop: Afgoden zijn verfoeilijk, waar dan ook, maar `t meest in het heiligdom.

III. De straffen, die Jeruzalem ondergaan moest om deze dingen: "Zal God haar hierom niet bezoeken?" Ongetwijfeld zal Hij dit doen. De inhoud van het vonnis, over Jeruzalem uitgesproken, is zeer vreselijk, en de vorm, waarin het gekleed is, maakt het nog vreselijker. De oordelen verschillen, de bedreigingen wisselden af, werden telkens herhaald, ingeprent, zodat men wel mag zeggen: "Wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van de tijd Uws toorns af?" Psalms 67:7.

1. God wil Jeruzalem met eigen hand straffen. Wie kent de macht van Zijn toorn en weet hoe vreselijk het is in Zijn handen te vallen? Let eens op hoe sterk de nadruk er in Ezekiel 5:8 op gelegd wordt: Ik wil aan u, ja Ik. God had het goed met Jeruzalem voorgehad om haar te verdedigen en te sparen, maar hachelijk is haar toestand, als Hij haar tot vijand is geworden en Zich tegen haar keert. Als God tegen ons is, dan is de gehele schepping onze vijand en is er niets, dat ons van enig nut kan zijn. Gij meent, dat het slechts het leger van de Chaldeën is, dat tegen u is, maar dit is Gods hand of liever de stok in Zijn hand, zie, Ik wil aan u, ja Ik, niet alleen door `t woord van de profeten, maar in Mijn Voorzienigheid zal Ik tegen u zijn in Mijn handelingen. Ik zal gerichten onder u oefenen, Ezekiel 5:10, in het midden van u, Ezekiel 5:8, niet slechts in de voorsteden, maar in `t centrum van de stad, niet alleen aan de grenzen, maar in `t hartje van `t land.

Merk op: Zij, die geen acht geven op de oordelen, door Gods Woord bekend gemaakt, zullen niet ontkomen als God daadwerkelijk optreedt. En indien Gods oordelen komen, zullen zij het gehele volk treffen, zij zullen tot in de ziel doordringen "als water in de ingewanden en als olie in de beenderen". Ook is `t God zelf die Zijn oordelen brengt, overeenkomstig Zijn onveranderlijk en vast voornemen, welke de instrumenten ook mogen zijn, Hij is de hoofdbewerker.

2. Deze straffen zullen uit Zijn misnoegen voortvloeien. Het volk, de kern van `t volk, zal niet in liefde gekastijd worden, maar Hij zal gerichten in toorn, en in grimmigheid, en in grimmige straffen oefenen, Ezekiel 5:15. Vreemde uitdrukkingen van een God, die gezegd heeft: Grimmigheid is niet in Mij, en die verklaard heeft genadig en barmhartig te zijn en traag tot toorn! Maar deze woorden dienen om de boosaardigheid van de zonde aan te tonen, en de ergernis, die de zonde de rechtvaardige en heilige God geeft. Het moet wel een zeer groot kwaad wezen, dat Hem tot zo'n grote toorn verwekken kan, een toorn nog wel tegen Zijn eigen volk, dat zo hoog in Zijn gunst had gestaan, een grote toorn, waarvan in Ezekiel 5:13 met grote voldoening gesproken wordt, Mijn toorn, die lang ingehouden is, zal nu volbracht worden, en Ik zal Mijn grimmigheid op hen doen rusten. Hij zal niet alleen op hen neerkomen, maar op hen rusten en ze vol maken als vaten des toorns, door eigen goddeloosheid rijp voor verdelging, en, daar aan de gerechtigheid hierdoor zal voldaan worden, zal Ik Mij troosten, Ik zal Mij grotelijks vermaken in `t geen Ik gedaan heb. Als God onteerd wordt door de zonden van de mensen, heet het: Ik heb verdriet, Psalms 95:10, en waar Hij geëerd wordt door hun verdelging, vinden we: "Ik zal mij troosten." De strijd tussen genade en gerechtigheid is voorbij en in dit geval triomfeerde inderdaad de gerechtigheid, want de genade zo lang misbruikt, zwijgt nu en geeft het over heeft geen woord meer te zeggen ten behoeve van zo'n ondankbaar, onverbeterlijk volk. Mijn oog zal u niet verschonen, en Ik zal u ook niet sparen, Ezekiel 5:11. Goddelijk mededogen stelt de straf uit of verzacht haar, geeft kracht naar kruis of bekort haar duur, maar hier is: gericht zonder genade, grote toorn zonder enige stilling of bedaring er van. Deze uitdrukkingen zijn zo scherp gesteld, misschien omdat ze dienen om verder te zien, om onze blik te richten naar dat eeuwig vuur, waarvan sommige van de verwoestingen in het Oude Testament beschreven, en vooral de verwoesting van Jeruzalem, type zijn. Want nergens aan deze zijde van de hel, dat is zeker, heeft dit woord: Mijn oog zal niet verschonen, maar Ik zal Mijne grimmigheid op hen doen rusten, Zijn volle vervulling gezien.

Merk op: Zij, die onboetvaardig leven en sterven, zullen omkomen en nooit meer barmhartigheid ondervinden. "Daar komt een dag, dat de Heere niet verschonen zal."

3. De straffen zullen in `t openbaar en voor ieders oog voltrokken worden: Ik zal die gerichten oefenen voor de ogen van de heidenen, Ezekiel 5:8, de gerichten zelf zullen zo merkwaardig zijn, dat alle volken, van ver af en nabij, er acht op zullen geven, zij zullen in dat gedeelte van de wereld `t onderwerp aller gesprekken uitmaken, temeer daar `t land en `t volk, dat gestraft werd toch al om zijn bijzonderheid de aandacht trok. Let er op, dat, daar openbare zonde om publieke berisping vraagt, "Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen", I Timotheus 5:2 zij, bij niet luisteren naar vermaning, roept om vergelding in `t openbaar. "Hij klopt ze tezamen als goddelozen, in een plaatse, waar aanschouwers zijn," Job 31:26, opdat Hij de eer van Zijn bestuur mag handhaven en verdedigen, want waarom (zoals Hugo de Groot hierbij opmerkt) zou Hij gedogen, dat gezegd werd: "Zie eens, wat een goddeloos leven leiden zij, die belijden, de enige ware God te aanbidden!" En, daar de openbaarheid van de oordelen zal strekken tot ere van God, daarom zal ze dienen:

a. om de straf te verzwaren en haar zoveel zwaarder te doen drukken. Jeruzalem, ter woestheid gezet, wordt "een smaadheid onder de heidenen, die rondom haar zijn, voor de ogen van allen, degene, die voorbijgaat." Hoe hoger standpunt iemand in voorspoed heeft ingenomen, zoveel grotere schande zal zich ook aan zijn val paren, zo was `t ook met Jeruzalem `t geval. Jeruzalem was geweest: "een lof op aarde," Isaiah 62:7, en in de mate, dat zij dit geweest was, zou ze nu worden een smaadheid en hoon, Ezekiel 5:15. Hiervoor was zij gewaarschuwd geweest, niet eens, maar herhaaldelijk, toen haar grootheid zich ontplooide, 1 Kings 9:8, en hierover werd zij jammerlijk beklaagd, toen zij terneder gehaald was, Lamentations 2:15.

b. Om de volken te onderwijzen, dat zij te vrezen hadden voor Israëls God, als zij zagen welk een ijverig God Hij is en hoe streng Hij de zonde straft zelfs in hen, die Hem `t naast zijn. De straf zal een onderwijs de heidenen zijn, Ezekiel 5:15. Jeruzalem behoorde de naburige volken de vreze Gods te hebben geleerd door haar godsvrucht en deugd, maar daar zij dit niet deed, zal God hen onderrichten door haar ondergang, want zij hebben reden te vragen: "Als dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal aan het dorre geschieden? Indien het oordeel van het huis Gods begint, welk zal het einde zijn?" 1 Peter 1:17. Als deze, die enige afgodendienaars in hun land hadden, z gestraft worden, wat zal dan van ons worden, die allen afgodendienaars zijn? Let er op, dat het kwaad, ever sommigen gebracht, dienen moet om anderen te onderrichten. Kwaaddoeners worden in het openbaar gestraft in (terrorum, opdat anderen de waarschuwing ter harte nemen.) 4. Deze straffen zullen, in haar soort, zeer streng en smartelijk zijn.

a. Zij zullen zodanig zijn, dat ze haars gelijke niet hebben en niet gehad hebben. Daar hun zonden tergender waren, dan die van anderen, zouden de gerichten ook ongewoon streng zijn, Ezekiel 5:9 :Ik zal onder u doen hetgene Ik niet gedaan heb, onder u voorheen, hoewel gij het reeds lang verdiend hadt, ja zelfs, dat wat Ik niet heb gedaan in enige andere stad. "Deze straf over Jeruzalem wordt groter genoemd dan die over Sodom," Lamentations 4:6, die erger was dan alles wat vooraf ging, ja, ze is zelfs zo, dat het luidt, alle omstandigheden in aanmerking genomen, "Ik zal haars gelijke nooit meer doen, aan enige stad, totdat deze stad nog eens hetzelfde zal wedervaren, namelijk in haar finalen ondergang door de Romeinen". Dit is een oratorische uitdrukking voor de smartelijkste gerichten, zoals we dit ook aantreffen in 2 Kings 18:5, waar van Hiskia vermeld wordt, "dat na hem zijns gelijke niet was onder alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest waren."

b. Zij zullen zodanig zijn, dat ze de sterkste banden van natuurlijke liefde zullen breken, een rechtvaardige straf voor hen voor het opzettelijk losmaken van de banden des plichts tegenover God, Ezekiel 5:10 :De vaders zullen de kinderen eten, en de kinderen zullen hun vaders eten, door de hongersnood gedreven of door hun barbaarse overwinnaars daartoe gedwongen.

c. Daar zal een complicatie, een vermenging van gerichten zijn, elk op zichzelf al vreselijk en droevig, maar wat zou `t zijn, als ze eens alle tezamen en in volle uitgestrektheid kwamen? Sommigen zullen van de pestilentie sterven, Ezekiel 5:12, de pestilentie zal onder u omgaan, Ezekiel 5:17, allen wegmaaiend voor zich uit, evenals de engel van de verwoesting, anderen zullen te niet worden gedaan door de honger, zullen langzaam wegsterven, als teringlijders, Ezekiel 5:12, hierop wordt nog eens de nadruk gelegd in Ezekiel 5:16 :Ik zal tegen hen de boze pijlen des hongers uitzenden, de honger zal hen kwellen en in hun hart dringen alsof pijlen, boze pijlen, vergiftige pijlen, op hen waren afgeschoten en hen getroffen hadden. God heeft vele pijlen, boze pijlen in zijn koker, als er enige verschoten zijn, heeft hij er nog meer in reserve. Ik zal de honger over u vermeerderen. Een hongersnood zal in een berooid land afnemen als de vrucht weer rijpt, maar een hongersnood in een belegerde stad zal natuurlijk groter worden, toch spreekt God hiervan als iets wat Hij zelf doet: "Ik zal de honger over u vermeerderen, en u de staf des broods breken, zal de noodzakelijke levensbehoeften wegnemen, zal u teleurstellen met alles waar gij op vertrouwt, zodat er geen middel blijft om uw val te stuiten." Het leven is broos, zwak, en zwaar te dragen, zodat als het `t dagelijks brood mist lot een staf om op te steunen, het zakken moet en spoedig vergaat, als die staf wordt gebroken. Anderen zullen in het zwaard vallen, rondom Jeruzalem als zij een uitval doen op de belegeraars, het is een zwaard, dat God zal brengen, Ezekiel 5:17. Het zwaard des Heeren, dat voor Jeruzalems verdediging placht getrokken te worden, wordt nu uit de schede gehaald om haar te verdelgen. Anderen worden door wilde dieren verscheurd, die tot prooi zullen nemen hen, welke naar de woestijnen en bergen om een schuilplaats vluchten. Zij zullen hun ondergang vinden, waar zij een toevlucht verwachtten, want daar is geen ontvlieden aan de gerichten Gods, Ezekiel 5:17. En ten laatste zullen degenen, die ontkomen, worden verstrooid in alle delen van de wereld, in alle winden (zo wordt het uitgedrukt in de verzen 10 en 1, te kennen gevend, dat zij niet alleen zouden worden verspreid, maar gejaagd, geslingerd en voortgedreven als kaf voor de wind. Kaïns vloek, zwervende en dolende te zijn op de aardbodem, zal voor hen niet het ergste zijn wat hen treffen kon, maar aan hun zwervend en rusteloos leven zou door een bloedige dood een einde worden gemaakt: "Ik zal het zwaard achter hen uittrekken, hetgeen hen volgen zal, waarheen ze ook gaan mogen. Het kwaad vervolgt de zondaar, en de vloek zal over hem komen en hem achterhalen." 5. Deze straffen zullen geleidelijk hun ondergang blijken te zijn. Zij zullen worden verminderd, Ezekiel 5:11, hun sterkte en glorie zullen hoe langer zo minder worden. Zij zullen worden beroofd, Ezekiel 5:17, alles waarin zij hun vreugde vonden en waarop zij hun vertrouwen stelden, zal hun ontnomen worden. God zendt deze gerichten met het doel hen te vernietigen, Ezekiel 5:16. De pijlen worden niet geschoten (zoals Jonathan dit deed) om een richting aan te geven, maar ten verderve, want God zal Zijn grimmigheid tegen hen volbrengen, Ezekiel 5:13, de dag van Gods geduld is voorbij en de ondergang niet te keren. Hoewel deze profetie haar vervulling nu spoedig moest naderen in de ondergang van Jeruzalem door de Chaldeën, mogen we toch veronderstellen, dat zij zich ook nog richt op de totale verwoesting van deze grote stad door de Romeinen, toen God een einde maakte aan `t zelfstandig beslaan van de Joodse natie en "Zijn grimmigheid op haar deed rusten." Deze veronderstelling vindt haar grond hierin, dat de volvoerders van de oordelen hier niet genoemd worden, maar alleen de schuldige (dat is Jeruzalem).

6. Dit alles wordt door God bekrachtigd als Hij zegt in Ezekiel 5:15 :Ik de Heere heb het gesproken, dit nog eens in Ezekiel 5:17 herhalend. Het vonnis is geveld door Hem, die rechter van hemel en aarde is, "Wiens oordeel naar waarheid is," Romans 2:2, en die ook doet wat Hij zegt. Hij, die machtig is, heeft het gesproken, en bij Hem is niets onmogelijk. Hij, die het gesproken heeft, zal het ook doen, want "God is geen man, dat Hij liegen zou," Numbers 23:19. Hij, naar wie wij verschuldigd zijn te horen, en die wij hebben te vrezen, heeft het gesproken, Wiens (ipse dixit, Hij zelf heeft het gezegd) van ons eist dat wij alle aandacht aan Zijn woorden schenken en ons gewillig daarnaar voegen zullen. En zij zullen weten, dat Ik de Heere heb gesproken, Ezekiel 5:13. Daar waren er, die meenden, dat het slechts de profeet was, die in zinsverrukking sprak, maar God zal hen doen ondervinden, door deze woorden in vervulling te doen gaan, dat Hij ze gesproken heeft in Zijn ijver.

Merk op, dat Gods Woord zich vroeger of later zal doen kennen als zodanig.

Verzen 5-7

Ezechiël 5:5-17

We hebben hier de verklaring van het voorafgaande beeld: "Dit is Jeruzalem." Aldus is het gebruikelijk in schriftuurlijke taal het teken de naam te geven van het betekende, evenals Christus deed toen Hij zei: "Dit is Mijn lichaam." Het hoofd van de profeet, dat geschoren moest worden, betekende Jeruzalem, dat door de oordelen Gods nu van al zijn versierselen moest worden ontdaan, van al zijn inwoners beroofd, en kaal en naakt gesteld, en geschoren door een gehuurd scheermes, Isaiah 7:20. Het hoofd van iemand, die profeet, priester, een heilig persoon was, was het best geschikt voor Jeruzalem, de heilige stad voor te stellen. De inhoud van deze verzen is zeer wel gelijk aan wat we dikwijls hebben ontmoet en nog tegenkomen zullen in de geschriften van de profeten. Hier treffen we aan:

I. De voorrechten, waarmee Jeruzalem was vereerd, Ezekiel 5:5. Ik heb haar gezet in het midden van de heidenen en landen rondom haar heen en dit waren beroemde en aanzienlijke volken. Jeruzalem lag niet in een afgelegen donkere hoek van de wereld, ver van andere volken af, maar in `t midden van volkrijke, en beschaafde koninkrijken, beroemd om hun geleerdheid, kunsten en wetenschappen, en die toen de toon in de wereld aangaven. Maar daar blijkt nog meer betekenis in te zijn.

1. Jeruzalem werd met eer bekleed en verkoren boven de naburige volkeren en hun steden. Zij was in hun midden gezet als boven hen allen uitmuntend. "Deze heilige berg was verheven boven de heuvelen", Isaiah 2:2. "Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Dezen berg heeft God begeerd tot Zijn woning," Psalms 68:17. Jeruzalem was een stad op een berg, duidelijk zichtbaar en schitterend, en waarop al de naburige volkeren een oog hadden, sommigen droegen haar een goed, anderen een kwaad hart toe.

2. Jeruzalem was bestemd om een goede invloed op de heidenen en landen rondom haar heen uit te oefenen, zij was in `t midden van hen geplaatst als een kaars op een kandelaar, om het licht van de goddelijke openbaring waarmee zij gezegend was, naar alle donkere hoeken van de naburige volkeren te verspreiden, opdat het van daar uit zichzelf nog verder mocht verspreiden, zelfs tot aan de einden van de aarde. Jeruzalem was gezet in het midden van de volkeren om te zijn als het hart in het lichaam, om deze dode wereld met een goddelijk leven te doordringen en in deze duistere wereld een goddelijk licht te doen schijnen, om een voorbeeld te zijn van alles, wat goed is. De volkeren, die opmerkten welke uitnemende inzettingen en rechten zij hadden, leidden daaruit af, "dat zij een wijs en verstandig volk waren," Deuteronomy 4:6, geschikt om als een orakel geraadpleegd te worden, zoals in Salomo's tijd I Koningen 4:34. En indien zij deze vermaardheid behouden hadden en er een recht gebruik van hadden gemaakt, wat zou Jeruzalem de andere volkeren dan niet ten zegen hebben kunnen zijn! Maar aangezien dit nu niet zo was, werd de volvoering van dit plan tot later tijd bewaard, "toen uit Zion het evangelie voortkwam en het woord van de Heere Jezus uit Jeruzalem, en daar berouw en vergeving begon te worden verkondigd, en vandaar de predikers uitgingen maar alle volkeren van de wereld". En toen dat geschied was, werd Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt. Let er op: Wanneer plaatsen en ook personen groot worden gemaakt, geschiedt dit met de bedoeling, dat zij goed zullen doen en dat degenen om hen heen daarvan profiteren kunnen, opdat "hun licht moge schijnen voor de mensen."

II. De tergingen, waaraan Jeruzalem schuldig stond. Deze stad wordt hier zwaar beschuldigd en onweerlegbaar wordt hier bewezen hoe rechtvaardig God handelt door haar haar voorrechten te ontnemen en haar aan militaire macht over te geven. 1. Zij hadden in Gods inzettingen niet gewandeld en Zijn rechten niet gedaan, Ezekiel 5:7, ja, de inwoners van Jeruzalem hadden zelfs Zijn rechten en Zijn inzettingen verworpen, Ezekiel 5:6, zij deden niet alleen hun plicht niet, maar zij wilden die zelfs niet doen en spraken dit uit. Die inzettingen en rechten, welke hun naburen bewonderden, verachtten zij. Zij hadden die voor ogen moeten houden, maar zij wierpen ze achter zich.

Merk op, dat verachting van Gods Woord en wet de deur open zet voor allerlei ongerechtigheid. Zij, die Gods inzettingen weigeren te onderhouden, kunnen geen gunsten verwachten, daar God die alleen op `t wandelen in Zijn inzettingen geeft.

2. Zij had Gods rechten veranderd in goddeloosheid, Ezekiel 5:6. Profaan, heiligschennend, was `t volk in hoge mate geweest, "het had niet alleen Gods wetten gebroken, maar ze zo verdraaid en verkeerd toegepast, dat diezelfde wetten hen verontschuldigden en een schijn van recht aan hun goddeloosheid gaven." Zij voerden de verfoeilijke gewoonten en gebruiken van de heidenen in, inplaats van Gods instellingen. "Dit nu was de waarheid van God in de leugen veranderen, Romans 1:25 en Gods eer tot schande maken," Psalms 4:3. Let op: Indien zij die goed opgevoed zijn, een slecht leven leiden, randen zij Gods eer in de hoogste mate aan, daar Zijn rechten goed zijn, maar zij ze veranderen in goddeloosheid. Zij houden zich alsof Hij de bevorderaar van de zonde zou zijn.

3. Het was met Jeruzalem erger geweest dan met de omringende volken, aan wie zij een goed voorbeeld had behoren te geven: Zij heeft Mijn rechten veranderd, door afgodendienst en aanbidding van valse goden, meer dan de heidenen, Ezekiel 5:6, en zij heeft vermenigvuldigd (dat wil zeggen afgoden, altaren en tempels maakte zij vele, zij vermenigvuldigt deze dingen, terwijl juist de eenheid haar tot lof strekte), meer dan de landen, die rondom haar zijn. Israëls God is een enig God, zijn naam is enig en zo ook Zijn altaardienst. Maar zij, niet tevreden met deze en God, "maakten zichzelf zo vele goden, dat het aantal hunner goden was overeenkomstig het getal hunner steden en hun altaren waren als steenhopen op de voren van de velden," Hosea 12:12, zodat zij al hun naburen overtroffen, hebbende vele goden en vele heren. Zij verontreinigden de geopenbaarde godsdienst meer dan de heidenen hun natuurgodsdienst hadden gedaan. Let eens op zulken, die een godsdienst beleden, een vrome opvoeding genoten hebben en afvallig worden, dan zal `t u blijken, dat zij in de regel meer met `t heilige spotten en meer bedorven zijn dan diegenen, die nooit enige belijdenis aflegden, zij hebben zeven andere geest en bozer dan de eerste.

4. Zij had niet gedaan naar de rechten van de heidenen, Ezekiel 5:7. Israël had niet jegens zijn God gehandeld als de heidenen jegens hun goden, hoewel Israëls God de enige ware God is en de goden van de heidenen slechts valse goden waren, het volk Israëls had niet zoveel acht op de instellingen van hun God geslagen en was Hem ook niet zo trouw gebleven. "Heeft ook een volk de goden veranderd of zo veronachtzaamd, zoals zij hebben?" Jeremiah 2:11. Het zou ook terug kunnen slaan op hun zeden. Inplaats van hun naburen zedelijk op te heffen, schoten zij zelf te kort en velen van de "onbesnedenen bewaarden de rechten van de wet beter dan die uit de besnijdenis waren," Romans 2:26,Romans 2:27. Zij, die `t licht van de Schrift hadden, deden nog minder dan velen, die slechts het licht van de natuur hadden.

Merk op: Daar zijn er, die Christenen genaamd worden, maar die op de jongste dag door het zachte gemoed en de reinere levenswandel van ernstige heidenen zullen worden veroordeeld. 5. De bijzondere misdaad, Jeruzalem ten laste gelegd, is het verontreinigen van de heilige dingen, die hun, hetwelk een eer voor hen was, toevertrouwd waren, Ezekiel 5:11. Gij hebt Mijn heiligdom verontreinigd met alle uw verfoeiselen en met alle uw gruwelen, met uw grove afgoderijen. De beelden hunner valse goden en van de heilige bosjes, waarmee zij die eerden, waren in de tempel gebracht en de ceremoniën van de afgodendienaars in de dienst Gods ingedrongen. Zo was alles, wat heilig was, bezoedeld. Let hierop: Afgoden zijn verfoeilijk, waar dan ook, maar `t meest in het heiligdom.

III. De straffen, die Jeruzalem ondergaan moest om deze dingen: "Zal God haar hierom niet bezoeken?" Ongetwijfeld zal Hij dit doen. De inhoud van het vonnis, over Jeruzalem uitgesproken, is zeer vreselijk, en de vorm, waarin het gekleed is, maakt het nog vreselijker. De oordelen verschillen, de bedreigingen wisselden af, werden telkens herhaald, ingeprent, zodat men wel mag zeggen: "Wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van de tijd Uws toorns af?" Psalms 67:7.

1. God wil Jeruzalem met eigen hand straffen. Wie kent de macht van Zijn toorn en weet hoe vreselijk het is in Zijn handen te vallen? Let eens op hoe sterk de nadruk er in Ezekiel 5:8 op gelegd wordt: Ik wil aan u, ja Ik. God had het goed met Jeruzalem voorgehad om haar te verdedigen en te sparen, maar hachelijk is haar toestand, als Hij haar tot vijand is geworden en Zich tegen haar keert. Als God tegen ons is, dan is de gehele schepping onze vijand en is er niets, dat ons van enig nut kan zijn. Gij meent, dat het slechts het leger van de Chaldeën is, dat tegen u is, maar dit is Gods hand of liever de stok in Zijn hand, zie, Ik wil aan u, ja Ik, niet alleen door `t woord van de profeten, maar in Mijn Voorzienigheid zal Ik tegen u zijn in Mijn handelingen. Ik zal gerichten onder u oefenen, Ezekiel 5:10, in het midden van u, Ezekiel 5:8, niet slechts in de voorsteden, maar in `t centrum van de stad, niet alleen aan de grenzen, maar in `t hartje van `t land.

Merk op: Zij, die geen acht geven op de oordelen, door Gods Woord bekend gemaakt, zullen niet ontkomen als God daadwerkelijk optreedt. En indien Gods oordelen komen, zullen zij het gehele volk treffen, zij zullen tot in de ziel doordringen "als water in de ingewanden en als olie in de beenderen". Ook is `t God zelf die Zijn oordelen brengt, overeenkomstig Zijn onveranderlijk en vast voornemen, welke de instrumenten ook mogen zijn, Hij is de hoofdbewerker.

2. Deze straffen zullen uit Zijn misnoegen voortvloeien. Het volk, de kern van `t volk, zal niet in liefde gekastijd worden, maar Hij zal gerichten in toorn, en in grimmigheid, en in grimmige straffen oefenen, Ezekiel 5:15. Vreemde uitdrukkingen van een God, die gezegd heeft: Grimmigheid is niet in Mij, en die verklaard heeft genadig en barmhartig te zijn en traag tot toorn! Maar deze woorden dienen om de boosaardigheid van de zonde aan te tonen, en de ergernis, die de zonde de rechtvaardige en heilige God geeft. Het moet wel een zeer groot kwaad wezen, dat Hem tot zo'n grote toorn verwekken kan, een toorn nog wel tegen Zijn eigen volk, dat zo hoog in Zijn gunst had gestaan, een grote toorn, waarvan in Ezekiel 5:13 met grote voldoening gesproken wordt, Mijn toorn, die lang ingehouden is, zal nu volbracht worden, en Ik zal Mijn grimmigheid op hen doen rusten. Hij zal niet alleen op hen neerkomen, maar op hen rusten en ze vol maken als vaten des toorns, door eigen goddeloosheid rijp voor verdelging, en, daar aan de gerechtigheid hierdoor zal voldaan worden, zal Ik Mij troosten, Ik zal Mij grotelijks vermaken in `t geen Ik gedaan heb. Als God onteerd wordt door de zonden van de mensen, heet het: Ik heb verdriet, Psalms 95:10, en waar Hij geëerd wordt door hun verdelging, vinden we: "Ik zal mij troosten." De strijd tussen genade en gerechtigheid is voorbij en in dit geval triomfeerde inderdaad de gerechtigheid, want de genade zo lang misbruikt, zwijgt nu en geeft het over heeft geen woord meer te zeggen ten behoeve van zo'n ondankbaar, onverbeterlijk volk. Mijn oog zal u niet verschonen, en Ik zal u ook niet sparen, Ezekiel 5:11. Goddelijk mededogen stelt de straf uit of verzacht haar, geeft kracht naar kruis of bekort haar duur, maar hier is: gericht zonder genade, grote toorn zonder enige stilling of bedaring er van. Deze uitdrukkingen zijn zo scherp gesteld, misschien omdat ze dienen om verder te zien, om onze blik te richten naar dat eeuwig vuur, waarvan sommige van de verwoestingen in het Oude Testament beschreven, en vooral de verwoesting van Jeruzalem, type zijn. Want nergens aan deze zijde van de hel, dat is zeker, heeft dit woord: Mijn oog zal niet verschonen, maar Ik zal Mijne grimmigheid op hen doen rusten, Zijn volle vervulling gezien.

Merk op: Zij, die onboetvaardig leven en sterven, zullen omkomen en nooit meer barmhartigheid ondervinden. "Daar komt een dag, dat de Heere niet verschonen zal."

3. De straffen zullen in `t openbaar en voor ieders oog voltrokken worden: Ik zal die gerichten oefenen voor de ogen van de heidenen, Ezekiel 5:8, de gerichten zelf zullen zo merkwaardig zijn, dat alle volken, van ver af en nabij, er acht op zullen geven, zij zullen in dat gedeelte van de wereld `t onderwerp aller gesprekken uitmaken, temeer daar `t land en `t volk, dat gestraft werd toch al om zijn bijzonderheid de aandacht trok. Let er op, dat, daar openbare zonde om publieke berisping vraagt, "Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen", I Timotheus 5:2 zij, bij niet luisteren naar vermaning, roept om vergelding in `t openbaar. "Hij klopt ze tezamen als goddelozen, in een plaatse, waar aanschouwers zijn," Job 31:26, opdat Hij de eer van Zijn bestuur mag handhaven en verdedigen, want waarom (zoals Hugo de Groot hierbij opmerkt) zou Hij gedogen, dat gezegd werd: "Zie eens, wat een goddeloos leven leiden zij, die belijden, de enige ware God te aanbidden!" En, daar de openbaarheid van de oordelen zal strekken tot ere van God, daarom zal ze dienen:

a. om de straf te verzwaren en haar zoveel zwaarder te doen drukken. Jeruzalem, ter woestheid gezet, wordt "een smaadheid onder de heidenen, die rondom haar zijn, voor de ogen van allen, degene, die voorbijgaat." Hoe hoger standpunt iemand in voorspoed heeft ingenomen, zoveel grotere schande zal zich ook aan zijn val paren, zo was `t ook met Jeruzalem `t geval. Jeruzalem was geweest: "een lof op aarde," Isaiah 62:7, en in de mate, dat zij dit geweest was, zou ze nu worden een smaadheid en hoon, Ezekiel 5:15. Hiervoor was zij gewaarschuwd geweest, niet eens, maar herhaaldelijk, toen haar grootheid zich ontplooide, 1 Kings 9:8, en hierover werd zij jammerlijk beklaagd, toen zij terneder gehaald was, Lamentations 2:15.

b. Om de volken te onderwijzen, dat zij te vrezen hadden voor Israëls God, als zij zagen welk een ijverig God Hij is en hoe streng Hij de zonde straft zelfs in hen, die Hem `t naast zijn. De straf zal een onderwijs de heidenen zijn, Ezekiel 5:15. Jeruzalem behoorde de naburige volken de vreze Gods te hebben geleerd door haar godsvrucht en deugd, maar daar zij dit niet deed, zal God hen onderrichten door haar ondergang, want zij hebben reden te vragen: "Als dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal aan het dorre geschieden? Indien het oordeel van het huis Gods begint, welk zal het einde zijn?" 1 Peter 1:17. Als deze, die enige afgodendienaars in hun land hadden, z gestraft worden, wat zal dan van ons worden, die allen afgodendienaars zijn? Let er op, dat het kwaad, ever sommigen gebracht, dienen moet om anderen te onderrichten. Kwaaddoeners worden in het openbaar gestraft in (terrorum, opdat anderen de waarschuwing ter harte nemen.) 4. Deze straffen zullen, in haar soort, zeer streng en smartelijk zijn.

a. Zij zullen zodanig zijn, dat ze haars gelijke niet hebben en niet gehad hebben. Daar hun zonden tergender waren, dan die van anderen, zouden de gerichten ook ongewoon streng zijn, Ezekiel 5:9 :Ik zal onder u doen hetgene Ik niet gedaan heb, onder u voorheen, hoewel gij het reeds lang verdiend hadt, ja zelfs, dat wat Ik niet heb gedaan in enige andere stad. "Deze straf over Jeruzalem wordt groter genoemd dan die over Sodom," Lamentations 4:6, die erger was dan alles wat vooraf ging, ja, ze is zelfs zo, dat het luidt, alle omstandigheden in aanmerking genomen, "Ik zal haars gelijke nooit meer doen, aan enige stad, totdat deze stad nog eens hetzelfde zal wedervaren, namelijk in haar finalen ondergang door de Romeinen". Dit is een oratorische uitdrukking voor de smartelijkste gerichten, zoals we dit ook aantreffen in 2 Kings 18:5, waar van Hiskia vermeld wordt, "dat na hem zijns gelijke niet was onder alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest waren."

b. Zij zullen zodanig zijn, dat ze de sterkste banden van natuurlijke liefde zullen breken, een rechtvaardige straf voor hen voor het opzettelijk losmaken van de banden des plichts tegenover God, Ezekiel 5:10 :De vaders zullen de kinderen eten, en de kinderen zullen hun vaders eten, door de hongersnood gedreven of door hun barbaarse overwinnaars daartoe gedwongen.

c. Daar zal een complicatie, een vermenging van gerichten zijn, elk op zichzelf al vreselijk en droevig, maar wat zou `t zijn, als ze eens alle tezamen en in volle uitgestrektheid kwamen? Sommigen zullen van de pestilentie sterven, Ezekiel 5:12, de pestilentie zal onder u omgaan, Ezekiel 5:17, allen wegmaaiend voor zich uit, evenals de engel van de verwoesting, anderen zullen te niet worden gedaan door de honger, zullen langzaam wegsterven, als teringlijders, Ezekiel 5:12, hierop wordt nog eens de nadruk gelegd in Ezekiel 5:16 :Ik zal tegen hen de boze pijlen des hongers uitzenden, de honger zal hen kwellen en in hun hart dringen alsof pijlen, boze pijlen, vergiftige pijlen, op hen waren afgeschoten en hen getroffen hadden. God heeft vele pijlen, boze pijlen in zijn koker, als er enige verschoten zijn, heeft hij er nog meer in reserve. Ik zal de honger over u vermeerderen. Een hongersnood zal in een berooid land afnemen als de vrucht weer rijpt, maar een hongersnood in een belegerde stad zal natuurlijk groter worden, toch spreekt God hiervan als iets wat Hij zelf doet: "Ik zal de honger over u vermeerderen, en u de staf des broods breken, zal de noodzakelijke levensbehoeften wegnemen, zal u teleurstellen met alles waar gij op vertrouwt, zodat er geen middel blijft om uw val te stuiten." Het leven is broos, zwak, en zwaar te dragen, zodat als het `t dagelijks brood mist lot een staf om op te steunen, het zakken moet en spoedig vergaat, als die staf wordt gebroken. Anderen zullen in het zwaard vallen, rondom Jeruzalem als zij een uitval doen op de belegeraars, het is een zwaard, dat God zal brengen, Ezekiel 5:17. Het zwaard des Heeren, dat voor Jeruzalems verdediging placht getrokken te worden, wordt nu uit de schede gehaald om haar te verdelgen. Anderen worden door wilde dieren verscheurd, die tot prooi zullen nemen hen, welke naar de woestijnen en bergen om een schuilplaats vluchten. Zij zullen hun ondergang vinden, waar zij een toevlucht verwachtten, want daar is geen ontvlieden aan de gerichten Gods, Ezekiel 5:17. En ten laatste zullen degenen, die ontkomen, worden verstrooid in alle delen van de wereld, in alle winden (zo wordt het uitgedrukt in de verzen 10 en 1, te kennen gevend, dat zij niet alleen zouden worden verspreid, maar gejaagd, geslingerd en voortgedreven als kaf voor de wind. Kaïns vloek, zwervende en dolende te zijn op de aardbodem, zal voor hen niet het ergste zijn wat hen treffen kon, maar aan hun zwervend en rusteloos leven zou door een bloedige dood een einde worden gemaakt: "Ik zal het zwaard achter hen uittrekken, hetgeen hen volgen zal, waarheen ze ook gaan mogen. Het kwaad vervolgt de zondaar, en de vloek zal over hem komen en hem achterhalen." 5. Deze straffen zullen geleidelijk hun ondergang blijken te zijn. Zij zullen worden verminderd, Ezekiel 5:11, hun sterkte en glorie zullen hoe langer zo minder worden. Zij zullen worden beroofd, Ezekiel 5:17, alles waarin zij hun vreugde vonden en waarop zij hun vertrouwen stelden, zal hun ontnomen worden. God zendt deze gerichten met het doel hen te vernietigen, Ezekiel 5:16. De pijlen worden niet geschoten (zoals Jonathan dit deed) om een richting aan te geven, maar ten verderve, want God zal Zijn grimmigheid tegen hen volbrengen, Ezekiel 5:13, de dag van Gods geduld is voorbij en de ondergang niet te keren. Hoewel deze profetie haar vervulling nu spoedig moest naderen in de ondergang van Jeruzalem door de Chaldeën, mogen we toch veronderstellen, dat zij zich ook nog richt op de totale verwoesting van deze grote stad door de Romeinen, toen God een einde maakte aan `t zelfstandig beslaan van de Joodse natie en "Zijn grimmigheid op haar deed rusten." Deze veronderstelling vindt haar grond hierin, dat de volvoerders van de oordelen hier niet genoemd worden, maar alleen de schuldige (dat is Jeruzalem).

6. Dit alles wordt door God bekrachtigd als Hij zegt in Ezekiel 5:15 :Ik de Heere heb het gesproken, dit nog eens in Ezekiel 5:17 herhalend. Het vonnis is geveld door Hem, die rechter van hemel en aarde is, "Wiens oordeel naar waarheid is," Romans 2:2, en die ook doet wat Hij zegt. Hij, die machtig is, heeft het gesproken, en bij Hem is niets onmogelijk. Hij, die het gesproken heeft, zal het ook doen, want "God is geen man, dat Hij liegen zou," Numbers 23:19. Hij, naar wie wij verschuldigd zijn te horen, en die wij hebben te vrezen, heeft het gesproken, Wiens (ipse dixit, Hij zelf heeft het gezegd) van ons eist dat wij alle aandacht aan Zijn woorden schenken en ons gewillig daarnaar voegen zullen. En zij zullen weten, dat Ik de Heere heb gesproken, Ezekiel 5:13. Daar waren er, die meenden, dat het slechts de profeet was, die in zinsverrukking sprak, maar God zal hen doen ondervinden, door deze woorden in vervulling te doen gaan, dat Hij ze gesproken heeft in Zijn ijver.

Merk op, dat Gods Woord zich vroeger of later zal doen kennen als zodanig.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-5.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile