Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 54

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 54

De dood van Christus is het leven van de kerk en van allen die waarlijk tot haar behoren, daarom is het zeer geschikt dat de profeet, na het lijden van Christus voorzegd te hebben, nu profeteert van de bloei van de kerk, welke een gedeelte van zijn heerlijkheid is en van de verhoging die de beloning voor Zijn vernedering was Hem was beloofd dat Hij zaad zien zou, en dit hoofdstuk is een verklaring van die belofte. Men kan geredelijk toestemmen dat zij in de eerste plaats betrekking heeft op de welvaart en de voorspoed van de Joodse kerk na hun terugkeer uit Babel, welke, gelijk alle andere dingen die hun overkwamen, een type was van de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, in welke wij door Christus gebracht zijn. Maar het kan niet ontkend worden dat zij verder en voornamelijk ziet op de kerk van het Evangelie, in welke de heidenen toegelaten werden. De eerste woorden worden in die zin door de apostel verstaan, Galatians 6:26, Galatians 6:27, en kunnen dus dienen tot een sleutel voor dit en het volgende hoofdstuk betreffende de Christelijke kerk wordt hier beloofd:

1. Dat ofschoon haar begin zeer klein zal zijn, zij grotelijks zal uitgebreid worden door de toebrenging van velen uit de heidenen, die geheel van geestelijke voorrechten ontbloot waren Isaiah 54:1.

2. Dat ofschoon het soms moge schijnen alsof God Zich aan haar onttrekt en de tekenen van zijn gunst inhoudt, Hij toch in barmhartigheid wederkeren zal en niet meer met haar twisten zal, Isaiah 54:6.

3. Dat ofschoon zij voor een tijd in lijden en onder verdrukking, was, zij ten laatste tot groter eer en heerlijkheid zal komen dan ooit tevoren Isaiah 54:11, Isaiah 54:12,

4. Dat kennis, gerechtigheid en vrede zullen bloeien en de boventoon behouden, Isaiah 54:13, Isaiah 54:14.

5. Dat alle aanvallen tegen de kerk zullen verijdeld worden, en dat zij zal beschermd worden tegen de kwaadaardigheid van haar vijanden, Isaiah 54:15.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 54

De dood van Christus is het leven van de kerk en van allen die waarlijk tot haar behoren, daarom is het zeer geschikt dat de profeet, na het lijden van Christus voorzegd te hebben, nu profeteert van de bloei van de kerk, welke een gedeelte van zijn heerlijkheid is en van de verhoging die de beloning voor Zijn vernedering was Hem was beloofd dat Hij zaad zien zou, en dit hoofdstuk is een verklaring van die belofte. Men kan geredelijk toestemmen dat zij in de eerste plaats betrekking heeft op de welvaart en de voorspoed van de Joodse kerk na hun terugkeer uit Babel, welke, gelijk alle andere dingen die hun overkwamen, een type was van de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, in welke wij door Christus gebracht zijn. Maar het kan niet ontkend worden dat zij verder en voornamelijk ziet op de kerk van het Evangelie, in welke de heidenen toegelaten werden. De eerste woorden worden in die zin door de apostel verstaan, Galatians 6:26, Galatians 6:27, en kunnen dus dienen tot een sleutel voor dit en het volgende hoofdstuk betreffende de Christelijke kerk wordt hier beloofd:

1. Dat ofschoon haar begin zeer klein zal zijn, zij grotelijks zal uitgebreid worden door de toebrenging van velen uit de heidenen, die geheel van geestelijke voorrechten ontbloot waren Isaiah 54:1.

2. Dat ofschoon het soms moge schijnen alsof God Zich aan haar onttrekt en de tekenen van zijn gunst inhoudt, Hij toch in barmhartigheid wederkeren zal en niet meer met haar twisten zal, Isaiah 54:6.

3. Dat ofschoon zij voor een tijd in lijden en onder verdrukking, was, zij ten laatste tot groter eer en heerlijkheid zal komen dan ooit tevoren Isaiah 54:11, Isaiah 54:12,

4. Dat kennis, gerechtigheid en vrede zullen bloeien en de boventoon behouden, Isaiah 54:13, Isaiah 54:14.

5. Dat alle aanvallen tegen de kerk zullen verijdeld worden, en dat zij zal beschermd worden tegen de kwaadaardigheid van haar vijanden, Isaiah 54:15.

Verzen 1-5

Jesaja 54:1-5

Indien wij dit toepassen op de toestand van de Joden na hun terugkeer uit de gevangenschap, is het een profetie van de aanwas van hun volk na hun vestiging in hun eigen land. Jeruzalem was geweest in de toestand van een kinderloze weduwe of een verlaten, wanhopige weduwe, meer nu wordt beloofd dat de stad opnieuw gevuld zal worden en het land weer bevolkt, dat niet alleen de bouwvallen van Jeruzalem hersteld zouden worden, Naar ook de voorsteden naar alle zijden uitgebreid en dat een grote menigte huizen op de oude fundamenten zouden gebouwd worden. Ook zouden de landerijen, die gedurende zo vele jaren door de Babylonische heidenen wederrechtelijk in bezit gehouden waren, tot hun wettige eigenaren wederkeren. God wil opnieuw haar echtgenoot zijn, en de smaad van haar gevangenschap en van het geringe getal waartoe zij ingekrompen waren, zal vergeten worden. En het moet opgemerkt worden, dat uit kracht van de oude belofte aan Abraham omtrent de toeneming van zijn zaad, zij, toen ze weer door God in gunst waren aangenomen, aanmerkelijk vermeerderden. Zij, die het eerst uit Babel wederkeerden, waren slechts twee en veertig duizend. Ezra 2:64, ongeveer een vijftiende gedeelte van hun aantal tijdens de uittocht uit Egypte, verscheidenen kwamen druppelsgewijs zich later bij die eersten voegen, maar wij mogen veronderstellen dat dit het grootste aantal was dat in een groep de terugreis ondernam. Iets meer dan vijfhonderd jaar later, kort voor de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, werd hun aantal geschat naar het getal paaslammeren, en de nietigste berekening daarnaar, waarbij op tien personen per lam gerekend werd, hetgeen twintig zijn mocht bracht het volk tot ongeveer drie millioen personen, Josefus zegt: zeven en twintig honderd duizend, (de Bel. Jud. lib 7, cap 27).

Doch wij moeten het toepassen op de kerk Gods in het algemeen, ik bedoel het koninkrijk Gods onder de mensen, Gods stad in deze wereld, de kinderen Gods als de lichaam.

Merk op

I. De lage en vernederende staat van de godsdienst in de wereld, gedurende lange tijd voor de komst van het Christendom. De religie was gelijk een onvruchtbare die niet baarde en geen arbeid had met kinderen, gelijk een verlatene, die echtgenoot en kinderen verloren had, de kerk vond weinig belangstelling en droeg weinig vrucht. De Joden stonden werkelijk door belijdenis in huwelijksverbond met God, maar er werden slechts weinige proselieten tot hen toegevoegd, de opkomende geslachten beloofden weinig goeds, en ernstige godsdienstigheid ging onder hen gestadig achteruit. De heidenen hadden nog minder godsdienst dan de Joden, de proselieten waren verstrooid, en de kinderen van God waren gelijk de kinderen van een uiteengerukt gezin, "alom verstrooid," John 11:52, zij verschenen niet en trokken in `t minst niet de aandacht.

II. De herstelling uit deze vervallen staat door de prediking van het Evangelie en de vestiging van de Christelijke kerk.

1. Velen werden bekeerd van de afgoden tot de levende God, deze waren de kinderen van de kerk, zij werden opnieuw geboren, werden deelgenoten van een nieuwe, goddelijke natuur door het woord. De kinderen van de eenzame werden meer dan de kinderen van de getrouwde, dat is: er werden meer godvrezenden gevonden in de kerk uit de heidenen, toen die gesticht werd, die vroeger verre weg en vervreemd van God geleefd hadden, dan er ooit gevonden waren in de Joodse kerk. Gods verzegelden uit de stammen Israëls zijn genummerd, Revelation 7:4, en zij waren slechts een overblijfsel vergeleken bij de duizenden van Israël. Maar die uit de andere volken waren zo menigvuldig en zo verspreid in alle landen van de wereld, dat niemand ze tellen kon, (Isaiah 54:9). Soms wordt er meer van de invloed van de genade gevonden in geslachten en plaatsen, die er slechts weinig van gezien hebben en weinig van de genademiddelen genoten hebben dan in anderen die zich onderscheiden hebberd door een levendige belijdenis, en dan zijn de kinderen van de eenzame en de vruchten van hun rechtvaardigmaking meer, dan die van de getrouwde. Zo kunnen de laatsten de eersten zijn.

Nu wordt hiervan gesproken als van een reden van grote blijdschap voor de kerk, welke opgeroepen wordt om naar aanleiding daarvan vrolijk te zingen en met gejuich geschal te maken. De toeneming van de kerk is een oorzaak van blijdschap voor al haar vrienden en sterkt hun banden. Hoe langer de kerk eenzaam en verlaten gelegen heeft, zoveel groter zal de vervoering van vreugde zijn wanneer zij de grond, die zij verloren had, begint te herwinnen en meer dan dat. Zelfs in de hemel, onder de engelen Gods, is er blijdschap over (en zondaar die zich bekeert, hoeveel te meer indien een geheel volk dat doet!) Indien de onvruchtbare vijgeboom ten slotte vrucht voortbrengt, is dat een oorzaak van vreugde voor velen.

2. De grenzen van de kerk worden veel verder uitgestrekt dan ooit tevoren, Isaiah 54:2,Isaiah 54:3.

a. Hier wordt verondersteld dat de tegenwoordige toestand van de kerk is een tabernakel staat, zij woont in tenten, gelijk de erfgenamen van de belofte van de ouden dag, Hebrews 11:9. Haar woning is gering en beweeglijk en niet bestand tegen storm. De stad, de blijvende stad, wordt bewaard voor hiernamaals. Een tent wordt spoedig opgenomen en opgerold, zo kan de kandelaar van de voorrechten van de kerk spoedig van haar plaats geweerd worden, Revelation 2:5, en indien het Gode behaagt ergens anders gezet worden.

b. Of schoon het een tabernakel staat is, kan ze dikwijls merkwaardig voor toeneming vatbaar zijn, en als het gezin vermeerdert, zij het desnoods in een tent zo was het in de eerste tijd van de verkondiging des Evangelies, het was de taak van de apostelen om alle volken te onderwijzen, om de tenten van de kerk wijd uit te strekken, en het Evangelie te prediken waar de naam van Christus nog niet genoemd was, Romans 15:20. Zij moesten het Evangelie brengen in plaatsen en landen, die tot nu toe vreemd er aan waren, en daardoor de koorden lang maken en de plaats van de tent verwijden, op dat zij meerderen zou kunnen bevatten. Daarom moesten de pinnen vast ingeslagen worden, ten einde het gewicht van de vergrote gordijnen te kunnen dragen. Hoe meer de kerk in aantal toeneemt, des te meer moet er gezorgd worden dat zij versterkt worden tegen dwalingen en bederf en dat haar zeven pilaren krachtig zijn, Proverbs 9:1.

c. Het was een bewijs van de goddelijke macht, die het Evangelie vergezelde, dat het Evangelie in alle plaatsen met macht wies en de overhand nam, Acts 19:20. Het brak voort als de wateren aan de rechter- en aan de linkerhand, dat is: aan alle zijden het Evangelie verspreidde zich over de gehele wereld, er waren oosterse en westerse kerken. Het zaad van de kerk erfde de heidenen, en de steden, die eenzaam geweest waren, dat is, die verstoken geweest waren van de kennis en verering van de ware God, werden nu bewoond, de godsdienst werd er gevestigd en de naam van Christus beleden.

3. Dat was de vertroosting en de eer van de kerk, Isaiah 54:4. Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, gelijk vroeger, door de bekrompenheid uwer grenzen en het kleine aantal van uw kinderen, hetgeen uw vijanden u voor de voeten wierpen, gij zult de schaamte van uw jonkheid vergeten, want er zal geen reden meer zijn voor zulke verwijten. Het was de smaadheid van de Christelijke godsdienst in zijn jeugd, dat geen van de vorsten en overheden van deze wereld hem wilden omhelzen, en dat hij alleen aangenomen en beleden werd door een veracht hoopje mensen. Maar later werden de volken onderwezen, het keizerrijk werd Christelijk en toen was de smaadheid van de jeugd vergeten.

4. Dit was te danken aan de betrekking waarin God tot de kerk stond als haar echtgenoot Isaiah 54:6. Uw Maker is uw man. De gelovigen worden gezegd met Christus gehuwd te zijn opdat zij Gode vruchten dragen zouden, Romans 7:4. Zo is de kerk aan hem gehuwd opdat zij een heilig zaad voor God moge voortbrengen en opleiden, dat hem tot in geslachten zal aangerekend worden. Jezus Christus is de maker van Zijn kerk, door wie zij tot een volk gevormd wordt-haar Verlosser, door wie zij uit de gevangenschap geleid wordt, uit de dienstbaarheid van de zonde, de ergste van alle slavernijen. Dat betekent dat Hij haar getrouwd heeft.

a. Hij is de Heere van de heirscharen, die onweerstaanbare macht bezit, onbeperkte heerschappij en een eeuwig koninkrijk heeft. Koningen zijn heren van enkele legerscharen en ondervinden dat er andere heren van andere heirscharen zijn, even machtig als zij, maar God is de Heere van alle heirscharen.

b. Hij is de Heilige Israëls, dezelfde die de belangen van de oud-testamentische kerk bestuurde: en de Middelaar van het met haar gemaakte verbond. De beloften aan het Israël van het nieuwe verbond gegeven, zijn even rijk en zeker als die aan het oud-testamentische Israël gedaan, want hij die onze Verlosser is, is de Heilige Israëls.

c. Hij zal de God van de hele aardbodem genoemd worden, als God en als Middelaar, want Hij is de erfgenaam van alle dingen. Hij zal zo genoemd worden wanneer alle einden van de aarde het heil van onze God gezien hebben, de gehele aarde zal Hem haar God noemen en aan Hem deelhebber. Lange tijd is Hij op bijzondere wijze de God van Israël genoemd, maar nu is de middelmuur des afscheidsels tussen Joden en heidenen afgebroken, nu zal Hij de God van de gehele aardbodem genoemd worden, ook daar waar Hij, gelijk te Athene, een onbekende God was.

Verzen 1-5

Jesaja 54:1-5

Indien wij dit toepassen op de toestand van de Joden na hun terugkeer uit de gevangenschap, is het een profetie van de aanwas van hun volk na hun vestiging in hun eigen land. Jeruzalem was geweest in de toestand van een kinderloze weduwe of een verlaten, wanhopige weduwe, meer nu wordt beloofd dat de stad opnieuw gevuld zal worden en het land weer bevolkt, dat niet alleen de bouwvallen van Jeruzalem hersteld zouden worden, Naar ook de voorsteden naar alle zijden uitgebreid en dat een grote menigte huizen op de oude fundamenten zouden gebouwd worden. Ook zouden de landerijen, die gedurende zo vele jaren door de Babylonische heidenen wederrechtelijk in bezit gehouden waren, tot hun wettige eigenaren wederkeren. God wil opnieuw haar echtgenoot zijn, en de smaad van haar gevangenschap en van het geringe getal waartoe zij ingekrompen waren, zal vergeten worden. En het moet opgemerkt worden, dat uit kracht van de oude belofte aan Abraham omtrent de toeneming van zijn zaad, zij, toen ze weer door God in gunst waren aangenomen, aanmerkelijk vermeerderden. Zij, die het eerst uit Babel wederkeerden, waren slechts twee en veertig duizend. Ezra 2:64, ongeveer een vijftiende gedeelte van hun aantal tijdens de uittocht uit Egypte, verscheidenen kwamen druppelsgewijs zich later bij die eersten voegen, maar wij mogen veronderstellen dat dit het grootste aantal was dat in een groep de terugreis ondernam. Iets meer dan vijfhonderd jaar later, kort voor de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, werd hun aantal geschat naar het getal paaslammeren, en de nietigste berekening daarnaar, waarbij op tien personen per lam gerekend werd, hetgeen twintig zijn mocht bracht het volk tot ongeveer drie millioen personen, Josefus zegt: zeven en twintig honderd duizend, (de Bel. Jud. lib 7, cap 27).

Doch wij moeten het toepassen op de kerk Gods in het algemeen, ik bedoel het koninkrijk Gods onder de mensen, Gods stad in deze wereld, de kinderen Gods als de lichaam.

Merk op

I. De lage en vernederende staat van de godsdienst in de wereld, gedurende lange tijd voor de komst van het Christendom. De religie was gelijk een onvruchtbare die niet baarde en geen arbeid had met kinderen, gelijk een verlatene, die echtgenoot en kinderen verloren had, de kerk vond weinig belangstelling en droeg weinig vrucht. De Joden stonden werkelijk door belijdenis in huwelijksverbond met God, maar er werden slechts weinige proselieten tot hen toegevoegd, de opkomende geslachten beloofden weinig goeds, en ernstige godsdienstigheid ging onder hen gestadig achteruit. De heidenen hadden nog minder godsdienst dan de Joden, de proselieten waren verstrooid, en de kinderen van God waren gelijk de kinderen van een uiteengerukt gezin, "alom verstrooid," John 11:52, zij verschenen niet en trokken in `t minst niet de aandacht.

II. De herstelling uit deze vervallen staat door de prediking van het Evangelie en de vestiging van de Christelijke kerk.

1. Velen werden bekeerd van de afgoden tot de levende God, deze waren de kinderen van de kerk, zij werden opnieuw geboren, werden deelgenoten van een nieuwe, goddelijke natuur door het woord. De kinderen van de eenzame werden meer dan de kinderen van de getrouwde, dat is: er werden meer godvrezenden gevonden in de kerk uit de heidenen, toen die gesticht werd, die vroeger verre weg en vervreemd van God geleefd hadden, dan er ooit gevonden waren in de Joodse kerk. Gods verzegelden uit de stammen Israëls zijn genummerd, Revelation 7:4, en zij waren slechts een overblijfsel vergeleken bij de duizenden van Israël. Maar die uit de andere volken waren zo menigvuldig en zo verspreid in alle landen van de wereld, dat niemand ze tellen kon, (Isaiah 54:9). Soms wordt er meer van de invloed van de genade gevonden in geslachten en plaatsen, die er slechts weinig van gezien hebben en weinig van de genademiddelen genoten hebben dan in anderen die zich onderscheiden hebberd door een levendige belijdenis, en dan zijn de kinderen van de eenzame en de vruchten van hun rechtvaardigmaking meer, dan die van de getrouwde. Zo kunnen de laatsten de eersten zijn.

Nu wordt hiervan gesproken als van een reden van grote blijdschap voor de kerk, welke opgeroepen wordt om naar aanleiding daarvan vrolijk te zingen en met gejuich geschal te maken. De toeneming van de kerk is een oorzaak van blijdschap voor al haar vrienden en sterkt hun banden. Hoe langer de kerk eenzaam en verlaten gelegen heeft, zoveel groter zal de vervoering van vreugde zijn wanneer zij de grond, die zij verloren had, begint te herwinnen en meer dan dat. Zelfs in de hemel, onder de engelen Gods, is er blijdschap over (en zondaar die zich bekeert, hoeveel te meer indien een geheel volk dat doet!) Indien de onvruchtbare vijgeboom ten slotte vrucht voortbrengt, is dat een oorzaak van vreugde voor velen.

2. De grenzen van de kerk worden veel verder uitgestrekt dan ooit tevoren, Isaiah 54:2,Isaiah 54:3.

a. Hier wordt verondersteld dat de tegenwoordige toestand van de kerk is een tabernakel staat, zij woont in tenten, gelijk de erfgenamen van de belofte van de ouden dag, Hebrews 11:9. Haar woning is gering en beweeglijk en niet bestand tegen storm. De stad, de blijvende stad, wordt bewaard voor hiernamaals. Een tent wordt spoedig opgenomen en opgerold, zo kan de kandelaar van de voorrechten van de kerk spoedig van haar plaats geweerd worden, Revelation 2:5, en indien het Gode behaagt ergens anders gezet worden.

b. Of schoon het een tabernakel staat is, kan ze dikwijls merkwaardig voor toeneming vatbaar zijn, en als het gezin vermeerdert, zij het desnoods in een tent zo was het in de eerste tijd van de verkondiging des Evangelies, het was de taak van de apostelen om alle volken te onderwijzen, om de tenten van de kerk wijd uit te strekken, en het Evangelie te prediken waar de naam van Christus nog niet genoemd was, Romans 15:20. Zij moesten het Evangelie brengen in plaatsen en landen, die tot nu toe vreemd er aan waren, en daardoor de koorden lang maken en de plaats van de tent verwijden, op dat zij meerderen zou kunnen bevatten. Daarom moesten de pinnen vast ingeslagen worden, ten einde het gewicht van de vergrote gordijnen te kunnen dragen. Hoe meer de kerk in aantal toeneemt, des te meer moet er gezorgd worden dat zij versterkt worden tegen dwalingen en bederf en dat haar zeven pilaren krachtig zijn, Proverbs 9:1.

c. Het was een bewijs van de goddelijke macht, die het Evangelie vergezelde, dat het Evangelie in alle plaatsen met macht wies en de overhand nam, Acts 19:20. Het brak voort als de wateren aan de rechter- en aan de linkerhand, dat is: aan alle zijden het Evangelie verspreidde zich over de gehele wereld, er waren oosterse en westerse kerken. Het zaad van de kerk erfde de heidenen, en de steden, die eenzaam geweest waren, dat is, die verstoken geweest waren van de kennis en verering van de ware God, werden nu bewoond, de godsdienst werd er gevestigd en de naam van Christus beleden.

3. Dat was de vertroosting en de eer van de kerk, Isaiah 54:4. Vrees niet, want gij zult niet beschaamd worden, gelijk vroeger, door de bekrompenheid uwer grenzen en het kleine aantal van uw kinderen, hetgeen uw vijanden u voor de voeten wierpen, gij zult de schaamte van uw jonkheid vergeten, want er zal geen reden meer zijn voor zulke verwijten. Het was de smaadheid van de Christelijke godsdienst in zijn jeugd, dat geen van de vorsten en overheden van deze wereld hem wilden omhelzen, en dat hij alleen aangenomen en beleden werd door een veracht hoopje mensen. Maar later werden de volken onderwezen, het keizerrijk werd Christelijk en toen was de smaadheid van de jeugd vergeten.

4. Dit was te danken aan de betrekking waarin God tot de kerk stond als haar echtgenoot Isaiah 54:6. Uw Maker is uw man. De gelovigen worden gezegd met Christus gehuwd te zijn opdat zij Gode vruchten dragen zouden, Romans 7:4. Zo is de kerk aan hem gehuwd opdat zij een heilig zaad voor God moge voortbrengen en opleiden, dat hem tot in geslachten zal aangerekend worden. Jezus Christus is de maker van Zijn kerk, door wie zij tot een volk gevormd wordt-haar Verlosser, door wie zij uit de gevangenschap geleid wordt, uit de dienstbaarheid van de zonde, de ergste van alle slavernijen. Dat betekent dat Hij haar getrouwd heeft.

a. Hij is de Heere van de heirscharen, die onweerstaanbare macht bezit, onbeperkte heerschappij en een eeuwig koninkrijk heeft. Koningen zijn heren van enkele legerscharen en ondervinden dat er andere heren van andere heirscharen zijn, even machtig als zij, maar God is de Heere van alle heirscharen.

b. Hij is de Heilige Israëls, dezelfde die de belangen van de oud-testamentische kerk bestuurde: en de Middelaar van het met haar gemaakte verbond. De beloften aan het Israël van het nieuwe verbond gegeven, zijn even rijk en zeker als die aan het oud-testamentische Israël gedaan, want hij die onze Verlosser is, is de Heilige Israëls.

c. Hij zal de God van de hele aardbodem genoemd worden, als God en als Middelaar, want Hij is de erfgenaam van alle dingen. Hij zal zo genoemd worden wanneer alle einden van de aarde het heil van onze God gezien hebben, de gehele aarde zal Hem haar God noemen en aan Hem deelhebber. Lange tijd is Hij op bijzondere wijze de God van Israël genoemd, maar nu is de middelmuur des afscheidsels tussen Joden en heidenen afgebroken, nu zal Hij de God van de gehele aardbodem genoemd worden, ook daar waar Hij, gelijk te Athene, een onbekende God was.

Verzen 6-10

Jesaja 54:6-10

De tijdige hulp en verlossing, welke God aan de gevangenen in Babel gezonden heeft, toen zij uit hun slavernij gered werden, wordt hier voorzegd als een type en afschaduwing van alle vertroostingen, welke God als een schat bewaarde voor Zijn kerk in het algemeen en voor ieder van de gelovigen in het bijzonder, in het genadeverbond.

I. Zie op uw vorige beproevingen en in vergelijking daarmee zijn Gods gunsten voor Zijn volk zeer troostrijk, verzen 6-8.

Merk hier op:

1. Hoe zorgvol de toestand van de kerk geweest is. zij was een verlaten vrouw wier echtgenoot overleden was, of met haar in onmin geraakt was, ofschoon zij de huisvrouw van zijn jeugd was, en daarom was zij bedroefd van geest, ging het haar slecht, werd zij voortdurend neerslachtiger, als een die geweigerd en verworpen was, en in verdriet verzonk. Zelfs zij die God gehuwd heeft, kunnen geweigerd en verlaten schijnen te zijn en kunnen onder de verschijnselen daarvan bedroefd van geest zijn, maar zij zullen nooit verlaten of versmaad en in wanhoop gelaten worden, al worden zij voor een ogenblik in droefheid gedompeld. Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, Isaiah 54:7. In een kleine toorn heb Ik mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, Isaiah 54:8. Wanneer God Zijn volk lang in droefheid laat, schijnt het alsof Hij het verworpen heeft. De vijanden zeggen dat, Psalms 71:12, en zij zelf maken het ten onrechte er uit op, Isaiah 49:14. Wanneer zij troosteloos zijn onder hun verdriet, omdat hun gebeden en verwachtingen niet beantwoord worden, verbergt God Zijn aangezicht voor hen alsof Hij hen voortaan niet aanzien of enige vriendelijkheid betonen wil. God erkent dat Hij dit gedaan heeft, want Hij houdt rekening met de beproevingen van Zijn volk en of schoon Hij nooit Zijn aangezicht tegen hen keert, zoals tegen de goddelozen, Psalms 34:16, herinnert Hij Zich hoe dikwijls Hij hun de rug toekeerde. Dit kwam zeker uit Zijn ongenoegen voort, het was in toorn dat Hij hen verliet en Zijn aangezicht voor hen verborg, Isaiah 57:17, maar toch was het in een kleine toorn. Niet dat Gods toorn ooit een geringe zaak is, of als een kleinigheid opgevat worden mag: Wie kent de sterkte uws toorns! maar klein in vergelijking met hetgeen zij verdiend hadden en hetgeen anderen rechtvaardig lijden, over welke de volle fiolen van Zijn toorn uitgestort worden, over Hem stortte Hij niet al Zijn toorn uit. Maar Gods volk ofschoon het gevoelig is ook voor het geringste gedeelte van Gods ongenoegen, kan niet anders dan daardoor diep bedroefd in de geest zijn. En wat de duur aangaat, het was slechts voor een ogenblik, een klein ogenblik, want God behoudt de toorn tegen Zijn volk niet eeuwig, neen, het is spoedig voorbij. Hij is traag tot toorn en geneigd tot barmhartigheid. Gelijk de droefenissen, door God aangedaan, licht zijn, zo zien zij ook kort van duur, niet meer dan een wolk die spoedig voorbij trekt.

2. Hoe zoet het terugkeren van de barmhartigheid voor hen zijn zou, wanneer God komen zou en vertroosten naar de tijd in welke Hij verdrukt had. God roept hen in het verbond met Hem, als zij verlaten en versmaad zijn, Hij roept hen uit hun verdrukkingen als die het zwaarst zijn, Isaiah 54:6. Gods toorn duurt een ogenblik, maar God zal Zijn volk vergaderen als zij denken dat ze verwaarloosd worden, zal hen uit de verstrooiing verzamelen opdat zij als een geheel mogen terugkeren in hun eigen land, zal hen in Zijn armen vergaderen om hen te beschermen, hen omarmen en dragen, en hen eindelijk zo tot Zich vergaderen, gelijk het koren in de schuur verzameld wordt. Hij zal ontferming voor hen hebben, hetgeen insluit het tenietdoen van Zijn toorn en het opnieuw toelaten van hen in Zijn gunst. Dat God Zijn volk vergadert, komt voort uit zijn goedertierenheid en niet uit enige van hun verdiensten, en Hij doet het met grote ontfermingen en met eeuwige goedertierenheid, Isaiah 54:7 en 8. De toorn is klein maar de ontferming is groot, de toorn voor een ogenblik maar de goedertierenheid eeuwig. Zie hoe het een tegenover het andere geplaatst wordt, opdat wij nooit wanhopen zouden onder onze droefenissen of vertwijfelen aan onze verlossing.

II. Zie vooruit op toekomstige gevaren om die op de rechte wijze te schatten. Godsgunsten voor Zijn volk blijken zeer vast te zijn en Zijn vriendelijkheid eeuwigdurend, want zij zijn gevestigd in een verbond, dat hier het verbond zijns vredes genoemd wordt, omdat het gegrond is op verzoening en de samenvatting van alle goeds is.

1. Dit is zo standvastig als het verbond van de voorzienigheid, het is als de wateren van Noach, dat is als de belofte welke gedaan werd naar aanleiding van de zondvloed, dat er nooit weer iets dergelijks komen zou om de loop van zomer en winter, zaaiing en oogst te verstoren, Isaiah 54:9. God twistte toen met de wereld in grote toorn en gedurende een geheel jaar, maar keerde ten laatste in ontferming en eeuwige goedertierenheid terug. Hij gaf Zijn woord, dat zo onverbrekelijk was als Zijn eed dat de vloed van Noach nooit zou weerkomen, dat hij nooit weer de gehele aarde zou overstelpen zie Genesis 8:21, Genesis 8:22, Genesis 9:1. En God heeft sindsdien Zijn woord gehouden, ofschoon de wereld zeer tergend voor Hem geweest is, en Hij zal het tot het einde toe horden, want de wereld die nu is, wordt ten vure bewaard. Evenzo onverbrekelijk is het verbond van de genade: Ik heb gezworen dat Ik niet meer op u toornen of u schelden zal gelijk Ik gedaan heb. Hij zal nooit zo toornig op hen zijn dat Hij heil verwerpen zal en Zijn verbond met hen breken, Psalms 89:35. Hij zal hen niet schelden gelijk Hij de heidenen gescholden heeft om hen te verwoesten en hun naam voor eeuwig uit te roeien, Psalms 9:5.

2. Het is sterker dan de sterkste gedeelten van de zichtbare schepping, Isaiah 54:10." Bergen zullen wijken," die de eeuwige bergen genoemd worden, en "heuvelen wankelen," ofschoon zij heuvelen van de eeuwigheid heten, Habakkuk 3:6. Eer zullen die bewogen worden dan dat Gods verbond met Zijn volk verbroken wordt. Bergen zijn soms door aardbevingen geschud, en aan `t wankelen gebracht, maar de beloften Gods kunnen nooit verbroken worden door enigen schok van welke aard ook. De dag zal komen dat alle bergen zullen wijken en de heuvelen wankelen, niet alleen hun toppen zullen bedekt worden gelijk door de wateren van Noach, maar zij zullen ontworteld worden want de aarde en al de werken die er in zijn zullen brandende vergaan, maar dan zal het verbond des vredes tussen God en de gelovigen voortduren in eeuwige zegeningen over allen die kinderen van dat verbond zijn. Bergen en heuvelen stellen grote mensen voor. Deze bergen ondervatten schijnbaar, als Atlas, de lucht en dragen haar. Maar zij zullen wijken en wankelen, het vertrouwen op schepselen zal ons ontzinken, tevergeefs verwacht men redding van de bergen en heuvelen. Deze bergen dreigen de wolken te doorboren en tegenstand te bieden, evenals de koningen van de aarde en de overheden zich stellen tegen de Heere. Zij zullen wijken en wankelen. Grote bergen, die de behoudenis van de kerk in de weg staan, zullen vlak gemaakt worden, Zacheria 4:7. Maar Gods goedertierenheid zal nooit van Zijn volk wijken, want die Hij liefheeft, die heeft Hij lief tot het einde, nooit zal het verbond Zijns vredes wankelen, want Hij is de Heere die zich over Zijn volk ontfermt. Daarom is het verbond onverbrekelijken onvergankelijk, want het is niet gevestigd op onze verdiensten die zeer onzeker en wisselvallig zijn, maar op Gods ontferming die van eeuwigheid tot eeuwigheid duurt.

Verzen 6-10

Jesaja 54:6-10

De tijdige hulp en verlossing, welke God aan de gevangenen in Babel gezonden heeft, toen zij uit hun slavernij gered werden, wordt hier voorzegd als een type en afschaduwing van alle vertroostingen, welke God als een schat bewaarde voor Zijn kerk in het algemeen en voor ieder van de gelovigen in het bijzonder, in het genadeverbond.

I. Zie op uw vorige beproevingen en in vergelijking daarmee zijn Gods gunsten voor Zijn volk zeer troostrijk, verzen 6-8.

Merk hier op:

1. Hoe zorgvol de toestand van de kerk geweest is. zij was een verlaten vrouw wier echtgenoot overleden was, of met haar in onmin geraakt was, ofschoon zij de huisvrouw van zijn jeugd was, en daarom was zij bedroefd van geest, ging het haar slecht, werd zij voortdurend neerslachtiger, als een die geweigerd en verworpen was, en in verdriet verzonk. Zelfs zij die God gehuwd heeft, kunnen geweigerd en verlaten schijnen te zijn en kunnen onder de verschijnselen daarvan bedroefd van geest zijn, maar zij zullen nooit verlaten of versmaad en in wanhoop gelaten worden, al worden zij voor een ogenblik in droefheid gedompeld. Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, Isaiah 54:7. In een kleine toorn heb Ik mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, Isaiah 54:8. Wanneer God Zijn volk lang in droefheid laat, schijnt het alsof Hij het verworpen heeft. De vijanden zeggen dat, Psalms 71:12, en zij zelf maken het ten onrechte er uit op, Isaiah 49:14. Wanneer zij troosteloos zijn onder hun verdriet, omdat hun gebeden en verwachtingen niet beantwoord worden, verbergt God Zijn aangezicht voor hen alsof Hij hen voortaan niet aanzien of enige vriendelijkheid betonen wil. God erkent dat Hij dit gedaan heeft, want Hij houdt rekening met de beproevingen van Zijn volk en of schoon Hij nooit Zijn aangezicht tegen hen keert, zoals tegen de goddelozen, Psalms 34:16, herinnert Hij Zich hoe dikwijls Hij hun de rug toekeerde. Dit kwam zeker uit Zijn ongenoegen voort, het was in toorn dat Hij hen verliet en Zijn aangezicht voor hen verborg, Isaiah 57:17, maar toch was het in een kleine toorn. Niet dat Gods toorn ooit een geringe zaak is, of als een kleinigheid opgevat worden mag: Wie kent de sterkte uws toorns! maar klein in vergelijking met hetgeen zij verdiend hadden en hetgeen anderen rechtvaardig lijden, over welke de volle fiolen van Zijn toorn uitgestort worden, over Hem stortte Hij niet al Zijn toorn uit. Maar Gods volk ofschoon het gevoelig is ook voor het geringste gedeelte van Gods ongenoegen, kan niet anders dan daardoor diep bedroefd in de geest zijn. En wat de duur aangaat, het was slechts voor een ogenblik, een klein ogenblik, want God behoudt de toorn tegen Zijn volk niet eeuwig, neen, het is spoedig voorbij. Hij is traag tot toorn en geneigd tot barmhartigheid. Gelijk de droefenissen, door God aangedaan, licht zijn, zo zien zij ook kort van duur, niet meer dan een wolk die spoedig voorbij trekt.

2. Hoe zoet het terugkeren van de barmhartigheid voor hen zijn zou, wanneer God komen zou en vertroosten naar de tijd in welke Hij verdrukt had. God roept hen in het verbond met Hem, als zij verlaten en versmaad zijn, Hij roept hen uit hun verdrukkingen als die het zwaarst zijn, Isaiah 54:6. Gods toorn duurt een ogenblik, maar God zal Zijn volk vergaderen als zij denken dat ze verwaarloosd worden, zal hen uit de verstrooiing verzamelen opdat zij als een geheel mogen terugkeren in hun eigen land, zal hen in Zijn armen vergaderen om hen te beschermen, hen omarmen en dragen, en hen eindelijk zo tot Zich vergaderen, gelijk het koren in de schuur verzameld wordt. Hij zal ontferming voor hen hebben, hetgeen insluit het tenietdoen van Zijn toorn en het opnieuw toelaten van hen in Zijn gunst. Dat God Zijn volk vergadert, komt voort uit zijn goedertierenheid en niet uit enige van hun verdiensten, en Hij doet het met grote ontfermingen en met eeuwige goedertierenheid, Isaiah 54:7 en 8. De toorn is klein maar de ontferming is groot, de toorn voor een ogenblik maar de goedertierenheid eeuwig. Zie hoe het een tegenover het andere geplaatst wordt, opdat wij nooit wanhopen zouden onder onze droefenissen of vertwijfelen aan onze verlossing.

II. Zie vooruit op toekomstige gevaren om die op de rechte wijze te schatten. Godsgunsten voor Zijn volk blijken zeer vast te zijn en Zijn vriendelijkheid eeuwigdurend, want zij zijn gevestigd in een verbond, dat hier het verbond zijns vredes genoemd wordt, omdat het gegrond is op verzoening en de samenvatting van alle goeds is.

1. Dit is zo standvastig als het verbond van de voorzienigheid, het is als de wateren van Noach, dat is als de belofte welke gedaan werd naar aanleiding van de zondvloed, dat er nooit weer iets dergelijks komen zou om de loop van zomer en winter, zaaiing en oogst te verstoren, Isaiah 54:9. God twistte toen met de wereld in grote toorn en gedurende een geheel jaar, maar keerde ten laatste in ontferming en eeuwige goedertierenheid terug. Hij gaf Zijn woord, dat zo onverbrekelijk was als Zijn eed dat de vloed van Noach nooit zou weerkomen, dat hij nooit weer de gehele aarde zou overstelpen zie Genesis 8:21, Genesis 8:22, Genesis 9:1. En God heeft sindsdien Zijn woord gehouden, ofschoon de wereld zeer tergend voor Hem geweest is, en Hij zal het tot het einde toe horden, want de wereld die nu is, wordt ten vure bewaard. Evenzo onverbrekelijk is het verbond van de genade: Ik heb gezworen dat Ik niet meer op u toornen of u schelden zal gelijk Ik gedaan heb. Hij zal nooit zo toornig op hen zijn dat Hij heil verwerpen zal en Zijn verbond met hen breken, Psalms 89:35. Hij zal hen niet schelden gelijk Hij de heidenen gescholden heeft om hen te verwoesten en hun naam voor eeuwig uit te roeien, Psalms 9:5.

2. Het is sterker dan de sterkste gedeelten van de zichtbare schepping, Isaiah 54:10." Bergen zullen wijken," die de eeuwige bergen genoemd worden, en "heuvelen wankelen," ofschoon zij heuvelen van de eeuwigheid heten, Habakkuk 3:6. Eer zullen die bewogen worden dan dat Gods verbond met Zijn volk verbroken wordt. Bergen zijn soms door aardbevingen geschud, en aan `t wankelen gebracht, maar de beloften Gods kunnen nooit verbroken worden door enigen schok van welke aard ook. De dag zal komen dat alle bergen zullen wijken en de heuvelen wankelen, niet alleen hun toppen zullen bedekt worden gelijk door de wateren van Noach, maar zij zullen ontworteld worden want de aarde en al de werken die er in zijn zullen brandende vergaan, maar dan zal het verbond des vredes tussen God en de gelovigen voortduren in eeuwige zegeningen over allen die kinderen van dat verbond zijn. Bergen en heuvelen stellen grote mensen voor. Deze bergen ondervatten schijnbaar, als Atlas, de lucht en dragen haar. Maar zij zullen wijken en wankelen, het vertrouwen op schepselen zal ons ontzinken, tevergeefs verwacht men redding van de bergen en heuvelen. Deze bergen dreigen de wolken te doorboren en tegenstand te bieden, evenals de koningen van de aarde en de overheden zich stellen tegen de Heere. Zij zullen wijken en wankelen. Grote bergen, die de behoudenis van de kerk in de weg staan, zullen vlak gemaakt worden, Zacheria 4:7. Maar Gods goedertierenheid zal nooit van Zijn volk wijken, want die Hij liefheeft, die heeft Hij lief tot het einde, nooit zal het verbond Zijns vredes wankelen, want Hij is de Heere die zich over Zijn volk ontfermt. Daarom is het verbond onverbrekelijken onvergankelijk, want het is niet gevestigd op onze verdiensten die zeer onzeker en wisselvallig zijn, maar op Gods ontferming die van eeuwigheid tot eeuwigheid duurt.

Verzen 11-17

Jesaja 54:11-17

Zeer kostbare beloften worden hier gedaan aan Gods kerk in haar lage staat, dat God niet alleen Zijn liefde voor Zijn volk zal doen voortduren onder hun droefenissen, gelijk vroeger, maar dat Hij hen zal herstellen in hun vorige voorspoed, ja, dat Hij hen tot groter voorspoed zal brengen dan ooit tevoren. In het vorige hoofdstuk hadden wij de vernedering en verhoging van Christus, hier is de vernedering en verhoging van de kerk, want wij lijden met Hem, opdat wij met Hem verheerlijkt worden.

I. De bedroevende toestand van de kerk wordt hier door de voorzienigheid Gods verminderd. Gij verdrukte, gij arme en verachte groep, gij door onweer voortgedrevene, gelijk een schip dat van de ankers geslagen en door de orkaan heen en weer geslingerd wordt, op het punt van door de golven verslonden te worden, gij in deze toestand ongetrooste, door niemand vertrooste, die geen medelijdenden vriend hebt om met u te gevoelen of u enigen moed in te spreken, Ecclesiastes 4:2, niet vertroost door enige hulp in uw beproevingen of door enig vooruitzicht op verlossing daaruit. Zo was de toestand van de Joden in Babel en later gedurende enige tijd onder Antiochus, het is dikwijls de toestand van de Christelijke kerken en van bijzondere gelovigen, van buiten aanvechting, van binnen vrees, gelijk de discipelen in de storm in verwachting van te zullen vergaan, en waar is hun geloof?

II. De heerlijke toestand van de kerk wordt hier door de belofte van God op de voorgrond geplaatst. God neemt kennis van de bedrukte, bedroevende toestand van Zijn kerk, en vertroost haar wanneer zij ontroostbaar schijnt en geen vertrooster heeft. Het volk van God moet, wanneer het bedroefd en heen en weer geslingerd wordt er aan denken dat het God deze troostwoorden tot zich hoorde spreken, dat Hij van hun zorgen en angsten kennis neemt, hoe hun beproevingen ook zijn, welke gevaren hen ook bedreigen en welke troost hun toestand ook nodig heeft. Wanneer zij zichzelf beklagen, beklaagt God hen en spreekt medelijdend met hen, O gij verdrukte, door onweer voortgedrevene, ongetrooste, want in al hun benauwdheden is Hij benauwd. Maar dit is niet alles, Hij wekt haar op om op te staan uit haar droefenis, en moedigt haar aan met de verzekering van de grote dingen, die Hij voor haar doen zal, zowel voor haar voorspoed als voor de verzekering van die voorspoed.

1. Terwijl zij nu in verachting neerligt belooft God haar hetgeen haar schoonheid en eer zijn zal, hetgeen haar aangenaam zal maken in eigen ogen en in die van anderen.

A. Hier wordt het haar beloofd door een gelijkenis, ontleend aan een stad. En deze gelijkenis is zeer gepast, want de kerk is de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, terwijl Jeruzalem nu verwoest lag, een hoop puin, zal het niet alleen herbouwd, maar verfraaid worden, schitterender dan ooit tevoorschijn komen. De stenen zullen niet alleen zeker, maar ook schoon gelegd worden, versierd met heerlijke kleuren, zij zullen glinsterende stenen zijn, 1 Chronicles 29:2. De fundamenten zullen gelegd worden of versierd met saffieren, de oostelijkste van alle edelgesteenten die hier genoemd worden, want Christus, het fundament van de kerk en de grondslagen gelegd door de apostelen en profeten zijn kostbaarder dan enig ander ding. De vensters van het huis de tempel in de stad, zullen kristallijnen zijn de poorten robijnstenen, en de gehele landpalen, dat is de muur die de stad geheel omsluit, of de marktstenen, die de grenzen aangeven zullen van aangename stenen zijn, Isaiah 54:12. Nooit werd dit letterlijk vervuld, maar het duidt aan, a. Dat, nu God genadiglijk ondernomen heeft Zijn kerk te bouwen, wij mogen verwachten dat hetgeen God in haar stichten zal, zeer groot en ongewoon zijn zal.

b. Dat de heerlijkheid van de kerk van het nieuwe testament die van de Joodse kerk ver overtreffen zal, niet in uitwendige pracht en glans, maar in die gaven en genaden van de Geest welke oneindig meer waard zijn, in de wijsheid die verre boven de robijnen gaat, Proverbs 3:15, dan de kostelijke onyx en saffier, en bij welke het fijne goud van Ofir en de topaas van Morenland niet te vergelijken zijn, Job 28:16,Job 28:19

c. Dat al de rijkdommen van de wereld, en al deze dingen die als het kostbaarst beschouwd worden, door alle ware levende leden van de kerk gering geacht worden, omdat zij geen waarde en heerlijkheid hebben in vergelijking met hetgeen daar ver boven verheven is. Van hetgeen de kinderen van de wereld in hun schatkameren en zeer dikwijls ook in hun harten opleggen, maken de kinderen Gods voetpaden, waarlangs zij hun weg vervolgen.

B. Hier wordt in bijzonderheden van deze dingen beloofd dat zij de schoonheid en eer van de kerk zullen zijn, dat is kennis, heiligheid en liefde, het beeld Gods waarin de mens geschapen vaas, vernieuwd en hersteld. En deze zijn de karbonkels en saffieren, de aangename en edele stenen waarmee de tempel van het Evangelie zal versierd en verrijkt worden en worden gewrocht door de kracht en de invloed van die leringen welke de apostel vergelijkt bij goud, zilver en edelgesteenten welke op het fundament gebouwd worden, Corinthiers 3:12. Dan is de kerk geheel verheerlijkt.

Ten eerste. Wanneer zij vol is van de kennis Gods en dat wordt hier beloofd in Isaiah 54:13 :Al uw kinderen zullen van van de Heere geleerd zijn. De kinderen van de kerk, uit God geboren, zullen door God geleerd worden, daar Hij hen als kinderen aangenomen heeft, zal Hij voor hun opvoeding zorgdragen. In Isaiah 54:1 was beloofd dat de kinderen van de kerk velen zullen zijn, maar opdat wij niet zouden denken dat zij, omdat zij zovelen zijn, gelijk in grote gezinnen wel meer het geval is, zullen verwaarloosd worden en hun onderricht niet zo zorgvuldig zal gegeven worden als met weinigen het geval kan zijn, neemt God hier het werk zelf ter hand, zij zullen allen door de Heere onderwezen worden, en wie is een leraar gelijk Hij?

a. Het is een belofte omtrent de middelen van het onderricht, en deze middelen krijgen machtiging door een goddelijke instelling, zij zullen allen van God geleerd zijn, dat is: zij zullen onderwezen worden door hen, die God daartoe aanstellen zal, en deze zullen arbeiden onder Zijn leiding en zegen. Hij zal de wijze van onderricht instellen, door Zijn woord en instellingen zal Hij veel meer licht schenken dan de kerk van het oude testament had. Er zal zorg gedragen worden voor het onderwijzen van de kinderen van de kerk, zodat de kennis zal overgeplant worden van geslacht op geslacht en dat allen er door verrijkt worden van de kleinste tot de grootste.

b. Het is een belofte van de Geest van de verlichting. Onze Zaligmaker haalt deze belofte aan met toepassing op de genade van het evangelie, en zegt dat zij haar vervulling heeft in allen, die er toe gebracht werden om in Hem te geloven, John 6:1, 45. "Er is in de profeten geschreven: zij zullen allen van God geleerd zijn," waaruit Hij afleidt dat allen, maar alleen zij, door het geloof tot Hem komen, die het gehoord en geleerd hebben van de Vader "die geleerd zijn zoals de waarheid in Jezus is," Efeziers 4:21. Daar zal een overvloedige uitstorting van de Geest van de genade zijn om de Christenen alle dingen te onderwijzen, John 14:26. Ten tweede. de kinderen van de kerk in liefde en eensgezindheid onder elkaar leven, zal de vrede van die kinderen groot zijn. Vrede kan hier genomen worden voor alle goed. Waar geen kennis van God is kan geen goed verwacht worden, maar zij die door God onderwezen zijn om Hem te kennen, zijn op de rechten weg om in beide werelden voorspoedig te zijn. "Grote vrede hebben zij, die Gods wet kennen en beminnen," Psalms 119:165. Maar dikwijls wordt met vrede bedoeld liefde en eensgezindheid, en zo kunnen wij het hier opvatten. Allen, die van God geleerd zijn, hebben geleerd "elkaar lief te hebben," 1 Thessalonians 4:9, en daardoor zal de vrede onder de kinderen van de kerk bewaard blijven en voorkomen worden dat zij de rechte weg verlaten.

Ten derde. Wanneer de heiligheid regeert, dat is boven alles de schoonheid van de kerk, Isaiah 54:14. Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden, de hervorming van gewoonten, het herstel van zedelijkheid, de juiste bediening van het publieke recht, de heerschappij van eerlijkheid en oprechten handel met de mensen zijn de sterkte en vastheid van elke kerk en elke staat. Het koninkrijk Gods, gesticht door het Evangelie van Jezus Christus, is niet spijs en drank, maar gerechtigheid, vrede, heiligheid en liefde.

2. Terwijl zij nu in gevaar verkeerde, beloofde God haar veiligheid en bescherming. God verzekert haar dat, ofschoon er in de dag van haar beproeving van buiten aanvechting en van binnen vrees was, zij nu voor beide veilig zijn zou.

A. Daar zal van binnen geen vrees meer zijn. Wees verre van verdrukking. Zij die u verdekt hebben zijn verwijderd, zij die u zouden willen verdekken, zullen tegengehouden worden, en daarom behoeft gij niet te vrezen, maar gij moogt op de verdrukking zien als op iets dat lang voorbij is en waarvoor nu geen gevaar meer bestaat. Gij zult verre zijn van verschrikking niet alleen van het kwade maar van vrees voor het kwade, want het zal tot u niet genaken, zelfs niet om u enige vrees aan te jagen. Zij, die ver zijn van verschrikking, zijn ver van verdrukking, want het is een van de grootste ellende voor een volk indien de scepter van de regering veranderd wordt in een stok van verdrukking omdat daar geen verdediging tegen en geen ontkomen aan is.

B. Er zal geen bestrijding van buiten zijn ofschoon daartoe pogingen aangewend zullen worden om hen te beledigen, in hun land te vallen, hun steden te belegeren, maar ze zullen alle vergeefs zijn en geen daarvan zal gelukken Isaiah 54:15. Erkend wordt: zij zullen zich zeker tegen u vergaderen, dat moet gij verwachten, de verenigde machten van aarde en hel zullen hun aanvallen hernieuwen. Zolang als er een duivel in de hel regeert en een vervolger op aarde is, moet Gods volk regelmatig aanvechting verwachten, maar:

a. Het is niet uit God, Hij geeft hun geen opdracht of welslagen, zij vergaderen en gaan hand in hand, maar het is niet uit Mij. God heeft hun geen bevel gegeven zoals aan Sanherib om de buit te halen en zich tot de roof te spoeden, Isaiah 10:6. En daarom

b. Zullen hun pogingen eindigen in hun eigen ondergang. Allen die zich tegen u vergaderen, zullen om uwentwil vallen, al zijn zij nog zo talrijk en machtig, zij zullen teleurgesteld worden en om uwentwil vallen, en zij zullen vallen voor uw ogen, hetgeen de rechtvaardige straf zal zijn voor hun vijandschap: tegen u. God zal hen doen vallen terwille van de liefde, die Hij Zijn kerk toedraagt en de zorg, die Hij voor haar heeft, in antwoord op de gebeden van Zijn volk, en de vervulling van Zijn belofte. Zij zullen vallen, opdat gij moogt staande blijven, Psalms 27:2. Opdat wij nu met de grootste verzekerdheid op God zullen vertrouwen voor de veiligheid van Zijn kerk hebben wij hier:

I. De macht, die God over de vijanden van de kerk uitoefent, Isaiah 54:16. De waarheid is dat zij geen macht hebben dan die hun van boven gegeven is. En Hij, die hun deze macht gaf, kan haar ook beperken of intrekken. Tot hiertoe en niet verder!

a. Zij kunnen deze voornemens niet uitvoeren zonder oorlogswapenen. De smid, die deze wapenen maakt, is een schepsel Gods, die gaf hem ook de bekwaamheid om in koper en ijzer te werken, Exodus 31:3,Exodus 31:4, en dus ook om gereedschappen voor oorlogsdoeleinden te vervaardigen. Het is bedroevend om te denken, dat de mensen zo vindingrijk en scherpzinnig zijn om werktuigen voor verderf uit te vinden en altijd middelen en wegen op te zoeken om elkaar te vernielen, alsof de mensen niet spoedig genoeg hun natuurlijke dood stierven. De smid blaast de kolen in het vuur op, om het ijzer handelbaar te maken, het eerst te verweken opdat het zoveel harder en tot staal worde, en zo brengt hij het instrument voort om zijn vernielingswerk te volbrengen. De ijzeren eeuw is de eeuw van oorlog. Maar God heeft de smid geschapen en kan hem derhalve de handen binden, zodat het voornemen van de vijand mislukt, gelijk zo menigmaal geschied is, door gebrek aan wapenen en schietvoorraad. Of met de smid, die de wapenen vervaardigt, wordt hier misschien de krijgsraad bedoeld, die de plannen ontwerpt, de kolen van ontevredenheid aanblaast, ook deze kan niet meer doen, dan God hem toelaat.

b. Die plannen zijn bovendien niet uitvoerbaar zonder mensen, er zijn soldaten voor nodigt. Welnu, God heeft de verderver geschapen om te vernielen. Krijgslieden verheffen zich op dappere daden en grootse titels, zelfs de gewone soldaten houden zich voor iets bijzonders, maar God roept de verderver om te vernielen, want vernielen en verwoesten is hun werkt Zij denken dat hun eigen vindingrijkheid, moeite en ondervinding hen tot krijgslieden maakt, maar het is God, die hen schiep en hun de kracht en de moed voor die gevaarlijke bezigheid gaf, en daarom kan Hij niet alleen hen aan banden leggen, maar gebruikt hen tot zijn eigen doeleinden.

II. De belofte van God ten aanzien van de veiligheid van de kerk wordt plechtig gegeven, als de erve van de knechten des Heeren, Isaiah 54:17, zodat zij zich daarop verlaten en er op vertrouwen kunnen. God zal hen beschermen tegen hun vijanden, zowel in de oorlog als in de staatkunde.

1. Tegen hun vijanden te velde, die menen hen door kracht en geweld, met de scherpte van het zwaard te overwinnen. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal Ziet gelukken, al is het ook nog zo kunstig gemaakt door de smid, die de kolen in het vuur aanblaast, Isaiah 54:16, en al wordt het nog zo goed gehanteerd door de verderven. Het zal blijken niet sterk genoeg te zijn om het volk van God enig kwaad te doen, het zal zijn doel missen, het zal uit de hand vallen, en wellicht zich keren tegen hem die het gebruikt. Dat is het geluk van de kerk dat geen wapen dat tegen haar bereid wordt lang voorspoedig zijn zal. Tenslotte zal de dwaasheid van haar tegenstanders blijken voor allen, want zij bereiden slechts werktuigen om zichzelf te vernielen.

2. Tegen haar staatkundige tegenstanders, die beproeven haar tenonder te krijgen onder de schijn van recht en gerechtigheid. Indien de oorlogswapenen niet voorspoedig zijn, zullen hun tongen in het gericht tegen haar opslaan. Beide staan in dienst van de poorten van de hel die trachten de kerk te overweldigen. Zij hebben zowel hun gerechtshoven als hun magazijnen van krijgswapenen. De tongen, die in het gericht tegen de kerk opstaan, zijn die, welke trachten heerschappij over haar te verkrijgen alsof Gods kinderen hun wettige gevangenen waren en die dus voorwenden dat zij het recht hebben om hun gewetens te dwingen. Of het zijn tongen die trachten haar in ongerustheid te brengen, door haar vals te beschuldigen en door allerlei lasteringen in verdenking te brengen bij het volk en bij de regering. Dit deden de vijanden en Joden om hen bij de koningen van Perzië in ongenade te doen vallen. Ezra 4:12, Esth. 3:8 Maar al deze dreigende, beledigende tongen zult gij verdoemen, gij zult iets hebben te antwoorden op hun onbeschaamde aanvallen, en om hun kwaadaardige aantijgingen tot zwijgen te brengen. "Gij zult dat doen door wel te doen, door het goede te doen", 1 Peter 2:15. Daardoor zal het ook in de gewetens van uw tegenstanders openbaar worden dat gij niet zijt zoals men u afgeschilderd heeft. Gij zult die verdoemen, dat is: God zal ze voor u verdoemen. "Hij zal uw gerechtigheid voortbrengen als het licht", Psalms 37:6. Gij zult hen verdoemen, dat is: veroordelen zoals Noach de oude wereld veroordeeld heeft, die hem smaadde, toen hij de ark bouwde en zo zijn geslacht redde ten spijt van hun verachting. De dag komt, waarop God zal afrekenen met al de goddelozen voor de harde woorden, die zij tegen de zijnen gesproken hebben, Judas: 15.

De laatste woorden van dit hoofdstuk hebben betrekking niet alleen op deze belofte, maar op alles wat er aan voorafgegaan is: Dit is de erve van de knechten des Heeren. Gods knechten zijn Zijn zonen, want Hij heeft voor hen een rijke, onvergankelijke en eeuwige erfenis bereid. Gods beloften zijn hun erfenis tot in eeuwigheid, Psalms 119:111. "En hun gerechtigheid is uit mij, spreekt de Heere." God zal de rechtvaardigheid van hun zaak voor de mensen aan het licht brengen, zij is uit Hem, Hij kent haar, zij is uit Hem, Hij zal haar verdedigen. Of wel, de beloning voor hun gerechtigheid en voor al wat zij onrechtvaardig geleden hebben, is uit God, de God die de aarde zal richten en bij Wien er vergelding is voor de rechtvaardige. Of hun gerechtigheid zelf, alles wat in hen goed is en recht, is uit God, die het in hen werkt, en Christus tot hun gerechtigheid gemaakt heeft. Wien God hier namaals een erfenis bereid heeft, in die zal Hij hier gerechtigheid werken.

Verzen 11-17

Jesaja 54:11-17

Zeer kostbare beloften worden hier gedaan aan Gods kerk in haar lage staat, dat God niet alleen Zijn liefde voor Zijn volk zal doen voortduren onder hun droefenissen, gelijk vroeger, maar dat Hij hen zal herstellen in hun vorige voorspoed, ja, dat Hij hen tot groter voorspoed zal brengen dan ooit tevoren. In het vorige hoofdstuk hadden wij de vernedering en verhoging van Christus, hier is de vernedering en verhoging van de kerk, want wij lijden met Hem, opdat wij met Hem verheerlijkt worden.

I. De bedroevende toestand van de kerk wordt hier door de voorzienigheid Gods verminderd. Gij verdrukte, gij arme en verachte groep, gij door onweer voortgedrevene, gelijk een schip dat van de ankers geslagen en door de orkaan heen en weer geslingerd wordt, op het punt van door de golven verslonden te worden, gij in deze toestand ongetrooste, door niemand vertrooste, die geen medelijdenden vriend hebt om met u te gevoelen of u enigen moed in te spreken, Ecclesiastes 4:2, niet vertroost door enige hulp in uw beproevingen of door enig vooruitzicht op verlossing daaruit. Zo was de toestand van de Joden in Babel en later gedurende enige tijd onder Antiochus, het is dikwijls de toestand van de Christelijke kerken en van bijzondere gelovigen, van buiten aanvechting, van binnen vrees, gelijk de discipelen in de storm in verwachting van te zullen vergaan, en waar is hun geloof?

II. De heerlijke toestand van de kerk wordt hier door de belofte van God op de voorgrond geplaatst. God neemt kennis van de bedrukte, bedroevende toestand van Zijn kerk, en vertroost haar wanneer zij ontroostbaar schijnt en geen vertrooster heeft. Het volk van God moet, wanneer het bedroefd en heen en weer geslingerd wordt er aan denken dat het God deze troostwoorden tot zich hoorde spreken, dat Hij van hun zorgen en angsten kennis neemt, hoe hun beproevingen ook zijn, welke gevaren hen ook bedreigen en welke troost hun toestand ook nodig heeft. Wanneer zij zichzelf beklagen, beklaagt God hen en spreekt medelijdend met hen, O gij verdrukte, door onweer voortgedrevene, ongetrooste, want in al hun benauwdheden is Hij benauwd. Maar dit is niet alles, Hij wekt haar op om op te staan uit haar droefenis, en moedigt haar aan met de verzekering van de grote dingen, die Hij voor haar doen zal, zowel voor haar voorspoed als voor de verzekering van die voorspoed.

1. Terwijl zij nu in verachting neerligt belooft God haar hetgeen haar schoonheid en eer zijn zal, hetgeen haar aangenaam zal maken in eigen ogen en in die van anderen.

A. Hier wordt het haar beloofd door een gelijkenis, ontleend aan een stad. En deze gelijkenis is zeer gepast, want de kerk is de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, terwijl Jeruzalem nu verwoest lag, een hoop puin, zal het niet alleen herbouwd, maar verfraaid worden, schitterender dan ooit tevoorschijn komen. De stenen zullen niet alleen zeker, maar ook schoon gelegd worden, versierd met heerlijke kleuren, zij zullen glinsterende stenen zijn, 1 Chronicles 29:2. De fundamenten zullen gelegd worden of versierd met saffieren, de oostelijkste van alle edelgesteenten die hier genoemd worden, want Christus, het fundament van de kerk en de grondslagen gelegd door de apostelen en profeten zijn kostbaarder dan enig ander ding. De vensters van het huis de tempel in de stad, zullen kristallijnen zijn de poorten robijnstenen, en de gehele landpalen, dat is de muur die de stad geheel omsluit, of de marktstenen, die de grenzen aangeven zullen van aangename stenen zijn, Isaiah 54:12. Nooit werd dit letterlijk vervuld, maar het duidt aan, a. Dat, nu God genadiglijk ondernomen heeft Zijn kerk te bouwen, wij mogen verwachten dat hetgeen God in haar stichten zal, zeer groot en ongewoon zijn zal.

b. Dat de heerlijkheid van de kerk van het nieuwe testament die van de Joodse kerk ver overtreffen zal, niet in uitwendige pracht en glans, maar in die gaven en genaden van de Geest welke oneindig meer waard zijn, in de wijsheid die verre boven de robijnen gaat, Proverbs 3:15, dan de kostelijke onyx en saffier, en bij welke het fijne goud van Ofir en de topaas van Morenland niet te vergelijken zijn, Job 28:16,Job 28:19

c. Dat al de rijkdommen van de wereld, en al deze dingen die als het kostbaarst beschouwd worden, door alle ware levende leden van de kerk gering geacht worden, omdat zij geen waarde en heerlijkheid hebben in vergelijking met hetgeen daar ver boven verheven is. Van hetgeen de kinderen van de wereld in hun schatkameren en zeer dikwijls ook in hun harten opleggen, maken de kinderen Gods voetpaden, waarlangs zij hun weg vervolgen.

B. Hier wordt in bijzonderheden van deze dingen beloofd dat zij de schoonheid en eer van de kerk zullen zijn, dat is kennis, heiligheid en liefde, het beeld Gods waarin de mens geschapen vaas, vernieuwd en hersteld. En deze zijn de karbonkels en saffieren, de aangename en edele stenen waarmee de tempel van het Evangelie zal versierd en verrijkt worden en worden gewrocht door de kracht en de invloed van die leringen welke de apostel vergelijkt bij goud, zilver en edelgesteenten welke op het fundament gebouwd worden, Corinthiers 3:12. Dan is de kerk geheel verheerlijkt.

Ten eerste. Wanneer zij vol is van de kennis Gods en dat wordt hier beloofd in Isaiah 54:13 :Al uw kinderen zullen van van de Heere geleerd zijn. De kinderen van de kerk, uit God geboren, zullen door God geleerd worden, daar Hij hen als kinderen aangenomen heeft, zal Hij voor hun opvoeding zorgdragen. In Isaiah 54:1 was beloofd dat de kinderen van de kerk velen zullen zijn, maar opdat wij niet zouden denken dat zij, omdat zij zovelen zijn, gelijk in grote gezinnen wel meer het geval is, zullen verwaarloosd worden en hun onderricht niet zo zorgvuldig zal gegeven worden als met weinigen het geval kan zijn, neemt God hier het werk zelf ter hand, zij zullen allen door de Heere onderwezen worden, en wie is een leraar gelijk Hij?

a. Het is een belofte omtrent de middelen van het onderricht, en deze middelen krijgen machtiging door een goddelijke instelling, zij zullen allen van God geleerd zijn, dat is: zij zullen onderwezen worden door hen, die God daartoe aanstellen zal, en deze zullen arbeiden onder Zijn leiding en zegen. Hij zal de wijze van onderricht instellen, door Zijn woord en instellingen zal Hij veel meer licht schenken dan de kerk van het oude testament had. Er zal zorg gedragen worden voor het onderwijzen van de kinderen van de kerk, zodat de kennis zal overgeplant worden van geslacht op geslacht en dat allen er door verrijkt worden van de kleinste tot de grootste.

b. Het is een belofte van de Geest van de verlichting. Onze Zaligmaker haalt deze belofte aan met toepassing op de genade van het evangelie, en zegt dat zij haar vervulling heeft in allen, die er toe gebracht werden om in Hem te geloven, John 6:1, 45. "Er is in de profeten geschreven: zij zullen allen van God geleerd zijn," waaruit Hij afleidt dat allen, maar alleen zij, door het geloof tot Hem komen, die het gehoord en geleerd hebben van de Vader "die geleerd zijn zoals de waarheid in Jezus is," Efeziers 4:21. Daar zal een overvloedige uitstorting van de Geest van de genade zijn om de Christenen alle dingen te onderwijzen, John 14:26. Ten tweede. de kinderen van de kerk in liefde en eensgezindheid onder elkaar leven, zal de vrede van die kinderen groot zijn. Vrede kan hier genomen worden voor alle goed. Waar geen kennis van God is kan geen goed verwacht worden, maar zij die door God onderwezen zijn om Hem te kennen, zijn op de rechten weg om in beide werelden voorspoedig te zijn. "Grote vrede hebben zij, die Gods wet kennen en beminnen," Psalms 119:165. Maar dikwijls wordt met vrede bedoeld liefde en eensgezindheid, en zo kunnen wij het hier opvatten. Allen, die van God geleerd zijn, hebben geleerd "elkaar lief te hebben," 1 Thessalonians 4:9, en daardoor zal de vrede onder de kinderen van de kerk bewaard blijven en voorkomen worden dat zij de rechte weg verlaten.

Ten derde. Wanneer de heiligheid regeert, dat is boven alles de schoonheid van de kerk, Isaiah 54:14. Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden, de hervorming van gewoonten, het herstel van zedelijkheid, de juiste bediening van het publieke recht, de heerschappij van eerlijkheid en oprechten handel met de mensen zijn de sterkte en vastheid van elke kerk en elke staat. Het koninkrijk Gods, gesticht door het Evangelie van Jezus Christus, is niet spijs en drank, maar gerechtigheid, vrede, heiligheid en liefde.

2. Terwijl zij nu in gevaar verkeerde, beloofde God haar veiligheid en bescherming. God verzekert haar dat, ofschoon er in de dag van haar beproeving van buiten aanvechting en van binnen vrees was, zij nu voor beide veilig zijn zou.

A. Daar zal van binnen geen vrees meer zijn. Wees verre van verdrukking. Zij die u verdekt hebben zijn verwijderd, zij die u zouden willen verdekken, zullen tegengehouden worden, en daarom behoeft gij niet te vrezen, maar gij moogt op de verdrukking zien als op iets dat lang voorbij is en waarvoor nu geen gevaar meer bestaat. Gij zult verre zijn van verschrikking niet alleen van het kwade maar van vrees voor het kwade, want het zal tot u niet genaken, zelfs niet om u enige vrees aan te jagen. Zij, die ver zijn van verschrikking, zijn ver van verdrukking, want het is een van de grootste ellende voor een volk indien de scepter van de regering veranderd wordt in een stok van verdrukking omdat daar geen verdediging tegen en geen ontkomen aan is.

B. Er zal geen bestrijding van buiten zijn ofschoon daartoe pogingen aangewend zullen worden om hen te beledigen, in hun land te vallen, hun steden te belegeren, maar ze zullen alle vergeefs zijn en geen daarvan zal gelukken Isaiah 54:15. Erkend wordt: zij zullen zich zeker tegen u vergaderen, dat moet gij verwachten, de verenigde machten van aarde en hel zullen hun aanvallen hernieuwen. Zolang als er een duivel in de hel regeert en een vervolger op aarde is, moet Gods volk regelmatig aanvechting verwachten, maar:

a. Het is niet uit God, Hij geeft hun geen opdracht of welslagen, zij vergaderen en gaan hand in hand, maar het is niet uit Mij. God heeft hun geen bevel gegeven zoals aan Sanherib om de buit te halen en zich tot de roof te spoeden, Isaiah 10:6. En daarom

b. Zullen hun pogingen eindigen in hun eigen ondergang. Allen die zich tegen u vergaderen, zullen om uwentwil vallen, al zijn zij nog zo talrijk en machtig, zij zullen teleurgesteld worden en om uwentwil vallen, en zij zullen vallen voor uw ogen, hetgeen de rechtvaardige straf zal zijn voor hun vijandschap: tegen u. God zal hen doen vallen terwille van de liefde, die Hij Zijn kerk toedraagt en de zorg, die Hij voor haar heeft, in antwoord op de gebeden van Zijn volk, en de vervulling van Zijn belofte. Zij zullen vallen, opdat gij moogt staande blijven, Psalms 27:2. Opdat wij nu met de grootste verzekerdheid op God zullen vertrouwen voor de veiligheid van Zijn kerk hebben wij hier:

I. De macht, die God over de vijanden van de kerk uitoefent, Isaiah 54:16. De waarheid is dat zij geen macht hebben dan die hun van boven gegeven is. En Hij, die hun deze macht gaf, kan haar ook beperken of intrekken. Tot hiertoe en niet verder!

a. Zij kunnen deze voornemens niet uitvoeren zonder oorlogswapenen. De smid, die deze wapenen maakt, is een schepsel Gods, die gaf hem ook de bekwaamheid om in koper en ijzer te werken, Exodus 31:3,Exodus 31:4, en dus ook om gereedschappen voor oorlogsdoeleinden te vervaardigen. Het is bedroevend om te denken, dat de mensen zo vindingrijk en scherpzinnig zijn om werktuigen voor verderf uit te vinden en altijd middelen en wegen op te zoeken om elkaar te vernielen, alsof de mensen niet spoedig genoeg hun natuurlijke dood stierven. De smid blaast de kolen in het vuur op, om het ijzer handelbaar te maken, het eerst te verweken opdat het zoveel harder en tot staal worde, en zo brengt hij het instrument voort om zijn vernielingswerk te volbrengen. De ijzeren eeuw is de eeuw van oorlog. Maar God heeft de smid geschapen en kan hem derhalve de handen binden, zodat het voornemen van de vijand mislukt, gelijk zo menigmaal geschied is, door gebrek aan wapenen en schietvoorraad. Of met de smid, die de wapenen vervaardigt, wordt hier misschien de krijgsraad bedoeld, die de plannen ontwerpt, de kolen van ontevredenheid aanblaast, ook deze kan niet meer doen, dan God hem toelaat.

b. Die plannen zijn bovendien niet uitvoerbaar zonder mensen, er zijn soldaten voor nodigt. Welnu, God heeft de verderver geschapen om te vernielen. Krijgslieden verheffen zich op dappere daden en grootse titels, zelfs de gewone soldaten houden zich voor iets bijzonders, maar God roept de verderver om te vernielen, want vernielen en verwoesten is hun werkt Zij denken dat hun eigen vindingrijkheid, moeite en ondervinding hen tot krijgslieden maakt, maar het is God, die hen schiep en hun de kracht en de moed voor die gevaarlijke bezigheid gaf, en daarom kan Hij niet alleen hen aan banden leggen, maar gebruikt hen tot zijn eigen doeleinden.

II. De belofte van God ten aanzien van de veiligheid van de kerk wordt plechtig gegeven, als de erve van de knechten des Heeren, Isaiah 54:17, zodat zij zich daarop verlaten en er op vertrouwen kunnen. God zal hen beschermen tegen hun vijanden, zowel in de oorlog als in de staatkunde.

1. Tegen hun vijanden te velde, die menen hen door kracht en geweld, met de scherpte van het zwaard te overwinnen. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal Ziet gelukken, al is het ook nog zo kunstig gemaakt door de smid, die de kolen in het vuur aanblaast, Isaiah 54:16, en al wordt het nog zo goed gehanteerd door de verderven. Het zal blijken niet sterk genoeg te zijn om het volk van God enig kwaad te doen, het zal zijn doel missen, het zal uit de hand vallen, en wellicht zich keren tegen hem die het gebruikt. Dat is het geluk van de kerk dat geen wapen dat tegen haar bereid wordt lang voorspoedig zijn zal. Tenslotte zal de dwaasheid van haar tegenstanders blijken voor allen, want zij bereiden slechts werktuigen om zichzelf te vernielen.

2. Tegen haar staatkundige tegenstanders, die beproeven haar tenonder te krijgen onder de schijn van recht en gerechtigheid. Indien de oorlogswapenen niet voorspoedig zijn, zullen hun tongen in het gericht tegen haar opslaan. Beide staan in dienst van de poorten van de hel die trachten de kerk te overweldigen. Zij hebben zowel hun gerechtshoven als hun magazijnen van krijgswapenen. De tongen, die in het gericht tegen de kerk opstaan, zijn die, welke trachten heerschappij over haar te verkrijgen alsof Gods kinderen hun wettige gevangenen waren en die dus voorwenden dat zij het recht hebben om hun gewetens te dwingen. Of het zijn tongen die trachten haar in ongerustheid te brengen, door haar vals te beschuldigen en door allerlei lasteringen in verdenking te brengen bij het volk en bij de regering. Dit deden de vijanden en Joden om hen bij de koningen van Perzië in ongenade te doen vallen. Ezra 4:12, Esth. 3:8 Maar al deze dreigende, beledigende tongen zult gij verdoemen, gij zult iets hebben te antwoorden op hun onbeschaamde aanvallen, en om hun kwaadaardige aantijgingen tot zwijgen te brengen. "Gij zult dat doen door wel te doen, door het goede te doen", 1 Peter 2:15. Daardoor zal het ook in de gewetens van uw tegenstanders openbaar worden dat gij niet zijt zoals men u afgeschilderd heeft. Gij zult die verdoemen, dat is: God zal ze voor u verdoemen. "Hij zal uw gerechtigheid voortbrengen als het licht", Psalms 37:6. Gij zult hen verdoemen, dat is: veroordelen zoals Noach de oude wereld veroordeeld heeft, die hem smaadde, toen hij de ark bouwde en zo zijn geslacht redde ten spijt van hun verachting. De dag komt, waarop God zal afrekenen met al de goddelozen voor de harde woorden, die zij tegen de zijnen gesproken hebben, Judas: 15.

De laatste woorden van dit hoofdstuk hebben betrekking niet alleen op deze belofte, maar op alles wat er aan voorafgegaan is: Dit is de erve van de knechten des Heeren. Gods knechten zijn Zijn zonen, want Hij heeft voor hen een rijke, onvergankelijke en eeuwige erfenis bereid. Gods beloften zijn hun erfenis tot in eeuwigheid, Psalms 119:111. "En hun gerechtigheid is uit mij, spreekt de Heere." God zal de rechtvaardigheid van hun zaak voor de mensen aan het licht brengen, zij is uit Hem, Hij kent haar, zij is uit Hem, Hij zal haar verdedigen. Of wel, de beloning voor hun gerechtigheid en voor al wat zij onrechtvaardig geleden hebben, is uit God, de God die de aarde zal richten en bij Wien er vergelding is voor de rechtvaardige. Of hun gerechtigheid zelf, alles wat in hen goed is en recht, is uit God, die het in hen werkt, en Christus tot hun gerechtigheid gemaakt heeft. Wien God hier namaals een erfenis bereid heeft, in die zal Hij hier gerechtigheid werken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 54". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-54.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile