Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Genesis 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 4

In dit hoofdstuk hebben wij beide de WERELD en de KERK in een gezin, een klein gezin, en een proeve van de aard en toestand van beiden in latere eeuwen, ja in alle eeuwen, tot aan het einde der tijden. Evenals geheel het mensdom voorgesteld en vertegenwoordigd werd door Adam, zo is ook de grote onderscheiding van het mensdom in heiligen en zondaars, Godvruchtigen en goddelozen, de kinderen van God en de kinderen van de boze, hier voorgesteld en vertegenwoordigd door Kaïn en Abel, en wordt reeds vroeg een voorbeeld gegeven van de vijandschap, die onlangs gesteld was tussen het Zaad van de vrouw en het zaad van de slang. Wij hebben hier,

I. De geboorte, de namen van, en het bedrijf, uitgeoefend door, Kaïn en Abel, Genesis 4:1, Genesis 4:2.

II. Hun Godsdienst, en de voorspoed, het welslagen, dat zij er in hadden, Genesis 4:3, Genesis 4:4 en een gedeelte van Genesis 4:5.

III. Hoe Kaïn vertoornd was op God, en hoe hij wegens die toorn bestraft werd, Genesis 4:5.

IV. De moord van Kaïn op zijn broeder, en het proces tegen hem wegens die moord. De moord gepleegd, Genesis 4:8. De vervolging tegen hem ingesteld,

1. Zijn beschuldiging, Genesis 4:9, eerste gedeelte.

2. Zijn verweer, Genesis 4:9, laatste gedeelte.

3. Zijn schuldigverklaring, Genesis 4:10.

4. Het vonnis over hem uitgesproken, Genesis 4:11, Genesis 4:12.

5. Zijn klacht over het vonnis, Genesis 4:13, Genesis 4:14.

6. De bekrachtiging van het vonnis, Genesis 4:15.

7. De tenuitvoerlegging van het vonnis, Genesis 4:15.

V. Het gezin en het nageslacht van Kaïn, Genesis 4:17.

VI. De geboorte van een andere zoon, en van een kleinzoon van Adam, Genesis 4:25, Genesis 4:26.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 4

In dit hoofdstuk hebben wij beide de WERELD en de KERK in een gezin, een klein gezin, en een proeve van de aard en toestand van beiden in latere eeuwen, ja in alle eeuwen, tot aan het einde der tijden. Evenals geheel het mensdom voorgesteld en vertegenwoordigd werd door Adam, zo is ook de grote onderscheiding van het mensdom in heiligen en zondaars, Godvruchtigen en goddelozen, de kinderen van God en de kinderen van de boze, hier voorgesteld en vertegenwoordigd door Kaïn en Abel, en wordt reeds vroeg een voorbeeld gegeven van de vijandschap, die onlangs gesteld was tussen het Zaad van de vrouw en het zaad van de slang. Wij hebben hier,

I. De geboorte, de namen van, en het bedrijf, uitgeoefend door, Kaïn en Abel, Genesis 4:1, Genesis 4:2.

II. Hun Godsdienst, en de voorspoed, het welslagen, dat zij er in hadden, Genesis 4:3, Genesis 4:4 en een gedeelte van Genesis 4:5.

III. Hoe Kaïn vertoornd was op God, en hoe hij wegens die toorn bestraft werd, Genesis 4:5.

IV. De moord van Kaïn op zijn broeder, en het proces tegen hem wegens die moord. De moord gepleegd, Genesis 4:8. De vervolging tegen hem ingesteld,

1. Zijn beschuldiging, Genesis 4:9, eerste gedeelte.

2. Zijn verweer, Genesis 4:9, laatste gedeelte.

3. Zijn schuldigverklaring, Genesis 4:10.

4. Het vonnis over hem uitgesproken, Genesis 4:11, Genesis 4:12.

5. Zijn klacht over het vonnis, Genesis 4:13, Genesis 4:14.

6. De bekrachtiging van het vonnis, Genesis 4:15.

7. De tenuitvoerlegging van het vonnis, Genesis 4:15.

V. Het gezin en het nageslacht van Kaïn, Genesis 4:17.

VI. De geboorte van een andere zoon, en van een kleinzoon van Adam, Genesis 4:25, Genesis 4:26.

Verzen 1-2

Genesis 4:1-2

Adam en Eva hadden veel zonen en dochters Genesis 5:4, maar Kaïn en Abel schijnen de twee oudsten geweest te zijn, en sommigen denken, dat zij tweelingen waren, en, gelijk Ezau en Jakob, heeft God de oudste gehaat en de jongste liefgehad. Hoewel God hen uit het paradijs had verdreven, heeft Hij hen toch niet als kinderloos aangemerkt, maar om te tonen, dat Hij nog andere zegeningen voor hen had weggelegd, bewaarde Hij hun het voorrecht, de weldaad, van die eerste zegen, de vermenigvuldiging. Hoewel zij zondaren waren, ja, hoewel zij de verootmoediging en de smart gevoelden van boetvaardigen, hebben zij zich toch niet als troosteloos aangemerkt, daar zij de belofte hadden van een Zaligmaker, die hun tot steun was.

Wij hebben hier: I. De namen van hun twee zonen. Kaïn betekent bezit, want toen Eva hem gebaard had, zei zij met vreugde en dankbaarheid, en in grote verwachting en hoop: Ik heb een man van de Heere verkregen.

Merk hier op: Kinderen zijn gaven van God, en Hij moet erkend worden in het bouwen van ons gezin, ons geslacht. Het verdubbelt en heiligt ons genot in hen, als wij hen van de hand des Heeren tot ons zien komen, die de werken en de gaven van Zijn hand niet zal laten varen. Hoewel Eva hem gebaard had met de smarten, die de gevolgen waren van de zonde, heeft zij de bewustheid niet verloren van de genade in haar smarten. Zegeningen en vertroostingen, al zijn zij niet zonder bijmengsel van smart, zijn meer dan wij verdienen, en daarom moeten onze dankzeggingen niet verzwolgen worden door onze klachten. Velen koesteren de mening dat Eva in de waan verkeerde, dat deze zoon het beloofde Zaad was, en dat zij daarom aldus juichte in zijn bezit, de zinsnede kan ook inderdaad als volgt gelezen worden: Ik heb een man verkregen, de Heere, God-mens. Indien dit zo is, dan heeft zij zich deerlijk vergist, evenals Samuël, toen hij zei: "Zeker is deze voor de Heere, Zijn gezalfde," 1 Samuel 16:6. Wie kan, als kinderen geboren worden, voorzien wat zij zijn zullen? Hij, van wie gedacht werd, dat hij een man was, de Heere, of tenminste een man van de Heere, en als priester van het gezin, tot Zijn dienst, is een vijand geworden van de Heere. Hoe minder wij van schepselen verwachten, hoe draaglijker de teleurstellingen zullen wezen.

2. Abel betekent ijdelheid. Toen zij dacht in Kaïn het beloofde Zaad verkregen te hebben was zij z ingenomen met die bezitting, dat een andere zoon slechts ijdelheid voor haar was. Voor hen, die deel hebben aan Christus en voor wie Hij alles in alles is, zijn andere dingen als niets. Het geeft ook te kennen, dat hoe langer wij in deze wereld leven, hoe meer wij er de ijdelheid van zien, wat wij in het eerst zo hoog gewaardeerd hebben als een bezitting, wordt ons later onverschillig, als een nietigheid. Met de naam, die aan deze zoon gegeven werd, wordt het gehele geslacht van de mensen aangeduid, Psalms 39:5. Immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Laten wij er naar streven om zo wel ons zelf als anderen aldus te zien. De jeugd en de jonkheid is ijdelheid.

II. Waar Kaïn en Abel zich mee bezig hielden.

Merk op:

1. Dat zij beide een beroep hadden, een bedrijf uitoefenden. Hoewel zij de vermoedelijke erfgenamen van de wereld waren, van edele geboorte waren en grote bezittingen hadden, zijn zij toch niet in ledigheid grootgebracht. God heeft hun vader, zelfs in de staat van de onschuld, een beroep gegeven, en hij gaf hun er een. Het is de wil van God, dat een ieder van ons iets te doen heeft in deze wereld. Ouders behoren hun kinderen voor het een of ander beroep op te leiden. "Geef hun een Bijbel en een beroep", zei de godvruchtige Ds. Dodd, "en God zij met hen".

2. Hun werk was van verschillende aard, opdat zij, naar de behoefte ertoe zich voordeed, ruilhandel met elkaar konden drijven. De leden van het staatslichaam hebben elkaar nodig, en de wederzijdse liefde wordt ondersteund door onderling verkeer.

3. Hun werkzaamheden stonden in verband met het bedrijf van de landman, het beroep van hun vader, een noodzakelijk beroep, want de koning zelf wordt van het veld gediend, maar een zwaar beroep, dat voortdurende zorg en oplettendheid vereist. Heden ten dage wordt het als een laag, gering beroep gezien, de armsten des lands dienen tot wijngaardeniers en akkerlieden, Jeremiah 52:16. Maar het was er verre vandaan, dat dit beroep een oneer voor hen was, veeleer waren zij er een eer voor.

4. Naar de volgorde in het verhaal schijnt Abel, hoewel hij de jongere broeder was, het eerst in zijn beroep gekomen te zijn, en waarschijnlijk heeft zijn voorbeeld Kaïn tot het zijne gebracht.

5. Abel koos het beroep dat het gunstigst was voor nadenken en Godsdienstzin, als zodanig is het herdersleven altijd beschouwd geworden. Mozes en David hebben schapen gehoed, en in hun eenzaamheid gemeenschap geoefend met God. Dat beroep, en die levenstoestand zijn het best voor ons en moeten door ons gekozen worden, die het best zijn voor onze ziel, ons het minst blootstellen aan zonde, en ons de meeste gelegenheid geven om God te dienen en ons in Hem te verlustigen.

Verzen 1-2

Genesis 4:1-2

Adam en Eva hadden veel zonen en dochters Genesis 5:4, maar Kaïn en Abel schijnen de twee oudsten geweest te zijn, en sommigen denken, dat zij tweelingen waren, en, gelijk Ezau en Jakob, heeft God de oudste gehaat en de jongste liefgehad. Hoewel God hen uit het paradijs had verdreven, heeft Hij hen toch niet als kinderloos aangemerkt, maar om te tonen, dat Hij nog andere zegeningen voor hen had weggelegd, bewaarde Hij hun het voorrecht, de weldaad, van die eerste zegen, de vermenigvuldiging. Hoewel zij zondaren waren, ja, hoewel zij de verootmoediging en de smart gevoelden van boetvaardigen, hebben zij zich toch niet als troosteloos aangemerkt, daar zij de belofte hadden van een Zaligmaker, die hun tot steun was.

Wij hebben hier: I. De namen van hun twee zonen. Kaïn betekent bezit, want toen Eva hem gebaard had, zei zij met vreugde en dankbaarheid, en in grote verwachting en hoop: Ik heb een man van de Heere verkregen.

Merk hier op: Kinderen zijn gaven van God, en Hij moet erkend worden in het bouwen van ons gezin, ons geslacht. Het verdubbelt en heiligt ons genot in hen, als wij hen van de hand des Heeren tot ons zien komen, die de werken en de gaven van Zijn hand niet zal laten varen. Hoewel Eva hem gebaard had met de smarten, die de gevolgen waren van de zonde, heeft zij de bewustheid niet verloren van de genade in haar smarten. Zegeningen en vertroostingen, al zijn zij niet zonder bijmengsel van smart, zijn meer dan wij verdienen, en daarom moeten onze dankzeggingen niet verzwolgen worden door onze klachten. Velen koesteren de mening dat Eva in de waan verkeerde, dat deze zoon het beloofde Zaad was, en dat zij daarom aldus juichte in zijn bezit, de zinsnede kan ook inderdaad als volgt gelezen worden: Ik heb een man verkregen, de Heere, God-mens. Indien dit zo is, dan heeft zij zich deerlijk vergist, evenals Samuël, toen hij zei: "Zeker is deze voor de Heere, Zijn gezalfde," 1 Samuel 16:6. Wie kan, als kinderen geboren worden, voorzien wat zij zijn zullen? Hij, van wie gedacht werd, dat hij een man was, de Heere, of tenminste een man van de Heere, en als priester van het gezin, tot Zijn dienst, is een vijand geworden van de Heere. Hoe minder wij van schepselen verwachten, hoe draaglijker de teleurstellingen zullen wezen.

2. Abel betekent ijdelheid. Toen zij dacht in Kaïn het beloofde Zaad verkregen te hebben was zij z ingenomen met die bezitting, dat een andere zoon slechts ijdelheid voor haar was. Voor hen, die deel hebben aan Christus en voor wie Hij alles in alles is, zijn andere dingen als niets. Het geeft ook te kennen, dat hoe langer wij in deze wereld leven, hoe meer wij er de ijdelheid van zien, wat wij in het eerst zo hoog gewaardeerd hebben als een bezitting, wordt ons later onverschillig, als een nietigheid. Met de naam, die aan deze zoon gegeven werd, wordt het gehele geslacht van de mensen aangeduid, Psalms 39:5. Immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Laten wij er naar streven om zo wel ons zelf als anderen aldus te zien. De jeugd en de jonkheid is ijdelheid.

II. Waar Kaïn en Abel zich mee bezig hielden.

Merk op:

1. Dat zij beide een beroep hadden, een bedrijf uitoefenden. Hoewel zij de vermoedelijke erfgenamen van de wereld waren, van edele geboorte waren en grote bezittingen hadden, zijn zij toch niet in ledigheid grootgebracht. God heeft hun vader, zelfs in de staat van de onschuld, een beroep gegeven, en hij gaf hun er een. Het is de wil van God, dat een ieder van ons iets te doen heeft in deze wereld. Ouders behoren hun kinderen voor het een of ander beroep op te leiden. "Geef hun een Bijbel en een beroep", zei de godvruchtige Ds. Dodd, "en God zij met hen".

2. Hun werk was van verschillende aard, opdat zij, naar de behoefte ertoe zich voordeed, ruilhandel met elkaar konden drijven. De leden van het staatslichaam hebben elkaar nodig, en de wederzijdse liefde wordt ondersteund door onderling verkeer.

3. Hun werkzaamheden stonden in verband met het bedrijf van de landman, het beroep van hun vader, een noodzakelijk beroep, want de koning zelf wordt van het veld gediend, maar een zwaar beroep, dat voortdurende zorg en oplettendheid vereist. Heden ten dage wordt het als een laag, gering beroep gezien, de armsten des lands dienen tot wijngaardeniers en akkerlieden, Jeremiah 52:16. Maar het was er verre vandaan, dat dit beroep een oneer voor hen was, veeleer waren zij er een eer voor.

4. Naar de volgorde in het verhaal schijnt Abel, hoewel hij de jongere broeder was, het eerst in zijn beroep gekomen te zijn, en waarschijnlijk heeft zijn voorbeeld Kaïn tot het zijne gebracht.

5. Abel koos het beroep dat het gunstigst was voor nadenken en Godsdienstzin, als zodanig is het herdersleven altijd beschouwd geworden. Mozes en David hebben schapen gehoed, en in hun eenzaamheid gemeenschap geoefend met God. Dat beroep, en die levenstoestand zijn het best voor ons en moeten door ons gekozen worden, die het best zijn voor onze ziel, ons het minst blootstellen aan zonde, en ons de meeste gelegenheid geven om God te dienen en ons in Hem te verlustigen.

Verzen 3-5

Genesis 4:3-5

Hier is:

I. De Godsdienstoefening van Kaïn en Abel. Ten einde van enige dagen, toen zij enige vorderingen hadden gemaakt in hun verschillende beroepen, hetzij aan het einde van het jaar, toen zij hun oogstfeest vierden, of misschien bij gelegenheid van een jaarlijkse vastendag ter gedachtenis van de val, of aan het einde van de dagen van de week, op de zevende dag, die de sabbat was-op de een of andere tijd, brachten Kaïn en Abel tot Adam, als de priester van het gezin, ieder een offer voor de Heere, waarvoor, naar wij reden hebben te denken, een Goddelijke aanwijzing aan Adam was gegeven, als een teken van Gods gunst jegens hem, en Zijn gedachten van liefde voor hem en de zijnen, niettegenstaande hun afval. God wilde aldus Adams geloof in de belofte beproeven, en zijn gehoorzaamheid aan de wet ter herstelling, hiermede wilde Hij een gemeenschap onderhouden tussen de hemel en de aarde, en een schaduw geven van toekomende goederen.

Merk hier op:

1. Dat de Godsverering geen nieuw verzinsel is, maar een aloude instelling. Dat is "hetgeen van de beginne was," 1 John 1:1, het is de goede weg, Jeremiah 6:16. De stad onzes Gods is in waarheid "de vrolijk huppelende stad, welker oudheid wel van oude dagen af is," Isaiah 23:7. De waarheid was voor de dwaling en de Godsvrucht voor de goddeloosheid.

2. Dat het goed is voor kinderen, om in hun jeugd wel onderwezen te worden, reeds op tijd te worden gewend aan het bijwonen van de Goddelijke eredienst, opdat zij, wanneer zij in staat worden om voor zich zelf te handelen, uit eigen beweging Gode een offer brengen. In deze lering en vermaning des Heeren moeten ouders hun kinderen opvoeden, Ephesians 6:4, Genesis 18:19.

3. Dat wij, een ieder van ons God, moeten eren met hetgeen wij hebben, naardat wij welvaren van Hem verkregen hebben. Naar dat hun beroep en hun bezittingen waren, brachten zij hun offerande, 1 Corinthians 16:1,1 Corinthians 16:2. "Onze koophandel en ons loon-waarin dit ook moge bestaan- moet de Heere heilig zijn," Isaiah 23:18. Hij moet ontvangen wat Hem er van toekomt in werken van de Godsvrucht en van de barmhartigheid, tot instandhouding van de eredienst en tot ondersteuning van de armen, aldus moeten wij thans een offer brengen met een oprecht hart, en aan zulke offers heeft God een welbehagen.

4. Dat geveinsden en boosdoeners bevonden kunnen worden even ver te gaan in de uitwendige zaken van de Godsdienst, als de beste van Gods volk. Kaïn bracht een offer met Abel, ja, Kaïns offer wordt het eerst genoemd, alsof hij de ijverigste was van de twee. Een geveinsde kan even dikwijls naar de kerk gaan, evenveel bidden, en evenveel aalmoezen geven als een goed Christen, en toch wegens gebrek aan oprechtheid Gode niet welbehaaglijk zijn. De Farizeeër en de tollenaar gingen op in de tempel om te bidden, Luke 18:10.

II. Het verschillend gevolg van hun Godsdienstige handeling. Hetgeen wij in al onze Godsdienstige daden op het oog moeten hebben is Gods welbehagen, als wij dit verkrijgen, hebben wij voorspoed, maar onze aanbidding is te vergeefs, als wij dit niet verkrijgen, 2 Corinthians 5:9. Voor een toeschouwer zouden de offers van Kaïn en Abel beide even goed geschenen hebben. Adam heeft beide aangenomen, maar God niet, want Hij ziet niet zoals de mens ziet, God zag Abel en zijn offer aan, en toonde er Zijn welbehagen in, waarschijnlijk door vuur van de hemel, maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Wij zijn er zeker van, dat er een goede reden was voor dit verschil, de Regeerder van de wereld is wel een vrijmachtig soeverein, maar handelt toch niet willekeurig ten opzichte van Zijn goedkeuring of Zijn afkeuring van wat mensen doen.

1. Er was verschil in het karakter van hen, die de offers brachten. Kaïn was een slecht man, die een slecht leven leidde, onder de heerschappij was van de wereld en het vlees, en daarom was zijn offer "de Heere een gruwel" Proverbs 15:8, een vergeefs offer, Isaiah 1:13. God zag Kaïn zelf niet aan, en daarom zag Hij ook zijn offer niet aan, zoals de wijze van uitdrukking te kennen geeft. Maar Abel was een rechtvaardig man, hij wordt de rechtvaardige Abel genoemd, Matthew 23:35. Zijn hart was oprecht, en zijn leven Godvruchtig, hij was een van hen, "die Gods aangezicht aanschouwt," Psalms 11:7, en wier gebed daarom "Zijn welgevallen is," Proverbs 15:8. God zag hem aan als een heilig man, en daarom zag Hij zijn offer aan als een heilige offerande. De boom moet goed zijn, anders kunnen de vruchten de hart doorgrondende God niet welbehaaglijk zijn.

2. Er was een verschil in de offers, die zij brachten. Uitdrukkelijk wordt in Hebrews 11:4 gezegd, dat Abel een meerdere offerande Gode geofferd heeft dan Kaïn, hetzij dat zij:

a. Meerder was in aard, of wezen. Kaïns offer was slechts een offer van de erkentenis, aangeboden aan de Schepper, de spijsoffers van de vruchten van het land waren niets meer, en zouden, voor zo veel ik weet, ook in de staat van de onschuld geofferd zijn kunnen worden, maar Abel bracht een zoenoffer, het bloed was gestort tot vergeving van zonde, waarmee hij zich als zondaar erkende, Gods toorn afbiddende, en om Zijn gunst smekende in een Middelaar, of:

b. In de hoedanigheid van het offer. Kaïn bracht van de vrucht van het land, wat hem voor de hand kwam, wat hij niet nodig had voor zich zelf of wat niet verkoopbaar was, maar Abel was kieskeurig in zijn offerande, niet het kreupele of het magere, of het uitschot, maar de eerstgeborenen van Zijn schapen, de beste die hij had, en van hun vet, het beste van die besten. Vandaar dat de Hebreeuwse wetgeleerden als algemene regel stellen, dat al hetgeen voor de naam is van de goede God, het schoonste en het beste moet wezen. Het is passend dat Hij, die de Eerste en de Beste is, het eerste en het beste heeft van onze tijd, van onze kracht, en van onze dienst.

3. Het grote verschil was dit: Abel offerde in het geloof, en dat deed Kaïn niet. Er was verschil in het beginsel, waaruit zij handelden. Abel offerde met het oog op Gods wil als zijn regel, en Gods eer als zijn doel, en in vertrouwen op de belofte van een verlosser, maar Kaïn deed wat hij deed, omdat hij zijn reputatie wilde ophouden, niet in geloof, en zo is het in zonde voor hem veranderd. Abel was een boetvaardige gelovige, zoals de tollenaar, die gerechtvaardigd afging in zijn huis. Kaïn was niet verootmoedigd, hij vertrouwde op zich zelf, hij was de Farizeeër, die in zichzelf roemde maar voor God niet gerechtvaardigd was.

III. Kaïns misnoegen wegens het onderscheid door God gemaakt tussen zijn offer en dat van Abel. Kaïn was zeer vertoornd, hetgeen zich weldra openbaarde in zijn blik, in geheel zijn voorkomen, want zijn aangezicht verviel, hetgeen niet zo zeer zijn verdriet en zijn ontevredenheid aanduidde, als wel zijn kwaadaardigheid en woede. Zijn somber, stug gelaat, zijn neergeslagen blik verrieden zijn hartstochtelijke toorn, hij droeg zijn boosaardigheid op zijn aangezicht, en het gelaat zijns aangezichts getuigde tegen hem. Deze toorn duidt aan:

1. Zijn vijandschap tegen God, en zijn verontwaardiging wegens het verschil, dat Hij gemaakt had tussen zijn offer en het offer van zijn broeder. Hij had vertoornd moeten wezen op zich zelf, om zijn ongeloof en zijn geveinsdheid, waardoor hij Gods welbehagen had verbeurd, en zijn aangezicht had moeten vervallen van berouw en heilig schaamtegevoel, zoals dat van de tollenaar, "die zelfs de ogen niet wilde opheffen naar de hemel" Luke 18:13. Maar in plaats daarvan, vaart hij uit tegen God, alsof Hij partijdig en onbillijk was in Zijn goedkeuring en afkeuring, en alsof Hij hem zeer had verongelijkt. Het is een stellig teken van een niet verootmoedigd hart, om vertoornd te wezen wegens de bestraffing, die wij ons zelf door onze zonde op de hals gehaald hebben. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren, en om dan het kwaad nog erger te maken, zal "zijn hart zich tegen de Heere vergrammen," Proverbs 19:3

2. Zijn afgunst op zijn broeder, die de eer had in het openbaar goedkeuring van God te verkrijgen. Hoewel zijn broeder er zelfs niet aan gedacht heeft om hem een blaam aan te wrijven, en ook nu niet over hem spotte om hem te tergen, koesterde hij toch haat tegen hem als tegen een vijand, of, hetgeen op hetzelfde neerkomt, als een mededinger. Het is iets heel gewoons, dat zij, die door hun trotsheden zich de gunst van God onwaardig hebben gemaakt, vertoornd zijn op hen, die er door verwaardigd en onderscheiden werden. De Farizeeën wandelden op deze weg van Kaïn, toen zijzelf niet ingegaan zijn in het koninkrijk Gods en die ingingen verhinderden, Luke 11:52. Hun oog is boos, omdat hun meesters oog, en het oog van hun mededienstknechten goed is. Afgunst, nijd is een zonde, die zich gewoonlijk zelf ontdekt door het bleke, sombere gelaat, en haar eigen straf met zich brengt in de verrotting van de beenderen.

Verzen 3-5

Genesis 4:3-5

Hier is:

I. De Godsdienstoefening van Kaïn en Abel. Ten einde van enige dagen, toen zij enige vorderingen hadden gemaakt in hun verschillende beroepen, hetzij aan het einde van het jaar, toen zij hun oogstfeest vierden, of misschien bij gelegenheid van een jaarlijkse vastendag ter gedachtenis van de val, of aan het einde van de dagen van de week, op de zevende dag, die de sabbat was-op de een of andere tijd, brachten Kaïn en Abel tot Adam, als de priester van het gezin, ieder een offer voor de Heere, waarvoor, naar wij reden hebben te denken, een Goddelijke aanwijzing aan Adam was gegeven, als een teken van Gods gunst jegens hem, en Zijn gedachten van liefde voor hem en de zijnen, niettegenstaande hun afval. God wilde aldus Adams geloof in de belofte beproeven, en zijn gehoorzaamheid aan de wet ter herstelling, hiermede wilde Hij een gemeenschap onderhouden tussen de hemel en de aarde, en een schaduw geven van toekomende goederen.

Merk hier op:

1. Dat de Godsverering geen nieuw verzinsel is, maar een aloude instelling. Dat is "hetgeen van de beginne was," 1 John 1:1, het is de goede weg, Jeremiah 6:16. De stad onzes Gods is in waarheid "de vrolijk huppelende stad, welker oudheid wel van oude dagen af is," Isaiah 23:7. De waarheid was voor de dwaling en de Godsvrucht voor de goddeloosheid.

2. Dat het goed is voor kinderen, om in hun jeugd wel onderwezen te worden, reeds op tijd te worden gewend aan het bijwonen van de Goddelijke eredienst, opdat zij, wanneer zij in staat worden om voor zich zelf te handelen, uit eigen beweging Gode een offer brengen. In deze lering en vermaning des Heeren moeten ouders hun kinderen opvoeden, Ephesians 6:4, Genesis 18:19.

3. Dat wij, een ieder van ons God, moeten eren met hetgeen wij hebben, naardat wij welvaren van Hem verkregen hebben. Naar dat hun beroep en hun bezittingen waren, brachten zij hun offerande, 1 Corinthians 16:1,1 Corinthians 16:2. "Onze koophandel en ons loon-waarin dit ook moge bestaan- moet de Heere heilig zijn," Isaiah 23:18. Hij moet ontvangen wat Hem er van toekomt in werken van de Godsvrucht en van de barmhartigheid, tot instandhouding van de eredienst en tot ondersteuning van de armen, aldus moeten wij thans een offer brengen met een oprecht hart, en aan zulke offers heeft God een welbehagen.

4. Dat geveinsden en boosdoeners bevonden kunnen worden even ver te gaan in de uitwendige zaken van de Godsdienst, als de beste van Gods volk. Kaïn bracht een offer met Abel, ja, Kaïns offer wordt het eerst genoemd, alsof hij de ijverigste was van de twee. Een geveinsde kan even dikwijls naar de kerk gaan, evenveel bidden, en evenveel aalmoezen geven als een goed Christen, en toch wegens gebrek aan oprechtheid Gode niet welbehaaglijk zijn. De Farizeeër en de tollenaar gingen op in de tempel om te bidden, Luke 18:10.

II. Het verschillend gevolg van hun Godsdienstige handeling. Hetgeen wij in al onze Godsdienstige daden op het oog moeten hebben is Gods welbehagen, als wij dit verkrijgen, hebben wij voorspoed, maar onze aanbidding is te vergeefs, als wij dit niet verkrijgen, 2 Corinthians 5:9. Voor een toeschouwer zouden de offers van Kaïn en Abel beide even goed geschenen hebben. Adam heeft beide aangenomen, maar God niet, want Hij ziet niet zoals de mens ziet, God zag Abel en zijn offer aan, en toonde er Zijn welbehagen in, waarschijnlijk door vuur van de hemel, maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Wij zijn er zeker van, dat er een goede reden was voor dit verschil, de Regeerder van de wereld is wel een vrijmachtig soeverein, maar handelt toch niet willekeurig ten opzichte van Zijn goedkeuring of Zijn afkeuring van wat mensen doen.

1. Er was verschil in het karakter van hen, die de offers brachten. Kaïn was een slecht man, die een slecht leven leidde, onder de heerschappij was van de wereld en het vlees, en daarom was zijn offer "de Heere een gruwel" Proverbs 15:8, een vergeefs offer, Isaiah 1:13. God zag Kaïn zelf niet aan, en daarom zag Hij ook zijn offer niet aan, zoals de wijze van uitdrukking te kennen geeft. Maar Abel was een rechtvaardig man, hij wordt de rechtvaardige Abel genoemd, Matthew 23:35. Zijn hart was oprecht, en zijn leven Godvruchtig, hij was een van hen, "die Gods aangezicht aanschouwt," Psalms 11:7, en wier gebed daarom "Zijn welgevallen is," Proverbs 15:8. God zag hem aan als een heilig man, en daarom zag Hij zijn offer aan als een heilige offerande. De boom moet goed zijn, anders kunnen de vruchten de hart doorgrondende God niet welbehaaglijk zijn.

2. Er was een verschil in de offers, die zij brachten. Uitdrukkelijk wordt in Hebrews 11:4 gezegd, dat Abel een meerdere offerande Gode geofferd heeft dan Kaïn, hetzij dat zij:

a. Meerder was in aard, of wezen. Kaïns offer was slechts een offer van de erkentenis, aangeboden aan de Schepper, de spijsoffers van de vruchten van het land waren niets meer, en zouden, voor zo veel ik weet, ook in de staat van de onschuld geofferd zijn kunnen worden, maar Abel bracht een zoenoffer, het bloed was gestort tot vergeving van zonde, waarmee hij zich als zondaar erkende, Gods toorn afbiddende, en om Zijn gunst smekende in een Middelaar, of:

b. In de hoedanigheid van het offer. Kaïn bracht van de vrucht van het land, wat hem voor de hand kwam, wat hij niet nodig had voor zich zelf of wat niet verkoopbaar was, maar Abel was kieskeurig in zijn offerande, niet het kreupele of het magere, of het uitschot, maar de eerstgeborenen van Zijn schapen, de beste die hij had, en van hun vet, het beste van die besten. Vandaar dat de Hebreeuwse wetgeleerden als algemene regel stellen, dat al hetgeen voor de naam is van de goede God, het schoonste en het beste moet wezen. Het is passend dat Hij, die de Eerste en de Beste is, het eerste en het beste heeft van onze tijd, van onze kracht, en van onze dienst.

3. Het grote verschil was dit: Abel offerde in het geloof, en dat deed Kaïn niet. Er was verschil in het beginsel, waaruit zij handelden. Abel offerde met het oog op Gods wil als zijn regel, en Gods eer als zijn doel, en in vertrouwen op de belofte van een verlosser, maar Kaïn deed wat hij deed, omdat hij zijn reputatie wilde ophouden, niet in geloof, en zo is het in zonde voor hem veranderd. Abel was een boetvaardige gelovige, zoals de tollenaar, die gerechtvaardigd afging in zijn huis. Kaïn was niet verootmoedigd, hij vertrouwde op zich zelf, hij was de Farizeeër, die in zichzelf roemde maar voor God niet gerechtvaardigd was.

III. Kaïns misnoegen wegens het onderscheid door God gemaakt tussen zijn offer en dat van Abel. Kaïn was zeer vertoornd, hetgeen zich weldra openbaarde in zijn blik, in geheel zijn voorkomen, want zijn aangezicht verviel, hetgeen niet zo zeer zijn verdriet en zijn ontevredenheid aanduidde, als wel zijn kwaadaardigheid en woede. Zijn somber, stug gelaat, zijn neergeslagen blik verrieden zijn hartstochtelijke toorn, hij droeg zijn boosaardigheid op zijn aangezicht, en het gelaat zijns aangezichts getuigde tegen hem. Deze toorn duidt aan:

1. Zijn vijandschap tegen God, en zijn verontwaardiging wegens het verschil, dat Hij gemaakt had tussen zijn offer en het offer van zijn broeder. Hij had vertoornd moeten wezen op zich zelf, om zijn ongeloof en zijn geveinsdheid, waardoor hij Gods welbehagen had verbeurd, en zijn aangezicht had moeten vervallen van berouw en heilig schaamtegevoel, zoals dat van de tollenaar, "die zelfs de ogen niet wilde opheffen naar de hemel" Luke 18:13. Maar in plaats daarvan, vaart hij uit tegen God, alsof Hij partijdig en onbillijk was in Zijn goedkeuring en afkeuring, en alsof Hij hem zeer had verongelijkt. Het is een stellig teken van een niet verootmoedigd hart, om vertoornd te wezen wegens de bestraffing, die wij ons zelf door onze zonde op de hals gehaald hebben. De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren, en om dan het kwaad nog erger te maken, zal "zijn hart zich tegen de Heere vergrammen," Proverbs 19:3

2. Zijn afgunst op zijn broeder, die de eer had in het openbaar goedkeuring van God te verkrijgen. Hoewel zijn broeder er zelfs niet aan gedacht heeft om hem een blaam aan te wrijven, en ook nu niet over hem spotte om hem te tergen, koesterde hij toch haat tegen hem als tegen een vijand, of, hetgeen op hetzelfde neerkomt, als een mededinger. Het is iets heel gewoons, dat zij, die door hun trotsheden zich de gunst van God onwaardig hebben gemaakt, vertoornd zijn op hen, die er door verwaardigd en onderscheiden werden. De Farizeeën wandelden op deze weg van Kaïn, toen zijzelf niet ingegaan zijn in het koninkrijk Gods en die ingingen verhinderden, Luke 11:52. Hun oog is boos, omdat hun meesters oog, en het oog van hun mededienstknechten goed is. Afgunst, nijd is een zonde, die zich gewoonlijk zelf ontdekt door het bleke, sombere gelaat, en haar eigen straf met zich brengt in de verrotting van de beenderen.

Verzen 6-7

Genesis 4:6-7

God redeneert hier met Kaïn om hem te overtuigen van de zonde en dwaasheid van zijn toorn en misnoegen, en hem weer in een goede gemoedsstemming te brengen, opdat meerder kwaad voorkomen zou worden. Het is een voorbeeld van Gods lankmoedigheid en neerbuigende goedheid, dat Hij z teder sprak met zo'n slechte man, in zo'n slechte zaak, niet willende, dat enigen verloren gaan maar dat zij allen tot bekering komen. Zo heeft de vader van de verloren zoon de zaak besproken met de oudsten zoon Luke 15:28 en verv., en God met de Israelieten, die zeiden: "De weg des Heeren is niet recht," Ezechiël 18:25. God wil Kaïn zelf een onderzoek laten instellen naar de reden van zijn misnoegen om dan eens na te gaan, of het een goede reden is. Waarom is uw aangezicht vervallen?

Merk op:

I. Dat God al onze zondige hartstochten en ons misnoegen opmerkt. Er is geen toornige blik, geen afgunstige blik, geen norse of gemelijke blik, die aan Zijn opmerkzaam oog ontsnapt.

II. Dat veel van onze zondige toorn en onrustigheid zou verdwijnen, als wij een streng en onpartijdig onderzoek naar de reden er van gingen instellen. "Waarom ben ik toornig? Is er een reden, een rechtmatige reden voor, een reden, die evenredig is met mijn toorn? Waarom ben ik zo spoedig in toorn ontstoken? Waarom voel ik zo'n heftige toorn? Ben ik zo onverzoenlijk?" Ten einde Kaïn weer tot zich zelf te brengen, wordt hem hier duidelijk gemaakt:

1. Dat hij geen reden had om vertoornd te zijn op God, want dat Hij te werk was gegaan naar de vastgestelde en onveranderlijke regelen van bestuur, passend voor een staat van op de proefstelling. Hij stelt de mensen leven en dood voor, de zegen en de vloek, en dan vergeldt Hij hun naar hun werk, en maakt verschil tussen hen, naar het verschil, dat zij zelf tussen zich gemaakt hebben-zo zal hun oordeel wezen. De regels zijn rechtvaardig, en daarom moeten Zijn wegen, overeenkomstig die regels, recht zijn en Hij zal in Zijn spreken gerechtvaardigd worden.

God stelt Kaïn leven voor en een zegen. "Is er niet, als gij wel doet verhoging? Ongetwijfeld en gij weet dit." Het zij:

a. "Indien gij wel gedaan hadt, zoals uw broeder, gij zoudt aangenomen zijn, zoals hij aangenomen is." God is geen aannemer des persoons, niets van hetgeen Hij gemaakt heeft, haat Hij, aan niemand ontzegt Hij Zijn gunst, dan aan hen, die haar verbeurd hebben, Hij is een vijand van niemand dan van hen, die Hem door hun zonde tot hun vijand gemaakt hebben. Indien wij dus niet door Hem aangenomen worden, Zijn goedkeuring niet verwerven, dan hebben wij dit ons zelf te wijten, de schuld ligt geheel bij ons, indien wij onze plicht gedaan hadden, Zijn goedertierenheid zou ons niet ontbroken hebben. Dit zal God rechtvaardigen in het verderf van de zondaren, ja hun verderf nog verzwaren. Er is geen veroordeelde zondaar in de hel, die, zo hij wel gedaan had, zoals hij het had gekund, niet een verheerlijkte heilige in de hemel zou zijn. Hiermede zal weldra alle mond gestopt worden. Of:

b. "Indien gij thans wl doet, indien gij berouw hebt van uw zonde, uw hart en uw leven verbetert, en uw offer brengt op een betere wijze, indien gij niet slechts doet wat goed is, maar het goed doet, dan zult gij nog aangenomen worden. Uw zonde zal worden vergeven, uw vertroosting uw rust en ere hersteld worden, en alles zal wl wezen." Zie hier de uitwerking van het tussenbeide treden van een Middelaar tussen God en de mens. Wij staan niet op de grondslag van het eerste verbond, dat geen plaats liet voor berouw, maar God heeft ons nieuwe voorwaarden gesteld. Hoewel wij overtreden hebben, zullen wij, indien wij berouw hebben en ons bekeren, barmhartigheid verkrijgen. Zie hoe vroegtijdig reeds het Evangelie gepredikt werd, en de weldaad ervan hier aangeboden werd zelfs aan een van de voornaamste van de zondaren.

b. Hij stelt hem de dood voor en een vloek. "En zo gij niet wel doet", dat is: "daar gij niet wel gedaan hebt, niet in het geloof hebt geofferd, en op de rechte wijze, de zonde ligt aan de deur", dat is: "de zonde is u toegerekend, gij werd aangezien met misnoegen, en als een zondaar verworpen. Er zou u zo'n zware schuld niet verweten zijn, indien gij haar niet zelf op u geladen had door niet wl te doen." Of, zoals het gewoonlijk opgevat wordt: "Indien gij thans niet wl doet, indien gij volhardt in deze toorn, en, in plaats van u voor God te verootmoedigen u tegen Hem verhardt, de zonde ligt aan de deur,

dat is:

a. Nog meerdere zonde. "Nu die toorn in uw hart is, is moord aan de deur." De weg van de zonde gaat bergafwaarts, de mensen gaan van kwaad tot erger. Zij, die niet wl offeren, maar nalatig en onachtzaam zijn in hun dienen van God, stellen zich bloot aan de ergste verzoekingen, en dan ligt misschien de ergerlijkste zonde aan de deur. Zij, die Gods inzettingen niet houden, lopen gevaar allerlei gruwelen te bedrijven, Leviticus 18:30.

Of:

b. De straf van de zonde. Zo nauw aan elkaar verwant zijn zonde en straf, dat in het Hebreeuws hetzelfde woord die beide betekent. Indien de zonde geherbergd wordt in het huis, dan wacht de vloek aan de deur, als de gerechtsdienaar, gereed om de zondaar te arresteren, als hij naar buiten ziet. Hij ligt, alsof hij slaapt, maar hij ligt aan de deur, waar hij spoedig zal ontwaken, en dan zal het blijken dat het verderf niet sluimert. De zonde zal u vinden, Numbers 32:23. Maar sommigen willen dit ook opvatten als een aanduiding van genade. "Zo gij niet wl doet, de zonde, dat is: het zondoffer, ligt aan de deur, en gij zult er het nut, de weldaad van hebben." Hetzelfde woord betekent zonde, en een offer voor de zonde. "Ofschoon gij niet wel gedaan hebt wanhoop toch niet, het geneesmiddel is daar, de verzoening is niet ver te zoeken, grijp haar aan, en de ongerechtigheid uwer heilige dingen zal u vergeven worden." Van Christus, het grote zondoffer, wordt gezegd, dat Hij aan de deur staat, Revelation 3:20 En diegenen verdienen zeker in hun zonde om te komen, die niet naar de deur willen gaan om aan het zondoffer deel te hebben. In overweging nu van dit alles, had Kaïn geen reden om vertoornd te zijn op God, maar wel op zich zelf.

2. Hij toont hem, dat hij geen reden heeft om vertoornd te zijn op zijn broeder, "zijn begeerte is toch tot u, hij zal u blijven eerbiedigen als oudste broeder, en gij, als de eerstgeborene, zult evenveel als ooit over hem heersen." Gods aanzien van Abels offer heeft het eerstgeboorterecht niet op hem doen overgaan, (waar Kaïn zo voor ijverde) noch hem met die voortreffelijkheid in hoogheid en voortreffelijkheid in sterkte begiftigd, die gezegd worden er toe te behoren, Genesis 49:3. God heeft dit zo niet bedoeld, Abel heeft het zo niet opgevat, er was geen gevaar dat het tot Kaïns nadeel zou gebruikt worden, waarom is hij dan zo vertoornd?

Merk hier op: a. Dat het verschil, gemaakt door Gods genade, het verschil niet uitwist, gemaakt door Gods voorzienigheid, maar het in stand houdt, en ons de plicht oplegt, die er uit voortvloeit: gelovige dienstknechten moeten ongelovige meesters gehoorzamen. Heerschappij is niet gefundeerd in genade, en de Godsdienst geeft geen recht op ontrouw of oneerbiedigheid in welke betrekking het ook zij.

b. Dat de achterdocht, die burgerlijke overheden soms opgevat hebben omtrent de ware aanbidders van God, als gevaarlijk voor de regering, vijanden van de keizer en schadelijk voor koningen en landschappen (op welk vermoeden de vervolgers hun woede tegen hen gegrond hebben) zeer onrechtvaardig en onredelijk is. Wat sommigen, die zich Christenen noemen ook mogen zijn of doen, het is zeker dat ware Christenen de beste onderdanen zijn, en de stillen in den lande, hun begeerte is tot hun regeerders, en deze zullen over hen heersen.

Verzen 6-7

Genesis 4:6-7

God redeneert hier met Kaïn om hem te overtuigen van de zonde en dwaasheid van zijn toorn en misnoegen, en hem weer in een goede gemoedsstemming te brengen, opdat meerder kwaad voorkomen zou worden. Het is een voorbeeld van Gods lankmoedigheid en neerbuigende goedheid, dat Hij z teder sprak met zo'n slechte man, in zo'n slechte zaak, niet willende, dat enigen verloren gaan maar dat zij allen tot bekering komen. Zo heeft de vader van de verloren zoon de zaak besproken met de oudsten zoon Luke 15:28 en verv., en God met de Israelieten, die zeiden: "De weg des Heeren is niet recht," Ezechiël 18:25. God wil Kaïn zelf een onderzoek laten instellen naar de reden van zijn misnoegen om dan eens na te gaan, of het een goede reden is. Waarom is uw aangezicht vervallen?

Merk op:

I. Dat God al onze zondige hartstochten en ons misnoegen opmerkt. Er is geen toornige blik, geen afgunstige blik, geen norse of gemelijke blik, die aan Zijn opmerkzaam oog ontsnapt.

II. Dat veel van onze zondige toorn en onrustigheid zou verdwijnen, als wij een streng en onpartijdig onderzoek naar de reden er van gingen instellen. "Waarom ben ik toornig? Is er een reden, een rechtmatige reden voor, een reden, die evenredig is met mijn toorn? Waarom ben ik zo spoedig in toorn ontstoken? Waarom voel ik zo'n heftige toorn? Ben ik zo onverzoenlijk?" Ten einde Kaïn weer tot zich zelf te brengen, wordt hem hier duidelijk gemaakt:

1. Dat hij geen reden had om vertoornd te zijn op God, want dat Hij te werk was gegaan naar de vastgestelde en onveranderlijke regelen van bestuur, passend voor een staat van op de proefstelling. Hij stelt de mensen leven en dood voor, de zegen en de vloek, en dan vergeldt Hij hun naar hun werk, en maakt verschil tussen hen, naar het verschil, dat zij zelf tussen zich gemaakt hebben-zo zal hun oordeel wezen. De regels zijn rechtvaardig, en daarom moeten Zijn wegen, overeenkomstig die regels, recht zijn en Hij zal in Zijn spreken gerechtvaardigd worden.

God stelt Kaïn leven voor en een zegen. "Is er niet, als gij wel doet verhoging? Ongetwijfeld en gij weet dit." Het zij:

a. "Indien gij wel gedaan hadt, zoals uw broeder, gij zoudt aangenomen zijn, zoals hij aangenomen is." God is geen aannemer des persoons, niets van hetgeen Hij gemaakt heeft, haat Hij, aan niemand ontzegt Hij Zijn gunst, dan aan hen, die haar verbeurd hebben, Hij is een vijand van niemand dan van hen, die Hem door hun zonde tot hun vijand gemaakt hebben. Indien wij dus niet door Hem aangenomen worden, Zijn goedkeuring niet verwerven, dan hebben wij dit ons zelf te wijten, de schuld ligt geheel bij ons, indien wij onze plicht gedaan hadden, Zijn goedertierenheid zou ons niet ontbroken hebben. Dit zal God rechtvaardigen in het verderf van de zondaren, ja hun verderf nog verzwaren. Er is geen veroordeelde zondaar in de hel, die, zo hij wel gedaan had, zoals hij het had gekund, niet een verheerlijkte heilige in de hemel zou zijn. Hiermede zal weldra alle mond gestopt worden. Of:

b. "Indien gij thans wl doet, indien gij berouw hebt van uw zonde, uw hart en uw leven verbetert, en uw offer brengt op een betere wijze, indien gij niet slechts doet wat goed is, maar het goed doet, dan zult gij nog aangenomen worden. Uw zonde zal worden vergeven, uw vertroosting uw rust en ere hersteld worden, en alles zal wl wezen." Zie hier de uitwerking van het tussenbeide treden van een Middelaar tussen God en de mens. Wij staan niet op de grondslag van het eerste verbond, dat geen plaats liet voor berouw, maar God heeft ons nieuwe voorwaarden gesteld. Hoewel wij overtreden hebben, zullen wij, indien wij berouw hebben en ons bekeren, barmhartigheid verkrijgen. Zie hoe vroegtijdig reeds het Evangelie gepredikt werd, en de weldaad ervan hier aangeboden werd zelfs aan een van de voornaamste van de zondaren.

b. Hij stelt hem de dood voor en een vloek. "En zo gij niet wel doet", dat is: "daar gij niet wel gedaan hebt, niet in het geloof hebt geofferd, en op de rechte wijze, de zonde ligt aan de deur", dat is: "de zonde is u toegerekend, gij werd aangezien met misnoegen, en als een zondaar verworpen. Er zou u zo'n zware schuld niet verweten zijn, indien gij haar niet zelf op u geladen had door niet wl te doen." Of, zoals het gewoonlijk opgevat wordt: "Indien gij thans niet wl doet, indien gij volhardt in deze toorn, en, in plaats van u voor God te verootmoedigen u tegen Hem verhardt, de zonde ligt aan de deur,

dat is:

a. Nog meerdere zonde. "Nu die toorn in uw hart is, is moord aan de deur." De weg van de zonde gaat bergafwaarts, de mensen gaan van kwaad tot erger. Zij, die niet wl offeren, maar nalatig en onachtzaam zijn in hun dienen van God, stellen zich bloot aan de ergste verzoekingen, en dan ligt misschien de ergerlijkste zonde aan de deur. Zij, die Gods inzettingen niet houden, lopen gevaar allerlei gruwelen te bedrijven, Leviticus 18:30.

Of:

b. De straf van de zonde. Zo nauw aan elkaar verwant zijn zonde en straf, dat in het Hebreeuws hetzelfde woord die beide betekent. Indien de zonde geherbergd wordt in het huis, dan wacht de vloek aan de deur, als de gerechtsdienaar, gereed om de zondaar te arresteren, als hij naar buiten ziet. Hij ligt, alsof hij slaapt, maar hij ligt aan de deur, waar hij spoedig zal ontwaken, en dan zal het blijken dat het verderf niet sluimert. De zonde zal u vinden, Numbers 32:23. Maar sommigen willen dit ook opvatten als een aanduiding van genade. "Zo gij niet wl doet, de zonde, dat is: het zondoffer, ligt aan de deur, en gij zult er het nut, de weldaad van hebben." Hetzelfde woord betekent zonde, en een offer voor de zonde. "Ofschoon gij niet wel gedaan hebt wanhoop toch niet, het geneesmiddel is daar, de verzoening is niet ver te zoeken, grijp haar aan, en de ongerechtigheid uwer heilige dingen zal u vergeven worden." Van Christus, het grote zondoffer, wordt gezegd, dat Hij aan de deur staat, Revelation 3:20 En diegenen verdienen zeker in hun zonde om te komen, die niet naar de deur willen gaan om aan het zondoffer deel te hebben. In overweging nu van dit alles, had Kaïn geen reden om vertoornd te zijn op God, maar wel op zich zelf.

2. Hij toont hem, dat hij geen reden heeft om vertoornd te zijn op zijn broeder, "zijn begeerte is toch tot u, hij zal u blijven eerbiedigen als oudste broeder, en gij, als de eerstgeborene, zult evenveel als ooit over hem heersen." Gods aanzien van Abels offer heeft het eerstgeboorterecht niet op hem doen overgaan, (waar Kaïn zo voor ijverde) noch hem met die voortreffelijkheid in hoogheid en voortreffelijkheid in sterkte begiftigd, die gezegd worden er toe te behoren, Genesis 49:3. God heeft dit zo niet bedoeld, Abel heeft het zo niet opgevat, er was geen gevaar dat het tot Kaïns nadeel zou gebruikt worden, waarom is hij dan zo vertoornd?

Merk hier op: a. Dat het verschil, gemaakt door Gods genade, het verschil niet uitwist, gemaakt door Gods voorzienigheid, maar het in stand houdt, en ons de plicht oplegt, die er uit voortvloeit: gelovige dienstknechten moeten ongelovige meesters gehoorzamen. Heerschappij is niet gefundeerd in genade, en de Godsdienst geeft geen recht op ontrouw of oneerbiedigheid in welke betrekking het ook zij.

b. Dat de achterdocht, die burgerlijke overheden soms opgevat hebben omtrent de ware aanbidders van God, als gevaarlijk voor de regering, vijanden van de keizer en schadelijk voor koningen en landschappen (op welk vermoeden de vervolgers hun woede tegen hen gegrond hebben) zeer onrechtvaardig en onredelijk is. Wat sommigen, die zich Christenen noemen ook mogen zijn of doen, het is zeker dat ware Christenen de beste onderdanen zijn, en de stillen in den lande, hun begeerte is tot hun regeerders, en deze zullen over hen heersen.

Vers 8

Genesis 4:8

Wij hebben hier het voortschrijden van Kaïns toorn, en, als gevolg er van, de moord op Abel, die op tweeërlei wijze beschouwd kan worden.

I. Als Kaïns zonde, en het was een scharlaken rode zonde, een zonde van de eerste grootte, een zonde tegen het licht en de wet van de natuur, en waarvoor het geweten zelfs van slechte mensen teruggedeinsd is. Zie daarin:

1. De treurige uitwerking van het komen van zonde in de wereld en in het hart van de mensen. Zie welk een wortel van bitterheid de verdorven natuur is, die deze gal en alsem draagt. Adams eten van verbodene vrucht scheen slechts een kleine zonde, maar zij heeft de deur geopend voor de grootste.

2. Een vrucht van de vijandschap die in het zaad van de slang is tegen het zaad van de vrouw. Gelijk Abel de voorste is in het edele heir van de martelaren, Matthew 23:35, zo staat Kaïn vooraan in het onedele, schandelijke heir van de vervolgers, Jude 1:11 Zo vroeg reeds heeft hij, die naar het vlees geboren was, degene vervolgd, die naar de geest geboren was, en alzo is het- min of meer- ook nu, Galatians 4:29, en zo zal het zijn, totdat de krijg eindigen zal in de eeuwige zaligheid van alle heiligen, en het eeuwige verderf van allen, die hen haten.

3. Zie ook wat de gevolgen zijn van nijdigheid, boosheid en haat, indien daaraan wordt toegegeven, indien zij gekoesterd worden in de ziel, dan is er gevaar, dat zij de mensen tot de verschrikkelijke zonde, zelfs van moord, doen komen. Roekeloze toorn is moord in het hart Matthew 5:21, Matthew 5:22, en nog veel meer is boosheid dit, die zijn broeder haat, is reeds een moordenaar voor God, en als God hem aan hem zelf overlaat, dan is er slechts de gelegenheid voor nodig om hem ook tot een moordenaar voor de wereld te maken.

Door velerlei is Kaïns zonde nog verzwaard.

a. Het was zijn broeder, zijn eigen broeder, die hij vermoordde, de zoon van zijn moeder, Psalms 50:20, die hij had behoren lief te hebben, zijn jongere broeder, die hij had behoren te beschermen.

b. Hij was een goede broeder, die hem nooit leed of oprecht had gedaan hem niet in het minst geprikkeld of getergd had, hetzij in woord, of in daad, en die in alle opzichten gehoorzaam en eerbiedig jegens hem geweest is.

c. Hij was te voren hier ernstig tegen gewaarschuwd. God zelf had hem gezegd, waar dit op zou uitlopen, en toch heeft hij in zijn barbaars voornemen volhard.

d. Hij scheen dit bedekt te hebben met een schijn van vriendschap en genegenheid. Hij sprak met zijn broeder Abel, vrij en gemeenzaam, opdat hij geen gevaar zou vermoeden, en hem uit de weg zou blijven. Zo heeft Joab Abner gekust, en hem toen gedood. Volgens de Septuaginta zei hij tot Abel: Laat ons in het veld gaan. Indien dit zo is, dan zijn wij er zeker van dat Abel dit niet in de hedendaagse zin heeft opgevat als een uitdaging, want dan zou hij haar niet aangenomen hebben, maar wl als een broederlijke uitnodiging om te zamen aan hun werk te gaan. De Chaldeeuwse paraphrast voegt er bij, dat Kaïn, toen zij in het veld waren, beweerde, dat er geen toekomend oordeel was, geen toekomend leven, geen straf of beloning in een andere wereld, en dat, toen Abel sprak ter verdediging van de waarheid, Kaïn die gelegenheid aangreep om hem aan te vallen. Maar:

e. De reden, die de Schrift opgeeft, waarom hij hem doodsloeg, was een genoegzaam verzwarende omstandigheid van de moord, het was omdat zijn werken boos waren en van zijn broeder rechtvaardig, zodat hij zich hierin toonde uit de boze te zijn, 1 John 3:12, een kind des duivels, als zijnde een vijand van alle gerechtigheid, zelfs in zijn eigen broeder, en hierin een werktuig van de verderver.

Ja meer: f. Door zijn broeder te doden, richtte hij een slag op God zelf, want Gods aanzien van Abel was de voorgewende reden van zijn toorn, hij haatte Abel, omdat God hem liefhad.

g: Die moord op Abel was des te meer onmenselijk, omdat er nog zo weinige mensen in de wereld waren, om de ledige plaats aan te vullen. Het leven van een mens is ten allen tijde kostelijk, maar thans zeer bijzonder, daar het zo slecht gemist kon worden.

II. Als het lijden van Abel. Van dat Adam gezondigd had, heerste de dood, maar niet voor dat ogenblik lezen wij van iemand, die door hem aangegrepen, gevangen was, en nu is:

1. De eerste, die sterft, een heilige, een die door God aangezien en bemind werd, om te tonen, dat: hoewel het beloofde Zaad in zover hem zal verderven, die het geweld des doods heeft, dat Hij de gelovigen zal verlossen van deszelfs prikkel, zij toch op aarde aan de dood onderworpen zijn. De eerste, die naar het graf gebracht werd, ging naar de hemel, God wilde zich de eerstelingen verzekeren, de eerstgeborene des doods, die het eerst de baarmoeder opende naar een andere wereld. Laat dit de verschrikking des doods wegnemen, dat hij reeds vroeg het lot was van Gods uitverkorenen, hetgeen de eigenschap er van verandert.

Ja meer: 2. De eerste, die sterft is een martelaar, en sterft voor zijn Godsdienst en van de zodanigen kan met meer recht dan van soldaten gezegd worden, dat zij sterven op het veld van eer. Er is in Abels dood niet slechts geen vloek, maar er is een kroon in, z bewonderenswaardig goed is de eigenschap van de dood veranderd, dat hij niet slechts onschuldig en onschadelijk is voor hen, die in Christus sterven, maar ook eervol en glorierijk voor hen die voor Hem sterven. Laten wij ons dan niet verre houden van de hitte van de vervolging noch terugdeinzen, als wij er toe geroepen worden om ten bloede toe te weerstaan, want wij weten, dat er een kroon des levens is voor allen, die tot de dood toe getrouw zijn.

Vers 8

Genesis 4:8

Wij hebben hier het voortschrijden van Kaïns toorn, en, als gevolg er van, de moord op Abel, die op tweeërlei wijze beschouwd kan worden.

I. Als Kaïns zonde, en het was een scharlaken rode zonde, een zonde van de eerste grootte, een zonde tegen het licht en de wet van de natuur, en waarvoor het geweten zelfs van slechte mensen teruggedeinsd is. Zie daarin:

1. De treurige uitwerking van het komen van zonde in de wereld en in het hart van de mensen. Zie welk een wortel van bitterheid de verdorven natuur is, die deze gal en alsem draagt. Adams eten van verbodene vrucht scheen slechts een kleine zonde, maar zij heeft de deur geopend voor de grootste.

2. Een vrucht van de vijandschap die in het zaad van de slang is tegen het zaad van de vrouw. Gelijk Abel de voorste is in het edele heir van de martelaren, Matthew 23:35, zo staat Kaïn vooraan in het onedele, schandelijke heir van de vervolgers, Jude 1:11 Zo vroeg reeds heeft hij, die naar het vlees geboren was, degene vervolgd, die naar de geest geboren was, en alzo is het- min of meer- ook nu, Galatians 4:29, en zo zal het zijn, totdat de krijg eindigen zal in de eeuwige zaligheid van alle heiligen, en het eeuwige verderf van allen, die hen haten.

3. Zie ook wat de gevolgen zijn van nijdigheid, boosheid en haat, indien daaraan wordt toegegeven, indien zij gekoesterd worden in de ziel, dan is er gevaar, dat zij de mensen tot de verschrikkelijke zonde, zelfs van moord, doen komen. Roekeloze toorn is moord in het hart Matthew 5:21, Matthew 5:22, en nog veel meer is boosheid dit, die zijn broeder haat, is reeds een moordenaar voor God, en als God hem aan hem zelf overlaat, dan is er slechts de gelegenheid voor nodig om hem ook tot een moordenaar voor de wereld te maken.

Door velerlei is Kaïns zonde nog verzwaard.

a. Het was zijn broeder, zijn eigen broeder, die hij vermoordde, de zoon van zijn moeder, Psalms 50:20, die hij had behoren lief te hebben, zijn jongere broeder, die hij had behoren te beschermen.

b. Hij was een goede broeder, die hem nooit leed of oprecht had gedaan hem niet in het minst geprikkeld of getergd had, hetzij in woord, of in daad, en die in alle opzichten gehoorzaam en eerbiedig jegens hem geweest is.

c. Hij was te voren hier ernstig tegen gewaarschuwd. God zelf had hem gezegd, waar dit op zou uitlopen, en toch heeft hij in zijn barbaars voornemen volhard.

d. Hij scheen dit bedekt te hebben met een schijn van vriendschap en genegenheid. Hij sprak met zijn broeder Abel, vrij en gemeenzaam, opdat hij geen gevaar zou vermoeden, en hem uit de weg zou blijven. Zo heeft Joab Abner gekust, en hem toen gedood. Volgens de Septuaginta zei hij tot Abel: Laat ons in het veld gaan. Indien dit zo is, dan zijn wij er zeker van dat Abel dit niet in de hedendaagse zin heeft opgevat als een uitdaging, want dan zou hij haar niet aangenomen hebben, maar wl als een broederlijke uitnodiging om te zamen aan hun werk te gaan. De Chaldeeuwse paraphrast voegt er bij, dat Kaïn, toen zij in het veld waren, beweerde, dat er geen toekomend oordeel was, geen toekomend leven, geen straf of beloning in een andere wereld, en dat, toen Abel sprak ter verdediging van de waarheid, Kaïn die gelegenheid aangreep om hem aan te vallen. Maar:

e. De reden, die de Schrift opgeeft, waarom hij hem doodsloeg, was een genoegzaam verzwarende omstandigheid van de moord, het was omdat zijn werken boos waren en van zijn broeder rechtvaardig, zodat hij zich hierin toonde uit de boze te zijn, 1 John 3:12, een kind des duivels, als zijnde een vijand van alle gerechtigheid, zelfs in zijn eigen broeder, en hierin een werktuig van de verderver.

Ja meer: f. Door zijn broeder te doden, richtte hij een slag op God zelf, want Gods aanzien van Abel was de voorgewende reden van zijn toorn, hij haatte Abel, omdat God hem liefhad.

g: Die moord op Abel was des te meer onmenselijk, omdat er nog zo weinige mensen in de wereld waren, om de ledige plaats aan te vullen. Het leven van een mens is ten allen tijde kostelijk, maar thans zeer bijzonder, daar het zo slecht gemist kon worden.

II. Als het lijden van Abel. Van dat Adam gezondigd had, heerste de dood, maar niet voor dat ogenblik lezen wij van iemand, die door hem aangegrepen, gevangen was, en nu is:

1. De eerste, die sterft, een heilige, een die door God aangezien en bemind werd, om te tonen, dat: hoewel het beloofde Zaad in zover hem zal verderven, die het geweld des doods heeft, dat Hij de gelovigen zal verlossen van deszelfs prikkel, zij toch op aarde aan de dood onderworpen zijn. De eerste, die naar het graf gebracht werd, ging naar de hemel, God wilde zich de eerstelingen verzekeren, de eerstgeborene des doods, die het eerst de baarmoeder opende naar een andere wereld. Laat dit de verschrikking des doods wegnemen, dat hij reeds vroeg het lot was van Gods uitverkorenen, hetgeen de eigenschap er van verandert.

Ja meer: 2. De eerste, die sterft is een martelaar, en sterft voor zijn Godsdienst en van de zodanigen kan met meer recht dan van soldaten gezegd worden, dat zij sterven op het veld van eer. Er is in Abels dood niet slechts geen vloek, maar er is een kroon in, z bewonderenswaardig goed is de eigenschap van de dood veranderd, dat hij niet slechts onschuldig en onschadelijk is voor hen, die in Christus sterven, maar ook eervol en glorierijk voor hen die voor Hem sterven. Laten wij ons dan niet verre houden van de hitte van de vervolging noch terugdeinzen, als wij er toe geroepen worden om ten bloede toe te weerstaan, want wij weten, dat er een kroon des levens is voor allen, die tot de dood toe getrouw zijn.

Verzen 9-12

Genesis 4:9-12

Wij hebben hier een volledig bericht van het verhoor en de veroordeling van de eerste moordenaar. Daar er toen nog niet, zoals later Genesis 9:6, een burgerlijke rechtspleging was ingesteld, zit God zelf als Rechter, want Hij is de God, wiens de wrake is, en die voorzeker een onderzoek zal instellen naar vergoten bloed inzonderheid naar dat van de heiligen:

Merk op.

1. De beschuldiging tegen Kaïn, De Heere zei tot Kaïn: Waar is Abel uw broeder? Sommigen denken, dat Kaïn aldus ondervraagd werd op de volgende sabbat na de moord, toen de kinderen Gods, als naar gewoonte, kwamen om zich voor de Heere te stellen, in Godsdienstige bijeenkomst en Abel, wiens plaats niet ledig placht te blijven, gemist werd, want de God des hemels neemt nota van wie tegenwoordig is bij, en wie afwezig is van de openbare Godsverering. Aan Kaïn wordt dit gevraagd, niet slechts omdat er gegronde reden was om hem te verdenken, daar hij kwaadwilligheid jegens Abel aan de dag had gelegd, en omdat hij het laatst met hem geweest was, maar omdat God wist, dat hij schuldig was. Toch ondervraagt Hij hem, ten einde een bekentenis uit te lokken van de misdaad, want zij, die voor God gerechtvaardigd willen worden, moeten zich zelf beschuldigen, en de boetvaardige zal dit ook doen.

II. Kaïns verdediging Hij verklaart zich onschuldig, en voegt aan zijn zonde nog rebellie toe. Want:

1. Hij tracht een opzettelijke moord te bedekken met een opzettelijke leugen: Ik weet het niet. Hij wist zeer wel wat er van Abel was geworden, en toch was hij onbeschaamd genoeg om het te ontkennen. Aldus was de duivel in Kaïn beide een moordenaar en een leugenaar van den beginne. Zie hoe het verstand van de zondaren verblind en hun hart verhard wordt door de bedrieglijkheid van de zonde. Diegenen zijn wel zeer blind, die het mogelijk achten hun zonden voor God te verbergen, voor God, die alles ziet, en diegenen zijn wel zeer hard, die het begeerlijk achten om ze te verbergen voor een God, die alleen aan hen, die hun zonden belijden, vergeving schenkt.

2. Onbeschaamd legt hij zijn Rechter dwaasheid en onrechtvaardigheid ten laste door Hem deze vraag te doen: Ben ik mijns broeders hoeder? Hij had zich moeten verootmoedigen en zeggen: Ben ik niet mijns broeders moordenaar? Maar hij vaart uit tegen God zelf, alsof Hij hem een onredelijke vraag had gedaan, waarop hij volkstrekt niet verplicht was te antwoorden. Ben ik mijns broeders hoeder? Hij is voorzeker oud genoeg om voor zich zelf te zorgen, en ik heb mij ook nooit met de zorg over hem belast. Sommigen denken, dat hij zich ongunstig uitlaat over God en Zijn voorzienigheid, alsof hij gezegd had: "Zijt Gij niet zijn Hoeder? Als hij vermist wordt, dan rust hiervoor de blaam niet op mij, maar op U, daar ik nooit op mij genomen heb om zijn hoeder te zijn." Een liefderijke zorg voor onze broeders, als hun broeders, is een dure plicht, die streng van ons geëist wordt, maar meestal door ons veronachtzaamd wordt. Zij, die onbekommerd zijn omtrent de zaken van hun broeders, zich geen moeite geven om, als zij er de gelegenheid toe hebben, schade of nadeel te voorkomen voor hun lichaam, hun bezitting, hun goede naam, inzonderheid voor hun ziel, spreken hiermede de taal van Kaïn. Zie Leviticus 19:17, Philippians 2:4. III. De schuldigverklaring van Kaïn, Genesis 4:10. God gaf geen direct antwoord op zijn vraag, maar wees zijn verdediging af als onwaar en kinderachtig. "Wat hebt gij gedaan? Gij gaat licht heen over de zaak, maar hebt gij bedacht hoe slecht de daad, hoe onuitwisbaar de vlek, hoe zwaar de last is van deze schuld? Gij denkt te kunnen verbergen wat gij gedaan hebt, maar te vergeefs, het getuigenis tegen u is duidelijk en onbetwistbaar, een stem van het bloed uws broeders roept." Hij spreekt alsof het bloed zelf zowel getuige als aanklager is, omdat Gods eigen kennis tegen hem getuigde, en Gods gerechtigheid voldoening eiste.

Merk hier op, dat:

1. Moord een schreeuwende zonde is, geen andere zonde is dit in meerdere mate. Bloed roept om bloed, het bloed van de vermoorde om het bloed van de moordenaar, het roept in de woorden die Zacharia sprak in zijn sterven: "De Heere zal het zien en zoeken," 2 Chronicles 24:22, of in die van de zielen onder het altaar. Revelation 6:10 :"Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser?" De geduldige lijders riepen om genade: Vader vergeef hun, maar zijn bloed roept om wraak. Zij zwijgen, maar hun bloed roept luid en aanhoudend, en het oor van de rechtvaardige God is altijd open voor dat geroep.

2. Van het bloed wordt gezegd, dat het roept van de aardbodem, waarvan in Genesis 4:11 gezegd wordt, dat het zijn mond heeft opengedaan om zijns broeders bloed van zijn hand te ontvangen. De aarde heeft als het ware, gebloosd, toen zij haar gelaat bevlekt zag met zulk bloed, en daarom opende zij haar mond teneinde datgene te verbergen, wat zij niet heeft kunnen verhinderen. Toen de hemel zijn ongerechtigheid openbaarde, heeft ook de aarde zich tegen hem opgemaakt, Job 20:27, en zuchtte zij, omdat zij aldus aan de ijdelheid onderworpen werd, Romans 8:20, Romans 8:22. Kaïn heeft waarschijnlijk het bloed en het lichaam begraven, om zijn misdaad te verbergen, maar ook moord komt eindelijk uit. Hij heeft dit bloed niet zo diep begraven, of het geroep er van klom ten hemel op.

3. In het oorspronkelijke staat het woord in het meervoud, uws broeders bloeden, niet slechts zijn bloed, maar het bloed van allen die zijn nakomelingen hadden kunnen zijn. Of, het bloed van al het zaad van de vrouw, die evenzo de waarheid zullen bezegelen met hun bloed. Christus stelt het alles op een rekening, Matthew 23:35. Of, omdat rekening werd gehouden van elke droppel bloed, die vergoten werd. Hoe goed is het voor ons, dat het bloed van Christus betere dingen spreekt dan Abel, Hebrews 12:24. Abels bloed roept om wraak, Christus' bloed roept om vergeving.

IV. Het vonnis uitgesproken over Kaïn. En nu zijt gij vervloekt van de aardbodem, Genesis 4:11.

Merk hier op:

1. Hij is vervloekt, afgezonderd voor alle kwaad, onder de toorn Gods gelegd, gelijk hij is geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, Romans 1:18. Wie kent de uitgestrektheid en het gewicht van een vloek Gods, hoe ver hij reikt, hoe diep hij doordringt? Gods zeggen, dat een mens vervloekt is, maakt hem vervloekt, want die Hij vervloekt, zijn in waarheid vervloekt. De vloek wegens Adams ongehoorzaamheid eindigde in de aarde, vervloekt zij het aardrijk om uwentwil, maar die voor Kaïns rebellie viel onmiddellijk op hem zelf: Gij zijt vervloekt, want God had genade weggelegd voor Adam, maar niet voor Kaïn. Wij allen hebben deze vloek verdiend, en het is alleen in Christus, dat de gelovigen er van verlost worden, en de zegen beërven, Galatians 3:10, Galatians 3:13. 2. Hij is vervloekt van de aardbodem. Vandaar is het geroep opgegaan tot God, vandaar kwam de vloek neer op Kaïn. God zou wraak hebben kunnen doen door een onmiddellijke slag van de hemel, door het zwaard van een engel, of door een bliksemschicht, maar Hij wilde de aarde tot wreekster maken van het bloed, hem op de aarde laten blijven, en hem niet terstond afsnijden, maar dit zelfs tot een vloek voor hem doen zijn. De aarde is ons altijd nabij, wij kunnen er niet aan ontvlieden, zodat, indien deze de uitvoerster is van de Goddelijke toorn zij onvermijdbaar is, het is de zonde, dat is de straf van de zonde! die aan de deur ligt. Kaïn vond zijn straf daar, waar hij zijn deel verkoos te hebben, en waar hij zijn hart op had gezet.

Van de aarde verwachten wij twee dingen, en door deze vloek zijn beide aan Kaïn ontzegd, onderhoud en vestiging.

a. Het onderhoud uit de aarde wordt hem hier onthouden. Het is een vloek over hem in zijn genietingen, inzonderheid in zijn beroep. Als gij de aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven. Elk schepsel is voor ons wat God het doet zijn, een liefelijkheid of een kruis, een zegen of een vloek. Indien de aarde ons haar vermogen niet geeft, dan moeten wij daarin Gods rechtvaardigheid erkennen, want wij hebben Hem ons vermogen niet gegeven. Het aardrijk was te voren voor Adam vervloekt, maar voor Kaïn was het nu dubbel vervloekt. Dat gedeelte er van, dat hem ten deel viel, en dat hij in bezit had, werd onvruchtbaar voor hem gemaakt en onaangenaam door het bloed van Abel. De goddeloosheid van de goddelozen brengt een vloek op alles wat zij doen, en alles wat zij hebben, Deuteronomy 28:15, en verv, die vloek vergalt alles wat zij hebben, en stelt hen te leur in alles wat zij doen.

b. Er wordt hem hier vestiging op de aarde ontzegd. Gij zult zwervende en dolende zijn op aarde. Hierdoor was hij veroordeeld:

a. Tot eeuwigdurende versmaadheid onder de mensen. Het zal altijd voor iets schandelijks gehouden worden hem te herbergen, met hem te spreken, of hem enigerlei gunst te betonen. En volkomen terecht werd een man, die alle menselijkheid had uitgeschud, door geheel het mensdom verafschuwd en verlaten, en eerloos verklaard.

b. Tot eeuwige onrust en afgrijzen in zijn eigen gemoed. Zijn eigen schuldig geweten zal hem overal vervolgen, waar hij heen gaat, en hem tot een "Magor-missabib, een schrik van rondom" maken. Welke rust kunnen diegenen vinden, welke vestiging, die hun eigen ontroering en verstoring met zich omdragen, waarheen zij zich ook wenden? Zij, die aldus heen en weer gedreven worden, moeten wel zwervers zijn. Er is geen meer rusteloos zwerver op de aarde, dan hij, die door zijn eigen zonde en schuld wordt vervolgd, geen lager landloper, dan hij, die de slaaf is van zijn lusten.

Dit was het vonnis, uitgesproken over Kaïn en zelfs daarmee is nog barmhartigheid gemengd, in zover hij niet terstond afgesneden werd, maar nog tijd had om zich te bekeren, want God is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan.

Verzen 9-12

Genesis 4:9-12

Wij hebben hier een volledig bericht van het verhoor en de veroordeling van de eerste moordenaar. Daar er toen nog niet, zoals later Genesis 9:6, een burgerlijke rechtspleging was ingesteld, zit God zelf als Rechter, want Hij is de God, wiens de wrake is, en die voorzeker een onderzoek zal instellen naar vergoten bloed inzonderheid naar dat van de heiligen:

Merk op.

1. De beschuldiging tegen Kaïn, De Heere zei tot Kaïn: Waar is Abel uw broeder? Sommigen denken, dat Kaïn aldus ondervraagd werd op de volgende sabbat na de moord, toen de kinderen Gods, als naar gewoonte, kwamen om zich voor de Heere te stellen, in Godsdienstige bijeenkomst en Abel, wiens plaats niet ledig placht te blijven, gemist werd, want de God des hemels neemt nota van wie tegenwoordig is bij, en wie afwezig is van de openbare Godsverering. Aan Kaïn wordt dit gevraagd, niet slechts omdat er gegronde reden was om hem te verdenken, daar hij kwaadwilligheid jegens Abel aan de dag had gelegd, en omdat hij het laatst met hem geweest was, maar omdat God wist, dat hij schuldig was. Toch ondervraagt Hij hem, ten einde een bekentenis uit te lokken van de misdaad, want zij, die voor God gerechtvaardigd willen worden, moeten zich zelf beschuldigen, en de boetvaardige zal dit ook doen.

II. Kaïns verdediging Hij verklaart zich onschuldig, en voegt aan zijn zonde nog rebellie toe. Want:

1. Hij tracht een opzettelijke moord te bedekken met een opzettelijke leugen: Ik weet het niet. Hij wist zeer wel wat er van Abel was geworden, en toch was hij onbeschaamd genoeg om het te ontkennen. Aldus was de duivel in Kaïn beide een moordenaar en een leugenaar van den beginne. Zie hoe het verstand van de zondaren verblind en hun hart verhard wordt door de bedrieglijkheid van de zonde. Diegenen zijn wel zeer blind, die het mogelijk achten hun zonden voor God te verbergen, voor God, die alles ziet, en diegenen zijn wel zeer hard, die het begeerlijk achten om ze te verbergen voor een God, die alleen aan hen, die hun zonden belijden, vergeving schenkt.

2. Onbeschaamd legt hij zijn Rechter dwaasheid en onrechtvaardigheid ten laste door Hem deze vraag te doen: Ben ik mijns broeders hoeder? Hij had zich moeten verootmoedigen en zeggen: Ben ik niet mijns broeders moordenaar? Maar hij vaart uit tegen God zelf, alsof Hij hem een onredelijke vraag had gedaan, waarop hij volkstrekt niet verplicht was te antwoorden. Ben ik mijns broeders hoeder? Hij is voorzeker oud genoeg om voor zich zelf te zorgen, en ik heb mij ook nooit met de zorg over hem belast. Sommigen denken, dat hij zich ongunstig uitlaat over God en Zijn voorzienigheid, alsof hij gezegd had: "Zijt Gij niet zijn Hoeder? Als hij vermist wordt, dan rust hiervoor de blaam niet op mij, maar op U, daar ik nooit op mij genomen heb om zijn hoeder te zijn." Een liefderijke zorg voor onze broeders, als hun broeders, is een dure plicht, die streng van ons geëist wordt, maar meestal door ons veronachtzaamd wordt. Zij, die onbekommerd zijn omtrent de zaken van hun broeders, zich geen moeite geven om, als zij er de gelegenheid toe hebben, schade of nadeel te voorkomen voor hun lichaam, hun bezitting, hun goede naam, inzonderheid voor hun ziel, spreken hiermede de taal van Kaïn. Zie Leviticus 19:17, Philippians 2:4. III. De schuldigverklaring van Kaïn, Genesis 4:10. God gaf geen direct antwoord op zijn vraag, maar wees zijn verdediging af als onwaar en kinderachtig. "Wat hebt gij gedaan? Gij gaat licht heen over de zaak, maar hebt gij bedacht hoe slecht de daad, hoe onuitwisbaar de vlek, hoe zwaar de last is van deze schuld? Gij denkt te kunnen verbergen wat gij gedaan hebt, maar te vergeefs, het getuigenis tegen u is duidelijk en onbetwistbaar, een stem van het bloed uws broeders roept." Hij spreekt alsof het bloed zelf zowel getuige als aanklager is, omdat Gods eigen kennis tegen hem getuigde, en Gods gerechtigheid voldoening eiste.

Merk hier op, dat:

1. Moord een schreeuwende zonde is, geen andere zonde is dit in meerdere mate. Bloed roept om bloed, het bloed van de vermoorde om het bloed van de moordenaar, het roept in de woorden die Zacharia sprak in zijn sterven: "De Heere zal het zien en zoeken," 2 Chronicles 24:22, of in die van de zielen onder het altaar. Revelation 6:10 :"Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser?" De geduldige lijders riepen om genade: Vader vergeef hun, maar zijn bloed roept om wraak. Zij zwijgen, maar hun bloed roept luid en aanhoudend, en het oor van de rechtvaardige God is altijd open voor dat geroep.

2. Van het bloed wordt gezegd, dat het roept van de aardbodem, waarvan in Genesis 4:11 gezegd wordt, dat het zijn mond heeft opengedaan om zijns broeders bloed van zijn hand te ontvangen. De aarde heeft als het ware, gebloosd, toen zij haar gelaat bevlekt zag met zulk bloed, en daarom opende zij haar mond teneinde datgene te verbergen, wat zij niet heeft kunnen verhinderen. Toen de hemel zijn ongerechtigheid openbaarde, heeft ook de aarde zich tegen hem opgemaakt, Job 20:27, en zuchtte zij, omdat zij aldus aan de ijdelheid onderworpen werd, Romans 8:20, Romans 8:22. Kaïn heeft waarschijnlijk het bloed en het lichaam begraven, om zijn misdaad te verbergen, maar ook moord komt eindelijk uit. Hij heeft dit bloed niet zo diep begraven, of het geroep er van klom ten hemel op.

3. In het oorspronkelijke staat het woord in het meervoud, uws broeders bloeden, niet slechts zijn bloed, maar het bloed van allen die zijn nakomelingen hadden kunnen zijn. Of, het bloed van al het zaad van de vrouw, die evenzo de waarheid zullen bezegelen met hun bloed. Christus stelt het alles op een rekening, Matthew 23:35. Of, omdat rekening werd gehouden van elke droppel bloed, die vergoten werd. Hoe goed is het voor ons, dat het bloed van Christus betere dingen spreekt dan Abel, Hebrews 12:24. Abels bloed roept om wraak, Christus' bloed roept om vergeving.

IV. Het vonnis uitgesproken over Kaïn. En nu zijt gij vervloekt van de aardbodem, Genesis 4:11.

Merk hier op:

1. Hij is vervloekt, afgezonderd voor alle kwaad, onder de toorn Gods gelegd, gelijk hij is geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, Romans 1:18. Wie kent de uitgestrektheid en het gewicht van een vloek Gods, hoe ver hij reikt, hoe diep hij doordringt? Gods zeggen, dat een mens vervloekt is, maakt hem vervloekt, want die Hij vervloekt, zijn in waarheid vervloekt. De vloek wegens Adams ongehoorzaamheid eindigde in de aarde, vervloekt zij het aardrijk om uwentwil, maar die voor Kaïns rebellie viel onmiddellijk op hem zelf: Gij zijt vervloekt, want God had genade weggelegd voor Adam, maar niet voor Kaïn. Wij allen hebben deze vloek verdiend, en het is alleen in Christus, dat de gelovigen er van verlost worden, en de zegen beërven, Galatians 3:10, Galatians 3:13. 2. Hij is vervloekt van de aardbodem. Vandaar is het geroep opgegaan tot God, vandaar kwam de vloek neer op Kaïn. God zou wraak hebben kunnen doen door een onmiddellijke slag van de hemel, door het zwaard van een engel, of door een bliksemschicht, maar Hij wilde de aarde tot wreekster maken van het bloed, hem op de aarde laten blijven, en hem niet terstond afsnijden, maar dit zelfs tot een vloek voor hem doen zijn. De aarde is ons altijd nabij, wij kunnen er niet aan ontvlieden, zodat, indien deze de uitvoerster is van de Goddelijke toorn zij onvermijdbaar is, het is de zonde, dat is de straf van de zonde! die aan de deur ligt. Kaïn vond zijn straf daar, waar hij zijn deel verkoos te hebben, en waar hij zijn hart op had gezet.

Van de aarde verwachten wij twee dingen, en door deze vloek zijn beide aan Kaïn ontzegd, onderhoud en vestiging.

a. Het onderhoud uit de aarde wordt hem hier onthouden. Het is een vloek over hem in zijn genietingen, inzonderheid in zijn beroep. Als gij de aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven. Elk schepsel is voor ons wat God het doet zijn, een liefelijkheid of een kruis, een zegen of een vloek. Indien de aarde ons haar vermogen niet geeft, dan moeten wij daarin Gods rechtvaardigheid erkennen, want wij hebben Hem ons vermogen niet gegeven. Het aardrijk was te voren voor Adam vervloekt, maar voor Kaïn was het nu dubbel vervloekt. Dat gedeelte er van, dat hem ten deel viel, en dat hij in bezit had, werd onvruchtbaar voor hem gemaakt en onaangenaam door het bloed van Abel. De goddeloosheid van de goddelozen brengt een vloek op alles wat zij doen, en alles wat zij hebben, Deuteronomy 28:15, en verv, die vloek vergalt alles wat zij hebben, en stelt hen te leur in alles wat zij doen.

b. Er wordt hem hier vestiging op de aarde ontzegd. Gij zult zwervende en dolende zijn op aarde. Hierdoor was hij veroordeeld:

a. Tot eeuwigdurende versmaadheid onder de mensen. Het zal altijd voor iets schandelijks gehouden worden hem te herbergen, met hem te spreken, of hem enigerlei gunst te betonen. En volkomen terecht werd een man, die alle menselijkheid had uitgeschud, door geheel het mensdom verafschuwd en verlaten, en eerloos verklaard.

b. Tot eeuwige onrust en afgrijzen in zijn eigen gemoed. Zijn eigen schuldig geweten zal hem overal vervolgen, waar hij heen gaat, en hem tot een "Magor-missabib, een schrik van rondom" maken. Welke rust kunnen diegenen vinden, welke vestiging, die hun eigen ontroering en verstoring met zich omdragen, waarheen zij zich ook wenden? Zij, die aldus heen en weer gedreven worden, moeten wel zwervers zijn. Er is geen meer rusteloos zwerver op de aarde, dan hij, die door zijn eigen zonde en schuld wordt vervolgd, geen lager landloper, dan hij, die de slaaf is van zijn lusten.

Dit was het vonnis, uitgesproken over Kaïn en zelfs daarmee is nog barmhartigheid gemengd, in zover hij niet terstond afgesneden werd, maar nog tijd had om zich te bekeren, want God is lankmoedig over ons, niet willende, dat enigen verloren gaan.

Verzen 13-15

Genesis 4:13-15

Wij hebben hier nog een nader bericht van de maatregelen, genomen tegen Kaïn.

I. Hier is Kaïns klacht over zijn vonnis, als hard en streng. Sommigen laten hem de taal van de wanhoop spreken, en lezen dan: Mijne misdaad is groter dan dat zij vergeven kan worden, en dan is wat hij zegt een smaad en belediging van de genade Gods, waarvan alleen diegenen het voordeel zullen genieten, die er op hopen. Er is bij de God van genade vergeving voor de grootste zonden en zondaars, maar die er aan wanhopen verbeuren haar. Even te voren had Kaïn zijn zonde nog zeer licht geacht, maar nu vervalt hij in een ander uiterste: Satan drijft zijn vazallen van trotse eigenwaan naar wanhoop. Wij kunnen niet slecht genoeg denken van de zonde, mits wij haar slechts niet onvergeeflijk achten. Maar Kaïn schijnt veeleer de taal van toorn en verontwaardiging te spreken: Mijn straf is groter dan ik dragen kan, en zo is hetgeen hij zegt een smaad en belediging van Gods gerechtigheid, een klacht, niet over de grootte van zijn zonde, maar van het uiterst strenge van zijn straf, alsof die in geen verhouding stond tot hetgeen hij verdiend had. In plaats van God te rechtvaardigen in zijn vonnis, veroordeelt hij Hem, de straf van zijn ongerechtigheid niet aannemende, maar haar betwistende. Mensen, die onboetvaardig zijn, wier hart niet verootmoedigd is geworden, zullen zich door Gods bestraffing niet terecht laten brengen, omdat zij denken dat zij er door verongelijkt werden, en het is een blijk van grote verharding om meer bekommerd te zijn om ons lijden dan om onze zonden. Farao's bekommernis gold meer: slechts deze dood, dan deze zonde, Exodus 10:17, en zo was het ook hier met Kaïns bekommernis. Hij is een levend mens, en toch klaagt hij over de straf van zijn zonde, Lamentations 3:39. Hij denkt hard en uiterst streng behandeld te zijn, terwijl hij in waarheid een genadige behandeling ondervindt, en hij roept over onrecht, als hij meer reden heeft zich er over te verwonderen, dat hij niet in de hel is. Wee hem, die aldus twist met zijn Maker, en in het gericht treedt met zijn Rechter.

Merk op, hoe hij, om zijn klacht te rechtvaardigen, lang en breed over zijn vonnis uitweidt.

1. Hij ziet er zich van de gunst van zijn God door buitengesloten, en komt tot de gevolgtrekking, dat hij, vervloekt zijnde, verborgen was van voor Gods aangezicht, hetgeen ook inderdaad de wezenlijke aard is van Gods vloek. Dat bevinden veroordeelde zondaren tot wie gezegd wordt: Gaat weg van Mij, gij vervloekten! Diegenen zijn in waarheid vervloekt, die voor eeuwig uitgesloten zijn van Gods liefde en zorg, en van alle hoop op Zijn genade.

2. Hij ziet zich verdreven van alle genoegens van dit leven, en komt tot de gevolgtrekking dat hij, een zwerver zijnde, in werkelijkheid heden verdreven is van de aardbodem. Men kan evengoed geen plaats op aarde hebben, als er geen gevestigde plaats op te hebben, het is beter in het graf te rusten, dan in het geheel niet te rusten.

3. Hij ziet er zich door in de ban gedaan, afgesneden van de gemeente, onder verbod van de openbare inzettingen van de Godsdienst bij te wonen. Zijn handen vol van bloed zijnde, moet hij niet meer vergeefs offers brengen, Isaiah 1:13, Isaiah 1:15. Misschien bedoelt hij dit met zijn klacht, dat hij verdreven is van de aardbodem, want, buitengesloten van de kerk, die nog door niemand verlaten was, was hij verborgen van voor Gods aangezicht, niet toegelaten zijnde om zich met de kinderen Gods voor de Heere te stellen.

4. Hij ziet er zich door blootgesteld aan de haat en de kwaadwilligheid van heel het mensdom. Het zal geschieden, dat al wie mij vindt mij zal doodslaan. Waar hij ook omdoolt, overal is hij in levensgevaar, dat denkt hij ten minste, en, als iemand, die door schuldeisers wordt vervolgd, meent hij in ieder die hij ontmoet, een gerechtsdienaar te zien. Er was niemand in leven dan die zijn naaste bloedverwanten waren, maar zelfs voor hen is hij met recht bevreesd, die zelf zo barbaars is geweest voor zijn broeder. Sommigen lezen hier: al wat mij vindt zal mij doden: niet slechts Al wie onder de mensen, maar Al wat, onder de schepselen, zich buiten Gods bescherming vindende, ziet hij geheel de schepping in de wapens tegen zich. Schuld, die niet vergeven is, vervult de mensen met voortdurende angt, Proverbs 28:1, Job 15:20, Job 15:21, Psalms 53:6. Het is beter te vrezen, en niet te zondigen, dan te zondigen en daarna te vrezen. Dr. Lightfoot denkt, dat dit woord van Kaïn gelezen moet worden als een wens: Laat het daarom nu zijn, dat ieder die mij vindt mij moge doodslaan. Zijn ziel in hem verbitterd, "verlangt hij naar de dood, maar hij is er niet" Job 3:20, zoals ook zij, die onder geestelijke pijniging zijn, Revelation 9:5, Revelation 9:6.

II. Hier is Gods bekrachtiging van het vonnis, want als Hij oordeelt, zal hij overwinnen, Genesis 4:15.

Merk hier op:

1. Hoe Kaïn in toorn beschermd wordt door deze verklaring, bekend gemaakt, naar wij kunnen veronderstellen, aan geheel de kleine wereld, die er toen was: Zevenvoudige wraak zal genomen worden op hem die Kaïn doodslaat omdat daardoor het vonnis, dat over hem geveld was (dat hij zwervende en dolende zou zijn op de aarde) te niet gedaan zou worden. Veroordeelde gevangenen zijn onder de bijzondere bescherming van de wet, zij die tot offers aan de openbare gerechtigheid bestemd zijn, moeten niet aan particuliere wraak geofferd worden. Daar God ten opzichte van Kaïn gezegd had: Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden, zou het een vermetele aanmatiging geweest zijn, in wie het ook zij, die God het zwaard uit de hand zou willen nemen, een minachting jegens een uitdrukkelijke verklaring van Gods wil en bedoeling, die daarom zevenvoudig gewroken zou worden. God heeft wijze en heilige bedoelingen met de bescherming en verlenging van het leven van zeer goddeloze mensen. Met sommigen handelt God naar het gebed in Psalms 59:12. Dood hem niet, opdat mijn volk het niet vergete, doe hem omzwerven door Uw macht. Indien Kaïn onmiddellijk gedood was, hij zou vergeten zijn Ecclesiastes 8:10, maar nu hij leeft, is hij een vreselijker en duurzamer monument van Gods gerechtigheid, is hij, als het ware, opgehangen in een keten.

2. Hoe hij in toorn getekend wordt, De Heere stelde een teken aan Kaïn, om hem van het overige mensdom te onderscheiden, en aan te duiden, dat Hij de man was, die zijn broeder had vermoord, aan wie niemand leed moest doen, maar wie iedereen moest verafschuwen. God brandmerkte hem, (zoals sommige kwaaddoeners op de wang gebrandmerkt werden) en stelde zo'n zichtbaar en onuitwisbaar teken van schande en oneer aan hem, dat alle verstandige lieden hem zullen schuwen, zodat hij niet anders dan een zwerver en omdolende kon wezen, het uitvaagsel van alles.

Verzen 13-15

Genesis 4:13-15

Wij hebben hier nog een nader bericht van de maatregelen, genomen tegen Kaïn.

I. Hier is Kaïns klacht over zijn vonnis, als hard en streng. Sommigen laten hem de taal van de wanhoop spreken, en lezen dan: Mijne misdaad is groter dan dat zij vergeven kan worden, en dan is wat hij zegt een smaad en belediging van de genade Gods, waarvan alleen diegenen het voordeel zullen genieten, die er op hopen. Er is bij de God van genade vergeving voor de grootste zonden en zondaars, maar die er aan wanhopen verbeuren haar. Even te voren had Kaïn zijn zonde nog zeer licht geacht, maar nu vervalt hij in een ander uiterste: Satan drijft zijn vazallen van trotse eigenwaan naar wanhoop. Wij kunnen niet slecht genoeg denken van de zonde, mits wij haar slechts niet onvergeeflijk achten. Maar Kaïn schijnt veeleer de taal van toorn en verontwaardiging te spreken: Mijn straf is groter dan ik dragen kan, en zo is hetgeen hij zegt een smaad en belediging van Gods gerechtigheid, een klacht, niet over de grootte van zijn zonde, maar van het uiterst strenge van zijn straf, alsof die in geen verhouding stond tot hetgeen hij verdiend had. In plaats van God te rechtvaardigen in zijn vonnis, veroordeelt hij Hem, de straf van zijn ongerechtigheid niet aannemende, maar haar betwistende. Mensen, die onboetvaardig zijn, wier hart niet verootmoedigd is geworden, zullen zich door Gods bestraffing niet terecht laten brengen, omdat zij denken dat zij er door verongelijkt werden, en het is een blijk van grote verharding om meer bekommerd te zijn om ons lijden dan om onze zonden. Farao's bekommernis gold meer: slechts deze dood, dan deze zonde, Exodus 10:17, en zo was het ook hier met Kaïns bekommernis. Hij is een levend mens, en toch klaagt hij over de straf van zijn zonde, Lamentations 3:39. Hij denkt hard en uiterst streng behandeld te zijn, terwijl hij in waarheid een genadige behandeling ondervindt, en hij roept over onrecht, als hij meer reden heeft zich er over te verwonderen, dat hij niet in de hel is. Wee hem, die aldus twist met zijn Maker, en in het gericht treedt met zijn Rechter.

Merk op, hoe hij, om zijn klacht te rechtvaardigen, lang en breed over zijn vonnis uitweidt.

1. Hij ziet er zich van de gunst van zijn God door buitengesloten, en komt tot de gevolgtrekking, dat hij, vervloekt zijnde, verborgen was van voor Gods aangezicht, hetgeen ook inderdaad de wezenlijke aard is van Gods vloek. Dat bevinden veroordeelde zondaren tot wie gezegd wordt: Gaat weg van Mij, gij vervloekten! Diegenen zijn in waarheid vervloekt, die voor eeuwig uitgesloten zijn van Gods liefde en zorg, en van alle hoop op Zijn genade.

2. Hij ziet zich verdreven van alle genoegens van dit leven, en komt tot de gevolgtrekking dat hij, een zwerver zijnde, in werkelijkheid heden verdreven is van de aardbodem. Men kan evengoed geen plaats op aarde hebben, als er geen gevestigde plaats op te hebben, het is beter in het graf te rusten, dan in het geheel niet te rusten.

3. Hij ziet er zich door in de ban gedaan, afgesneden van de gemeente, onder verbod van de openbare inzettingen van de Godsdienst bij te wonen. Zijn handen vol van bloed zijnde, moet hij niet meer vergeefs offers brengen, Isaiah 1:13, Isaiah 1:15. Misschien bedoelt hij dit met zijn klacht, dat hij verdreven is van de aardbodem, want, buitengesloten van de kerk, die nog door niemand verlaten was, was hij verborgen van voor Gods aangezicht, niet toegelaten zijnde om zich met de kinderen Gods voor de Heere te stellen.

4. Hij ziet er zich door blootgesteld aan de haat en de kwaadwilligheid van heel het mensdom. Het zal geschieden, dat al wie mij vindt mij zal doodslaan. Waar hij ook omdoolt, overal is hij in levensgevaar, dat denkt hij ten minste, en, als iemand, die door schuldeisers wordt vervolgd, meent hij in ieder die hij ontmoet, een gerechtsdienaar te zien. Er was niemand in leven dan die zijn naaste bloedverwanten waren, maar zelfs voor hen is hij met recht bevreesd, die zelf zo barbaars is geweest voor zijn broeder. Sommigen lezen hier: al wat mij vindt zal mij doden: niet slechts Al wie onder de mensen, maar Al wat, onder de schepselen, zich buiten Gods bescherming vindende, ziet hij geheel de schepping in de wapens tegen zich. Schuld, die niet vergeven is, vervult de mensen met voortdurende angt, Proverbs 28:1, Job 15:20, Job 15:21, Psalms 53:6. Het is beter te vrezen, en niet te zondigen, dan te zondigen en daarna te vrezen. Dr. Lightfoot denkt, dat dit woord van Kaïn gelezen moet worden als een wens: Laat het daarom nu zijn, dat ieder die mij vindt mij moge doodslaan. Zijn ziel in hem verbitterd, "verlangt hij naar de dood, maar hij is er niet" Job 3:20, zoals ook zij, die onder geestelijke pijniging zijn, Revelation 9:5, Revelation 9:6.

II. Hier is Gods bekrachtiging van het vonnis, want als Hij oordeelt, zal hij overwinnen, Genesis 4:15.

Merk hier op:

1. Hoe Kaïn in toorn beschermd wordt door deze verklaring, bekend gemaakt, naar wij kunnen veronderstellen, aan geheel de kleine wereld, die er toen was: Zevenvoudige wraak zal genomen worden op hem die Kaïn doodslaat omdat daardoor het vonnis, dat over hem geveld was (dat hij zwervende en dolende zou zijn op de aarde) te niet gedaan zou worden. Veroordeelde gevangenen zijn onder de bijzondere bescherming van de wet, zij die tot offers aan de openbare gerechtigheid bestemd zijn, moeten niet aan particuliere wraak geofferd worden. Daar God ten opzichte van Kaïn gezegd had: Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden, zou het een vermetele aanmatiging geweest zijn, in wie het ook zij, die God het zwaard uit de hand zou willen nemen, een minachting jegens een uitdrukkelijke verklaring van Gods wil en bedoeling, die daarom zevenvoudig gewroken zou worden. God heeft wijze en heilige bedoelingen met de bescherming en verlenging van het leven van zeer goddeloze mensen. Met sommigen handelt God naar het gebed in Psalms 59:12. Dood hem niet, opdat mijn volk het niet vergete, doe hem omzwerven door Uw macht. Indien Kaïn onmiddellijk gedood was, hij zou vergeten zijn Ecclesiastes 8:10, maar nu hij leeft, is hij een vreselijker en duurzamer monument van Gods gerechtigheid, is hij, als het ware, opgehangen in een keten.

2. Hoe hij in toorn getekend wordt, De Heere stelde een teken aan Kaïn, om hem van het overige mensdom te onderscheiden, en aan te duiden, dat Hij de man was, die zijn broeder had vermoord, aan wie niemand leed moest doen, maar wie iedereen moest verafschuwen. God brandmerkte hem, (zoals sommige kwaaddoeners op de wang gebrandmerkt werden) en stelde zo'n zichtbaar en onuitwisbaar teken van schande en oneer aan hem, dat alle verstandige lieden hem zullen schuwen, zodat hij niet anders dan een zwerver en omdolende kon wezen, het uitvaagsel van alles.

Verzen 16-18

Genesis 4:16-18

Wij hebben hier een nader bericht omtrent Kaïn, en wat er van hem geworden is, nadat hij door God was verworpen.

I. Hij heeft zich gedwee onderworpen aan dat deel van zijn vonnis, waardoor hij voor Gods aangezicht werd verborgen. Want, Genesis 4:16, Hij ging uit van het aangezicht des Heeren, dat is: gewillig liet hij God en Godsdienst varen, en was tevreden om er de voorrechten van te missen, zo hij slechts ook aan de voorschriften, de geboden, er van kon ontkomen. Hij verliet Adams gezin en altaar, en schudde alle aanspraak af van God te vrezen, kwam nooit onder vrome mensen, en woonde geen inzettingen van de Godsdienst meer bij. Huichelachtige belijders, die voor de almachtige God hebben geveinsd en gebeuzeld, worden rechtvaardig aan zich zelf overgelaten om iets te doen dat grof ergerlijk is, zodat zij dan die gedaante van de Godzaligheid moeten afleggen, waarvan zij een schande geweest zijn, en onder de schijn waarvan zij er de kracht van verloochend hebben. Kaïn ging nu uit van het aangezicht des Heeren, en wij bevinden niet, dat hij er ooit tot zijn vertroosting weergekomen is. De hel is "een eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren," 2 Thessalonians 2:9. Het is een altijddurende verbanning van de Bron van alle goed. Dit is de keus van de zondaars, en zo zal, tot hun eeuwige beschaming, hun oordeel wezen.

II. Hij poogde het hoofd te bieden aan dit deel van het vonnis, dat hem tot zwerven en dolen had verwezen, want

1. Hij koos zijn land. Hij ging en woonde ten Oosten van Eden, ergens op een afstand van de plaats, waar Adam met zijn Godsdienstig gezin woonde, zich en zijn gevloekt geslacht onderscheidende van het heilig zaad, zijn legerplaats van de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Revelation 20:9. Ten Oosten van Eden waar de cherubim zijn met het vlammig zwaard koos hij zijn lot, als om de verschrikkingen des Heeren te tarten. Maar zijn poging om zich te vestigen was te vergeefs, want het land waar hij in woonde, was hem het land van Nod, dat is: schudding, of siddering, vanwege de voortdurende woeligheid en onrust in zijn eigen gemoed. Zij, die weggaan van God, kunnen nergens rust vinden. Nadat Kaïn was uitgegaan van het aangezicht des Heeren, heeft hij nooit meer gerust. Zij, die zich buiten sluiten van de hemel, geven zich over aan voortdurende siddering. "Keer dan weer tot uw rust, o mijne ziel, tot uw rust in God, want anders zult gij voor eeuwig rusteloos zijn."

2. Hij bouwde zich een stad ter woning, Genesis 4:17. Hij was bouwende een stad, zo lezen sommigen die woorden, haar altijd bouwende, maar daar op hem en het werk van zijn handen een vloek was, kon hij haar niet voleindigen. Of zoals wij het lezen, hij bouwde een stad, ten teken van een vastgestelde scheiding van de kerk van God, daar hij er niet aan dacht om ooit tot haar weer te keren. Deze stad zal het hoofdkwartier zijn van de afval.

Merk hier op:

a. Hoe Kaïn het vonnis Gods trotseert. God had gezegd, dat hij zwervende en dolende zou zijn. Had hij zich nu bekeerd en verootmoedigd, dan zou die vloek in een zegen kunnen verkeerd zijn, zoals dat met de stam van Levi het geval was, die verdeeld moest zijn onder Jakob en verstrooid onder Israel, maar zijn onboetvaardig, onverootmoedigd hart in tegenheid wandelende met God, en zich, ten spijt van de hemel, willende vestigen, is, hetgeen een zegen had kunnen wezen, in vloek verkeerd. b. Zie wat Kaïns keus was, nadat hij God had verlaten, hij koos een vestiging in deze wereld als zijn rust tot in eeuwigheid. Zij, die op aarde, naar de hemelse stad uitzagen, verkozen in tenten te wonen, maar Kaïn die zich om die stad niet bekommerde, bouwde er zich een op aarde. Zij, die door God gevloekt zijn zoeken hun vestiging en voldoening hier beneden, Psalms 17:14.

c. Zie welke methode Kaïn volgde om zich te verdedigen tegen de verschrikkingen, waardoor hij voortdurend gekweld werd. Hij ondernam zijn bouw, om zijn gedachten af te leiden van zijn rampzaligheid en om het geroep van zijn schuldig geweten te smoren door het gedruis van hamers en bijlen. Zo zullen velen hun overtuiging van zonde smoren, door zich in het gewoel van wereldse zaken te storten.

d. Zie hoe goddeloze mensen dikwijls Gods volk vooruit zijn, hen overtreffen in uitwendige voorspoed. Kaïn en zijn gevloekt geslacht wonen in een stad, terwijl Adam en zijn gezegend gezin in tenten wonen, wij kunnen uit al hetgeen dat voor ons aangezicht is ook over haat en liefde niet oordelen, Ecclesiastes 9:1, Ecclesiastes 9:2.

3. Ook zijn gezin werd gebouwd. Hier is een bericht over zijn afstammelingen, ten minste van de erfgenamen van zijn familie tot in zeven geslachten. Zijn zoon was Henoch die dezelfde naam droeg, maar niet hetzelfde karakter had, als de heilige, die met God wandelde, Genesis 5:22. Goede mensen en slechte mensen dragen dezelfde naam, maar God kan onderscheiden tussen Judas Iskariot en Judas, niet de Iskariot, John 14:22. Er worden meer namen van zijn nageslacht vermeld, doch alleen maar vermeld, niet als die van het heilig zaad, Genesis 5:1, waar wij voor ieder hunner drie verzen hebben, terwijl wij hier drie of vier namen in een vers hebben. Zij worden haastig geteld, als niet gewaardeerd, in vergelijking met de uitverkorenen Gods, en in wie men geen welbehagen heeft.

Verzen 16-18

Genesis 4:16-18

Wij hebben hier een nader bericht omtrent Kaïn, en wat er van hem geworden is, nadat hij door God was verworpen.

I. Hij heeft zich gedwee onderworpen aan dat deel van zijn vonnis, waardoor hij voor Gods aangezicht werd verborgen. Want, Genesis 4:16, Hij ging uit van het aangezicht des Heeren, dat is: gewillig liet hij God en Godsdienst varen, en was tevreden om er de voorrechten van te missen, zo hij slechts ook aan de voorschriften, de geboden, er van kon ontkomen. Hij verliet Adams gezin en altaar, en schudde alle aanspraak af van God te vrezen, kwam nooit onder vrome mensen, en woonde geen inzettingen van de Godsdienst meer bij. Huichelachtige belijders, die voor de almachtige God hebben geveinsd en gebeuzeld, worden rechtvaardig aan zich zelf overgelaten om iets te doen dat grof ergerlijk is, zodat zij dan die gedaante van de Godzaligheid moeten afleggen, waarvan zij een schande geweest zijn, en onder de schijn waarvan zij er de kracht van verloochend hebben. Kaïn ging nu uit van het aangezicht des Heeren, en wij bevinden niet, dat hij er ooit tot zijn vertroosting weergekomen is. De hel is "een eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren," 2 Thessalonians 2:9. Het is een altijddurende verbanning van de Bron van alle goed. Dit is de keus van de zondaars, en zo zal, tot hun eeuwige beschaming, hun oordeel wezen.

II. Hij poogde het hoofd te bieden aan dit deel van het vonnis, dat hem tot zwerven en dolen had verwezen, want

1. Hij koos zijn land. Hij ging en woonde ten Oosten van Eden, ergens op een afstand van de plaats, waar Adam met zijn Godsdienstig gezin woonde, zich en zijn gevloekt geslacht onderscheidende van het heilig zaad, zijn legerplaats van de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Revelation 20:9. Ten Oosten van Eden waar de cherubim zijn met het vlammig zwaard koos hij zijn lot, als om de verschrikkingen des Heeren te tarten. Maar zijn poging om zich te vestigen was te vergeefs, want het land waar hij in woonde, was hem het land van Nod, dat is: schudding, of siddering, vanwege de voortdurende woeligheid en onrust in zijn eigen gemoed. Zij, die weggaan van God, kunnen nergens rust vinden. Nadat Kaïn was uitgegaan van het aangezicht des Heeren, heeft hij nooit meer gerust. Zij, die zich buiten sluiten van de hemel, geven zich over aan voortdurende siddering. "Keer dan weer tot uw rust, o mijne ziel, tot uw rust in God, want anders zult gij voor eeuwig rusteloos zijn."

2. Hij bouwde zich een stad ter woning, Genesis 4:17. Hij was bouwende een stad, zo lezen sommigen die woorden, haar altijd bouwende, maar daar op hem en het werk van zijn handen een vloek was, kon hij haar niet voleindigen. Of zoals wij het lezen, hij bouwde een stad, ten teken van een vastgestelde scheiding van de kerk van God, daar hij er niet aan dacht om ooit tot haar weer te keren. Deze stad zal het hoofdkwartier zijn van de afval.

Merk hier op:

a. Hoe Kaïn het vonnis Gods trotseert. God had gezegd, dat hij zwervende en dolende zou zijn. Had hij zich nu bekeerd en verootmoedigd, dan zou die vloek in een zegen kunnen verkeerd zijn, zoals dat met de stam van Levi het geval was, die verdeeld moest zijn onder Jakob en verstrooid onder Israel, maar zijn onboetvaardig, onverootmoedigd hart in tegenheid wandelende met God, en zich, ten spijt van de hemel, willende vestigen, is, hetgeen een zegen had kunnen wezen, in vloek verkeerd. b. Zie wat Kaïns keus was, nadat hij God had verlaten, hij koos een vestiging in deze wereld als zijn rust tot in eeuwigheid. Zij, die op aarde, naar de hemelse stad uitzagen, verkozen in tenten te wonen, maar Kaïn die zich om die stad niet bekommerde, bouwde er zich een op aarde. Zij, die door God gevloekt zijn zoeken hun vestiging en voldoening hier beneden, Psalms 17:14.

c. Zie welke methode Kaïn volgde om zich te verdedigen tegen de verschrikkingen, waardoor hij voortdurend gekweld werd. Hij ondernam zijn bouw, om zijn gedachten af te leiden van zijn rampzaligheid en om het geroep van zijn schuldig geweten te smoren door het gedruis van hamers en bijlen. Zo zullen velen hun overtuiging van zonde smoren, door zich in het gewoel van wereldse zaken te storten.

d. Zie hoe goddeloze mensen dikwijls Gods volk vooruit zijn, hen overtreffen in uitwendige voorspoed. Kaïn en zijn gevloekt geslacht wonen in een stad, terwijl Adam en zijn gezegend gezin in tenten wonen, wij kunnen uit al hetgeen dat voor ons aangezicht is ook over haat en liefde niet oordelen, Ecclesiastes 9:1, Ecclesiastes 9:2.

3. Ook zijn gezin werd gebouwd. Hier is een bericht over zijn afstammelingen, ten minste van de erfgenamen van zijn familie tot in zeven geslachten. Zijn zoon was Henoch die dezelfde naam droeg, maar niet hetzelfde karakter had, als de heilige, die met God wandelde, Genesis 5:22. Goede mensen en slechte mensen dragen dezelfde naam, maar God kan onderscheiden tussen Judas Iskariot en Judas, niet de Iskariot, John 14:22. Er worden meer namen van zijn nageslacht vermeld, doch alleen maar vermeld, niet als die van het heilig zaad, Genesis 5:1, waar wij voor ieder hunner drie verzen hebben, terwijl wij hier drie of vier namen in een vers hebben. Zij worden haastig geteld, als niet gewaardeerd, in vergelijking met de uitverkorenen Gods, en in wie men geen welbehagen heeft.

Verzen 19-22

Genesis 4:19-22

Wij hebben hier enige bijzonderheden nopens Lamech, de zevende van Adam in de lijn van Kaïn.

Merk op:

I. Zijn huwen van twee vrouwen. Het was iemand uit het ontaarde geslacht van Kaïn, die het eerst de oorspronkelijke huwelijks-wet overtrad, dat slechts twee een vlees zouden zijn. Tot nu toe had een man slechts een vrouw op een zelfde tijd maar Lamech nam er twee. "Van den beginne is het zo niet geweest," Malachi 2:1, 15, Matthew 19:5. Zie hier:

1. Dat zij, die Gods kerk en inzettingen verlaten, zich aan allerlei verzoekingen blootstellen.

2. Dat, wanneer een slechte gewoonte is ingevoerd door slechte mensen, mensen van betere aard soms door onvoorzichtigheid er toe komen, om haar te volgen. Jakob, David en vele anderen, die in andere opzichten goede en Godvruchtige mannen waren, zijn later verstrikt geraakt in deze zonde, die door Lamech was begonnen.

II. Zijn geluk in zijn kinderen in weerwil hiervan. Hoewel hij zondigde door twee vrouwen te huwen, was hij toch met kinderen gezegend van beide, en wel de zodanigen, die beroemd werden in hun tijd en geslacht, niet om hun Godsvrucht, daarvan wordt geen melding gemaakt (voor zoveel blijkt waren zij de heidenen van die tijd) maar om hun vernuft. Zij waren niet slechts zelf mannen van zaken, maar ook mannen, die de wereld van dienst waren, en die uitgemunt hebben boven anderen wegens hun uitvinding, of tenminste hun verbetering van sommige nuttige kunsten.

1. Jabal was een vermaard herder, hij verlustigde zich in veeteelt, en hij was zo gelukkig in het beramen van methodes om dit bedrijf op de beste en voordeligste wijze te beoefenen, en er anderen in te onderwijzen, dat de herders uit die tijd, ja zelfs die uit latere tijden hem vader noemden. Het kan ook wezen dat, zijn kinderen voor hetzelfde beroep opgeleid zijnde, zijn familie een familie van herders geweest is.

2. Jubal was een beroemd toonkunstenaar, inzonderheid een organist, en de eerste, die regels gaf voor de edele wetenschap van de muziek. Toen Jabal hen op weg had gebracht om rijk te zijn, heeft Jubal hen geleerd vrolijk te wezen." Zij, die hun dagen in het goede verslijten, zullen niet zonder trommelen en harpen zijn," Job 21:13. Aan Jubal is waarschijnlijk de naam ontleend van de bazuin op het jubeljaar, want het was de kostelijkste, heerlijkste muziek, die vrijheid en verlossing verkondigde. Jabal was hun Pan, en Jubal hun Apollo.

3. Tubal Kaïn was een vermaarde smid, die het werken in koper en ijzer zeer verbeterd heeft, ten diepste zowel van de krijg als van de landbouw. Hij was hun Vulkaan. Zie hier:

a. Dat het alleen wereldlijke dingen zijn, waarop vleselijke, goddeloze mensen hun hart hebben gezet, en waarin zij zeer vernuftig en naarstig zijn. Zo was het met dit goddeloze geslacht van de gevloekte Kaïn. Hier was een vader van herders en de vader van beoefenaars van de muziek, maar geen vader van de gelovigen. Hier is een leermeester van alle werken in koper en ijzer, maar niemand die de goede kennis des Heeren onderwijst. Hier zijn uitvindsels om rijk te zijn, en machtig te zijn, en vrolijk te zijn, maar er is niets van God, of van Zijn vrees en dienst onder hen. De tegenwoordige dingen vervullen het hart van de meeste mensen.

b. Dat diegenen die ontbloot zijn van de kennis en genade Gods, begaafd kunnen wezen met vele voortreffelijke en nuttige talenten, die hen beroemd maken en nuttig doen zijn aan hun geslacht. Gewone gaven en talenten worden dikwijls aan slechte mensen geschonken, terwijl God het dwaze van de wereld voor zich verkiest.

Verzen 19-22

Genesis 4:19-22

Wij hebben hier enige bijzonderheden nopens Lamech, de zevende van Adam in de lijn van Kaïn.

Merk op:

I. Zijn huwen van twee vrouwen. Het was iemand uit het ontaarde geslacht van Kaïn, die het eerst de oorspronkelijke huwelijks-wet overtrad, dat slechts twee een vlees zouden zijn. Tot nu toe had een man slechts een vrouw op een zelfde tijd maar Lamech nam er twee. "Van den beginne is het zo niet geweest," Malachi 2:1, 15, Matthew 19:5. Zie hier:

1. Dat zij, die Gods kerk en inzettingen verlaten, zich aan allerlei verzoekingen blootstellen.

2. Dat, wanneer een slechte gewoonte is ingevoerd door slechte mensen, mensen van betere aard soms door onvoorzichtigheid er toe komen, om haar te volgen. Jakob, David en vele anderen, die in andere opzichten goede en Godvruchtige mannen waren, zijn later verstrikt geraakt in deze zonde, die door Lamech was begonnen.

II. Zijn geluk in zijn kinderen in weerwil hiervan. Hoewel hij zondigde door twee vrouwen te huwen, was hij toch met kinderen gezegend van beide, en wel de zodanigen, die beroemd werden in hun tijd en geslacht, niet om hun Godsvrucht, daarvan wordt geen melding gemaakt (voor zoveel blijkt waren zij de heidenen van die tijd) maar om hun vernuft. Zij waren niet slechts zelf mannen van zaken, maar ook mannen, die de wereld van dienst waren, en die uitgemunt hebben boven anderen wegens hun uitvinding, of tenminste hun verbetering van sommige nuttige kunsten.

1. Jabal was een vermaard herder, hij verlustigde zich in veeteelt, en hij was zo gelukkig in het beramen van methodes om dit bedrijf op de beste en voordeligste wijze te beoefenen, en er anderen in te onderwijzen, dat de herders uit die tijd, ja zelfs die uit latere tijden hem vader noemden. Het kan ook wezen dat, zijn kinderen voor hetzelfde beroep opgeleid zijnde, zijn familie een familie van herders geweest is.

2. Jubal was een beroemd toonkunstenaar, inzonderheid een organist, en de eerste, die regels gaf voor de edele wetenschap van de muziek. Toen Jabal hen op weg had gebracht om rijk te zijn, heeft Jubal hen geleerd vrolijk te wezen." Zij, die hun dagen in het goede verslijten, zullen niet zonder trommelen en harpen zijn," Job 21:13. Aan Jubal is waarschijnlijk de naam ontleend van de bazuin op het jubeljaar, want het was de kostelijkste, heerlijkste muziek, die vrijheid en verlossing verkondigde. Jabal was hun Pan, en Jubal hun Apollo.

3. Tubal Kaïn was een vermaarde smid, die het werken in koper en ijzer zeer verbeterd heeft, ten diepste zowel van de krijg als van de landbouw. Hij was hun Vulkaan. Zie hier:

a. Dat het alleen wereldlijke dingen zijn, waarop vleselijke, goddeloze mensen hun hart hebben gezet, en waarin zij zeer vernuftig en naarstig zijn. Zo was het met dit goddeloze geslacht van de gevloekte Kaïn. Hier was een vader van herders en de vader van beoefenaars van de muziek, maar geen vader van de gelovigen. Hier is een leermeester van alle werken in koper en ijzer, maar niemand die de goede kennis des Heeren onderwijst. Hier zijn uitvindsels om rijk te zijn, en machtig te zijn, en vrolijk te zijn, maar er is niets van God, of van Zijn vrees en dienst onder hen. De tegenwoordige dingen vervullen het hart van de meeste mensen.

b. Dat diegenen die ontbloot zijn van de kennis en genade Gods, begaafd kunnen wezen met vele voortreffelijke en nuttige talenten, die hen beroemd maken en nuttig doen zijn aan hun geslacht. Gewone gaven en talenten worden dikwijls aan slechte mensen geschonken, terwijl God het dwaze van de wereld voor zich verkiest.

Verzen 23-24

Genesis 4:23-24

Uit deze rede van Lamech, die hier vermeld wordt, en waarvan in die tijden waarschijnlijk veel gesproken werd, blijkt nog verder dat hij een slecht man was, zoals Kaïns vervloekte nakomelingen over het algemeen geweest zijn.

Merk op:

I. Hoe hoog en gebiedend hij spreekt tot zijn vrouwen, als iemand die grote eerbied en oplettendheid eist en verwacht. Hoort mijne stem, gij vrouwen van Lamech. Geen wonder, dat hij, die een huwelijks-wet had overtreden door twee vrouwen te nemen, ook een andere overtrad, die hem verplichtte om vriendelijk en teder te wezen voor haar, die hij genomen had, en aan de vrouw, als het zwakkere vat, eer te geven. Diegenen zijn niet altijd het meest zorgzaam om hun eigen plicht te doen, die het hoogst en strengst zijn in hun eis van eerbied van anderen, en het vaakst hun bloedverwanten oproepen om te weten wat hun plaats is en om hun plicht te doen.

II. Hoe bloeddorstig en wreed hij was voor allen, die hem omringden. Ik sloeg wel een man dood om mijn wonde, en een jongeling om mijn buil. Hij bekent een man te zijn van woeste en wrede inborst, die zonder barmhartigheid om zich heen sloeg en allen doodde die hem in de weg waren, hetzij een man, of een jongeling, al was hij dan ook zelf in gevaar om gewond te worden in de strijd. Sommigen denken, omdat hij zich bij Kaïn vergelijkt, Genesis 4:24, dat hij iemand van het heilig zaad had vermoord, iemand van de getrouwe aanbidders van God, en dat hij dit erkent als de wonde in zijn geweten, en de schade van zijn ziel, maar dat hij, evenals Kaïn, toch onboetvaardig bleef, sidderende, en toch niet verootmoedigd. Of, dat zijn vrouwen, wetende van hoedanige geest hij was, hoe licht hij anderen prikkelde en hoe geneigd om elke prikkeling van anderen ten kwade te duiden, bevreesd waren, dat hij door de een of ander om het leven gebracht zou worden. "Vreest niet", zegt hij, "ik tart ieder, wie hij ook zij, om mij aan te vallen, ik zou hem doden, hij zij man of jongeling." Het is iets geheel gewoons, dat woeste en bloeddorstige mensen roemen in hun schande. Philippians 3:11, alsof het beide hun veiligheid en hun eer was, dat het hen niet deert, geen zorg of kommer baart hoeveel mensenlevens opgeofferd worden aan hun toorn en wraak noch hoe zij gehaat worden, mits zij slechts worden gevreesd. "Oderint, dum metuant-Laat hen haten, mits zij vrezen."

III. Hoe goddeloos hij zelfs op zijn boze weg op Gods bescherming rekent, Genesis 4:24. Hij had gehoord, dat Kaïn zevenvoudig gewroken zal worden, Genesis 4:15, dat is: zo iemand het op zich zou nemen Kaïn te doden, hij er streng voor gestraft zou worden, hoewel Kaïn verdiend had duizend doden te sterven om de moord op zijn broeder. Daaruit leidt hij nu af dat, zo iemand hem zou doden om de moorden, die hij begaan had, God zijn dood nog veel meer zou wreken. Alsof de bijzondere zorg van God om het leven van Kaïn te verlengen en te beveiligen, om bijzondere redenen, die met zijn zaak samenhingen, en ook tot zijn meerdere straf, zoals de verdoemden ook in wezen gehouden worden-alsof, zeggen wij, deze zorg bestemd was om een bescherming te zijn voor alle moordenaars. Zo houdt Lamech de slechte redenering: "Indien God voor de veiligheid van Kaïn voorzien heeft, zal Hij dit nog veel meer voor mijn veiligheid doen, want ik heb wel velen gedood, maar toch niet mijn eigen broeder, en niet, zoals hij, zonder enige aanleiding." Het uitstel van de straf van sommige zondaren en Gods lankmoedigheid over hen worden dikwijls misbruikt om anderen in gelijke zondige wegen te doen volharden, Ecclesiastes 8:11. Maar hoewel het voor sommigen lang duurt eer de slag van Gods gerechtigheid hen treft, kunnen anderen er daarom niet zeker van zijn, dat zij niet een haastig verderf over zichzelf zullen brengen. Of indien God hen lang verdraagt, die zich vleien met Zijn geduld, dan vergaderen zij zichzelf slechts toorn als een schat in de dag des toorns. Dit nu is alles wat wij in de Schrift vermeld vinden betreffende het gezin en het geslacht van de gevloekte Kaïn, totdat wij hen allen zien afgesneden en omkomen in de algemene zondvloed.

Verzen 23-24

Genesis 4:23-24

Uit deze rede van Lamech, die hier vermeld wordt, en waarvan in die tijden waarschijnlijk veel gesproken werd, blijkt nog verder dat hij een slecht man was, zoals Kaïns vervloekte nakomelingen over het algemeen geweest zijn.

Merk op:

I. Hoe hoog en gebiedend hij spreekt tot zijn vrouwen, als iemand die grote eerbied en oplettendheid eist en verwacht. Hoort mijne stem, gij vrouwen van Lamech. Geen wonder, dat hij, die een huwelijks-wet had overtreden door twee vrouwen te nemen, ook een andere overtrad, die hem verplichtte om vriendelijk en teder te wezen voor haar, die hij genomen had, en aan de vrouw, als het zwakkere vat, eer te geven. Diegenen zijn niet altijd het meest zorgzaam om hun eigen plicht te doen, die het hoogst en strengst zijn in hun eis van eerbied van anderen, en het vaakst hun bloedverwanten oproepen om te weten wat hun plaats is en om hun plicht te doen.

II. Hoe bloeddorstig en wreed hij was voor allen, die hem omringden. Ik sloeg wel een man dood om mijn wonde, en een jongeling om mijn buil. Hij bekent een man te zijn van woeste en wrede inborst, die zonder barmhartigheid om zich heen sloeg en allen doodde die hem in de weg waren, hetzij een man, of een jongeling, al was hij dan ook zelf in gevaar om gewond te worden in de strijd. Sommigen denken, omdat hij zich bij Kaïn vergelijkt, Genesis 4:24, dat hij iemand van het heilig zaad had vermoord, iemand van de getrouwe aanbidders van God, en dat hij dit erkent als de wonde in zijn geweten, en de schade van zijn ziel, maar dat hij, evenals Kaïn, toch onboetvaardig bleef, sidderende, en toch niet verootmoedigd. Of, dat zijn vrouwen, wetende van hoedanige geest hij was, hoe licht hij anderen prikkelde en hoe geneigd om elke prikkeling van anderen ten kwade te duiden, bevreesd waren, dat hij door de een of ander om het leven gebracht zou worden. "Vreest niet", zegt hij, "ik tart ieder, wie hij ook zij, om mij aan te vallen, ik zou hem doden, hij zij man of jongeling." Het is iets geheel gewoons, dat woeste en bloeddorstige mensen roemen in hun schande. Philippians 3:11, alsof het beide hun veiligheid en hun eer was, dat het hen niet deert, geen zorg of kommer baart hoeveel mensenlevens opgeofferd worden aan hun toorn en wraak noch hoe zij gehaat worden, mits zij slechts worden gevreesd. "Oderint, dum metuant-Laat hen haten, mits zij vrezen."

III. Hoe goddeloos hij zelfs op zijn boze weg op Gods bescherming rekent, Genesis 4:24. Hij had gehoord, dat Kaïn zevenvoudig gewroken zal worden, Genesis 4:15, dat is: zo iemand het op zich zou nemen Kaïn te doden, hij er streng voor gestraft zou worden, hoewel Kaïn verdiend had duizend doden te sterven om de moord op zijn broeder. Daaruit leidt hij nu af dat, zo iemand hem zou doden om de moorden, die hij begaan had, God zijn dood nog veel meer zou wreken. Alsof de bijzondere zorg van God om het leven van Kaïn te verlengen en te beveiligen, om bijzondere redenen, die met zijn zaak samenhingen, en ook tot zijn meerdere straf, zoals de verdoemden ook in wezen gehouden worden-alsof, zeggen wij, deze zorg bestemd was om een bescherming te zijn voor alle moordenaars. Zo houdt Lamech de slechte redenering: "Indien God voor de veiligheid van Kaïn voorzien heeft, zal Hij dit nog veel meer voor mijn veiligheid doen, want ik heb wel velen gedood, maar toch niet mijn eigen broeder, en niet, zoals hij, zonder enige aanleiding." Het uitstel van de straf van sommige zondaren en Gods lankmoedigheid over hen worden dikwijls misbruikt om anderen in gelijke zondige wegen te doen volharden, Ecclesiastes 8:11. Maar hoewel het voor sommigen lang duurt eer de slag van Gods gerechtigheid hen treft, kunnen anderen er daarom niet zeker van zijn, dat zij niet een haastig verderf over zichzelf zullen brengen. Of indien God hen lang verdraagt, die zich vleien met Zijn geduld, dan vergaderen zij zichzelf slechts toorn als een schat in de dag des toorns. Dit nu is alles wat wij in de Schrift vermeld vinden betreffende het gezin en het geslacht van de gevloekte Kaïn, totdat wij hen allen zien afgesneden en omkomen in de algemene zondvloed.

Verzen 25-26

Genesis 4:25-26

Dit is de eerste vermelding van Adams naam in de geschiedenis van dit hoofdstuk. Er is niet aan te twijfelen of de moord op Abel en de onboetvaardigheid van Kaïn moeten een zeer grote smart geweest zijn voor hem en Eva, te meer omdat hun eigen boosheid hen nu kastijdde, en hun afkeringen hen straffen. Hun dwaasheid had aan zonde en dood toegang gegeven in de wereld, en nu boetten zij er voor, daar zij hierdoor op een dag van hun beide zonen beroofd waren, Genesis 27:45. Als ouders verdriet hebben van de goddeloosheid van hun kinderen, dan moeten zij daar aanleiding uit nemen om te treuren over het bederf van de natuur, dat van hen afkomstig is, en dat de wortel is van de bitterheid. Maar hier hebben wij hetgeen voor onze eerste ouders een verlichting was in hun beproeving.

I. God gaf hun de wederopbouw te zien van hun gezin, dat ontzaglijk geschud en verzwakt was door die treurige gebeurtenis. Want:

1. Zij zagen hun zaad een ander zaad voor Abel, Genesis 4:25. Let op Gods vriendelijkheid en tederheid jegens Zijn volk in Zijn leidingen met hen, als Hij hun een lieflijkheid, een vertroosting ontneemt, geeft Hij er hun een andere voor in de plaats, die nog een grotere zegen voor hen kan blijken te zijn, dan die waarin zij dachten, dat geheel hun leven lag opgesloten. Dat andere zaad was hij, in wie de kerk opgebouwd en vereeuwigd zou worden, en hij komt in de plaats van Abel, want de opvolging van de belijders is de herleving van de martelaren, de opstanding, als het ware, van Gods vermoorde getuigen. Aldus zijn wij "voor de doden gedoopt," 1 Corinthians 15:29, dat is: wij zijn door de doop, toegelaten in de kerk, voor of in de plaats van hen, die door de dood, inzonderheid door de marteldood, er uit weg genomen zijn, en wij vullen hun ledige plaats in. Zij, die Gods dienstknechten doden, hopen aldus de heiligen des Allerhoogsten te verstoren maar zij zullen teleurgesteld worden. Christus zal Zijn zaad nog zien, God kan uit stenen Hem kinderen verwekken, en het bloed der martelaren het zaad van de kerk doen zijn, wier landen daarvan zijn wij zeker, nooit verloren zullen gaan uit gebrek aan erfgenamen. Door de geest van de profetie noemden zij deze zoon Seth, dat is: vast, gevestigd, of geplaatst, omdat in zijn zaad het mensdom zal blijven bestaan tot aan het einde der tijden, en de Messias van hem zou afstammen. Terwijl Kaïn, het hoofd van de afval, een zwerveling zou wezen, is Seth, uit wie de ware kerk zal voortkomen, een gevestigde. In Christus en Zijn kerk is de enig ware vestiging.

2. Zij zagen het zaad huns zaads, Genesis 4:26. :Aan Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos, de algemene naam voor alle mensen, die de zwakheid, broosheid en ellende van des mensen toestand aanduidt. De beste mensen zijn zich hier het meest van bewust, zowel voor zichzelf als voor hun kinderen. Wij zijn nooit zo vast gevestigd, of wij moeten ons herinneren dat wij broos zijn.

II. God gaf hun de wederopwekking van de Godsdienst te zien in hun geslacht, Genesis 4:26. Toen begon men de naam des Heeren aan te roepen. Het is weinig vertroosting voor een man om zijn kindskinderen te zien, indien hij daarbij niet vrede ziet over Israël, en dat die uit hem voortgekomen zijn in de waarheid wandelen. Ongetwijfeld was Gods naam reeds tevoren uitgeroepen, maar nu:

1. Begonnen de aanbidders van God zich meer op te wekken in de Godsdienst dan vroeger, misschien niet meer dan in den beginne maar meer dan in de laatste tijd sedert de afval van Kaïn. Nu begonnen de mensen God te aanbidden, niet slechts in de binnenkamer en in hun gezin, maar ook in het openbaar, in de plechtige vergaderingen. Of wel er was nu zo'n grondige hervorming in de Godsdienst, dat het, als het ware, een nieuw begin er van was. Dit toen kan betrekking hebben, niet op de geboorte van Enos, maar op geheel de voorafgaande geschiedenis, toen, als de mensen in Kaïn en Lamech de treurige uitwerkingen zagen van de zonde, door de werking van het natuurlijk geweten, toen waren zij zoveel te meer levendig, opgewekt en vastberaden in de Godsdienst. Hoe slechter anderen zijn, hoe beter wij moeten wezen en hoe meer ijverig.

2. De aanbidders van God begonnen zich te onderscheiden, zoals de kanttekening aangeeft, namelijk toen begon men zich naar de naam des Heeren te noemen. Nu Kaïn en zij, die de Godsdienst hadden verlaten, een stad hadden gebouwd, en zich als ongodsdienstig en onheilig te kennen gaven, en zich zonen van de mensen noemden, zijn zij, die God aankleefden, begonnen zich voor Hem en Zijn aanbidding te verklaren, en noemden zij zich Gods zonen. Nu begon het onderscheid tussen belijders en onheiligen, welk onderscheid sedert altijd is gebleven, en zolang de wereld staat altijd zal blijven.

Verzen 25-26

Genesis 4:25-26

Dit is de eerste vermelding van Adams naam in de geschiedenis van dit hoofdstuk. Er is niet aan te twijfelen of de moord op Abel en de onboetvaardigheid van Kaïn moeten een zeer grote smart geweest zijn voor hem en Eva, te meer omdat hun eigen boosheid hen nu kastijdde, en hun afkeringen hen straffen. Hun dwaasheid had aan zonde en dood toegang gegeven in de wereld, en nu boetten zij er voor, daar zij hierdoor op een dag van hun beide zonen beroofd waren, Genesis 27:45. Als ouders verdriet hebben van de goddeloosheid van hun kinderen, dan moeten zij daar aanleiding uit nemen om te treuren over het bederf van de natuur, dat van hen afkomstig is, en dat de wortel is van de bitterheid. Maar hier hebben wij hetgeen voor onze eerste ouders een verlichting was in hun beproeving.

I. God gaf hun de wederopbouw te zien van hun gezin, dat ontzaglijk geschud en verzwakt was door die treurige gebeurtenis. Want:

1. Zij zagen hun zaad een ander zaad voor Abel, Genesis 4:25. Let op Gods vriendelijkheid en tederheid jegens Zijn volk in Zijn leidingen met hen, als Hij hun een lieflijkheid, een vertroosting ontneemt, geeft Hij er hun een andere voor in de plaats, die nog een grotere zegen voor hen kan blijken te zijn, dan die waarin zij dachten, dat geheel hun leven lag opgesloten. Dat andere zaad was hij, in wie de kerk opgebouwd en vereeuwigd zou worden, en hij komt in de plaats van Abel, want de opvolging van de belijders is de herleving van de martelaren, de opstanding, als het ware, van Gods vermoorde getuigen. Aldus zijn wij "voor de doden gedoopt," 1 Corinthians 15:29, dat is: wij zijn door de doop, toegelaten in de kerk, voor of in de plaats van hen, die door de dood, inzonderheid door de marteldood, er uit weg genomen zijn, en wij vullen hun ledige plaats in. Zij, die Gods dienstknechten doden, hopen aldus de heiligen des Allerhoogsten te verstoren maar zij zullen teleurgesteld worden. Christus zal Zijn zaad nog zien, God kan uit stenen Hem kinderen verwekken, en het bloed der martelaren het zaad van de kerk doen zijn, wier landen daarvan zijn wij zeker, nooit verloren zullen gaan uit gebrek aan erfgenamen. Door de geest van de profetie noemden zij deze zoon Seth, dat is: vast, gevestigd, of geplaatst, omdat in zijn zaad het mensdom zal blijven bestaan tot aan het einde der tijden, en de Messias van hem zou afstammen. Terwijl Kaïn, het hoofd van de afval, een zwerveling zou wezen, is Seth, uit wie de ware kerk zal voortkomen, een gevestigde. In Christus en Zijn kerk is de enig ware vestiging.

2. Zij zagen het zaad huns zaads, Genesis 4:26. :Aan Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos, de algemene naam voor alle mensen, die de zwakheid, broosheid en ellende van des mensen toestand aanduidt. De beste mensen zijn zich hier het meest van bewust, zowel voor zichzelf als voor hun kinderen. Wij zijn nooit zo vast gevestigd, of wij moeten ons herinneren dat wij broos zijn.

II. God gaf hun de wederopwekking van de Godsdienst te zien in hun geslacht, Genesis 4:26. Toen begon men de naam des Heeren aan te roepen. Het is weinig vertroosting voor een man om zijn kindskinderen te zien, indien hij daarbij niet vrede ziet over Israël, en dat die uit hem voortgekomen zijn in de waarheid wandelen. Ongetwijfeld was Gods naam reeds tevoren uitgeroepen, maar nu:

1. Begonnen de aanbidders van God zich meer op te wekken in de Godsdienst dan vroeger, misschien niet meer dan in den beginne maar meer dan in de laatste tijd sedert de afval van Kaïn. Nu begonnen de mensen God te aanbidden, niet slechts in de binnenkamer en in hun gezin, maar ook in het openbaar, in de plechtige vergaderingen. Of wel er was nu zo'n grondige hervorming in de Godsdienst, dat het, als het ware, een nieuw begin er van was. Dit toen kan betrekking hebben, niet op de geboorte van Enos, maar op geheel de voorafgaande geschiedenis, toen, als de mensen in Kaïn en Lamech de treurige uitwerkingen zagen van de zonde, door de werking van het natuurlijk geweten, toen waren zij zoveel te meer levendig, opgewekt en vastberaden in de Godsdienst. Hoe slechter anderen zijn, hoe beter wij moeten wezen en hoe meer ijverig.

2. De aanbidders van God begonnen zich te onderscheiden, zoals de kanttekening aangeeft, namelijk toen begon men zich naar de naam des Heeren te noemen. Nu Kaïn en zij, die de Godsdienst hadden verlaten, een stad hadden gebouwd, en zich als ongodsdienstig en onheilig te kennen gaven, en zich zonen van de mensen noemden, zijn zij, die God aankleefden, begonnen zich voor Hem en Zijn aanbidding te verklaren, en noemden zij zich Gods zonen. Nu begon het onderscheid tussen belijders en onheiligen, welk onderscheid sedert altijd is gebleven, en zolang de wereld staat altijd zal blijven.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-4.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile