Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 14

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 14

In dit hoofdstuk:

I. Wordt nog meer en zwaarder gewicht gelegd op de last van Babel, zwaar genoeg om haar als een molensteen te doen verzinken,

1. Het is Israëls zaak, die in deze twist met Babel bepleit moet worden, Isaiah 14:1.

2.De koning van Babel zal op merkwaardige wijze naar beneden gebracht worden, Isaiah 14:4.

3.Het gehele ras van de Babyloniërs zal uitgeroeid worden, Isaiah 14:21.

II. Een bevestiging van de profetie van de verwoesting van Babel, die een zaak van afstand was, wordt hier gegeven in de profetie van de verdelging van het Assyrische leger dat een inval deed in het land, hetgeen niet lang daarna geschied is Isaiah 14:24.

III. De voorspoed van Hizkia tegen de Filistijnen wordt hier voorzegd, met het voordeel dat zijn volk hierdoor zal inoogsten Isaiah 14:28.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 14

In dit hoofdstuk:

I. Wordt nog meer en zwaarder gewicht gelegd op de last van Babel, zwaar genoeg om haar als een molensteen te doen verzinken,

1. Het is Israëls zaak, die in deze twist met Babel bepleit moet worden, Isaiah 14:1.

2.De koning van Babel zal op merkwaardige wijze naar beneden gebracht worden, Isaiah 14:4.

3.Het gehele ras van de Babyloniërs zal uitgeroeid worden, Isaiah 14:21.

II. Een bevestiging van de profetie van de verwoesting van Babel, die een zaak van afstand was, wordt hier gegeven in de profetie van de verdelging van het Assyrische leger dat een inval deed in het land, hetgeen niet lang daarna geschied is Isaiah 14:24.

III. De voorspoed van Hizkia tegen de Filistijnen wordt hier voorzegd, met het voordeel dat zijn volk hierdoor zal inoogsten Isaiah 14:28.

Verzen 1-3

Jesaja 14:1-3

Dit wordt hier te pas gebracht als de reden waarom Babel terneergeworpen en verwoest moet worden, omdat God barmhartigheid en genade heeft weggelegd voor Zijn volk, daarom:

1. Moet voor het leed, dat hun aangedaan is, afrekening gehouden worden, en wraak geoefend worden aan hun vervolgers. Ontferming over Jakob zal toorn en verderf zijn voor Jakobs onboetvaardige, onverzoenlijke tegenstanders, zoals Babel geweest is.

2. Het juk van de verdrukking, dat Babel gedurende lange tijd op hun schouders had gelegd, moet verbroken worden, en zij moeten in vrijheid worden gesteld, daarvoor is de verwoesting van Babel even noodzakelijk als het verderf over Egypte en Farao noodzakelijk was voor hun bevrijding uit dat diensthuis. Dezelfde voorzegging is een belofte aan Gods volk en een bedreiging aan hun vijanden, zoals dezelfde beschikking van Gods voorzienigheid een heldere zijde heeft naar Israël en een donkere zwarte zijde heeft naar de Egyptenaren.

Merk op.

I. De grond van deze gunsten aan Jakob en Israël-de goedheid, die God voor hen had, en Zijn verkiezen van hen, Isaiah 14:1. De Heer zal zich ontfermen over Jakob, het zaad van Jakob, dat nu in gevangenschap is in Babel. Hij zal doen blijken dat Hij zich over hen ontfermt dat Hij genade voor hen heeft weggelegd, en dat Hij niet eeuwig met hen zal twisten, maar hen nog zal verkiezen, nog tot hen zal weerkeren. Hoewel Hij hen voor een tijd verlaten en verstoten scheen te hebben, zal Hij tonen dat zij Zijn uitverkoren volk zijn, en dat de verkiezing zeker is. Hoe het ons ook moge toeschijnen, Gods goedertierenheid houdt niet op en Zijn belofte faalt niet, Psalms 77:9.

II. De bijzondere gunst, die Hij voor hen bestemd heeft.

1. Hij zal hen terugbrengen op hun geboortegrond, Hij zal hen in hun land zetten, waaruit zij verdreven waren. Een vestiging in het heilige land, het land van de belofte, is een vrucht van Gods gunst, Zijn onderscheidende gunst.

2. Velen zullen tot hun heilige godsdienst worden bekeerd, en zullen met hen terugkeren daartoe gedrongen en uitgelokt door de blijkbare tekenen van Gods gunstrijke tegenwoordigheid onder hen, de werkingen van Gods genade in hen en Zijn goede voorzienigheid over hen, de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, zeggende: "wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is", Zacheria 8:23. Het voegt zeer veel toe aan de eer en de kracht van Israël, als vreemdelingen hun toegevoegd worden, en er velen van buiten toegedaan worden tot de gemeente, Acts 2:47. Laat de kinderen van de kerk niet schuw zijn van vreemdelingen, maar hen aannemen, die God aanneemt, en hen erkennen, die het huis van Jakob aankleven.

3. Deze bekeerlingen zullen niet alleen een eer wezen voor hun zaak, maar hun behulpzaam en van grote dienst zijn bij hun terugkeer neer hun land. De volken onder wie zij leven zullen hen aannemen, zorg voor hen dragen medelijden met hen hebben en hen in hun plaats brengen, als vrienden, die er afkerig van zijn om van zo goed gezelschap te scheiden, als dienstknechten, gewillig en bereid om hun alle goede diensten te bewijzen, waartoe zij instaat zijn. Gods volk behoort, waar het zijn lot ook is om te wonen, door zijn voorbeeldige en vriendelijke wandel de genegenheid zien te winnen van hen, die rondom hen zijn, en aldus ook zijn godsdienst in hun goede mening aanbevelen. Dit is vervuld geworden in de terugkeer van de gevankelijk weggevoerden uit Babel, toen allen, die om hen waren, ingevolge van de proclamatie van Cyrus behulpzaam waren voor hun vertrek, Ezra 1:4, niet zoals de Egyptenaren, die naar hun vertrek verlangden omdat zij afkerig van hen waren, maar omdat zij hen liefhadden.

4:Zij zullen het voordeel van hun dienst hebben, als zij in hun land teruggekeerd zullen zijn, want velen zullen liever met hen gaan in de geringste hoedanigheid, voor de geringste post, dan niet met hen op te trekken, liet huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land van de Heer tot knechten en tot dienstmaagden, en gelijk de wetten van dit land het er voor behoedden om een hel te zijn voor dienstbaren, daar zij er in voorzagen dat deze niet verdrukt zouden worden, zo hebben de voorrechten en voordelen het tot een paradijs gemaakt van die dienstknechten, welke vreemdelingen waren aan het verbond van de belofte, want er was een wel voor de vreemdeling en de inboorling van het land. Zij, wier deel en lot is in het land van de Heer, een land van licht, moeten er zorg voordragen, dat hun knechten en dienstmaagden delen in de weldaden en voorrechten ervan, die het dan beter zullen vinden om in het land van de Heer bezit te worden, dan zelf bezitters te zijn in andere landen.

5. Zij zullen triomferen over hun vijanden, en zij, die niet met hen verzoend wilden zijn zullen tenonder gebracht en vernederd worden door hen, zij zullen gevangen houden degenen die hen gevangen hielden, en zullen heersen over hun dravers in gerechtigheid, maar niet in wraakgierigheid. De Joden hebben misschien in het land van de Meden en Perzen Babylonische gevangenen gekocht en hen tot slaven gemaakt of het kan vervuld zijn in de overwinningen over hun vijanden in de tijd van de Maccabeeën. Het is van toepassing op de voorspoed van het evangelie, toen diegenen tot de gehoorzaamheid ervan gebracht zijn, die er de grootste tegenstanders van zijn geweest, zoals Paulus, het is ook van toepassing op het deel, dat de gelovigen hebben in Christus' overwinningen over onze geestelijke vijanden, toen Hij de gevangenis gevankelijk heeft gevoerd, op de macht, die zij verkrijgen over hun eigen bederf en de heerschappij, die de oprechten over hen zullen hebben in de morgenstond, Psalms 49:15.

6. Zij zullen een gelukkig einde zien aan al hun leed, Isaiah 14:3. De Heer zal u rust geven van uw smart, en van uw beroering, en van de harde dienstbaarheid. God zelf onderneemt het om een gezegende verandering teweeg te brengen:

a. In hun toestand, zij zullen rust hebben van hun dienstbaarheid, de dagen van hun verdrukking zullen, hoewel zij vele zijn, toch een einde hebben, en de roede van de goddelozen, Psalms 125:3, kan wel lang rusten op het lot van de rechtvaardigen, maar zal er toch niet altijd op blijven rusten.

b. In hun gemoed, zij zullen rust hebben van hun smart en beroering, van het gevoel van hun tegenwoordige last en hun vrees voor erger. Vrees brengt de ziel soms evenzeer in beroering als smart, en diegenen moeten zich wel zeer gerust gevoelen, aan wie God rust heeft gegeven van beide. Zij, die bevrijd zijn van de slavernij van de zonde, hebben een fundament voor ware rust van smart en beroering.

Verzen 1-3

Jesaja 14:1-3

Dit wordt hier te pas gebracht als de reden waarom Babel terneergeworpen en verwoest moet worden, omdat God barmhartigheid en genade heeft weggelegd voor Zijn volk, daarom:

1. Moet voor het leed, dat hun aangedaan is, afrekening gehouden worden, en wraak geoefend worden aan hun vervolgers. Ontferming over Jakob zal toorn en verderf zijn voor Jakobs onboetvaardige, onverzoenlijke tegenstanders, zoals Babel geweest is.

2. Het juk van de verdrukking, dat Babel gedurende lange tijd op hun schouders had gelegd, moet verbroken worden, en zij moeten in vrijheid worden gesteld, daarvoor is de verwoesting van Babel even noodzakelijk als het verderf over Egypte en Farao noodzakelijk was voor hun bevrijding uit dat diensthuis. Dezelfde voorzegging is een belofte aan Gods volk en een bedreiging aan hun vijanden, zoals dezelfde beschikking van Gods voorzienigheid een heldere zijde heeft naar Israël en een donkere zwarte zijde heeft naar de Egyptenaren.

Merk op.

I. De grond van deze gunsten aan Jakob en Israël-de goedheid, die God voor hen had, en Zijn verkiezen van hen, Isaiah 14:1. De Heer zal zich ontfermen over Jakob, het zaad van Jakob, dat nu in gevangenschap is in Babel. Hij zal doen blijken dat Hij zich over hen ontfermt dat Hij genade voor hen heeft weggelegd, en dat Hij niet eeuwig met hen zal twisten, maar hen nog zal verkiezen, nog tot hen zal weerkeren. Hoewel Hij hen voor een tijd verlaten en verstoten scheen te hebben, zal Hij tonen dat zij Zijn uitverkoren volk zijn, en dat de verkiezing zeker is. Hoe het ons ook moge toeschijnen, Gods goedertierenheid houdt niet op en Zijn belofte faalt niet, Psalms 77:9.

II. De bijzondere gunst, die Hij voor hen bestemd heeft.

1. Hij zal hen terugbrengen op hun geboortegrond, Hij zal hen in hun land zetten, waaruit zij verdreven waren. Een vestiging in het heilige land, het land van de belofte, is een vrucht van Gods gunst, Zijn onderscheidende gunst.

2. Velen zullen tot hun heilige godsdienst worden bekeerd, en zullen met hen terugkeren daartoe gedrongen en uitgelokt door de blijkbare tekenen van Gods gunstrijke tegenwoordigheid onder hen, de werkingen van Gods genade in hen en Zijn goede voorzienigheid over hen, de vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, zeggende: "wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is", Zacheria 8:23. Het voegt zeer veel toe aan de eer en de kracht van Israël, als vreemdelingen hun toegevoegd worden, en er velen van buiten toegedaan worden tot de gemeente, Acts 2:47. Laat de kinderen van de kerk niet schuw zijn van vreemdelingen, maar hen aannemen, die God aanneemt, en hen erkennen, die het huis van Jakob aankleven.

3. Deze bekeerlingen zullen niet alleen een eer wezen voor hun zaak, maar hun behulpzaam en van grote dienst zijn bij hun terugkeer neer hun land. De volken onder wie zij leven zullen hen aannemen, zorg voor hen dragen medelijden met hen hebben en hen in hun plaats brengen, als vrienden, die er afkerig van zijn om van zo goed gezelschap te scheiden, als dienstknechten, gewillig en bereid om hun alle goede diensten te bewijzen, waartoe zij instaat zijn. Gods volk behoort, waar het zijn lot ook is om te wonen, door zijn voorbeeldige en vriendelijke wandel de genegenheid zien te winnen van hen, die rondom hen zijn, en aldus ook zijn godsdienst in hun goede mening aanbevelen. Dit is vervuld geworden in de terugkeer van de gevankelijk weggevoerden uit Babel, toen allen, die om hen waren, ingevolge van de proclamatie van Cyrus behulpzaam waren voor hun vertrek, Ezra 1:4, niet zoals de Egyptenaren, die naar hun vertrek verlangden omdat zij afkerig van hen waren, maar omdat zij hen liefhadden.

4:Zij zullen het voordeel van hun dienst hebben, als zij in hun land teruggekeerd zullen zijn, want velen zullen liever met hen gaan in de geringste hoedanigheid, voor de geringste post, dan niet met hen op te trekken, liet huis Israëls zal hen erfelijk bezitten in het land van de Heer tot knechten en tot dienstmaagden, en gelijk de wetten van dit land het er voor behoedden om een hel te zijn voor dienstbaren, daar zij er in voorzagen dat deze niet verdrukt zouden worden, zo hebben de voorrechten en voordelen het tot een paradijs gemaakt van die dienstknechten, welke vreemdelingen waren aan het verbond van de belofte, want er was een wel voor de vreemdeling en de inboorling van het land. Zij, wier deel en lot is in het land van de Heer, een land van licht, moeten er zorg voordragen, dat hun knechten en dienstmaagden delen in de weldaden en voorrechten ervan, die het dan beter zullen vinden om in het land van de Heer bezit te worden, dan zelf bezitters te zijn in andere landen.

5. Zij zullen triomferen over hun vijanden, en zij, die niet met hen verzoend wilden zijn zullen tenonder gebracht en vernederd worden door hen, zij zullen gevangen houden degenen die hen gevangen hielden, en zullen heersen over hun dravers in gerechtigheid, maar niet in wraakgierigheid. De Joden hebben misschien in het land van de Meden en Perzen Babylonische gevangenen gekocht en hen tot slaven gemaakt of het kan vervuld zijn in de overwinningen over hun vijanden in de tijd van de Maccabeeën. Het is van toepassing op de voorspoed van het evangelie, toen diegenen tot de gehoorzaamheid ervan gebracht zijn, die er de grootste tegenstanders van zijn geweest, zoals Paulus, het is ook van toepassing op het deel, dat de gelovigen hebben in Christus' overwinningen over onze geestelijke vijanden, toen Hij de gevangenis gevankelijk heeft gevoerd, op de macht, die zij verkrijgen over hun eigen bederf en de heerschappij, die de oprechten over hen zullen hebben in de morgenstond, Psalms 49:15.

6. Zij zullen een gelukkig einde zien aan al hun leed, Isaiah 14:3. De Heer zal u rust geven van uw smart, en van uw beroering, en van de harde dienstbaarheid. God zelf onderneemt het om een gezegende verandering teweeg te brengen:

a. In hun toestand, zij zullen rust hebben van hun dienstbaarheid, de dagen van hun verdrukking zullen, hoewel zij vele zijn, toch een einde hebben, en de roede van de goddelozen, Psalms 125:3, kan wel lang rusten op het lot van de rechtvaardigen, maar zal er toch niet altijd op blijven rusten.

b. In hun gemoed, zij zullen rust hebben van hun smart en beroering, van het gevoel van hun tegenwoordige last en hun vrees voor erger. Vrees brengt de ziel soms evenzeer in beroering als smart, en diegenen moeten zich wel zeer gerust gevoelen, aan wie God rust heeft gegeven van beide. Zij, die bevrijd zijn van de slavernij van de zonde, hebben een fundament voor ware rust van smart en beroering.

Verzen 4-23

Jesaja 14:4-23

De achtereenvolgende koningen van Babel waren de grote vijanden en verdrukkers van Gods volk, daarom wordt van de verwoesting van Babel, de val van haar koning en de ondergang van zijn geslacht hier zeer bijzonder kennis genomen en er wordt over gejuicht. Ten dage wanneer God Zijn volk rust heeft gegeven, zullen zij deze spreuk tegen de koning van Babel opnemen. Wij moeten ons niet verblijden als onze vijand valt, als "onze vijand maar als Babel de gemene vijand van God en Zijn Israël" verzinkt, "bedrijft dan vreugde over haar, gij hemel, en gij, heilige apostelen, en gij profeten", Revelation 18:20. De Babylonische monarchie scheen goed op weg te zijn om een volstrekte, algemene en altoosdurende te zijn, en met deze aanspraken wedijverde zij met de Almachtige daarom wordt zij zeer rechtvaardig niet alleen terneergeworpen, maar wordt er gejuicht in haar val, en het is niet alleen over haar laatste monarch, Belsazar, die in de nacht, toen Babel werd ingenomen, gedood werd, Daniel 5:30, dat hier getriomfeerd wordt, maar over geheel de monarchie, die met hem te gronde ging, niet zonder een bijzondere heenwijzing naar Nebukadnezar, onder wie deze monarchie het toppunt van haar bloei bereikt had. Hier nu:

I. Wordt vreugde betoond over de val van de koning van Babel, en hier is een zeer sierlijke spreuk bereid, niet als opschrift boven zijn praalgraf, maar om een duurzaam brandmerk van de schande te zien voor zijn nagedachtenis. Zij geeft ons een bericht van het leven en de dood van deze machtige monarch, hoe hij ter helle nedergedaald is, hoewel hij de schrik van de helden is geweest in het land van de levenden, Ezechiël 32:27.

In deze spreuk kunnen wij opmerken:

1. De ontzaglijke hoogte van rijkdom en macht, waartoe deze monarch en monarchie gekomen waren. "Babel was een goede stad," Isaiah 14:4, het is een Chaldeeuws woord in het oorspronkelijke, hetwelk aanduidt dat zij zelf haar aldus plachten te noemen, zij baadde zich in rijkdom, en overtrof alle andere steden, zoals goud alle andere metalen overtreft. Zij dorst naar goud, of zij eist goud af, zo wordt het door sommigen gelezen, want hoe verkrijgen de mensen rijkdom voor zichzelf anders dan door hem af te persen aan anderen? Het nieuwe Jeruzalem is de enig ware gouden stad, Revelation 21:18, Revelation 21:21. De koning van Babel, zoveel rijkdom hebbende in zijn gebied met volstrekte, onbepaalde macht er over, heeft met behulp daarvan over de heidenen geheerst, Isaiah 14:6, hij gaf hun wetten, sprak hun vonnis uit, en heeft naar zijn lust en welbehagen de heidenen gekrenkt, Isaiah 14:12, of verzwakt, opdat zij niet in staat zouden zijn hem het hoofd te bieden. Zulke grote zegevierende legers bracht hij te velde, dat hij, waar hij zijn blik heenrichtte, de aarde beroerde en de koninkrijken deed beven, Isaiah 14:16, al zijn naaste buren waren bevreesd voor hem en genoodzaakt om zich aan hem te onderwerpen. Niemand kon dit doen door zijn eigen persoonlijke kracht maar door het grote aantal soldaten, die hij onder zijn bevelen heeft. Grote tirannen kunnen door sommigen te laten doen wat zij willen anderen laten lijden wat zij willen. Hoe ellendig is de toestand van het mensdom, dat aldus in een combinatie schijnt te zijn tegen zichzelf, tegen zijn eigen rechten en vrijheden, die niet anders dan door zijn eigen kracht te gronde gericht kunnen worden.

2. Het ellendige misbruik van al deze rijkdom en macht waaraan de koning van Babel zich op tweeërlei wijze schuldig had gemaakt.

A. Door grote verdrukking en wreedheid. "Hij is bekend bij de naam van drijver, of verdrukker", Isaiah 14:4, hij heeft de scepter van de heersers, Isaiah 14:5, gebiedt over al de vorsten rondom hem, maar het is de stok van de goddelozen, een staf waarmee hij zich steunt in zijn goddeloosheid, en waarmee hij goddeloos allen slaat, die om hem heen zijn. Hij plaagde de volkeren, hij sloeg hen niet in gerechtigheid, tot hun verbetering, maar in toorn, en dat wel zonder ophouden, hij vervolgde hen met zijn strijdkrachten, en gaf hun geen rust, geen tijd om op adem te komen, geen wapenstilstand. Hij heerste over de volkeren, maar hij heerste over hen in verbolgenheid, alles wat hij zei en deed, zei en deed hij in hartstocht en drift zodat hij, die heerschappij had over allen, die hem omringden, geen heerschappij had over zichzelf, hij stelde de wereld als een woestijn alsof hij er trots op was "om de plaag te zijn van zijn tijd en een vloek voor het mensdom", Isaiah 14:17. Grote vorsten plachten er trots op te zijn om steden te bouwen, maar het was zijn trots om ze te verwoesten, zie Psalms 9:7.

Hier worden twee bijzondere voorbeelden gegeven van zijn tirannie, die erger waren de al de andere.

a. "Dat hij streng was voor zijn gevangenen", Isaiah 14:17. Hij liet zijn gevangenen niet losgaan naar huis toe, hij hield hen streng opgesloten, en wilde aan geen van hen toestaan om naar zijn eigen land terug te keren. Dit ziet inzonderheid op het volk van de Joden en dat is het, hetwelk de mate van de ongerechtigheid van de koning van Babel vol deed worden, namelijk dat hij het volk van God in gevangenschap hield, en hen volstrekt niet wilde loslaten, ja en door de vaten van Gods tempel te Jeruzalem te ontwijden en feitelijk te verklaren, dat zij nooit meer tot hun vorig gebruik aangewend zouden worden, Daniel 5:2,Daniel 5:3. Hiervoor werd hij snel en rechtvaardig van zijn macht beroofd door n, wiens eerste daad was het gevangenhuis van Gods volk te openen, en de tempelvaten terug te zenden naar Jeruzalem.

b. Dat hij zijn eigen onderdanen verdrukt heeft, Isaiah 14:20, "gij hebt uw land verdorven en uw volk gedood", en wat heeft hij daarmee gewonnen, daar toch de rijkdom van het land en de menigte des volks de kracht en de eer zijn van de vorst, die nooit zo veilig regeert en met zoveel eer als in het hart en de genegenheid van het volk? Maar tirannen offeren hun belangen op aan hun lusten en hartstochten en God zal met hen afrekenen voor hun wrede behandeling van hen, die in hun macht zijn, en met wie zij denken naar hun lust en welbehagen te kunnen handelen.

B. Grote hovaardij. Er wordt hier nota genomen van zijn pracht, het buitensporige van zijn gevolg of stoet, Isaiah 14:11. Hij vertoonde zich gaarne in de uiterste pracht, maar dat was nog het ergste niet, het was zijn gemoedsgesteldheid, de hoogmoed van zijn geest, die hem rijpte voor het verderf, Isaiah 14:13, Isaiah 14:14. "Gij zei in uw hart, zoals Lucifer ik zal ten hemel opklimmen". Hier is de taal van zijn verwaandheid, misschien wel ontleend aan die van de gevallen engelen, die, niet tevreden met hun oorspronkelijke staat, de plaats, die hun was aangewezen, met God wilden wedijveren, niet alleen onafhankelijk wilden worden van Hem maar Hem gelijk wilden zijn. Of misschien verwijst het naar de geschiedenis van Nebukadnezar, die, toen hij meer dan een mens wilde zijn, rechtvaardig aan een dier gelijk werd gemaakt, Daniel 4:30. De koning van Babel belooft zich hier:

a. Dat hij in pracht en macht al zijn buren zal overtreffen, en tot het toppunt van aardse heerlijkheid en geluk zal komen, dat hij zo groot en gelukkig zal zijn als de wereld hem maken kan, dat is de hemel van een vleselijk-gezind hart, en daar hoopt hij toe op te klimmen en even ver boven hen te zijn, die hem omringen, als de hemel boven de aarde is. Vorsten zijn de sterren Gods, die in deze duistere wereld enig licht geven, Matthew 24:29, maar hij zal zijn troon boven hen allen verheffen. b. Dat hij inzonderheid Gods berg Zion zal bespotten en beledigen, waartegen Belsazar in zijn laatste dronken feestmaaltijd een bijzondere wrok scheen te hebben, toen hij de vaten van de tempel te Jeruzalem liet komen, om ze te ontwijden, Zie Daniel 5:2. In diezelfde gemoedsgesteldheid zei hij hier: ik zal mij zetten op de berg van de samenkomst. Het is hetzelfde woord, dat gebruikt is voor de heilige samenroeping-aan de zijde van het noorden waar de berg Zion gezegd wordt te zijn gelegen, Psalms 48:3. Misschien maakte Belsazar een plan om een expeditie te ondernemen naar Jeruzalem om te triomferen in de verwoesting ervan, juist toen hij door God werd afgesneden.

c. Dat hij wedijveren zal met de God van Israël, van wie hij inderdaad heerlijke dingen gehoord had, dat Hij Zijn woonstede had boven de wolken, "maar" zegt hij, "derwaarts zal ik opklimmen, en even groot zijn als Hij, ik zal Hem gelijk wezen, die zij de Allerhoogste noemen." Het is een godvruchtige eerzucht om te begeren als de Allerheiligste te zijn, want Hij heeft gezegd: Zijt heilig, want Ik ben heilig, meer het is een zondige eerzucht, om er naar te streven als de Allerhoogste te zijn, want Hij heeft gezegd: "Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden" en de duivel-heeft onze eerste ouders misleid, toen hij hen van de verboden vrucht liet eten, hun belovende, hun voorspiegelende, dat zij als God zullen zijn.

d. Dat hij na zijn dood vergood zal worden, zoals sommigen van de eerste stichters van de Assyrische monarchie het waren, en zelfs werden sterren naar hen genoemd. "Maar", zegt hij, "ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen." Zodanig was zijn hoogmoed, die het ontwijfelbare voorteken was van zijn val.

3. Het algehele verderf, dat over hem gebracht zal worden.

A. Er wordt voorzegd dat zijn rijkdom teniet zal gaan, zijn macht verbroken zal worden, een einde zal gemaakt leverden aan zijn pracht en genietingen. Hij is lang een verdrukker geweest, maar hij zal ophouden dit te zijn, Isaiah 14:4. Indien hij opgehouden had dit te zijn door waar berouw en door zijn leven te verbeteren, overeenkomstig de raad, die Daniël aan Nebukadnezar had gegeven, dan zou dit tot verlenging zijn geweest van zijn leven en zijn rust. Maar zij, die niet willen ophouden van te zondigen, zullen er door God toe genoodzaakt worden. De gouden stad, die, naar men gedacht zou hebben, altijddurend zou geweest zijn, houdt op van te bestaan, er is een einde aan dat Babel. De Heer, de rechtvaardige God, heeft de staf van die goddeloze vorst verbroken hem gebroken op zijn hoofd, ten teken dat hij uit zijn ambt ontzet was, God heeft hem zijn macht ontnomen, hem het vermogen benomen om nog meer kwaad te doen, Hij heeft de scepters verbroken, want ook dat zijn broze dingen, spoedig en dikwijls rechtvaardig gebroken.

B. Dat hij zelf gegrepen zal worden. Hij wordt vervolgd, Isaiah 14:6, "de hand wordt aan hem geslagen", en zonder dat iemand het afweren kan. Het is het gewone lot van tirannen dat zij, als zij in de macht vallen van hun vijanden, door hun vleiers worden verlaten, die zij voor hun vrienden hebben aangezien. Wij lezen van een andere vijand, zoals deze hier, van wie voorzegd is, dat hij tot zijn einde zal komen en geen helper zal hebben, Daniel 11:45. Tiberius en Nero hebben zich aldus verlaten gezien.

C. Dat hij gedood zal worden, afgezonderd zal worden onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die niet meer herdacht worden, Psalms 88:6. Hij zal zwak zijn als de doden, hun gelijk zijn, Isaiah 14:10. Zijn pracht is in het graf gedaald, zij vergaat met hem, de pracht van zijn leven zal niet, zoals gewoonlijk, eindigen in de pracht van een begrafenis. Ware eer, dat is ware genade, zal met de ziel opwaarts gaan naar de hemel, maar ijdele pracht zal met het lichaam neerdalen in het graf, daar is er het einde van. Het geklank van zijn luiten wordt nu niet meer gehoord. De dood is een vaarwel aan de genoegens en vermaken, zowel als aan de pracht van deze wereld. De machtige vorst, die op een donzen bed placht neer te liggen en op rijke tapijten placht te treden, zeer fraaie, sierlijke dekkingen placht te hebben, onder hem zullen nu de maden gestrooid worden, en de wormen zullen hem bedekken, Isaiah 14:11, wormen, die in zijn eigen rottend lichaam geteeld worden, hetgeen, hoewel hij waande een god te zijn, bewees dat hij van dezelfde stof was gemaakt als andere mensen. Als wij ons lichaam vertroetelen en versieren, dan is het goed om er aan te denken dat het weldra door de wormen zal worden gegeten.

D. Dat hij de eer niet zal hebben van begraven te worden, en nog veel minder van een deftige, voegzame begrafenis te hebben in de grafstede van zijn voorouders. Al de koningen van de heidenen liggen neer met ere, Isaiah 14:18, hetzij de dode lichamen zelf, zo goed gebalsemd, dat zij voor verrotting bewaard blijven, zoals vanouds onder de Egyptenaren geschiedde, of wel hun beeltenissen zoals bij ons, die boven hun graf geplaatst zijn. Aldus lagen zij, alsof zij de versmaadheid van de dood wilden trotseren, in een armzalige, flauwe soort van eer en heerlijkheid, een ieder in zijn huis, zijn eigen begraafplaats, want het graf is het huis, bestemd voor alle levenden, een slaaphuis waar de bedrijvigen en lastigen zullen stilliggen, en de vermoeiden zullen rusten. Maar deze koning van Babel is verworpen en heeft geen graf Isaiah 14:19, zijn dood lichaam wordt als dat van een dier in de naastbij zijnde sloot geworpen, of op de naastbij zijnde mesthoop, als een gruwelijke scheut van de ene of andere giftige, schadelijke plant, die niemand wil aanraken, of als de kleren van boosdoeners, die ter dood gebracht zijn, en door de hand van de gerechtigheid met een zwaard zijn doorstoken, op wier dode lichamen steenhopen zijn opgericht, of die in de een of andere diepe steengroeve zijn geworpen onder de stenen van de kuil. Ja het dode lichaam van de koning van Babel zal wezen als de gedoden in een veldslag, die door paarden en soldaten vertreden worden en verpletterd. Hij zal bij zijn voorouders niet gevoegd worden in de begrafenis, Isaiah 14:20. Een eerlijke begrafenis ontzegd te worden is een schande, een smaad waarin, als zij aangedaan wordt om van de gerechtigheid wil, zoals Psalms 79:2, evenals andere gelijksoortige versmaadheden men zich kan verblijden, Matthew 5:12. Het is het lot van de twee getuigen Revelation 11:9. Maar indien het, zoals hier, de rechtvaardige straf is van ongerechtigheid, dan geeft het te kennen dat het kwaad de onboetvaardige zondaren vervolgt ook na de dood, een nog groter kwaad dan dat, -zij zullen ontwaken tot versmaadheden en eeuwige afgrijzing.

4. Het vele triomferen, dat er in zijn val zal zijn.

A. "Zij, voor wie hij een groot tiran en een schrik is geweest, zullen blij zijn, dat zij van hem bevrijd zijn", Isaiah 14:7, Isaiah 14:8. Nu hij heengegaan is, rust de gehele aarde en is stil, want hij was de grote verstoorder van de vrede, nu maken zij groot geschal en gejuich, want als de goddelozen vergaan is er gejuich, Proverbs 11:10. De dennen en de cederen van Libanon achten zich nu veilig, er is nu geen gevaar dat zij omgehouwen zullen worden, ten einde een weg te bereiden voor zijn groot leger, of om hem van timmerhout te voorzien. De naburige vorsten en rijksgroten, die vergeleken worden bij dennen en cederen, Zacheria 11:2, kunnen nu gerust zijn, en behoeven niet meer te vrezen van hun rechten te worden beroofd want de hamer van de gehele aarde is afgehouwen en verbroken, Jeremiah 50:23, de bijl, die zich beroemde tegen diegene, die daarmee houwt, Isaiah 10:15. B. De vergadering van de doden zal hem welkom heten in hun midden, inzonderheid zij, die wreedaardig door hem daarheen werden voortgejaagd, Isaiah 14:9, Isaiah 14:10. "De hel van onderen was beroerd om uwentwille, om u tegemoet te gaan als gij kwaamt, en om u te begroeten bij uw aankomst in hun duister schrikkelijk gebied." De voornaamsten van de aarde, die, toen zij nog levend waren, door hem in ontzag werden gehouden en hem niet durfden naderen, maar opstonden van hun tronen om zich aan hem over te geven, zullen hem dit nu voor de voeten werpen, als hij komt in de staat des doods, dan zullen zij hem tegemoet gaan, zoals zij plachten te doen als hij zijn openbare intocht hield in steden, waarvan hij zich meester had gemaakt, met zulk een staatsie zal hij ingeleid worden in dit gebied van verschrikking, ten einde zijn schande en pijn zoveel zwaarder en smartelijker voor hem te maken. Zij zullen spottend en honend van hun tronen en zetels aldaar opstaan, en hem vragen of het hem behaagt er op te gaan zitten, zoals hij placht neer te zitten op hun tronen op aarde. Met de schande, die hem dan zal bedekken, zullen zij de spot drijven. "Zijt gij ook ziek, of zwak geworden, zoals wij?" Isaiah 14:10. Wie zou het gedacht hebben? Gij hebt zelf niet verwacht dat het hier ooit toe zou komen, toen gij ons in alles te sterk waart. Gij, die uzelf gerangschikt hebt onder de onsterflijke goden zijt gij gekomen om uw deel en lot te nemen onder de arme sterflijke mensen? Waar is nu uw pracht en praal, en waar is uw blijdschap en vrolijkheid? Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads!" Isaiah 14:11, Isaiah 14:12. De koning van Babel heeft geschitterd als de morgenster, en hij was in de waan dat hij overal waar hij kwam daglicht meebracht, en is nu zo'n doorluchtige vorst gevallen, is zo'n ster een klomp leem geworden? Is ooit iemand van zo'n hoogte van macht en eer gevallen in zulk een diepte van schande en ellende? Men acht gewoonlijk dat dit een toespeling is om de val van de engelen voor te stellen, die morgensterren geweest zijn Job 38:7. "Maar hoe zijn ze gevallen! Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen!" en er mee gelijk gemaakt, die de heidenen krenktet. God zal afrekenen met hen, die inbreuk maken op de rechten van de mensheid en haar vrede verstoren, want Hij is Koning van de volken zowel als van de heiligen.

Deze ontvangst van de koning van Babel in de gewesten des doods, welke hier beschreven wordt, is voorzeker wel iets meer dan een speling van het vernuft, maar is bedoeld om deze waarheden uit te spreken:

a. Dat er een onzichtbare wereld is, een wereld van de geesten, waar de zielen van de mensen na de dood heengaan, in welke zij bestaan en handelen in een toestand van afscheiding van het lichaam.

b. Dat afgescheiden zielen elkaar kennen en met elkaar omgaan, hoewel wij geen omgang ermede hebben, de gelijkenis van de rijke man en Lazarus geeft dit te kennen.

c. Dat de dood en de hel in waarheid dood en hel zullen zijn voor hen, die ongeheiligd zijnde, van de hoogte vallen van de pracht en macht en heerlijkheid van deze wereld, en van de volheid van haar genietingen, "Kind gedenk", Luke 16:25.

C. De toeschouwers zullen verbaasd staan over zijn val. "Als hij in de hel neergestoten zal zijn, aan de zijden van de kuil, om daar zijn plaats te krijgen", Isaiah 14:15, "dan zullen zij, die hem zien, hem aanschouwen, op hem letten, zij zullen nauwelijks hun eigen ogen geloven", nooit was de dood zo'n grote verandering voor iemand als hij voor deze man is. Is het mogelijk, dat iemand, die enige uren tevoren zo groot scheen, zo fraai was uitgedost, zo omringd was van dienaren en rijksgroten, er nu zo ijzingwekkend en zo verachtelijk uitziet, daar zo naakt en veronachtzaamd nederligt? Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven? Wie zou gedacht hebben dat hij daar ooit toe komen zou? Psalms 82:7.

Eindelijk. Uit dit alles wordt hier een gevolgtrekking afgeleid, Isaiah 14:20. Het zaad van de boosdoeners zal in eeuwigheid niet genoemd worden. De prinsen van de Babylonische monarch waren allen een zaad van boosdoeners, verdrukkers van het volk van God, en daarom ging deze schande als een erfgoed op hen over. Zij zullen in eeuwigheid niet beroemd of vermaard worden, zo lezen het sommigen, zij kunnen voor een tijd een groot aanzien hebben, maar al hun pracht en staatsie zal hun val slechts schandelijker maken, en er is geen eer op een zondige weg.

II. Het algehele verderf van de koninklijke familie wordt hier voorzegd, tegelijk met de verwoesting van de koninklijke stad.

1. De koninklijke familie zal geheel en al uitgeroeid worden. Aan de Meden en Perzen, die gebruikt zullen worden voor dit werk van de verwoesting en vernietiging, wordt bevel gegeven om, als zij Belsazar gedood zullen hebben de slachting te bereiden voor zijn kinderen, Isaiah 14:2l, en die niet te sparen, de kindertjes van Babel moeten aan de steenrots verpletterd worden Psalms 137:9. Deze orders klinken zeer hard, maar

a. Zij moeten lijden voor de ongerechtigheid van hun vaders, die dikwijls aan de kinderen bezocht wordt, om te tonen hoezeer God de zonde haat en er misnoegd over is, en de zondaars er van terug te houden, dat het doeleinde is van de straf. Nebukadnezar had Zedekia's zonen gedood, Jeremiah 52:10, en om deze ongerechtigheid werd aan zijn zaad in dezelfde munt betaald.

b. Zij moeten thans uitgeroeid worden, opdat zij niet opstaan en de aarde erven en evenveel kwaad doen in hun dagen, als hun vaders in hun dagen gedaan hebben opdat zij niet zo kwellend zullen zijn voor de wereld door steden te bouwen ter ondersteuning van hun tirannie, hetgeen reeds Nimrods staatkunde was, Genesis 10:10, Genesis 10:11, zoals hun voorouders het waren geweest door steden te verwoesten. Farao verdrukte Israël in Egypte door hen steden te laten bouwen, Exodus 1:11. Gods voorzienigheid gaat meer te rade met het welzijn van volkeren, dan wij wel weten of vermoeden, door diegenen af te snijden, die, als zij in het leven waren gebleven, onheil zouden gesticht hebben. Rechtvaardig kunnen de vijanden de kinderen doden, want "Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de Heer der heerscharen" Isaiah 14:22. En als God het openbaart als Zijn wil en bedoeling, dat het geschieden zal, dan kan niemand het verhinderen, en behoeft niemand gewetensbezwaar te hebben om het te bevorderen. Babel was misschien trots op de talrijkheid van de koninklijke familie, maar God had besloten er de naam en het overblijfsel van uit te roeien, zodat er niemand van overgelaten bleef, dat beide de zonen en de kleinzonen van de koning gedood zouden worden, en toch zijn wij er zeker van, dat Hij nooit aan n van Zijn schepselen onrecht gedaan heeft of doen zal.

2. "De koninklijke stad zal gesloopt en verlaten worden", Isaiah 14:23. "Zij zal door eenzame afzichtelijke vogels, inzonderheid door de roerdomp, de nachtuil en de schuifuil in bezit worden genomen", Isaiah 34:11.n En aldus wordt het algehele verderf van het nieuw- testamentische Babylon voorgesteld, Revelation 18:2. Zij is geworden een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte. Babel was laag gelegen, zodat, toen de stad verlaten werd en geen zorg werd gedragen om het land te draineren het spoedig in poelen van stilstaand water werd veranderd, even ongezond als onaangenaam en aldus zal God haar met een bezem des verderfs wegvagen. Als een volk niets anders onder zich heeft dan vuil en drek, en niet gereinigd wil worden met de bezem van de hervorming of verbetering, wat kunnen zij dan anders verwachten dan met de bezem des verderfs van de aarde weggevaagd te worden?

Verzen 4-23

Jesaja 14:4-23

De achtereenvolgende koningen van Babel waren de grote vijanden en verdrukkers van Gods volk, daarom wordt van de verwoesting van Babel, de val van haar koning en de ondergang van zijn geslacht hier zeer bijzonder kennis genomen en er wordt over gejuicht. Ten dage wanneer God Zijn volk rust heeft gegeven, zullen zij deze spreuk tegen de koning van Babel opnemen. Wij moeten ons niet verblijden als onze vijand valt, als "onze vijand maar als Babel de gemene vijand van God en Zijn Israël" verzinkt, "bedrijft dan vreugde over haar, gij hemel, en gij, heilige apostelen, en gij profeten", Revelation 18:20. De Babylonische monarchie scheen goed op weg te zijn om een volstrekte, algemene en altoosdurende te zijn, en met deze aanspraken wedijverde zij met de Almachtige daarom wordt zij zeer rechtvaardig niet alleen terneergeworpen, maar wordt er gejuicht in haar val, en het is niet alleen over haar laatste monarch, Belsazar, die in de nacht, toen Babel werd ingenomen, gedood werd, Daniel 5:30, dat hier getriomfeerd wordt, maar over geheel de monarchie, die met hem te gronde ging, niet zonder een bijzondere heenwijzing naar Nebukadnezar, onder wie deze monarchie het toppunt van haar bloei bereikt had. Hier nu:

I. Wordt vreugde betoond over de val van de koning van Babel, en hier is een zeer sierlijke spreuk bereid, niet als opschrift boven zijn praalgraf, maar om een duurzaam brandmerk van de schande te zien voor zijn nagedachtenis. Zij geeft ons een bericht van het leven en de dood van deze machtige monarch, hoe hij ter helle nedergedaald is, hoewel hij de schrik van de helden is geweest in het land van de levenden, Ezechiël 32:27.

In deze spreuk kunnen wij opmerken:

1. De ontzaglijke hoogte van rijkdom en macht, waartoe deze monarch en monarchie gekomen waren. "Babel was een goede stad," Isaiah 14:4, het is een Chaldeeuws woord in het oorspronkelijke, hetwelk aanduidt dat zij zelf haar aldus plachten te noemen, zij baadde zich in rijkdom, en overtrof alle andere steden, zoals goud alle andere metalen overtreft. Zij dorst naar goud, of zij eist goud af, zo wordt het door sommigen gelezen, want hoe verkrijgen de mensen rijkdom voor zichzelf anders dan door hem af te persen aan anderen? Het nieuwe Jeruzalem is de enig ware gouden stad, Revelation 21:18, Revelation 21:21. De koning van Babel, zoveel rijkdom hebbende in zijn gebied met volstrekte, onbepaalde macht er over, heeft met behulp daarvan over de heidenen geheerst, Isaiah 14:6, hij gaf hun wetten, sprak hun vonnis uit, en heeft naar zijn lust en welbehagen de heidenen gekrenkt, Isaiah 14:12, of verzwakt, opdat zij niet in staat zouden zijn hem het hoofd te bieden. Zulke grote zegevierende legers bracht hij te velde, dat hij, waar hij zijn blik heenrichtte, de aarde beroerde en de koninkrijken deed beven, Isaiah 14:16, al zijn naaste buren waren bevreesd voor hem en genoodzaakt om zich aan hem te onderwerpen. Niemand kon dit doen door zijn eigen persoonlijke kracht maar door het grote aantal soldaten, die hij onder zijn bevelen heeft. Grote tirannen kunnen door sommigen te laten doen wat zij willen anderen laten lijden wat zij willen. Hoe ellendig is de toestand van het mensdom, dat aldus in een combinatie schijnt te zijn tegen zichzelf, tegen zijn eigen rechten en vrijheden, die niet anders dan door zijn eigen kracht te gronde gericht kunnen worden.

2. Het ellendige misbruik van al deze rijkdom en macht waaraan de koning van Babel zich op tweeërlei wijze schuldig had gemaakt.

A. Door grote verdrukking en wreedheid. "Hij is bekend bij de naam van drijver, of verdrukker", Isaiah 14:4, hij heeft de scepter van de heersers, Isaiah 14:5, gebiedt over al de vorsten rondom hem, maar het is de stok van de goddelozen, een staf waarmee hij zich steunt in zijn goddeloosheid, en waarmee hij goddeloos allen slaat, die om hem heen zijn. Hij plaagde de volkeren, hij sloeg hen niet in gerechtigheid, tot hun verbetering, maar in toorn, en dat wel zonder ophouden, hij vervolgde hen met zijn strijdkrachten, en gaf hun geen rust, geen tijd om op adem te komen, geen wapenstilstand. Hij heerste over de volkeren, maar hij heerste over hen in verbolgenheid, alles wat hij zei en deed, zei en deed hij in hartstocht en drift zodat hij, die heerschappij had over allen, die hem omringden, geen heerschappij had over zichzelf, hij stelde de wereld als een woestijn alsof hij er trots op was "om de plaag te zijn van zijn tijd en een vloek voor het mensdom", Isaiah 14:17. Grote vorsten plachten er trots op te zijn om steden te bouwen, maar het was zijn trots om ze te verwoesten, zie Psalms 9:7.

Hier worden twee bijzondere voorbeelden gegeven van zijn tirannie, die erger waren de al de andere.

a. "Dat hij streng was voor zijn gevangenen", Isaiah 14:17. Hij liet zijn gevangenen niet losgaan naar huis toe, hij hield hen streng opgesloten, en wilde aan geen van hen toestaan om naar zijn eigen land terug te keren. Dit ziet inzonderheid op het volk van de Joden en dat is het, hetwelk de mate van de ongerechtigheid van de koning van Babel vol deed worden, namelijk dat hij het volk van God in gevangenschap hield, en hen volstrekt niet wilde loslaten, ja en door de vaten van Gods tempel te Jeruzalem te ontwijden en feitelijk te verklaren, dat zij nooit meer tot hun vorig gebruik aangewend zouden worden, Daniel 5:2,Daniel 5:3. Hiervoor werd hij snel en rechtvaardig van zijn macht beroofd door n, wiens eerste daad was het gevangenhuis van Gods volk te openen, en de tempelvaten terug te zenden naar Jeruzalem.

b. Dat hij zijn eigen onderdanen verdrukt heeft, Isaiah 14:20, "gij hebt uw land verdorven en uw volk gedood", en wat heeft hij daarmee gewonnen, daar toch de rijkdom van het land en de menigte des volks de kracht en de eer zijn van de vorst, die nooit zo veilig regeert en met zoveel eer als in het hart en de genegenheid van het volk? Maar tirannen offeren hun belangen op aan hun lusten en hartstochten en God zal met hen afrekenen voor hun wrede behandeling van hen, die in hun macht zijn, en met wie zij denken naar hun lust en welbehagen te kunnen handelen.

B. Grote hovaardij. Er wordt hier nota genomen van zijn pracht, het buitensporige van zijn gevolg of stoet, Isaiah 14:11. Hij vertoonde zich gaarne in de uiterste pracht, maar dat was nog het ergste niet, het was zijn gemoedsgesteldheid, de hoogmoed van zijn geest, die hem rijpte voor het verderf, Isaiah 14:13, Isaiah 14:14. "Gij zei in uw hart, zoals Lucifer ik zal ten hemel opklimmen". Hier is de taal van zijn verwaandheid, misschien wel ontleend aan die van de gevallen engelen, die, niet tevreden met hun oorspronkelijke staat, de plaats, die hun was aangewezen, met God wilden wedijveren, niet alleen onafhankelijk wilden worden van Hem maar Hem gelijk wilden zijn. Of misschien verwijst het naar de geschiedenis van Nebukadnezar, die, toen hij meer dan een mens wilde zijn, rechtvaardig aan een dier gelijk werd gemaakt, Daniel 4:30. De koning van Babel belooft zich hier:

a. Dat hij in pracht en macht al zijn buren zal overtreffen, en tot het toppunt van aardse heerlijkheid en geluk zal komen, dat hij zo groot en gelukkig zal zijn als de wereld hem maken kan, dat is de hemel van een vleselijk-gezind hart, en daar hoopt hij toe op te klimmen en even ver boven hen te zijn, die hem omringen, als de hemel boven de aarde is. Vorsten zijn de sterren Gods, die in deze duistere wereld enig licht geven, Matthew 24:29, maar hij zal zijn troon boven hen allen verheffen. b. Dat hij inzonderheid Gods berg Zion zal bespotten en beledigen, waartegen Belsazar in zijn laatste dronken feestmaaltijd een bijzondere wrok scheen te hebben, toen hij de vaten van de tempel te Jeruzalem liet komen, om ze te ontwijden, Zie Daniel 5:2. In diezelfde gemoedsgesteldheid zei hij hier: ik zal mij zetten op de berg van de samenkomst. Het is hetzelfde woord, dat gebruikt is voor de heilige samenroeping-aan de zijde van het noorden waar de berg Zion gezegd wordt te zijn gelegen, Psalms 48:3. Misschien maakte Belsazar een plan om een expeditie te ondernemen naar Jeruzalem om te triomferen in de verwoesting ervan, juist toen hij door God werd afgesneden.

c. Dat hij wedijveren zal met de God van Israël, van wie hij inderdaad heerlijke dingen gehoord had, dat Hij Zijn woonstede had boven de wolken, "maar" zegt hij, "derwaarts zal ik opklimmen, en even groot zijn als Hij, ik zal Hem gelijk wezen, die zij de Allerhoogste noemen." Het is een godvruchtige eerzucht om te begeren als de Allerheiligste te zijn, want Hij heeft gezegd: Zijt heilig, want Ik ben heilig, meer het is een zondige eerzucht, om er naar te streven als de Allerhoogste te zijn, want Hij heeft gezegd: "Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden" en de duivel-heeft onze eerste ouders misleid, toen hij hen van de verboden vrucht liet eten, hun belovende, hun voorspiegelende, dat zij als God zullen zijn.

d. Dat hij na zijn dood vergood zal worden, zoals sommigen van de eerste stichters van de Assyrische monarchie het waren, en zelfs werden sterren naar hen genoemd. "Maar", zegt hij, "ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen." Zodanig was zijn hoogmoed, die het ontwijfelbare voorteken was van zijn val.

3. Het algehele verderf, dat over hem gebracht zal worden.

A. Er wordt voorzegd dat zijn rijkdom teniet zal gaan, zijn macht verbroken zal worden, een einde zal gemaakt leverden aan zijn pracht en genietingen. Hij is lang een verdrukker geweest, maar hij zal ophouden dit te zijn, Isaiah 14:4. Indien hij opgehouden had dit te zijn door waar berouw en door zijn leven te verbeteren, overeenkomstig de raad, die Daniël aan Nebukadnezar had gegeven, dan zou dit tot verlenging zijn geweest van zijn leven en zijn rust. Maar zij, die niet willen ophouden van te zondigen, zullen er door God toe genoodzaakt worden. De gouden stad, die, naar men gedacht zou hebben, altijddurend zou geweest zijn, houdt op van te bestaan, er is een einde aan dat Babel. De Heer, de rechtvaardige God, heeft de staf van die goddeloze vorst verbroken hem gebroken op zijn hoofd, ten teken dat hij uit zijn ambt ontzet was, God heeft hem zijn macht ontnomen, hem het vermogen benomen om nog meer kwaad te doen, Hij heeft de scepters verbroken, want ook dat zijn broze dingen, spoedig en dikwijls rechtvaardig gebroken.

B. Dat hij zelf gegrepen zal worden. Hij wordt vervolgd, Isaiah 14:6, "de hand wordt aan hem geslagen", en zonder dat iemand het afweren kan. Het is het gewone lot van tirannen dat zij, als zij in de macht vallen van hun vijanden, door hun vleiers worden verlaten, die zij voor hun vrienden hebben aangezien. Wij lezen van een andere vijand, zoals deze hier, van wie voorzegd is, dat hij tot zijn einde zal komen en geen helper zal hebben, Daniel 11:45. Tiberius en Nero hebben zich aldus verlaten gezien.

C. Dat hij gedood zal worden, afgezonderd zal worden onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die niet meer herdacht worden, Psalms 88:6. Hij zal zwak zijn als de doden, hun gelijk zijn, Isaiah 14:10. Zijn pracht is in het graf gedaald, zij vergaat met hem, de pracht van zijn leven zal niet, zoals gewoonlijk, eindigen in de pracht van een begrafenis. Ware eer, dat is ware genade, zal met de ziel opwaarts gaan naar de hemel, maar ijdele pracht zal met het lichaam neerdalen in het graf, daar is er het einde van. Het geklank van zijn luiten wordt nu niet meer gehoord. De dood is een vaarwel aan de genoegens en vermaken, zowel als aan de pracht van deze wereld. De machtige vorst, die op een donzen bed placht neer te liggen en op rijke tapijten placht te treden, zeer fraaie, sierlijke dekkingen placht te hebben, onder hem zullen nu de maden gestrooid worden, en de wormen zullen hem bedekken, Isaiah 14:11, wormen, die in zijn eigen rottend lichaam geteeld worden, hetgeen, hoewel hij waande een god te zijn, bewees dat hij van dezelfde stof was gemaakt als andere mensen. Als wij ons lichaam vertroetelen en versieren, dan is het goed om er aan te denken dat het weldra door de wormen zal worden gegeten.

D. Dat hij de eer niet zal hebben van begraven te worden, en nog veel minder van een deftige, voegzame begrafenis te hebben in de grafstede van zijn voorouders. Al de koningen van de heidenen liggen neer met ere, Isaiah 14:18, hetzij de dode lichamen zelf, zo goed gebalsemd, dat zij voor verrotting bewaard blijven, zoals vanouds onder de Egyptenaren geschiedde, of wel hun beeltenissen zoals bij ons, die boven hun graf geplaatst zijn. Aldus lagen zij, alsof zij de versmaadheid van de dood wilden trotseren, in een armzalige, flauwe soort van eer en heerlijkheid, een ieder in zijn huis, zijn eigen begraafplaats, want het graf is het huis, bestemd voor alle levenden, een slaaphuis waar de bedrijvigen en lastigen zullen stilliggen, en de vermoeiden zullen rusten. Maar deze koning van Babel is verworpen en heeft geen graf Isaiah 14:19, zijn dood lichaam wordt als dat van een dier in de naastbij zijnde sloot geworpen, of op de naastbij zijnde mesthoop, als een gruwelijke scheut van de ene of andere giftige, schadelijke plant, die niemand wil aanraken, of als de kleren van boosdoeners, die ter dood gebracht zijn, en door de hand van de gerechtigheid met een zwaard zijn doorstoken, op wier dode lichamen steenhopen zijn opgericht, of die in de een of andere diepe steengroeve zijn geworpen onder de stenen van de kuil. Ja het dode lichaam van de koning van Babel zal wezen als de gedoden in een veldslag, die door paarden en soldaten vertreden worden en verpletterd. Hij zal bij zijn voorouders niet gevoegd worden in de begrafenis, Isaiah 14:20. Een eerlijke begrafenis ontzegd te worden is een schande, een smaad waarin, als zij aangedaan wordt om van de gerechtigheid wil, zoals Psalms 79:2, evenals andere gelijksoortige versmaadheden men zich kan verblijden, Matthew 5:12. Het is het lot van de twee getuigen Revelation 11:9. Maar indien het, zoals hier, de rechtvaardige straf is van ongerechtigheid, dan geeft het te kennen dat het kwaad de onboetvaardige zondaren vervolgt ook na de dood, een nog groter kwaad dan dat, -zij zullen ontwaken tot versmaadheden en eeuwige afgrijzing.

4. Het vele triomferen, dat er in zijn val zal zijn.

A. "Zij, voor wie hij een groot tiran en een schrik is geweest, zullen blij zijn, dat zij van hem bevrijd zijn", Isaiah 14:7, Isaiah 14:8. Nu hij heengegaan is, rust de gehele aarde en is stil, want hij was de grote verstoorder van de vrede, nu maken zij groot geschal en gejuich, want als de goddelozen vergaan is er gejuich, Proverbs 11:10. De dennen en de cederen van Libanon achten zich nu veilig, er is nu geen gevaar dat zij omgehouwen zullen worden, ten einde een weg te bereiden voor zijn groot leger, of om hem van timmerhout te voorzien. De naburige vorsten en rijksgroten, die vergeleken worden bij dennen en cederen, Zacheria 11:2, kunnen nu gerust zijn, en behoeven niet meer te vrezen van hun rechten te worden beroofd want de hamer van de gehele aarde is afgehouwen en verbroken, Jeremiah 50:23, de bijl, die zich beroemde tegen diegene, die daarmee houwt, Isaiah 10:15. B. De vergadering van de doden zal hem welkom heten in hun midden, inzonderheid zij, die wreedaardig door hem daarheen werden voortgejaagd, Isaiah 14:9, Isaiah 14:10. "De hel van onderen was beroerd om uwentwille, om u tegemoet te gaan als gij kwaamt, en om u te begroeten bij uw aankomst in hun duister schrikkelijk gebied." De voornaamsten van de aarde, die, toen zij nog levend waren, door hem in ontzag werden gehouden en hem niet durfden naderen, maar opstonden van hun tronen om zich aan hem over te geven, zullen hem dit nu voor de voeten werpen, als hij komt in de staat des doods, dan zullen zij hem tegemoet gaan, zoals zij plachten te doen als hij zijn openbare intocht hield in steden, waarvan hij zich meester had gemaakt, met zulk een staatsie zal hij ingeleid worden in dit gebied van verschrikking, ten einde zijn schande en pijn zoveel zwaarder en smartelijker voor hem te maken. Zij zullen spottend en honend van hun tronen en zetels aldaar opstaan, en hem vragen of het hem behaagt er op te gaan zitten, zoals hij placht neer te zitten op hun tronen op aarde. Met de schande, die hem dan zal bedekken, zullen zij de spot drijven. "Zijt gij ook ziek, of zwak geworden, zoals wij?" Isaiah 14:10. Wie zou het gedacht hebben? Gij hebt zelf niet verwacht dat het hier ooit toe zou komen, toen gij ons in alles te sterk waart. Gij, die uzelf gerangschikt hebt onder de onsterflijke goden zijt gij gekomen om uw deel en lot te nemen onder de arme sterflijke mensen? Waar is nu uw pracht en praal, en waar is uw blijdschap en vrolijkheid? Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads!" Isaiah 14:11, Isaiah 14:12. De koning van Babel heeft geschitterd als de morgenster, en hij was in de waan dat hij overal waar hij kwam daglicht meebracht, en is nu zo'n doorluchtige vorst gevallen, is zo'n ster een klomp leem geworden? Is ooit iemand van zo'n hoogte van macht en eer gevallen in zulk een diepte van schande en ellende? Men acht gewoonlijk dat dit een toespeling is om de val van de engelen voor te stellen, die morgensterren geweest zijn Job 38:7. "Maar hoe zijn ze gevallen! Hoe zijt gij ter aarde nedergehouwen!" en er mee gelijk gemaakt, die de heidenen krenktet. God zal afrekenen met hen, die inbreuk maken op de rechten van de mensheid en haar vrede verstoren, want Hij is Koning van de volken zowel als van de heiligen.

Deze ontvangst van de koning van Babel in de gewesten des doods, welke hier beschreven wordt, is voorzeker wel iets meer dan een speling van het vernuft, maar is bedoeld om deze waarheden uit te spreken:

a. Dat er een onzichtbare wereld is, een wereld van de geesten, waar de zielen van de mensen na de dood heengaan, in welke zij bestaan en handelen in een toestand van afscheiding van het lichaam.

b. Dat afgescheiden zielen elkaar kennen en met elkaar omgaan, hoewel wij geen omgang ermede hebben, de gelijkenis van de rijke man en Lazarus geeft dit te kennen.

c. Dat de dood en de hel in waarheid dood en hel zullen zijn voor hen, die ongeheiligd zijnde, van de hoogte vallen van de pracht en macht en heerlijkheid van deze wereld, en van de volheid van haar genietingen, "Kind gedenk", Luke 16:25.

C. De toeschouwers zullen verbaasd staan over zijn val. "Als hij in de hel neergestoten zal zijn, aan de zijden van de kuil, om daar zijn plaats te krijgen", Isaiah 14:15, "dan zullen zij, die hem zien, hem aanschouwen, op hem letten, zij zullen nauwelijks hun eigen ogen geloven", nooit was de dood zo'n grote verandering voor iemand als hij voor deze man is. Is het mogelijk, dat iemand, die enige uren tevoren zo groot scheen, zo fraai was uitgedost, zo omringd was van dienaren en rijksgroten, er nu zo ijzingwekkend en zo verachtelijk uitziet, daar zo naakt en veronachtzaamd nederligt? Is dat die man, die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven? Wie zou gedacht hebben dat hij daar ooit toe komen zou? Psalms 82:7.

Eindelijk. Uit dit alles wordt hier een gevolgtrekking afgeleid, Isaiah 14:20. Het zaad van de boosdoeners zal in eeuwigheid niet genoemd worden. De prinsen van de Babylonische monarch waren allen een zaad van boosdoeners, verdrukkers van het volk van God, en daarom ging deze schande als een erfgoed op hen over. Zij zullen in eeuwigheid niet beroemd of vermaard worden, zo lezen het sommigen, zij kunnen voor een tijd een groot aanzien hebben, maar al hun pracht en staatsie zal hun val slechts schandelijker maken, en er is geen eer op een zondige weg.

II. Het algehele verderf van de koninklijke familie wordt hier voorzegd, tegelijk met de verwoesting van de koninklijke stad.

1. De koninklijke familie zal geheel en al uitgeroeid worden. Aan de Meden en Perzen, die gebruikt zullen worden voor dit werk van de verwoesting en vernietiging, wordt bevel gegeven om, als zij Belsazar gedood zullen hebben de slachting te bereiden voor zijn kinderen, Isaiah 14:2l, en die niet te sparen, de kindertjes van Babel moeten aan de steenrots verpletterd worden Psalms 137:9. Deze orders klinken zeer hard, maar

a. Zij moeten lijden voor de ongerechtigheid van hun vaders, die dikwijls aan de kinderen bezocht wordt, om te tonen hoezeer God de zonde haat en er misnoegd over is, en de zondaars er van terug te houden, dat het doeleinde is van de straf. Nebukadnezar had Zedekia's zonen gedood, Jeremiah 52:10, en om deze ongerechtigheid werd aan zijn zaad in dezelfde munt betaald.

b. Zij moeten thans uitgeroeid worden, opdat zij niet opstaan en de aarde erven en evenveel kwaad doen in hun dagen, als hun vaders in hun dagen gedaan hebben opdat zij niet zo kwellend zullen zijn voor de wereld door steden te bouwen ter ondersteuning van hun tirannie, hetgeen reeds Nimrods staatkunde was, Genesis 10:10, Genesis 10:11, zoals hun voorouders het waren geweest door steden te verwoesten. Farao verdrukte Israël in Egypte door hen steden te laten bouwen, Exodus 1:11. Gods voorzienigheid gaat meer te rade met het welzijn van volkeren, dan wij wel weten of vermoeden, door diegenen af te snijden, die, als zij in het leven waren gebleven, onheil zouden gesticht hebben. Rechtvaardig kunnen de vijanden de kinderen doden, want "Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de Heer der heerscharen" Isaiah 14:22. En als God het openbaart als Zijn wil en bedoeling, dat het geschieden zal, dan kan niemand het verhinderen, en behoeft niemand gewetensbezwaar te hebben om het te bevorderen. Babel was misschien trots op de talrijkheid van de koninklijke familie, maar God had besloten er de naam en het overblijfsel van uit te roeien, zodat er niemand van overgelaten bleef, dat beide de zonen en de kleinzonen van de koning gedood zouden worden, en toch zijn wij er zeker van, dat Hij nooit aan n van Zijn schepselen onrecht gedaan heeft of doen zal.

2. "De koninklijke stad zal gesloopt en verlaten worden", Isaiah 14:23. "Zij zal door eenzame afzichtelijke vogels, inzonderheid door de roerdomp, de nachtuil en de schuifuil in bezit worden genomen", Isaiah 34:11.n En aldus wordt het algehele verderf van het nieuw- testamentische Babylon voorgesteld, Revelation 18:2. Zij is geworden een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte. Babel was laag gelegen, zodat, toen de stad verlaten werd en geen zorg werd gedragen om het land te draineren het spoedig in poelen van stilstaand water werd veranderd, even ongezond als onaangenaam en aldus zal God haar met een bezem des verderfs wegvagen. Als een volk niets anders onder zich heeft dan vuil en drek, en niet gereinigd wil worden met de bezem van de hervorming of verbetering, wat kunnen zij dan anders verwachten dan met de bezem des verderfs van de aarde weggevaagd te worden?

Verzen 24-32

Jesaja 14:24-32

De verwoesting van Babel en de ondergang van het rijk van de Chaldeën was nog een zaak van zeer ver, het rijk was nog niet tot aanzienlijke hoogte opgeklommen, toen zijn val hier voorzegd was, er verliepen nog bijna twee honderd jaar tussen deze voorzegging van Babels val en de vervulling ervan. Nu zou het volk aan hetwelk Jesaja profeteerde, kunnen vragen: "Wat gaat ons dit aan, of welk goed zal daar voor ons uit voortkomen, er. welke zekerheid zullen wij er van hebben.?" Op beide vragen geeft hij het antwoord in deze verzen door een voorzegging van de val beide van de Assyriërs en van de Filistijnen, de tegenwoordige vijanden, die hen kwelden, waarvan zij weldra ooggetuigen zullen zijn, en er het voordeel van zullen plukken. Dit zal thans een vertroosting voor hen wezen, en een onderpand van toekomstige uitreddingen, ter bevestiging van het geloof van hun nageslacht. God is voor Zijn volk heden dezelfde, die Hij gisteren voor hen geweest is en daarna voor hen zijn zal, en Hij zal tot in eeuwigheid dezelfde zijn die Hij geweest is, en is. Hier is:

I. De verzekering gegeven van het verderf en de ondergang van de Assyriërs, Isaiah 14:25. "Ik zal Assur in Mijn land verbreken. Sanherib bracht een zeer geducht leger in het land van Juda, maar daar heeft God het verbroken, al zijn regimenten heeft God door het zwaard van de verderf engel verbroken." Zij, die ten onrechte een inval doen in Gods land, zullen ondervinden dat dit op hun gevaar is, en zij, die met onheilige voeten Zijn heilige bergen vertreden, zullen daar zelf met voeten worden getreden. God neemt op zich om dit zelf te doen, daar Zijn volk geen macht heeft tegen de grote menigte, die tegen hen opkwam. "Ik zal Assur verbreken, laat dat gerust aan Mij over, die engelen, heerscharen van engelen onder Mijn bevelen heb." Nu zal het verbreken van de macht van Assur het verbreken zijn van het juk, van de hals van Gods volk. Zijn last zal wijken van hun schouders, de last van bezetting door dat grote leger en de last van schatting te betalen. De Assyriër moet verbroken worden, opdat Juda en Jeruzalem op adem kunnen komen. Laat hen, die zich tot een juk en een last maken voor Gods volk, zien wat zij te verwachten hebben.

1. Deze profetie nu wordt hier bevestigd door een eed, Isaiah 14:24. "De Heer der heerscharen heeft gezworen, ten einde de onveranderlijkheid te tonen van Zijn raad, en opdat Zijn volk een sterke vertroosting zou hebben", Hebreeën 6:i7, 18. Wat hier gezegd wordt van dit bijzonder voornemen, is waar van al Gods raadsbesluiten: gelijk Ik gedacht heb, alzo zal het geschieden, want Hij is een van zin, wie zal Hem dan afkeren Job 23:13 Ook worden Hem nooit nieuwe raadslagen aan de hand gedaan, noch is Hij genoodzaakt tot andere maatregelen over te gaan, zoals de mensen dit dikwijls moeten doen als er dingen voorvallen die zij niet hebben voorzien. Laat hen, die de geroepenen zijn naar Gods raad, zich hiermede vertroosten, dat gelijk God beraadslaagd heeft het bestaan zal, en daarvan hangt hun vastigheid af.

2. Het verbreken van de macht van Assyrië is tot een voorbeeld gesteld van hetgeen God doen zal met al de machten van de volkeren, die zich tegen Hem en Zijn kerk hadden verbonden Isaiah 14:26. "Dit is de raadslag, die beraadslaagd is over dat gehele land, over de gehele wereld", aldus de LXX, over al de inwoners van de aarde, aldus de Chaldeër, niet alleen over het Assyrische rijk (dat toen in zekere zin beschouwd werd als de gehele wereld, zoals later het Romeinse rijk, Luke 2:1, en met hetzelve zijn vele volken gevallen, die er afhankelijk van waren, maar over al de staten en potentaten, die te eniger tijd Zijn land, Zijn bergen aanvallen, het lot van de Assyriër zal het hun wezen, zij zullen spoedig bevinden dat zij er zich tot hun eigen schade mee bemoeien. Evenals voor de Assyriërs zal Jeruzalem voor alle volken tot een lastige steen gesteld worden, "allen, die zich daarmee belasten, zullen gewis doorsneden worden," Zacheria 12:3,. Dezelfde hand van macht en gerechtigheid, die thans uitgestrekt is tegen de Assyriër, wegens zijn aanval op het volk van God, zal uitgestrekt worden legen alle volken, die hetzelfde doen. Nog is het waar, en het zal altijd waar blijven: Vervloekt is hij, die het Israël van God vervloekt, Numbers 24:9. God zal een vijand zijn voor de vijanden van Zijn volk, Exodus 23:22.

3. Al de machten van de aarde worden uitgedaagd om Gods raad te veranderen, Isaiah 14:27, "de Heer der heerscharen heeft in Zijn raad besloten om het juk van de Assyriër te verbreken en iedere scepter van de goddeloosheid, die op het lot van de rechtvaardigen gelegd is, en wie zal die raad tenietdoen? Wie kan Hem bewegen om hem te herroepen, of een pleitgrond vinden om er aan te ontkomen? Zijn hand is uitgestrekt om die raad te volvoeren, en wie heeft macht genoeg om haar af te wenden, of de loop van Zijn recht te stuiten?

II. Evenzo wordt de verzekering gegeven van het verderf en de ondergang van de Filistijnen, de vernietiging van hun macht. Deze last, deze profetie, die als een last op hen lag om hun staat te doen verzinken, kwam in het jaar toen de koning Achaz stierf, dat het eerste jaar was van Hizkia's regering, Isaiah 14:28, toen een goede koning in de plaats kwam van een slechte, toen werd deze aangename boodschap tot hen gebracht. Als wij ons leven verbeteren, ons hervormen, dan, maar niet eerder, kunnen wij goede tijdingen verwachten van de hemel. Nu hebben wij hier:

1. Ene bestraffing van de Filistijnen wegens hun triomferen in de dood van koning Uzzia. Hij was als een slang voor hen geweest, had hen gebeten, had hen geslagen, had hen zeer vernederd en tenondergebracht, 2 Chronicles 26:6. Hij voerde oorlog tegen de Filistijnen, brak hun muren af en bouwde steden onder hen, maar toen Uzzia stierf, of liever toen hij afstand deed van de regering, werd dit met blijdschap verkondigd te Gath en geboodschapt in de straten van Askelon. Het is onmenselijk om ons aldus te verheugen in de val van onze naaste, maar laat hen niet gerust zijn, want hoewel zij, nadat Uzzia gestorven was, weerwraak oefenden aan Achaz en vele steden van Juda innamen, 2 Chronicles 28:18, zal toch uit de wortel van Uzzia een basiliek voortkomen, een geduchter vijand dan Uzzia geweest is, namelijk Hiskia de vrucht van wiens regering een vurige, vliegende draak voor hen zijn zal, want hij zal hen met ongelooflijke snelheid en woede overvallen. Wij bevinden dat hij dit gedaan heeft 2 Kings 18:8, hij sloeg de Filistijnen tot Gaza toe. Indien God het een nuttige werktuig in het midden van zijn nuttige arbeid wegneemt, dan kan en zal Hij anderen verwekken om hetzelfde werk voort te zetten en te voltooien waaraan zij bezig waren, en dat zij onvoltooid hebben gelaten.

2. Een profetie van het verderf van de Filistijnen door hongersnood en oorlog.

a. Door hongersnood, Isaiah 14:30. Als het volk van God dat door de Filistijnen verwoest, benauwd en verarmd was, wederom overvloed zal hebben en de eerstgeborenen van de armen zullen weiden de armsten onder hen het brood huns bescheiden deels zullen hebben, dan zal God de wortel van de Filistijnen doden door hongersnood, wat hun kracht was, hetgeen waardoor zij dachten bevestigd te zijn, zoals de boom door de wortel zal verhongerd worden en langzamerhand opdorren, zoals zij sterven, die sterven door hongersnood, en aldus zal hij het overblijfsel doden. Zij, die ontkomen aan het ene verderf, zijn slechts bewaard voor een ander verderf, en als er slechts weinigen overgebleven zijn, zullen ook die weinigen ten slotte afgesneden worden, want God zal een voleinding maken. b. Door oorlog. Als de nooddruftigen van Gods volk zeker, dat is veilig, zullen nederliggen, Isaiah 14:30, niet verontrust door de verschrikking van de oorlog, maar zich verlustigende in zangen van de vrede, dan zal iedere poort en elke stad van de Filistijnen huilen en schreeuwen, Isaiah 14:31, en zal er een algehele ontbinding zijn van hun staat, want van Juda, dat ten noorden van de Filistijnen lag, zal een rook komen, een groot, talrijk leger, dat een stofwolk doet opgaan, een rook, die de aanduiding zal zijn van een verterend vuur, dat nabij is, en niemand uit dat leger zal eenzaam zijn in de voor hem bestemde tijd, niemand zal achterblijven of vermist worden, als de ure van de strijd daar is, zij zullen sterk en eendrachtig zijn in hun aanval op de gemene vijand, als de bestemde tijd er voor gekomen is. Niemand van hun zal weigeren in de openbare dienst te treden, zoals in Debora's tijd Ruben zitten bleef tussen de stallingen, Judges 5:16, Judges 5:17. Als God werk te doen heeft dan zal Hij er de mensen op verwonderlijke wijze toe bekwaam en gezind maken.

III. Het goede gebruik, dat van al deze gebeurtenissen gemaakt zal worden ter bemoediging van het volk van God, Isaiah 14:32. Wat zal men dan antwoorden aan de boden van het volk? Dit duidt aan:

1. Dat van de grote dingen, die God voor Zijn volk doet, kennis wordt genomen door hun buren, het kan niet anders, of zij moeten ze opmerken, er werd over gesproken onder de heidenen, Psalms 126:2.

2. Dat er boden gezonden zullen worden, om er navraag naar te doen. Jakob en Israël zijn lang een volk geweest, onderscheiden van alle andere volken en met buitengewone gunsten boven hen geëerd, en daarom zijn sommigen uit welwillendheid en anderen uit kwaadwilligheid en allen uit nieuwsgierigheid, begerig om er van te horen.

3. Dat wij altijd bereid moeten zijn tot verantwoording aan een iegelijk, die ons rekenschap afeist van de hoop die in ons is, in de voorzienigheid Gods, zowel als in Zijn genade, met zachtmoedigheid en vreze, 1 Peter 3:15. En wij behoeven niet verder te gaan dan de heilige waarheden van Gods woorden, om er rekenschap van te geven, want in alles wat God doet, vervult Hij de Schriften.

4. De uitkomst van Gods handelingen zal zo duidelijk en blijkbaar heerlijk zijn, dat allen en een ieder van hen in staat zullen wezen om er verantwoording van te doen aan een iegelijk, die er rekenschap van afeist. Het antwoord nu, dat aan de boden van het volk gegeven moet worden, is:

a. "Dat God een getrouw vriend is en zijn zal van Zijn kerk en volk", en hun belangen zal verzekeren en bevorderen. Zeg hun dat de Heer Zion gegrond heeft. Dit geeft een verklaring beide van het werk zelf, dat gedaan wordt, en van de reden ervan. Wat doet God in de wereld en wat bedoelt Hij in al de omwentelingen van staten en koninkrijken, in het verderf en de ondergang ven sommige volken, en in de opkomst van anderen? In dit alles grondt Hij Zion, Hij heeft de bevordering op het oog van de belangen van Zijn kerk, en wat Hij op het oog heeft zal Hij tot stand brengen. Toen de boden van het volk vroegen naar Hizkia's voorspoed tegen de Filistijnen, dachten zij te zullen vernemen door welk staatkundig beleid en door welke krijgskunst hij zijn doel heeft weten te bereiken, maar hun wordt gezegd dat zijn succes niet te danken was aan iets van die aard, maar aan de zorg die God gedragen heeft voor Zijn kerk, en aan zijn deel er in. De Heer heeft Zion gegrond en daarom moeten de Filistijnen vallen. b. Dat Zijn kerk een toevlucht in Hem heeft en zal hebben. De bedrukten uit Zijn volk zullen daarin een toevlucht hebben, Zijn bedrukten, die zeer naar de diepte waren gebracht, in zeer treurige toestand waren gekomen, de armsten van hen, deze meer nog dan anderen, want zij kunnen tot niets of niemand anders de toevlucht nemen, Zephaniah 3:12, Zephaniah 3:13. De armen wordt het evangelie verkondigd, Matthew 11:5. Zij zullen hier op vertrouwen, vertrouwen op deze grote waarheid dat de Heer Zion gegrond heeft, hierop zullen zij hun hoop bouwen en niet op een vlezen arm. Dit behoort ons overvloedige voldoening te geven met betrekking tot de openbare zaken, dat hoe het ook moge gaan met particuliere personen, partijen en belangen, de kerk, God zelf tot fundeerder hebbende en Christus de rots tot haar fundament, stand zal houden. De bedrukten uit Zijn volk hebben een toevlucht daarin, zij zullen er zich heen begeven, zullen zich voegen bij Zijn kerk en zich haar belangen aantrekken, zij zullen medewerken met God om Zijn volk te bevestigen, en al hun kleine belangen en plannen daarmee verbinden en verenigen. Zij, die Gods volk aannemen voor hun volk, moeten bereid zijn om in zijn lot te delen. Laat de boden van het volk weten dat de arme Israëlieten, die op God vertrouwen, evenals Zion hun fundament hebbende in de heilige bergen, Psalms 87:1, ook als de berg Zion zijn, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid, Psalms 125:1, en daarom niet zullen vrezen wat de mens hun doen kan.

Verzen 24-32

Jesaja 14:24-32

De verwoesting van Babel en de ondergang van het rijk van de Chaldeën was nog een zaak van zeer ver, het rijk was nog niet tot aanzienlijke hoogte opgeklommen, toen zijn val hier voorzegd was, er verliepen nog bijna twee honderd jaar tussen deze voorzegging van Babels val en de vervulling ervan. Nu zou het volk aan hetwelk Jesaja profeteerde, kunnen vragen: "Wat gaat ons dit aan, of welk goed zal daar voor ons uit voortkomen, er. welke zekerheid zullen wij er van hebben.?" Op beide vragen geeft hij het antwoord in deze verzen door een voorzegging van de val beide van de Assyriërs en van de Filistijnen, de tegenwoordige vijanden, die hen kwelden, waarvan zij weldra ooggetuigen zullen zijn, en er het voordeel van zullen plukken. Dit zal thans een vertroosting voor hen wezen, en een onderpand van toekomstige uitreddingen, ter bevestiging van het geloof van hun nageslacht. God is voor Zijn volk heden dezelfde, die Hij gisteren voor hen geweest is en daarna voor hen zijn zal, en Hij zal tot in eeuwigheid dezelfde zijn die Hij geweest is, en is. Hier is:

I. De verzekering gegeven van het verderf en de ondergang van de Assyriërs, Isaiah 14:25. "Ik zal Assur in Mijn land verbreken. Sanherib bracht een zeer geducht leger in het land van Juda, maar daar heeft God het verbroken, al zijn regimenten heeft God door het zwaard van de verderf engel verbroken." Zij, die ten onrechte een inval doen in Gods land, zullen ondervinden dat dit op hun gevaar is, en zij, die met onheilige voeten Zijn heilige bergen vertreden, zullen daar zelf met voeten worden getreden. God neemt op zich om dit zelf te doen, daar Zijn volk geen macht heeft tegen de grote menigte, die tegen hen opkwam. "Ik zal Assur verbreken, laat dat gerust aan Mij over, die engelen, heerscharen van engelen onder Mijn bevelen heb." Nu zal het verbreken van de macht van Assur het verbreken zijn van het juk, van de hals van Gods volk. Zijn last zal wijken van hun schouders, de last van bezetting door dat grote leger en de last van schatting te betalen. De Assyriër moet verbroken worden, opdat Juda en Jeruzalem op adem kunnen komen. Laat hen, die zich tot een juk en een last maken voor Gods volk, zien wat zij te verwachten hebben.

1. Deze profetie nu wordt hier bevestigd door een eed, Isaiah 14:24. "De Heer der heerscharen heeft gezworen, ten einde de onveranderlijkheid te tonen van Zijn raad, en opdat Zijn volk een sterke vertroosting zou hebben", Hebreeën 6:i7, 18. Wat hier gezegd wordt van dit bijzonder voornemen, is waar van al Gods raadsbesluiten: gelijk Ik gedacht heb, alzo zal het geschieden, want Hij is een van zin, wie zal Hem dan afkeren Job 23:13 Ook worden Hem nooit nieuwe raadslagen aan de hand gedaan, noch is Hij genoodzaakt tot andere maatregelen over te gaan, zoals de mensen dit dikwijls moeten doen als er dingen voorvallen die zij niet hebben voorzien. Laat hen, die de geroepenen zijn naar Gods raad, zich hiermede vertroosten, dat gelijk God beraadslaagd heeft het bestaan zal, en daarvan hangt hun vastigheid af.

2. Het verbreken van de macht van Assyrië is tot een voorbeeld gesteld van hetgeen God doen zal met al de machten van de volkeren, die zich tegen Hem en Zijn kerk hadden verbonden Isaiah 14:26. "Dit is de raadslag, die beraadslaagd is over dat gehele land, over de gehele wereld", aldus de LXX, over al de inwoners van de aarde, aldus de Chaldeër, niet alleen over het Assyrische rijk (dat toen in zekere zin beschouwd werd als de gehele wereld, zoals later het Romeinse rijk, Luke 2:1, en met hetzelve zijn vele volken gevallen, die er afhankelijk van waren, maar over al de staten en potentaten, die te eniger tijd Zijn land, Zijn bergen aanvallen, het lot van de Assyriër zal het hun wezen, zij zullen spoedig bevinden dat zij er zich tot hun eigen schade mee bemoeien. Evenals voor de Assyriërs zal Jeruzalem voor alle volken tot een lastige steen gesteld worden, "allen, die zich daarmee belasten, zullen gewis doorsneden worden," Zacheria 12:3,. Dezelfde hand van macht en gerechtigheid, die thans uitgestrekt is tegen de Assyriër, wegens zijn aanval op het volk van God, zal uitgestrekt worden legen alle volken, die hetzelfde doen. Nog is het waar, en het zal altijd waar blijven: Vervloekt is hij, die het Israël van God vervloekt, Numbers 24:9. God zal een vijand zijn voor de vijanden van Zijn volk, Exodus 23:22.

3. Al de machten van de aarde worden uitgedaagd om Gods raad te veranderen, Isaiah 14:27, "de Heer der heerscharen heeft in Zijn raad besloten om het juk van de Assyriër te verbreken en iedere scepter van de goddeloosheid, die op het lot van de rechtvaardigen gelegd is, en wie zal die raad tenietdoen? Wie kan Hem bewegen om hem te herroepen, of een pleitgrond vinden om er aan te ontkomen? Zijn hand is uitgestrekt om die raad te volvoeren, en wie heeft macht genoeg om haar af te wenden, of de loop van Zijn recht te stuiten?

II. Evenzo wordt de verzekering gegeven van het verderf en de ondergang van de Filistijnen, de vernietiging van hun macht. Deze last, deze profetie, die als een last op hen lag om hun staat te doen verzinken, kwam in het jaar toen de koning Achaz stierf, dat het eerste jaar was van Hizkia's regering, Isaiah 14:28, toen een goede koning in de plaats kwam van een slechte, toen werd deze aangename boodschap tot hen gebracht. Als wij ons leven verbeteren, ons hervormen, dan, maar niet eerder, kunnen wij goede tijdingen verwachten van de hemel. Nu hebben wij hier:

1. Ene bestraffing van de Filistijnen wegens hun triomferen in de dood van koning Uzzia. Hij was als een slang voor hen geweest, had hen gebeten, had hen geslagen, had hen zeer vernederd en tenondergebracht, 2 Chronicles 26:6. Hij voerde oorlog tegen de Filistijnen, brak hun muren af en bouwde steden onder hen, maar toen Uzzia stierf, of liever toen hij afstand deed van de regering, werd dit met blijdschap verkondigd te Gath en geboodschapt in de straten van Askelon. Het is onmenselijk om ons aldus te verheugen in de val van onze naaste, maar laat hen niet gerust zijn, want hoewel zij, nadat Uzzia gestorven was, weerwraak oefenden aan Achaz en vele steden van Juda innamen, 2 Chronicles 28:18, zal toch uit de wortel van Uzzia een basiliek voortkomen, een geduchter vijand dan Uzzia geweest is, namelijk Hiskia de vrucht van wiens regering een vurige, vliegende draak voor hen zijn zal, want hij zal hen met ongelooflijke snelheid en woede overvallen. Wij bevinden dat hij dit gedaan heeft 2 Kings 18:8, hij sloeg de Filistijnen tot Gaza toe. Indien God het een nuttige werktuig in het midden van zijn nuttige arbeid wegneemt, dan kan en zal Hij anderen verwekken om hetzelfde werk voort te zetten en te voltooien waaraan zij bezig waren, en dat zij onvoltooid hebben gelaten.

2. Een profetie van het verderf van de Filistijnen door hongersnood en oorlog.

a. Door hongersnood, Isaiah 14:30. Als het volk van God dat door de Filistijnen verwoest, benauwd en verarmd was, wederom overvloed zal hebben en de eerstgeborenen van de armen zullen weiden de armsten onder hen het brood huns bescheiden deels zullen hebben, dan zal God de wortel van de Filistijnen doden door hongersnood, wat hun kracht was, hetgeen waardoor zij dachten bevestigd te zijn, zoals de boom door de wortel zal verhongerd worden en langzamerhand opdorren, zoals zij sterven, die sterven door hongersnood, en aldus zal hij het overblijfsel doden. Zij, die ontkomen aan het ene verderf, zijn slechts bewaard voor een ander verderf, en als er slechts weinigen overgebleven zijn, zullen ook die weinigen ten slotte afgesneden worden, want God zal een voleinding maken. b. Door oorlog. Als de nooddruftigen van Gods volk zeker, dat is veilig, zullen nederliggen, Isaiah 14:30, niet verontrust door de verschrikking van de oorlog, maar zich verlustigende in zangen van de vrede, dan zal iedere poort en elke stad van de Filistijnen huilen en schreeuwen, Isaiah 14:31, en zal er een algehele ontbinding zijn van hun staat, want van Juda, dat ten noorden van de Filistijnen lag, zal een rook komen, een groot, talrijk leger, dat een stofwolk doet opgaan, een rook, die de aanduiding zal zijn van een verterend vuur, dat nabij is, en niemand uit dat leger zal eenzaam zijn in de voor hem bestemde tijd, niemand zal achterblijven of vermist worden, als de ure van de strijd daar is, zij zullen sterk en eendrachtig zijn in hun aanval op de gemene vijand, als de bestemde tijd er voor gekomen is. Niemand van hun zal weigeren in de openbare dienst te treden, zoals in Debora's tijd Ruben zitten bleef tussen de stallingen, Judges 5:16, Judges 5:17. Als God werk te doen heeft dan zal Hij er de mensen op verwonderlijke wijze toe bekwaam en gezind maken.

III. Het goede gebruik, dat van al deze gebeurtenissen gemaakt zal worden ter bemoediging van het volk van God, Isaiah 14:32. Wat zal men dan antwoorden aan de boden van het volk? Dit duidt aan:

1. Dat van de grote dingen, die God voor Zijn volk doet, kennis wordt genomen door hun buren, het kan niet anders, of zij moeten ze opmerken, er werd over gesproken onder de heidenen, Psalms 126:2.

2. Dat er boden gezonden zullen worden, om er navraag naar te doen. Jakob en Israël zijn lang een volk geweest, onderscheiden van alle andere volken en met buitengewone gunsten boven hen geëerd, en daarom zijn sommigen uit welwillendheid en anderen uit kwaadwilligheid en allen uit nieuwsgierigheid, begerig om er van te horen.

3. Dat wij altijd bereid moeten zijn tot verantwoording aan een iegelijk, die ons rekenschap afeist van de hoop die in ons is, in de voorzienigheid Gods, zowel als in Zijn genade, met zachtmoedigheid en vreze, 1 Peter 3:15. En wij behoeven niet verder te gaan dan de heilige waarheden van Gods woorden, om er rekenschap van te geven, want in alles wat God doet, vervult Hij de Schriften.

4. De uitkomst van Gods handelingen zal zo duidelijk en blijkbaar heerlijk zijn, dat allen en een ieder van hen in staat zullen wezen om er verantwoording van te doen aan een iegelijk, die er rekenschap van afeist. Het antwoord nu, dat aan de boden van het volk gegeven moet worden, is:

a. "Dat God een getrouw vriend is en zijn zal van Zijn kerk en volk", en hun belangen zal verzekeren en bevorderen. Zeg hun dat de Heer Zion gegrond heeft. Dit geeft een verklaring beide van het werk zelf, dat gedaan wordt, en van de reden ervan. Wat doet God in de wereld en wat bedoelt Hij in al de omwentelingen van staten en koninkrijken, in het verderf en de ondergang ven sommige volken, en in de opkomst van anderen? In dit alles grondt Hij Zion, Hij heeft de bevordering op het oog van de belangen van Zijn kerk, en wat Hij op het oog heeft zal Hij tot stand brengen. Toen de boden van het volk vroegen naar Hizkia's voorspoed tegen de Filistijnen, dachten zij te zullen vernemen door welk staatkundig beleid en door welke krijgskunst hij zijn doel heeft weten te bereiken, maar hun wordt gezegd dat zijn succes niet te danken was aan iets van die aard, maar aan de zorg die God gedragen heeft voor Zijn kerk, en aan zijn deel er in. De Heer heeft Zion gegrond en daarom moeten de Filistijnen vallen. b. Dat Zijn kerk een toevlucht in Hem heeft en zal hebben. De bedrukten uit Zijn volk zullen daarin een toevlucht hebben, Zijn bedrukten, die zeer naar de diepte waren gebracht, in zeer treurige toestand waren gekomen, de armsten van hen, deze meer nog dan anderen, want zij kunnen tot niets of niemand anders de toevlucht nemen, Zephaniah 3:12, Zephaniah 3:13. De armen wordt het evangelie verkondigd, Matthew 11:5. Zij zullen hier op vertrouwen, vertrouwen op deze grote waarheid dat de Heer Zion gegrond heeft, hierop zullen zij hun hoop bouwen en niet op een vlezen arm. Dit behoort ons overvloedige voldoening te geven met betrekking tot de openbare zaken, dat hoe het ook moge gaan met particuliere personen, partijen en belangen, de kerk, God zelf tot fundeerder hebbende en Christus de rots tot haar fundament, stand zal houden. De bedrukten uit Zijn volk hebben een toevlucht daarin, zij zullen er zich heen begeven, zullen zich voegen bij Zijn kerk en zich haar belangen aantrekken, zij zullen medewerken met God om Zijn volk te bevestigen, en al hun kleine belangen en plannen daarmee verbinden en verenigen. Zij, die Gods volk aannemen voor hun volk, moeten bereid zijn om in zijn lot te delen. Laat de boden van het volk weten dat de arme Israëlieten, die op God vertrouwen, evenals Zion hun fundament hebbende in de heilige bergen, Psalms 87:1, ook als de berg Zion zijn, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid, Psalms 125:1, en daarom niet zullen vrezen wat de mens hun doen kan.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 14". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-14.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile