Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 50

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 50

In dit hoofdstuk:

I. Beschuldigt God hen, tot wie Hij zijn woord zond, rechtvaardig dat zij al de moeiten, waarin zij verkeerden, zelf over zich gebracht hebben door hun eigenzinnigheid en hardnekkigheid, hun wordt aangetoond dat God in staat en bereid was hen te helpen, indien zij slechts voor de verlossing geschikt waren, Isaiah 50:1.

II. De van God gezondene brengt zijn woord over, Isaiah 50:4. Hij toont zich bereid om zich aan al de diensten en aan al het lijden te onderwerpen, waartoe hij in de uitvoering van zijn werk geroepen was, Isaiah 50:5, Isaiah 50:6. En verzekert zichzelf dat God, die hem gezonden heeft, hem staande houden en bevestigen zal tegen allen tegenstand, Isaiah 50:7.

III. De boodschap, die gezonden wordt, is leven en dood, goed en kwaad, zegen en vloek, vertroosting voor de ontmoedigde heiligen en schrik voor de aanmatigende zondaars, Isaiah 50:10, Isaiah 50:11. Dit schijnt alles van dubbele betekenis te zijn.

1. Voor de ongelovige Joden in Babel, die met God twisten over zijn leidingen met hen, en voor de profeet Jesaja, die, ofschoon hij lang voor de ballingschap stierf, er toch zo duidelijk en volledig over profeteerde, en door deze woorden in staat was zijn geloofsbrieven te tonen om te rechtvaardigen hetgeen hij gezegd had.

2. Voor de ongelovige Joden ten tijde van Christus, wier eigen schuld het was dat zij verworpen werden, nadat Christus zoveel tot hen gesproken en zoveel van hen geleden had, en daarin ondersteund was door goddelijke kracht. De inhoud van dit hoofdstuk wordt in de kanttekening van de Engelse Bijbel zeer juist samengevat in deze woorden: "Christus toont hier aan dat de verwerping van de Joden niet aan hem kan geweten worden, en wel door zijn macht om zalig te maken, zijn gehoorzaamheid in dat werk, en zijn vertrouwen op de goddelijke bijstand." Het hoofdstuk besluit met een vermaning om op God en niet op onszelf te vertrouwen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 50

In dit hoofdstuk:

I. Beschuldigt God hen, tot wie Hij zijn woord zond, rechtvaardig dat zij al de moeiten, waarin zij verkeerden, zelf over zich gebracht hebben door hun eigenzinnigheid en hardnekkigheid, hun wordt aangetoond dat God in staat en bereid was hen te helpen, indien zij slechts voor de verlossing geschikt waren, Isaiah 50:1.

II. De van God gezondene brengt zijn woord over, Isaiah 50:4. Hij toont zich bereid om zich aan al de diensten en aan al het lijden te onderwerpen, waartoe hij in de uitvoering van zijn werk geroepen was, Isaiah 50:5, Isaiah 50:6. En verzekert zichzelf dat God, die hem gezonden heeft, hem staande houden en bevestigen zal tegen allen tegenstand, Isaiah 50:7.

III. De boodschap, die gezonden wordt, is leven en dood, goed en kwaad, zegen en vloek, vertroosting voor de ontmoedigde heiligen en schrik voor de aanmatigende zondaars, Isaiah 50:10, Isaiah 50:11. Dit schijnt alles van dubbele betekenis te zijn.

1. Voor de ongelovige Joden in Babel, die met God twisten over zijn leidingen met hen, en voor de profeet Jesaja, die, ofschoon hij lang voor de ballingschap stierf, er toch zo duidelijk en volledig over profeteerde, en door deze woorden in staat was zijn geloofsbrieven te tonen om te rechtvaardigen hetgeen hij gezegd had.

2. Voor de ongelovige Joden ten tijde van Christus, wier eigen schuld het was dat zij verworpen werden, nadat Christus zoveel tot hen gesproken en zoveel van hen geleden had, en daarin ondersteund was door goddelijke kracht. De inhoud van dit hoofdstuk wordt in de kanttekening van de Engelse Bijbel zeer juist samengevat in deze woorden: "Christus toont hier aan dat de verwerping van de Joden niet aan hem kan geweten worden, en wel door zijn macht om zalig te maken, zijn gehoorzaamheid in dat werk, en zijn vertrouwen op de goddelijke bijstand." Het hoofdstuk besluit met een vermaning om op God en niet op onszelf te vertrouwen.

Verzen 1-3

Jesaja 50:1-3

Zij, die beleden hebben tot het volk van God te behoren en toch schijnbaar streng behandeld worden, zijn geneigd om zich over God te beklagen en de schuld op Hem te leggen, alsof Hij hard tegen is. Maar in antwoord op hun murmureringen, hebben wij hier:

I. Een uitdaging aan hen om te bewijzen of met enige schijn van recht staande te houden dat de twist aan Gods zijde begon, Isaiah 50:1. Zij konden niet zeggen dat Hij hun enig kwaad gedaan of willekeurig behandeld had.

1. Hij was als een echtgenoot voor hen geweest, en echtgenoten was de macht toegekend om hun vrouwen weg te zenden, wanneer zij enige afkeer van haar kregen en de vrouwen geen genade meer in hun ogen vinden konden, zij hadden haar dan alleen een scheidbrief te geven, Deuteronomy 24:1, Matthew 19:7. Maar zij konden niet zeggen dat God hen zo behandeld had. Het is waar dat zij nu van Hem gescheiden waren, en reeds vele dagen hadden gezeten zonder efod, altaar en offer, maar aan wie de schuld? Zij konden niet zeggen dat God aan hun moeder een scheidbrief gegeven had, laat hen allen tonen indien zij kunnen, want een scheidbrief werd in handen gesteld aan haar, die weggezonden werd.

2. Hij was een vader voor hen geweest, en vaders hadden de macht hun kinderen als slaven aan hun schuldeisers te verkopen ter voldoening van de schulden, die zij op geen andere wijze betalen konden. Nu was het waar dat de Joden aan de Babyloniërs verkocht waren, en later aan de Romeinen, maar had God dat gedaan om Zijn schulden te betalen? Neen, Hij was aan geen van deze iets schuldig waarvoor Hij de Joden zou verkocht hebben. Hij had het gedaan maar om "geen waarde en Hij had hun prijs niet verhoogd," Psalms 44:13. Wanneer God Zijn kinderen kastijdt geschiedt dat niet omdat Hij er behagen in heeft, Hebrews 12:10, noch omdat Hij er voordeel van trekt. Allen, die behouden worden, zijn gered door een voorrecht van genade, maar allen die verloren gaan worden afgesneden door een daad van goddelijke heiligheid en gerechtigheid, en niet door volstrekte soevereiniteit.

II. Een getuigenis wordt tegen hen ingebracht, aantonende dat zij zelf de bewerkers van hun ondergang waren. Ziet, om uw ongerechtigheden, om het genoegen dat gij daarin smaakt en om de bevrediging van uw lage lusten, zijt gij verkocht, of zoals sommigen lezen, daardoor hebt gij uzelf verkocht, niet zoals kinderen, die door hun ouders tot schulddelging verkocht worden, maar zoals misdadigers door de rechter verkocht werden om hen voor hun misdaden te straffen. Gil hebt uzelf verkocht om kwaad te doen, en daarom heeft God hen rechtvaardig aan hun vijanden verkocht, 2 Chronicles 12:8. Om uw overtredingen is uw moeder weggezonden, om haar overspel en afgoderij, die als wettige redenen voor echtscheiding opgegeven waren. De Joden waren naar Babel weggevoerd om hun afgoderij, deze zonde verbrak het huwelijksverbond, en tenslotte werden zij verworpen om de kruisiging van de Heere van de heerlijkheid. Om deze beide zonden werden zij weggevoerd, verkocht en verworpen.

III. De bevestiging van deze uitdaging en deze beschuldiging.

1. Het was duidelijk dat het hun eigen schuld was dat zij verworpen waren, want God kwam en bood hun Zijn gunst aan, reikte hun de helpende hand, zowel om hun beproevingen te voorkomen als om hen er uit te verlossen, maar zij ontvluchtten Hem en al de tekenen van Zijn genade. Legt gij de schuld op Mij, zegt God, zo zegt Mij dan: Waarom kwam Ik en daar was niemand, waarom riep Ik en niemand antwoordde? Isaiah 50:2. God kwam tot hen door Zijn dienstknechten de profeten, en vroeg om de vruchten van Zijn wijngaard, Matthew 21:34. Hij zond hun Zijn boden, "vroeg op zijnde en zendende," Jeremiah 35:15. Hij riep hun toe om hun zonden te verlaten en zo hun ondergang te voorkomen, en er was niemand, of nagenoeg niemand, die enige acht sloeg op de waarschuwingen, hun door de profeten gegeven, niemand antwoordde op de roepstem van God of luisterde naar Zijn profeten en de boodschap die zij brachten, en dit was het waarom zij verkocht en weggevoerd waren. Zij spotten met de boden Gods en verachtten "Zijn woorden, daarom zond Hij tegen hen de koning van de Chaldeeën", Kronieken 36:16, 17.

De laatste van allen zond Hij tot hen Zijn Zoon, deze kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben hem niet aangenomen. Hij riep hen tot zich, maar niemandantwoordde. Hij wilde Jeruzalems kinderen bijeenvergaderen, maar zij hebben niet gewild. Zij kenden de dingen niet die tot hun vrede dienden, want zij wilden die niet kennen, evenmin als de dag van hun bezoeking. En om deze overtreding werden zij verworpen en werd hun huis hun woest gelaten, Matthew 21:41. 23:37, 38, Luke 19:1, 41, 42. Wanneer God de mensen tot zaligheid roept en zij willen niet komen, dan worden zij rechtvaardig aan de ellende overgelaten.

2. Het was duidelijk dat het niet aan God lag, want Hij is almachtig en kon hen van zo'n grote dood verlossen niet aan Christus, want Hij is machtig ook de diepstgevallene te redden. De ongelovige Joden in Babel dachten dat zij niet verlost werden, omdat hun God er niet toe in staat was, en zij die in Christus tijd leefden riepen: Zal deze man ons redden? Hij kan zichzelf niet eens verlossen! Maar, zegt God, is dan Mijn hand dus te kort geworden? Of is zij verzwakt? Kan aan de almacht enige grens gesteld worden? Kan de grote Verlosser niet verlossen? Of heeft Hij, wie alle macht gegeven is, daartoe geen macht? Om voor altijd elken twijfel aan Zijn macht met schaamte tot zwijgen te brengen, geeft Hij hier enige onweerlegbare bewijzen.

a. Hij kan als het Hem behaagt, door zijn schelden de zee droogmaken en de rivieren tot een woestijn stellen, Hij heeft dat gedaan toen Hij Israël uit Egypte leidde, Hij kan het weer doen om het uit Babel te verlossen. Het gebeurde op Zijn schelden, zo gemakkelijk als met een enkel woord, Hij kan de rivieren zo opdrogen dat de vis sterft en stinkt. Toen God de rivieren in Egypte in bloed veranderde sloeg Hij alle vis, Psalms 105:24. De uitdrukking, die onze Zaligmaker soms gebruikte om de macht des geloofs aan te duiden, dat het de bergen verzetten en in het hart van de zeeën zetten kan, is niet ongelijk aan onze tekst. Indien hun geloof dat doen kon, dan kon het hen ook redden en daarom waren zij niet te verontschuldigen indien zij door ongeloof verloren gingen.

b. Hij kan, indien Hij wil, de lichten des hemels doden, de hemel met zwartheid bekleden, een zak tot zijn deksel geven, door hem met dikke zwarte wolken te herdenken, Job 36:32, Job 37:16.

Verzen 1-3

Jesaja 50:1-3

Zij, die beleden hebben tot het volk van God te behoren en toch schijnbaar streng behandeld worden, zijn geneigd om zich over God te beklagen en de schuld op Hem te leggen, alsof Hij hard tegen is. Maar in antwoord op hun murmureringen, hebben wij hier:

I. Een uitdaging aan hen om te bewijzen of met enige schijn van recht staande te houden dat de twist aan Gods zijde begon, Isaiah 50:1. Zij konden niet zeggen dat Hij hun enig kwaad gedaan of willekeurig behandeld had.

1. Hij was als een echtgenoot voor hen geweest, en echtgenoten was de macht toegekend om hun vrouwen weg te zenden, wanneer zij enige afkeer van haar kregen en de vrouwen geen genade meer in hun ogen vinden konden, zij hadden haar dan alleen een scheidbrief te geven, Deuteronomy 24:1, Matthew 19:7. Maar zij konden niet zeggen dat God hen zo behandeld had. Het is waar dat zij nu van Hem gescheiden waren, en reeds vele dagen hadden gezeten zonder efod, altaar en offer, maar aan wie de schuld? Zij konden niet zeggen dat God aan hun moeder een scheidbrief gegeven had, laat hen allen tonen indien zij kunnen, want een scheidbrief werd in handen gesteld aan haar, die weggezonden werd.

2. Hij was een vader voor hen geweest, en vaders hadden de macht hun kinderen als slaven aan hun schuldeisers te verkopen ter voldoening van de schulden, die zij op geen andere wijze betalen konden. Nu was het waar dat de Joden aan de Babyloniërs verkocht waren, en later aan de Romeinen, maar had God dat gedaan om Zijn schulden te betalen? Neen, Hij was aan geen van deze iets schuldig waarvoor Hij de Joden zou verkocht hebben. Hij had het gedaan maar om "geen waarde en Hij had hun prijs niet verhoogd," Psalms 44:13. Wanneer God Zijn kinderen kastijdt geschiedt dat niet omdat Hij er behagen in heeft, Hebrews 12:10, noch omdat Hij er voordeel van trekt. Allen, die behouden worden, zijn gered door een voorrecht van genade, maar allen die verloren gaan worden afgesneden door een daad van goddelijke heiligheid en gerechtigheid, en niet door volstrekte soevereiniteit.

II. Een getuigenis wordt tegen hen ingebracht, aantonende dat zij zelf de bewerkers van hun ondergang waren. Ziet, om uw ongerechtigheden, om het genoegen dat gij daarin smaakt en om de bevrediging van uw lage lusten, zijt gij verkocht, of zoals sommigen lezen, daardoor hebt gij uzelf verkocht, niet zoals kinderen, die door hun ouders tot schulddelging verkocht worden, maar zoals misdadigers door de rechter verkocht werden om hen voor hun misdaden te straffen. Gil hebt uzelf verkocht om kwaad te doen, en daarom heeft God hen rechtvaardig aan hun vijanden verkocht, 2 Chronicles 12:8. Om uw overtredingen is uw moeder weggezonden, om haar overspel en afgoderij, die als wettige redenen voor echtscheiding opgegeven waren. De Joden waren naar Babel weggevoerd om hun afgoderij, deze zonde verbrak het huwelijksverbond, en tenslotte werden zij verworpen om de kruisiging van de Heere van de heerlijkheid. Om deze beide zonden werden zij weggevoerd, verkocht en verworpen.

III. De bevestiging van deze uitdaging en deze beschuldiging.

1. Het was duidelijk dat het hun eigen schuld was dat zij verworpen waren, want God kwam en bood hun Zijn gunst aan, reikte hun de helpende hand, zowel om hun beproevingen te voorkomen als om hen er uit te verlossen, maar zij ontvluchtten Hem en al de tekenen van Zijn genade. Legt gij de schuld op Mij, zegt God, zo zegt Mij dan: Waarom kwam Ik en daar was niemand, waarom riep Ik en niemand antwoordde? Isaiah 50:2. God kwam tot hen door Zijn dienstknechten de profeten, en vroeg om de vruchten van Zijn wijngaard, Matthew 21:34. Hij zond hun Zijn boden, "vroeg op zijnde en zendende," Jeremiah 35:15. Hij riep hun toe om hun zonden te verlaten en zo hun ondergang te voorkomen, en er was niemand, of nagenoeg niemand, die enige acht sloeg op de waarschuwingen, hun door de profeten gegeven, niemand antwoordde op de roepstem van God of luisterde naar Zijn profeten en de boodschap die zij brachten, en dit was het waarom zij verkocht en weggevoerd waren. Zij spotten met de boden Gods en verachtten "Zijn woorden, daarom zond Hij tegen hen de koning van de Chaldeeën", Kronieken 36:16, 17.

De laatste van allen zond Hij tot hen Zijn Zoon, deze kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben hem niet aangenomen. Hij riep hen tot zich, maar niemandantwoordde. Hij wilde Jeruzalems kinderen bijeenvergaderen, maar zij hebben niet gewild. Zij kenden de dingen niet die tot hun vrede dienden, want zij wilden die niet kennen, evenmin als de dag van hun bezoeking. En om deze overtreding werden zij verworpen en werd hun huis hun woest gelaten, Matthew 21:41. 23:37, 38, Luke 19:1, 41, 42. Wanneer God de mensen tot zaligheid roept en zij willen niet komen, dan worden zij rechtvaardig aan de ellende overgelaten.

2. Het was duidelijk dat het niet aan God lag, want Hij is almachtig en kon hen van zo'n grote dood verlossen niet aan Christus, want Hij is machtig ook de diepstgevallene te redden. De ongelovige Joden in Babel dachten dat zij niet verlost werden, omdat hun God er niet toe in staat was, en zij die in Christus tijd leefden riepen: Zal deze man ons redden? Hij kan zichzelf niet eens verlossen! Maar, zegt God, is dan Mijn hand dus te kort geworden? Of is zij verzwakt? Kan aan de almacht enige grens gesteld worden? Kan de grote Verlosser niet verlossen? Of heeft Hij, wie alle macht gegeven is, daartoe geen macht? Om voor altijd elken twijfel aan Zijn macht met schaamte tot zwijgen te brengen, geeft Hij hier enige onweerlegbare bewijzen.

a. Hij kan als het Hem behaagt, door zijn schelden de zee droogmaken en de rivieren tot een woestijn stellen, Hij heeft dat gedaan toen Hij Israël uit Egypte leidde, Hij kan het weer doen om het uit Babel te verlossen. Het gebeurde op Zijn schelden, zo gemakkelijk als met een enkel woord, Hij kan de rivieren zo opdrogen dat de vis sterft en stinkt. Toen God de rivieren in Egypte in bloed veranderde sloeg Hij alle vis, Psalms 105:24. De uitdrukking, die onze Zaligmaker soms gebruikte om de macht des geloofs aan te duiden, dat het de bergen verzetten en in het hart van de zeeën zetten kan, is niet ongelijk aan onze tekst. Indien hun geloof dat doen kon, dan kon het hen ook redden en daarom waren zij niet te verontschuldigen indien zij door ongeloof verloren gingen.

b. Hij kan, indien Hij wil, de lichten des hemels doden, de hemel met zwartheid bekleden, een zak tot zijn deksel geven, door hem met dikke zwarte wolken te herdenken, Job 36:32, Job 37:16.

Verzen 4-9

Jesaja 50:4-9

Onze Heere Jezus heeft aangetoond dat Hij machtig is om te redden, hier toont Hij zich daartoe even gewillig als machtig. Wij veronderstellen dat Jesaja in deze verzen een en ander over zichzelf zei om zich te verbinden en aan te moediger om voort te gaan in zijn werk van profeet, niettegenstaande de vele bezwaren, die hij ontmoette, niet twijfelende of God zou hem bijstaan en sterken. Maar gelijk David dikwijls van zichzelf spreekt als type van Christus, zo ook Jesaja, zodat de profetie spreekt van de beloofden Zaligmaker.

I. Hij is een aannemenswaardig prediker, Isaiah 50:4. Jesaja, als profeet, was gemachtigd tot het werk, waartoe hij was geroepen, evenals de andere profeten van God en anderen die Hij als boodschappers gebruikte, maar Christus was gezalfd met de Geest boven Zijn medegenoten. Om de mens Gods volmaakt te doen zijn heeft Hij hem gegeven:

1. Een tong van de geleerden, om hem instaat te stellen om onderricht te geven, een woord op zijn tijd te spreken tot de vermoeiden. God, die de mond des mensen maakte, gaf Mozes een tong van de geleerden om te spreken tot schrik en overtuiging van Farao, Exodus 4:11, Exodus 4:12. Hij gaf Christus een tong van de geleerden om een woord op zich tijd te spreken ter vertroosting van hen die vermoeid zijn en beladen met de last van de zonden. Matthew 11:1, 28. Genade was op Zijn lippen uitgestort en er wordt van gezegd dat zij drupten als honingzeem. Het beste wat Gods dienaren moeten leren is, hoe verontruste gewetens te vertroosten, en beslist, eenvoudig en duidelijk te spreken naar de verscheidene behoeften van arme zielen. Bekwaamheid daartoe is een gave Gods, en een van Zijn beste gaven, welke wij ernstig begeren moeten. En laat ons zelf rust vinden in de vele troostwoorden, die Christus tot de vermoeiden gesproken heeft.

2. Een oor van de geleerden, om onderricht te ontvangen. En profeten hebben daaraan evenzeer behoefte als aan een tong van de geleerden, want zij moeten overleveren hetgeen hen geleerd is, en niets anders, zij moeten zo vlijtig en aandachtig mogelijk naar Gods Woord horen, opdat zij het nauwkeurig spreken kunnen. Ezechiël 3:17. Christus zelf ontving opdat Hij mocht geven. Niemand moet het ondernemen leraar te zijn, die niet eerst leerling geweest is De apostelen van Christus waren eerst discipelen en "werden schriftgeleerden onderwezen in het koninkrijk van de hemelen," Matthew 13:42. Het is ook niet genoeg te horen, maar wij moeten horen als geleerden, of verstandigen, horen en verstaan, horen als degenen, die willen leren door hetgeen zij horen. Zij, die willen horen als degenen die geleerd worden, moeten wakker en waakzaam zijn, want van nature zijn we lui en slaperig en geheel onbekwaam om te horen, of wij horen slechts de helft, horen zonder er acht op te slaan. Ons oor moet gewekt worden, er is iemand nodig om ons wakker te maken, ons op te wekken uit onze geestelijke slaap, opdat wij mogen horen om onzes levens wil. Onze toestand vereist gedurig nieuwe voorziening van genade, om ons te bevrijden van de loomheid, die ons dagelijks overvalt. Daarom moeten wij elke morgen gewekt worden, zo regelmatig als de dag weerkeert, om gewekt te worden tot het werk van elke dag op zich dag. De morgen, wanneer onze zintuigen en geestvermogens het helderst zijn, is de aangewezen tijd voor omgang met God, dan zijn wij in de beste plooi om met Hem te spreken, gij zult "mijn stem horen in de morgen, en om Hem te horen spreken-het volk kwam des morgens vroeg in de tempel om Christus te horen." Luke 21:38. Want het schijnt dat Hij voornamelijk des morgens leerde, en God wekt ons elke morgen. Zij die iets doen in zijn dienst, komen als de Meester hen roept en we zouden allen voortdurend sluimeren, indien Hij ons niet elken morgen wekte. II. Als een geduldig lijder, Isaiah 50:5, Isaiah 50:6. Men zou verwachten dat hij, die gezonden en instaat gesteld werd om de treurigen vertroosten, in dit werk geen moeilijkheid zou ondervinden, maar door allen aangenomen worden. Maar het ging geheel anders, hij had niet alleen zwaar werk te doen, maar ook harde behandeling te verduren en hier deelt hij ons mee met welke ongeschokte volharding hij dat alles doormaakte. Wij hebben geen reden om er aan te twijfelen of de profeet Jesaja standvastig bleef in het werk, dat God hem te doen gegeven had, maar wij lezen niet dat hij ooit zulke harde behandelingen heeft moeten ondergaan als waarvan hier gesproken wordt. Doch wij weten dat onze Heere Jezus ze in ruime mate onderging. En hier hebben wij:

1. Zijn geduldige gehoorzaamheid in de uitvoering van Zijn werk. De Heere God heeft niet alleen mij het oor gewekt om te horen wat Hij zegt, maar Hij heeft mij het oor geopend, om hetgeen Hij zegt te ontvangen en er eenswillend mee te zijn Psalms 40:6, Psalms 40:7. Gij heb! mij het oor geopend, toen zei ik zie ik kom. Want als hij er bijvoegt: Ik ben niet weerspannig en wijk niet achterwaarts, ligt daarin meer opgesloten dan er uitgedrukt wordt. Hij was gewillig ofschoon hij veel moeite en ontmoediging voorzag, ofschoon hij smarten zou ondergaan en knecht zou moeten worden, ofschoon hij zich te ontledigen had van al wat groot was en zich ten diepste vernederen moest. Toch ontvlood hij het niet, gaf het niet op, werd niet ontmoedigd. Vrijwillig en zonder aarzelen ging hij voort met zijn werk, ook toen hij aan het moeilijkste gedeelte kwam. Zowel bereidvaardigheid en genegenheid voor het werk en de dienst van God, als een goed verstand van de goddelijke waarheden, zijn genadegaven Gods.

2. Zijn gehoorzaam geduld in Zijn lijden. Ik noem het gehoorzaam geduld, omdat Hij geduldig was met het oog op de wil Zijn Vaders. Hij zei van zichzelf: Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen, en onderwerpt zich aan God met de woorden: Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. In deze onderwerping gaf Hij zich over:

a. Om gegeseld te worden: Ik geef Mijn rug dengenen die Mij slaan, en dat niet alleen door het te verdragen als hij geslagen werd, maar door het toe te staan en door het op te nemen onder de smarten en schande, die Hij vrijwillig voor ons ondergaan zou.

b. Om beledigd te worden. Ik geef Mijn wangen dengenen die, niet alleen Mij kinnebakslagen geven, maar die Mij het haar van mijn baard uitplukken, hetgeen een hoger trap zowel van pijn als van verachting was.

c. Om bespuwd te worden. Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel. Hij had Zijn aangezicht daarvoor kunnen verbergen en had het kunnen voorkomen, maar Hij wilde dat niet. Hij was een smaad onder de mensen en dus wilde Hij beantwoorden aan Zijn type Job, die man van smarten, van wie gezegd wordt "Dat zij hem met smaadheid op het kinnebakken sloegen," Job 16:10 en "dat zij het speeksel niet van zijn aangezicht onthielden," Job 30:10, hetgeen een uitdrukking is niet alleen van verachting, maar van afschuw en verontwaardiging. Dit alles onderging Christus gewillig voor ons, om ons te overtuigen van Zijn bereidvaardigheid om ons te redden.

III. Als een moedig kampvechter, Isaiah 50:7, Isaiah 50:8. 9. De Verlosser was even bekend om Zijn moed als om Zijn nederigheid en geduld, en of schoon Hij het onderspit delfde was Hij meer dan overwinnaar. 1. Hij vertrouwde op God. Hetgeen de stem van Jesaja was, was ook de stem van Christus zelf, Isaiah 50:7. De Heere Heere helpt Mij, en evenzo in Isaiah 50:9. Wien God gebruikt, die zal Hij bijstaan, en Hij zal zorgdragen dat hun geen hulp ontbreekt voor het werk, waartoe zij geroepen zijn. God heeft door Zijn Zoon hulp voor ons aangebracht en helpt hem nu, en voortdurend was Zijn hand met de man van Zijn rechterhand. Niet alleen zal Hij hem helpen in zijn werk, maar Hij zal hem aannemen, vers s. Hij is nabij, die mij rechtvaardigt. Jesaja werd ongetwijfeld, evenals de andere profeten, vals beschuldigd, overladen met verwijt en laster, maar hij verachtte dat wetende dat God het verwijt afwenden en zijn rechtvaardigheid aan de dag brengen zou, misschien in deze wereld, Psalms 37:6, maar in elk geval in de grote dag, want er zal een opstanding van de namen zijn zo goed als een van de lichamen, en de gerechtigheid zal schitteren als de morgenzon. En zo is het geschied met Christus, door Zijn opstanding werd het bewezen dat Hij niet de man was, waarvoor Hij uitgemaakt werd, geen lasteraar, geen bedrieger, geen vijand van de keizer. De rechter, die Hem veroordeelde, erkende zelf dat hij geen schuld in Hem vond, de hoofdman over honderd, die Hem bij Zijn terechtstelling bewaakte, verklaarde dat Hij rechtvaardig was. Zo nabij Hem was God, die Hem rechtvaardigde. Maar het was van Hem waarheid ook in ergere zin: de Vader rechtvaardigde Hem, toen Hij de voldoening aannam, die Hij voor zondaren teweeggebracht had, en bevestigde Hem als de Heere onze gerechtigheid, die zonde voor ons gemaakt was. Hij werd gerechtvaardigd in de Geest, 1 Timothy 3:16. Hij was hem nabij, die dat deed, want Zijn opstanding, waardoor Hij gerechtvaardigd werd, volgde onmiddellijk op Zijn veroordeling en kruisiging, Hij werd dadelijk verheerlijkt, John 13:32.

2. Het vertrouwen, dat Hij daardoor verkreeg in het welgelukken van Zijn werk. Indien God mij zal helpen, dan zal Hij mij ook rechtvaardigen, mij bijstaan en er doorheen dragen. Wie zal mij verdoemen Die dat voornemen zullen hun doel niet bereiken en de voldoening niet hebben, die zij meenden te zullen bereiken. Ik weet dat ik niet zal beschaamd worden. Ofschoon zijn vijanden deden al wat zij konden om hem beschaamd te doen worden, week hij niet achterwaarts, en werd niet beschaamd over zijn werk. Werk voor God is werk, waarvoor wij ons niet behoeven te schamen, en de hoop op God is een hoop die niet beschaamt. Zij, die op God vertrouwen om hulp, zullen niet teleurgesteld worden, zij weten op wie zij vertrouwen, en weten dat zij niet te schande worden zullen.

3. De verachting, welke hij op grond van dit vertrouwen aan al zijn tegenstanders en hun pogingen toont. God helpt mij, en daarom heb ik mijn aangezicht gesteld als een keisteen. De profeet deed dit, hij was moedig in het bestraffen van zonden en het vermanen van zondaren Ezechiël 3:8, 9, en in de verzekering van de waarheid van zijn voorzeggingen. Ook Christus deed dat, Hij ging voort in Zijn werk als Middelaar met ongeschokte standvastigheid en onweerstaanbare vastberadenheid, Hij bezweek niet en werd niet ontmoedigd. En hier daagt Hij al Zijn tegenstanders uit:

a. Om tegen Hem in het krijt te treden: Wie zal met Mij twisten, hetzij door rechtsgeding of met het zwaard. Laat ons tezamen staan als strijdende, of als aanklager en beklaagde. Wie heeft een rechtzaak tegen Mij? Wie zal het bestaan een aanklacht tegen Mij in te dienen? Hij kome nader, Ik zal Mij niet onttrekken. Menigeen begon een twistgesprek met Christus, maar Hij bracht hen allen tot zwijgen. De profeet spreekt hier in naam van al Gods getrouwe dienaren, zij die zich, in het overbrengen van hun boodschap, houden aan het zuivere Woord van God behoeven niet te vrezen voor de tegenspraak, die zij ontmoeten, de Schrift zal hen doorhelpen, wie ook met hen twisten moge. De waarheid is groot en zij zal zegevieren. Christus spreekt hier in naam van al Zijn gelovigen, Hij spreekt als hun voorvechter. Wie durft de vijand zijn van hen, wier vriend Hij is? Of twisten met hen, wier zaak door Hem bepleit wordt? Zo verklaart Paulus het, Romans 8:33 :"Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?"

b. Hij daagt hen uit om hem van enige misdaad te overtuigen, Isaiah 50:9. Wie is het, die mij zal verdoemen? Waarschijnlijk werd de profeet ter dood veroordeeld, met Christus weten wij dat dit het geval was, en toch konden beide zeggen: Wie zal mij verdoemen Want er is geen verdoemenis voor degenen, die God rechtvaardigt. Er waren sommigen, die hen wilden verdoemen, maar wat is er van hen geworden? Zij zijn allemaal als een kleed verouderd. De rechtvaardige zaak van Christus en Zijn profeten zal alle tegenstand overleven. De mot zal hen eten, stil en onmerkbaar, een nietig schepseltje zal daarvoor voldoende zijn. Maar de brullende leeuw zelfs zal niets vermogen tegen Gods getuigen. Alle gelovigen zijn gemachtigd tot deze uitdaging: Wie zal mij verdoemen Christus is voor mij gestorven.

Verzen 4-9

Jesaja 50:4-9

Onze Heere Jezus heeft aangetoond dat Hij machtig is om te redden, hier toont Hij zich daartoe even gewillig als machtig. Wij veronderstellen dat Jesaja in deze verzen een en ander over zichzelf zei om zich te verbinden en aan te moediger om voort te gaan in zijn werk van profeet, niettegenstaande de vele bezwaren, die hij ontmoette, niet twijfelende of God zou hem bijstaan en sterken. Maar gelijk David dikwijls van zichzelf spreekt als type van Christus, zo ook Jesaja, zodat de profetie spreekt van de beloofden Zaligmaker.

I. Hij is een aannemenswaardig prediker, Isaiah 50:4. Jesaja, als profeet, was gemachtigd tot het werk, waartoe hij was geroepen, evenals de andere profeten van God en anderen die Hij als boodschappers gebruikte, maar Christus was gezalfd met de Geest boven Zijn medegenoten. Om de mens Gods volmaakt te doen zijn heeft Hij hem gegeven:

1. Een tong van de geleerden, om hem instaat te stellen om onderricht te geven, een woord op zijn tijd te spreken tot de vermoeiden. God, die de mond des mensen maakte, gaf Mozes een tong van de geleerden om te spreken tot schrik en overtuiging van Farao, Exodus 4:11, Exodus 4:12. Hij gaf Christus een tong van de geleerden om een woord op zich tijd te spreken ter vertroosting van hen die vermoeid zijn en beladen met de last van de zonden. Matthew 11:1, 28. Genade was op Zijn lippen uitgestort en er wordt van gezegd dat zij drupten als honingzeem. Het beste wat Gods dienaren moeten leren is, hoe verontruste gewetens te vertroosten, en beslist, eenvoudig en duidelijk te spreken naar de verscheidene behoeften van arme zielen. Bekwaamheid daartoe is een gave Gods, en een van Zijn beste gaven, welke wij ernstig begeren moeten. En laat ons zelf rust vinden in de vele troostwoorden, die Christus tot de vermoeiden gesproken heeft.

2. Een oor van de geleerden, om onderricht te ontvangen. En profeten hebben daaraan evenzeer behoefte als aan een tong van de geleerden, want zij moeten overleveren hetgeen hen geleerd is, en niets anders, zij moeten zo vlijtig en aandachtig mogelijk naar Gods Woord horen, opdat zij het nauwkeurig spreken kunnen. Ezechiël 3:17. Christus zelf ontving opdat Hij mocht geven. Niemand moet het ondernemen leraar te zijn, die niet eerst leerling geweest is De apostelen van Christus waren eerst discipelen en "werden schriftgeleerden onderwezen in het koninkrijk van de hemelen," Matthew 13:42. Het is ook niet genoeg te horen, maar wij moeten horen als geleerden, of verstandigen, horen en verstaan, horen als degenen, die willen leren door hetgeen zij horen. Zij, die willen horen als degenen die geleerd worden, moeten wakker en waakzaam zijn, want van nature zijn we lui en slaperig en geheel onbekwaam om te horen, of wij horen slechts de helft, horen zonder er acht op te slaan. Ons oor moet gewekt worden, er is iemand nodig om ons wakker te maken, ons op te wekken uit onze geestelijke slaap, opdat wij mogen horen om onzes levens wil. Onze toestand vereist gedurig nieuwe voorziening van genade, om ons te bevrijden van de loomheid, die ons dagelijks overvalt. Daarom moeten wij elke morgen gewekt worden, zo regelmatig als de dag weerkeert, om gewekt te worden tot het werk van elke dag op zich dag. De morgen, wanneer onze zintuigen en geestvermogens het helderst zijn, is de aangewezen tijd voor omgang met God, dan zijn wij in de beste plooi om met Hem te spreken, gij zult "mijn stem horen in de morgen, en om Hem te horen spreken-het volk kwam des morgens vroeg in de tempel om Christus te horen." Luke 21:38. Want het schijnt dat Hij voornamelijk des morgens leerde, en God wekt ons elke morgen. Zij die iets doen in zijn dienst, komen als de Meester hen roept en we zouden allen voortdurend sluimeren, indien Hij ons niet elken morgen wekte. II. Als een geduldig lijder, Isaiah 50:5, Isaiah 50:6. Men zou verwachten dat hij, die gezonden en instaat gesteld werd om de treurigen vertroosten, in dit werk geen moeilijkheid zou ondervinden, maar door allen aangenomen worden. Maar het ging geheel anders, hij had niet alleen zwaar werk te doen, maar ook harde behandeling te verduren en hier deelt hij ons mee met welke ongeschokte volharding hij dat alles doormaakte. Wij hebben geen reden om er aan te twijfelen of de profeet Jesaja standvastig bleef in het werk, dat God hem te doen gegeven had, maar wij lezen niet dat hij ooit zulke harde behandelingen heeft moeten ondergaan als waarvan hier gesproken wordt. Doch wij weten dat onze Heere Jezus ze in ruime mate onderging. En hier hebben wij:

1. Zijn geduldige gehoorzaamheid in de uitvoering van Zijn werk. De Heere God heeft niet alleen mij het oor gewekt om te horen wat Hij zegt, maar Hij heeft mij het oor geopend, om hetgeen Hij zegt te ontvangen en er eenswillend mee te zijn Psalms 40:6, Psalms 40:7. Gij heb! mij het oor geopend, toen zei ik zie ik kom. Want als hij er bijvoegt: Ik ben niet weerspannig en wijk niet achterwaarts, ligt daarin meer opgesloten dan er uitgedrukt wordt. Hij was gewillig ofschoon hij veel moeite en ontmoediging voorzag, ofschoon hij smarten zou ondergaan en knecht zou moeten worden, ofschoon hij zich te ontledigen had van al wat groot was en zich ten diepste vernederen moest. Toch ontvlood hij het niet, gaf het niet op, werd niet ontmoedigd. Vrijwillig en zonder aarzelen ging hij voort met zijn werk, ook toen hij aan het moeilijkste gedeelte kwam. Zowel bereidvaardigheid en genegenheid voor het werk en de dienst van God, als een goed verstand van de goddelijke waarheden, zijn genadegaven Gods.

2. Zijn gehoorzaam geduld in Zijn lijden. Ik noem het gehoorzaam geduld, omdat Hij geduldig was met het oog op de wil Zijn Vaders. Hij zei van zichzelf: Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen, en onderwerpt zich aan God met de woorden: Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. In deze onderwerping gaf Hij zich over:

a. Om gegeseld te worden: Ik geef Mijn rug dengenen die Mij slaan, en dat niet alleen door het te verdragen als hij geslagen werd, maar door het toe te staan en door het op te nemen onder de smarten en schande, die Hij vrijwillig voor ons ondergaan zou.

b. Om beledigd te worden. Ik geef Mijn wangen dengenen die, niet alleen Mij kinnebakslagen geven, maar die Mij het haar van mijn baard uitplukken, hetgeen een hoger trap zowel van pijn als van verachting was.

c. Om bespuwd te worden. Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel. Hij had Zijn aangezicht daarvoor kunnen verbergen en had het kunnen voorkomen, maar Hij wilde dat niet. Hij was een smaad onder de mensen en dus wilde Hij beantwoorden aan Zijn type Job, die man van smarten, van wie gezegd wordt "Dat zij hem met smaadheid op het kinnebakken sloegen," Job 16:10 en "dat zij het speeksel niet van zijn aangezicht onthielden," Job 30:10, hetgeen een uitdrukking is niet alleen van verachting, maar van afschuw en verontwaardiging. Dit alles onderging Christus gewillig voor ons, om ons te overtuigen van Zijn bereidvaardigheid om ons te redden.

III. Als een moedig kampvechter, Isaiah 50:7, Isaiah 50:8. 9. De Verlosser was even bekend om Zijn moed als om Zijn nederigheid en geduld, en of schoon Hij het onderspit delfde was Hij meer dan overwinnaar. 1. Hij vertrouwde op God. Hetgeen de stem van Jesaja was, was ook de stem van Christus zelf, Isaiah 50:7. De Heere Heere helpt Mij, en evenzo in Isaiah 50:9. Wien God gebruikt, die zal Hij bijstaan, en Hij zal zorgdragen dat hun geen hulp ontbreekt voor het werk, waartoe zij geroepen zijn. God heeft door Zijn Zoon hulp voor ons aangebracht en helpt hem nu, en voortdurend was Zijn hand met de man van Zijn rechterhand. Niet alleen zal Hij hem helpen in zijn werk, maar Hij zal hem aannemen, vers s. Hij is nabij, die mij rechtvaardigt. Jesaja werd ongetwijfeld, evenals de andere profeten, vals beschuldigd, overladen met verwijt en laster, maar hij verachtte dat wetende dat God het verwijt afwenden en zijn rechtvaardigheid aan de dag brengen zou, misschien in deze wereld, Psalms 37:6, maar in elk geval in de grote dag, want er zal een opstanding van de namen zijn zo goed als een van de lichamen, en de gerechtigheid zal schitteren als de morgenzon. En zo is het geschied met Christus, door Zijn opstanding werd het bewezen dat Hij niet de man was, waarvoor Hij uitgemaakt werd, geen lasteraar, geen bedrieger, geen vijand van de keizer. De rechter, die Hem veroordeelde, erkende zelf dat hij geen schuld in Hem vond, de hoofdman over honderd, die Hem bij Zijn terechtstelling bewaakte, verklaarde dat Hij rechtvaardig was. Zo nabij Hem was God, die Hem rechtvaardigde. Maar het was van Hem waarheid ook in ergere zin: de Vader rechtvaardigde Hem, toen Hij de voldoening aannam, die Hij voor zondaren teweeggebracht had, en bevestigde Hem als de Heere onze gerechtigheid, die zonde voor ons gemaakt was. Hij werd gerechtvaardigd in de Geest, 1 Timothy 3:16. Hij was hem nabij, die dat deed, want Zijn opstanding, waardoor Hij gerechtvaardigd werd, volgde onmiddellijk op Zijn veroordeling en kruisiging, Hij werd dadelijk verheerlijkt, John 13:32.

2. Het vertrouwen, dat Hij daardoor verkreeg in het welgelukken van Zijn werk. Indien God mij zal helpen, dan zal Hij mij ook rechtvaardigen, mij bijstaan en er doorheen dragen. Wie zal mij verdoemen Die dat voornemen zullen hun doel niet bereiken en de voldoening niet hebben, die zij meenden te zullen bereiken. Ik weet dat ik niet zal beschaamd worden. Ofschoon zijn vijanden deden al wat zij konden om hem beschaamd te doen worden, week hij niet achterwaarts, en werd niet beschaamd over zijn werk. Werk voor God is werk, waarvoor wij ons niet behoeven te schamen, en de hoop op God is een hoop die niet beschaamt. Zij, die op God vertrouwen om hulp, zullen niet teleurgesteld worden, zij weten op wie zij vertrouwen, en weten dat zij niet te schande worden zullen.

3. De verachting, welke hij op grond van dit vertrouwen aan al zijn tegenstanders en hun pogingen toont. God helpt mij, en daarom heb ik mijn aangezicht gesteld als een keisteen. De profeet deed dit, hij was moedig in het bestraffen van zonden en het vermanen van zondaren Ezechiël 3:8, 9, en in de verzekering van de waarheid van zijn voorzeggingen. Ook Christus deed dat, Hij ging voort in Zijn werk als Middelaar met ongeschokte standvastigheid en onweerstaanbare vastberadenheid, Hij bezweek niet en werd niet ontmoedigd. En hier daagt Hij al Zijn tegenstanders uit:

a. Om tegen Hem in het krijt te treden: Wie zal met Mij twisten, hetzij door rechtsgeding of met het zwaard. Laat ons tezamen staan als strijdende, of als aanklager en beklaagde. Wie heeft een rechtzaak tegen Mij? Wie zal het bestaan een aanklacht tegen Mij in te dienen? Hij kome nader, Ik zal Mij niet onttrekken. Menigeen begon een twistgesprek met Christus, maar Hij bracht hen allen tot zwijgen. De profeet spreekt hier in naam van al Gods getrouwe dienaren, zij die zich, in het overbrengen van hun boodschap, houden aan het zuivere Woord van God behoeven niet te vrezen voor de tegenspraak, die zij ontmoeten, de Schrift zal hen doorhelpen, wie ook met hen twisten moge. De waarheid is groot en zij zal zegevieren. Christus spreekt hier in naam van al Zijn gelovigen, Hij spreekt als hun voorvechter. Wie durft de vijand zijn van hen, wier vriend Hij is? Of twisten met hen, wier zaak door Hem bepleit wordt? Zo verklaart Paulus het, Romans 8:33 :"Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?"

b. Hij daagt hen uit om hem van enige misdaad te overtuigen, Isaiah 50:9. Wie is het, die mij zal verdoemen? Waarschijnlijk werd de profeet ter dood veroordeeld, met Christus weten wij dat dit het geval was, en toch konden beide zeggen: Wie zal mij verdoemen Want er is geen verdoemenis voor degenen, die God rechtvaardigt. Er waren sommigen, die hen wilden verdoemen, maar wat is er van hen geworden? Zij zijn allemaal als een kleed verouderd. De rechtvaardige zaak van Christus en Zijn profeten zal alle tegenstand overleven. De mot zal hen eten, stil en onmerkbaar, een nietig schepseltje zal daarvoor voldoende zijn. Maar de brullende leeuw zelfs zal niets vermogen tegen Gods getuigen. Alle gelovigen zijn gemachtigd tot deze uitdaging: Wie zal mij verdoemen Christus is voor mij gestorven.

Verzen 10-11

Jesaja 50:10-11

Nu de profeet een tong van de geleerden gegeven is om ieder naar zijn eis te woord te staan maakt hij daarvan gebruik, en hij verkondigt het woord van de waarheid naar eis. De korte inhoud van het Evangelie is: Hij die gelooft zal behouden worden, die vertrouwt in de naam des Heeren zal vertroost worden ofschoon hij in duisternis wandelt en geen licht heeft. Maar die niet gelooft zal verdoemd worden, ofschoon hij wandelt in het licht van zijn eigen vlam, hij zal in smart nederliggen.

I. Hier wordt troost gegeven aan de terneergeslagen heiligen, en zij worden aangemoedigd om te vertrouwen op Gods genade.

1. Zie hier wat het karakter van een kind van God is. Hij is iemand, die met kinderlijke vreze de Heere vreest, ontzag heeft voor Zijn majesteit, en bevreesd is zich Zijn ongenoegen op de hals te halen. Deze genade openbaart zich gewoonlijk in alle gelovigen, wanneer zij wandelen in duisternis, als van de andere genaden niet veel gezien wordt, Dan beven zij voor Zijn Woord, Isaiah 66:2, en zijn bevreesd voor Zijn oordelen, Psalms 119:120. Een kind van God gehoorzaamt de stem van Gods dienstknecht, dat is, laat zich gewillig regeren door de Heere Jezus, buigt in oprechte gehoorzaamheid onder de wet van Christus en leeft gaarne overeenkomstig de voorwaarden van het verbond. Zij, die waarlijk God vrezen zullen de stem van Christus gehoorzamen.

2. Wat is soms het lot van een kind van God? Hier wordt te kennen gegeven dat, ofschoon de vreze Gods en het geloof in Christus in zich hart wonen, hij soms in de duisternis wandelt en geen licht heeft, verontrust wordt en weinig vertroosting geniet. Wie is er onder ulieden, die het zo gaat? Door die vraag wordt aangeduid dat dit soms ofschoon niet zeer dikwijls, het geval is met de belijders van de godsdienst, maar wanneer het voorkomt, dan let God er op. Het is geen vreemd ding voor de kinderen en erfgenamen van het licht om soms in de duisternis te wandelen en gedurende enige tijd geen enkele lichtstraal te zien. Hiermede worden niet zozeer de gemakken van dit leven bedoeld, zij die God vrezen hebben over `t algemeen daar van geen grote overvloed en wandelen er in eIk geval niet in als in hun licht, maar er is sprake van de geestelijke vertroostingen, die hun zielen aangaan. Zij wandelen in de duisternis wanneer hun uitzichten op de hemel bewolkt zijn, hun vreugde in God onderbroken wordt, het getuigenis van de Schrift wordt opgehouden en het licht van Gods aangezicht verduisterd. Ernstige Christenen zijn geneigd om zwaarmoedig te worden, en vreesachtigen om te veel te vrezen.

3. Wat zal een goed geneesmiddel voor deze kwaal zijn? Hij die zo in het duister is,

a. moet betrouwen op de naam des Heeren, op de goedheid van Zijn natuur en hetgeen Hij van zichzelf heeft bekend gemaakt, van Zijn wijsheid, macht en goedheid. De naam des Heeren Is een sterke toren, hij moet daarheen lopen. Hij moet hiervan zich verzekerd houden dat, indien hij voor Gods aangezicht wandelt hetgeen iemand doen kan ofschoon hij in duisternis wandelt, hij God algenoegzaam voor hem bevinden zal.

b. Hij moet steunen op zijn God, zijn Verbondsgod. Hij moet vasthouden aan zijn verbondsbetrekking met God en God zijn alles in alles noemen. Hij moet als Christus aan het kruis zeggen: Mijn God mijn God! Hij moet gaan staan op de beloften van het verbond en daarop al zijn hoop bouwen. Wanneer een kind van God geneigd is om neer te zijgen, zal hij God algenoegzaam bevinden om hem staande te houden. Hij moet vertrouwen op Christus, "want Gods naam is in hem," Exodus 23:21, vertrouwen in zijn naam: "De Heere onze gerechtigheid, "en aan God als zijn God, in en door de Middelaar zich vastklemmen.

II. Hier wordt gesproken tot overtuiging van aanmatigende zondaren en zij worden gewaarschuwd om niet op zichzelf te vertrouwen Isaiah 50:11. Let op:

a. de beschrijving die van hen gegeven wordt. Zij ontsteken een vuur en wandelen in de vlam van dat vuur. Zij maken staat op hun eigen gerechtigheid, zij brengen al hun offeranden, zij branden al hun wierook met dat vuur, gelijk Nadab en Abihu, en niet met vuur van de hemel. In hun hoop op aanneming bij God, hebben zij niet het oog op de gerechtigheid van Christus. Zij verheugen zich en scheppen behagen in een namaaksel van hun eigen vinding, dat hun voldoende toeschijnt, en warmen zich daarbij, dat is voor hen licht en warmte tegelijk. Zij omgorden zich met de spranken van hun eigen vuur. Gelijk zij vertrouwen op hun eigen gerechtigheid, en niet op de gerechtigheid van Christus, zo stellen zij hun geluk en hun blijdschap in hun wereldse bezittingen en vermaken en niet in de gunst van God. Menselijke vertroostingen zijn gelijk spranken, kort van duur, spoedig voorbijgegaan, maar toch wandelen de kinderen van de wereld met hoogmoed en blijdschap in hun licht zolang zij duren, en warmen zich er bij.

b. Het vonnis, dat over hen geveld wordt. Hun wordt schertsend geraden te wandelen in die vlam van bun eigen vuur, en er zoveel mogelijk voordeel van te genieten zolang het duurt. Dat geschiedt u van Mijn hand, zegt Christus, want aan hem is het oordeel overgegeven, "in smart zult gijlieden nederliggen", zie Job 18:5, Job 18:6. Zijn lamp zal boven hem uitgeblust worden. Zij die de wereld tot hun troost en hun eigen gerechtigheid tot hun vertrouwen maken, zullen zeker bitter teleurgesteld worden, het zal aan het einde enkel bitterheid zijn. De weg van een godvruchtige moge duister zijn, meer het einde zal vrede en eeuwigdurend lichtzijn, de weg des goddelozen zij aangenaam, maar hij eindigt in de afgrond van de buitenste duisternis.

Verzen 10-11

Jesaja 50:10-11

Nu de profeet een tong van de geleerden gegeven is om ieder naar zijn eis te woord te staan maakt hij daarvan gebruik, en hij verkondigt het woord van de waarheid naar eis. De korte inhoud van het Evangelie is: Hij die gelooft zal behouden worden, die vertrouwt in de naam des Heeren zal vertroost worden ofschoon hij in duisternis wandelt en geen licht heeft. Maar die niet gelooft zal verdoemd worden, ofschoon hij wandelt in het licht van zijn eigen vlam, hij zal in smart nederliggen.

I. Hier wordt troost gegeven aan de terneergeslagen heiligen, en zij worden aangemoedigd om te vertrouwen op Gods genade.

1. Zie hier wat het karakter van een kind van God is. Hij is iemand, die met kinderlijke vreze de Heere vreest, ontzag heeft voor Zijn majesteit, en bevreesd is zich Zijn ongenoegen op de hals te halen. Deze genade openbaart zich gewoonlijk in alle gelovigen, wanneer zij wandelen in duisternis, als van de andere genaden niet veel gezien wordt, Dan beven zij voor Zijn Woord, Isaiah 66:2, en zijn bevreesd voor Zijn oordelen, Psalms 119:120. Een kind van God gehoorzaamt de stem van Gods dienstknecht, dat is, laat zich gewillig regeren door de Heere Jezus, buigt in oprechte gehoorzaamheid onder de wet van Christus en leeft gaarne overeenkomstig de voorwaarden van het verbond. Zij, die waarlijk God vrezen zullen de stem van Christus gehoorzamen.

2. Wat is soms het lot van een kind van God? Hier wordt te kennen gegeven dat, ofschoon de vreze Gods en het geloof in Christus in zich hart wonen, hij soms in de duisternis wandelt en geen licht heeft, verontrust wordt en weinig vertroosting geniet. Wie is er onder ulieden, die het zo gaat? Door die vraag wordt aangeduid dat dit soms ofschoon niet zeer dikwijls, het geval is met de belijders van de godsdienst, maar wanneer het voorkomt, dan let God er op. Het is geen vreemd ding voor de kinderen en erfgenamen van het licht om soms in de duisternis te wandelen en gedurende enige tijd geen enkele lichtstraal te zien. Hiermede worden niet zozeer de gemakken van dit leven bedoeld, zij die God vrezen hebben over `t algemeen daar van geen grote overvloed en wandelen er in eIk geval niet in als in hun licht, maar er is sprake van de geestelijke vertroostingen, die hun zielen aangaan. Zij wandelen in de duisternis wanneer hun uitzichten op de hemel bewolkt zijn, hun vreugde in God onderbroken wordt, het getuigenis van de Schrift wordt opgehouden en het licht van Gods aangezicht verduisterd. Ernstige Christenen zijn geneigd om zwaarmoedig te worden, en vreesachtigen om te veel te vrezen.

3. Wat zal een goed geneesmiddel voor deze kwaal zijn? Hij die zo in het duister is,

a. moet betrouwen op de naam des Heeren, op de goedheid van Zijn natuur en hetgeen Hij van zichzelf heeft bekend gemaakt, van Zijn wijsheid, macht en goedheid. De naam des Heeren Is een sterke toren, hij moet daarheen lopen. Hij moet hiervan zich verzekerd houden dat, indien hij voor Gods aangezicht wandelt hetgeen iemand doen kan ofschoon hij in duisternis wandelt, hij God algenoegzaam voor hem bevinden zal.

b. Hij moet steunen op zijn God, zijn Verbondsgod. Hij moet vasthouden aan zijn verbondsbetrekking met God en God zijn alles in alles noemen. Hij moet als Christus aan het kruis zeggen: Mijn God mijn God! Hij moet gaan staan op de beloften van het verbond en daarop al zijn hoop bouwen. Wanneer een kind van God geneigd is om neer te zijgen, zal hij God algenoegzaam bevinden om hem staande te houden. Hij moet vertrouwen op Christus, "want Gods naam is in hem," Exodus 23:21, vertrouwen in zijn naam: "De Heere onze gerechtigheid, "en aan God als zijn God, in en door de Middelaar zich vastklemmen.

II. Hier wordt gesproken tot overtuiging van aanmatigende zondaren en zij worden gewaarschuwd om niet op zichzelf te vertrouwen Isaiah 50:11. Let op:

a. de beschrijving die van hen gegeven wordt. Zij ontsteken een vuur en wandelen in de vlam van dat vuur. Zij maken staat op hun eigen gerechtigheid, zij brengen al hun offeranden, zij branden al hun wierook met dat vuur, gelijk Nadab en Abihu, en niet met vuur van de hemel. In hun hoop op aanneming bij God, hebben zij niet het oog op de gerechtigheid van Christus. Zij verheugen zich en scheppen behagen in een namaaksel van hun eigen vinding, dat hun voldoende toeschijnt, en warmen zich daarbij, dat is voor hen licht en warmte tegelijk. Zij omgorden zich met de spranken van hun eigen vuur. Gelijk zij vertrouwen op hun eigen gerechtigheid, en niet op de gerechtigheid van Christus, zo stellen zij hun geluk en hun blijdschap in hun wereldse bezittingen en vermaken en niet in de gunst van God. Menselijke vertroostingen zijn gelijk spranken, kort van duur, spoedig voorbijgegaan, maar toch wandelen de kinderen van de wereld met hoogmoed en blijdschap in hun licht zolang zij duren, en warmen zich er bij.

b. Het vonnis, dat over hen geveld wordt. Hun wordt schertsend geraden te wandelen in die vlam van bun eigen vuur, en er zoveel mogelijk voordeel van te genieten zolang het duurt. Dat geschiedt u van Mijn hand, zegt Christus, want aan hem is het oordeel overgegeven, "in smart zult gijlieden nederliggen", zie Job 18:5, Job 18:6. Zijn lamp zal boven hem uitgeblust worden. Zij die de wereld tot hun troost en hun eigen gerechtigheid tot hun vertrouwen maken, zullen zeker bitter teleurgesteld worden, het zal aan het einde enkel bitterheid zijn. De weg van een godvruchtige moge duister zijn, meer het einde zal vrede en eeuwigdurend lichtzijn, de weg des goddelozen zij aangenaam, maar hij eindigt in de afgrond van de buitenste duisternis.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 50". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-50.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile