Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 16

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 16

In dit hoofdstuk

I. Wordt de grootheid van de ramp, die over het Joodse volk in aantocht was geïllustreerd door het verbod van de profeet om geen eigen huis te bouwen, Jeremiah 16:1, noch in het klaaghuis te gaan, Jeremiah 16:5, noch in het huis des maaltijds. Jeremiah 16:8, Jeremiah 16:9.

II. God wordt gerechtvaardigd. In deze strenge behandeling van hen door het verhaar van hun grote goddeloosheid, Jeremiah 16:10.

III. Een wenk wordt gegeven van mogelijke genade, Jeremiah 16:14,Jeremiah 16:15

IV. Er wordt enige hoop te kennen gegeven, dat de bestraffing hunner zonden, de verbetering van de zondaars zal blijken, en, dat zij zich tenslotte tot God zullen bekeren op de weg van de gehoorzaamheid, en aldus geschikt maakt voor Zijn terugkeer tot hen op de weg van gunst, Jeremiah 16:16.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 16

In dit hoofdstuk

I. Wordt de grootheid van de ramp, die over het Joodse volk in aantocht was geïllustreerd door het verbod van de profeet om geen eigen huis te bouwen, Jeremiah 16:1, noch in het klaaghuis te gaan, Jeremiah 16:5, noch in het huis des maaltijds. Jeremiah 16:8, Jeremiah 16:9.

II. God wordt gerechtvaardigd. In deze strenge behandeling van hen door het verhaar van hun grote goddeloosheid, Jeremiah 16:10.

III. Een wenk wordt gegeven van mogelijke genade, Jeremiah 16:14,Jeremiah 16:15

IV. Er wordt enige hoop te kennen gegeven, dat de bestraffing hunner zonden, de verbetering van de zondaars zal blijken, en, dat zij zich tenslotte tot God zullen bekeren op de weg van de gehoorzaamheid, en aldus geschikt maakt voor Zijn terugkeer tot hen op de weg van gunst, Jeremiah 16:16.

Verzen 1-9

Jeremia 16:1-9

De profeet is hier tot een teken voor het volk. Zij wilden geen acht geven op wat hij zei, dan beproefd of zij willen acht geven op wat hij doet. In `t algemeen moest hij zich in alles zo gedragen als paste aan iemand, die binnen zeer korte tijd zijn land verwoest meende te zullen zien. Dat voorspelde hij, maar weinigen gaven acht op de voorspelling, daarom moet hij tonen, dat hij zelf van de waarheid er van ten volle verzekerd is. Anderen gaan voort met hun gewone zaken, maar in `t vooruitzicht van deze droeve tijden, is hem het huwelijk, rouw om de doden en alle vrolijkheid verboden, en daarom laat hij dat alles na. Die anderen willen overtuigen en treffen door het woord van God, moeten, ook al eist dat van hen de grootste zelfverloochening, tonen, dat zij het zelf geloven en er door getroffen zijn. Als wij anderen tot zekerheid willen brengen, en hen overhalen om los te worden van de wereld, dan moeten wij zelf van de tijdelijke dingen afgestorven zijn en tonen dat wij de ontbinding ervan verwachten.

I. Jeremia mag niet huwen, en er niet aan denken een huisgezin te hebben en huisvader te zijn, Jeremiah 16:2. Gij zult u geen vrouw nemen, en geen zonen noch dochteren hebben in deze plaats, noch in het land van Juda, noch te Jeruzalem, noch te Anathoth. De Joden waren, meer dan enig ander volk, trots op hun vroege huwelijken en hun talrijke nakomelingschap. Maar Jeremia moet leven als vrijgezel, niet zo zeer ter ere van de ongehuwde staat als ter vermindering ervan. Hieruit blijkt, dat het alleen raadzaam en gepast was in rampspoedige tijden en tijden van aanstaande nood, 1 Corinthiers 7:26. Dat het dat is, is een deel van de ramp. Er kan een tijd komen, dat er gezegd wordt: "Zalig zijn de buiken, die niet gebaard hebben," Luke 23:29. Als wij zulke tijden zien komen, is het voor iedereen, maar vooral voor profeten, van belang, dat men zo weinig mogelijk ingewikkeld is in de zaken van dit leven en bezwaard met dingen, die hoe dierbaarder ze hun zijn, des te meer zorg geven, en vrees, en smart. De reden, die hier gegeven wordt is, dat de vaders en de moeders, de zonen en de dochteren, pijnlijke doden zullen sterven, Jeremiah 16:3, Jeremiah 16:4. Zij, die vrouwen en kinderen hebben,

1. Zullen daardoor zozeer belemmerd worden, dat zij die doden niet ontvlieden kunnen. Een man alleen kan ontsnappen en weet zich te redden, terwijl hij, die vrouw en kinderen heeft, de middelen niet kan vinden om ze met zich te voeren en het ook niet over zijn hart kan krijgen ze achter te laten.

2. Zij zullen onophoudelijk in verschrikking zijn, uit vrees voor die doden, en hoe meer zij er door te verliezen hebben, zoveel groter zal hun schrik en ontsteltenis zijn, als de dood overal verschijnt, in triomfantelijke praal en macht.

3. De dood van ieder kind en de verzwarende omstandigheden daarvan, zal voor de vader weer een nieuwe dood zijn. Het is beter geen kinderen te hebben, dan ze groot te brengen voor en ze uit te leveren aan "de doodslager" Hosea 9:13, Hosea 9:14, dan ze in ellende te zien leven en sterven. De dood is smartelijk, maar de ene dood is smartelijker dan de andere, zowel voor hen, die sterven, als voor de betrekkingen, die hen overleven, daarvandaan lezen wij van "zulk een groots doodsgevaar," 2 Corinthiers 1:10. Twee dingen dienen gewoonlijk om de schrik des doods op deze wereld een weinig te verminderen en te verlichten, en de bittere pil te verzoeten-namelijk het bewenen en het begraven van de doden, maar om het recht smartelijk te maken, zullen beide ontbreken: "Men zal ze niet beklagen, maar zij zullen weggenomen worden, alsof iedereen ze moede was, ja, zij zullen niet eens begraven worden, maar blijven liggen, alsof zij bestemd waren gedenktekenen van de rechtvaardigheid te zijn". "Zij zullen tot mest op de aardbodem zijn, niet alleen verachtelijk, maar walgelijk, alsof zij nergens toe dienden de om de grond te bemesten, en als zij verteerd zijn, sommigen door het zwaard en anderen door de honger, "zullen hun dode lichamen het gevogelte des hemels en het gedierte van de aarde tot spijze zijn". Zou men dan niet zeggen: Het is beter zonder kinderen te zijn, dan te leven om ze zo te zien omkomen? Hoeveel reden hebben wij niet te zeggen: Het is al ijdelheid en kwelling des geestes, als die schepselen, waarvan wij onze grootste troost verwachtten, niet alleen onze grootste zorg, maar ook ons zwaarste kruis zullen blijken!

II. Jeremia mag niet in het klaaghuis gaan bij gelegenheid van de dood van een van zijn buren of betrekkingen, Jeremiah 16:5 : Ga niet in het huis desgenen, die een rouwmaaltijd houdt. Het was gewoonte rouw te bedrijven met hen wier verwanten dood waren, ze te bewenen zichzelf te snijden en kaal te maken, wat gewoonlijk gedaan werd als een uiting van rouw, hoewel verboden door de wet, Deuteronomy 14:1. Ja, het gebeurde, dat men de verwanten van de dode geschenken gaf, deels ter ere van de overledene, waarmee zij te kennen gaven, dat men veel aan hem verloren had, deels uit medelijden met de achterblijvende verwanten, wie op die wijze het verlies enigszins vergoed werd. Zij waren gewoon met hen te rouwen en hen "te troosten over een dode," zoals Jobs vrienden met hem deden en de Joden met Martha en Maria, en het was een vriendelijkheid hun "te drinken te geven uit de troostbeker," een versterkende drank voor hen klaar te maken en hen met ernst te dringen ervan te drinken, om zich staande te houden, wijn te geven aan hen, die bezwaard van harte zijn over hun vader of over hun moeder, opdat zij getroost mogen worden, als zij zien dat, al hebben zij hun ouders verloren, zij toch nog vrienden hebben, die om hen denken. Dat was het gebruik en het was een prijzenswaardig gebruik. Het is een goede dienst jegens anderen en nuttig voor onszelf, om naar het klaaghuis te gaan. Het schijnt, dat de profeet Jeremia overvloedig was geweest in zulk soort diensten en het paste bij zijn karakter van vroom man en van profeet, men zou denken, dat het hem meer bemind had moeten maken dan hij schijnt geweest te zijn. Maar nu zegt God hem de dood van zijn vrienden niet te bewenen als gewoonlijk, want,

1. Zijn smart om de verwoesting van zijn land in `t algemeen moet geen plaats overlaten voor de smart over enkele doden in `t bijzonder. Zijn tranen moeten nu in een ander kanaal stromen, en daar is reden genoeg toe.

2. Hij had niet veel reden om hen te beklagen, die juist stierven, voordat de oordelen die hij voor de deur zag, hun intrede deden maar wel om hen gelukkig te achten, die bijtijds werden weggenomen voor de komst van het kwaad.

3. Dit was een teken van wat in aantocht was, als er zo'n algemene verwarring zou zijn, dat alle vriendschapsbewijzen jegens buren zouden achterwege blijven. Men zal zo dikwijls in doodsgevaar zijn en dagelijks zullen er zo veel sterven, dat zij geen tijd, geen plaats, geen moed zullen hebben voor de plechtigheden, die de dood plachten te vergezellen. De smarten zullen zo groot zijn, dat zij geen verlichting toelaten, en iedereen zo vol van zijn eigen ellende, dat hij geen gedachte zal hebben voor zijn buren. Dan zullen allen treuren en niemand troosten, iedereen zal genoeg te doen hebben met zijn eigen last te dragen: Want Ik heb van dit volk weggenomen Mijn vrede, Jeremiah 16:5, een volkomen einde gemaakt aan hun voorspoed, hen beroofd van gezondheid, rijkdom, rust en vrienden, en alles waarmee zij zichzelf en anderen konden troosten. Alle vrede, die wij genieten, is Gods vrede, het is Zijn gave, en als Hij rust geeft, wie zal ze verstoren? Maar, als wij geen goed gebruik van Zijn vrede maken, kan en zal Hij allen wegnemen, en waar blijven wij dan? Ik zal Mijnen vrede wegnemen, zelfs "Mijn goedertierenheid en barmhartigheden, " welke de levende stromen zijn, waaruit al hun levende stromen voortkomen, en dan is het gedaan. Die zichzelf buiten Gods gunst plaatsen, snijden zich af van alle ware vrede. Als God Zijn goedertierenheid en barmhartigheid van ons wegneemt, dan is alles weg. Dan volgt er: Zodat groten en kleinen in dit land zullen sterven, Jeremiah 16:6, het land, dat eens het land van de levenden genoemd werd. Gods gunst is ons leven: neem die weg, en wij geven de geest, wij vergaan, wij allen vergaan.

III. Jeremia moet niet gaan in een huis des maaltijds, zo min als in een klaaghuis, Jeremiah 16:8. Het was zijn gewoonte geweest, en het was een onschuldige gewoonte, als een van zijn vrienden een partij gaf aan zijn huis en hem er op uitnodigde, "om bij hen te zitten, niet alleen om te drinken, maar om te eten en te drinken, matig en vrolijk". Maar nu mag hij die vrijheid niet nemen.

1. Omdat de tijd er niet naar was, en het niet overeen kwam met Gods beschikkingen ten aanzien van dat land en volk. God riep met luide stem om te wenen, te weeklagen en te vasten, Hij kwam tot hen met Zijn oordelen, en het was tijd voor hen om zich te vernederen, en wel paste het de profeet, die hun de aanzegging overbracht, hun het voorbeeld te geven, hoe zij die moesten opnemen, en er zich naar gedragen, om aldus te tonen, dat hij het zelf geloofde. Dienaren behoren voorbeelden te zijn van zelfverloochening en afsterving, en zichzelf getroffen te tonen door de schrik des Heeren, waarmee zij anderen wensen te treffen. En het betaamt allen zonen van Zion met haar te lijden in haar beproevingen, en niet vrolijk te zijn als zij verslagen is, Amos 6:6.

2. Omdat hij het volk aldus tonen moest, welke droeve tijden over hen kwamen. Zijn vrienden verwonderden zich, dat hij niet bij hen wilde komen in het huis des maaltijds, zoals hij gewoon was te doen. Maar hij laat hun weten, dat het een wenk voor hen is, dat er spoedig een eind zal komen aan hun feestmalen. "Ik zal doen ophouden de stemme van de vreugde. Gij zult niets hebben om een maaltijd te houden, niets om vrolijk over te wezen, maar gij zult omringd zijn door rampen, die uw vrolijkheid zullen vergallen en er een domper op zetten." God is in staat wegen te vinden om de uitbundigste tam te maken. "Het zal geschieden in deze plaats, in Jeruzalem, "die de vrolijk huppelende stad placht te zijn en dacht, dat al haar vreugde zeker was. Het zal geschieden voor uw ogen, in uw gezicht, om u een kwelling te zijn, die er nu zo hooghartig en vrolijk uitziet. Het zal geschieden in uw dagen, gij zult het zelf beleven." De stem des lofs hadden zij doen ophouden door hun ongerechtigheid en afgoderijen, en daarom was het billijk, dat God onder hen deed ophouden "de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap." De stem van Gods profeet werd niet gehoord, werd niet geacht onder hen en daarom zal "de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de liederen, die ter ere van de bruiloft gezongen worden, niet meer onder hen gehoord worden", zie Jeremiah 7:34.

Verzen 1-9

Jeremia 16:1-9

De profeet is hier tot een teken voor het volk. Zij wilden geen acht geven op wat hij zei, dan beproefd of zij willen acht geven op wat hij doet. In `t algemeen moest hij zich in alles zo gedragen als paste aan iemand, die binnen zeer korte tijd zijn land verwoest meende te zullen zien. Dat voorspelde hij, maar weinigen gaven acht op de voorspelling, daarom moet hij tonen, dat hij zelf van de waarheid er van ten volle verzekerd is. Anderen gaan voort met hun gewone zaken, maar in `t vooruitzicht van deze droeve tijden, is hem het huwelijk, rouw om de doden en alle vrolijkheid verboden, en daarom laat hij dat alles na. Die anderen willen overtuigen en treffen door het woord van God, moeten, ook al eist dat van hen de grootste zelfverloochening, tonen, dat zij het zelf geloven en er door getroffen zijn. Als wij anderen tot zekerheid willen brengen, en hen overhalen om los te worden van de wereld, dan moeten wij zelf van de tijdelijke dingen afgestorven zijn en tonen dat wij de ontbinding ervan verwachten.

I. Jeremia mag niet huwen, en er niet aan denken een huisgezin te hebben en huisvader te zijn, Jeremiah 16:2. Gij zult u geen vrouw nemen, en geen zonen noch dochteren hebben in deze plaats, noch in het land van Juda, noch te Jeruzalem, noch te Anathoth. De Joden waren, meer dan enig ander volk, trots op hun vroege huwelijken en hun talrijke nakomelingschap. Maar Jeremia moet leven als vrijgezel, niet zo zeer ter ere van de ongehuwde staat als ter vermindering ervan. Hieruit blijkt, dat het alleen raadzaam en gepast was in rampspoedige tijden en tijden van aanstaande nood, 1 Corinthiers 7:26. Dat het dat is, is een deel van de ramp. Er kan een tijd komen, dat er gezegd wordt: "Zalig zijn de buiken, die niet gebaard hebben," Luke 23:29. Als wij zulke tijden zien komen, is het voor iedereen, maar vooral voor profeten, van belang, dat men zo weinig mogelijk ingewikkeld is in de zaken van dit leven en bezwaard met dingen, die hoe dierbaarder ze hun zijn, des te meer zorg geven, en vrees, en smart. De reden, die hier gegeven wordt is, dat de vaders en de moeders, de zonen en de dochteren, pijnlijke doden zullen sterven, Jeremiah 16:3, Jeremiah 16:4. Zij, die vrouwen en kinderen hebben,

1. Zullen daardoor zozeer belemmerd worden, dat zij die doden niet ontvlieden kunnen. Een man alleen kan ontsnappen en weet zich te redden, terwijl hij, die vrouw en kinderen heeft, de middelen niet kan vinden om ze met zich te voeren en het ook niet over zijn hart kan krijgen ze achter te laten.

2. Zij zullen onophoudelijk in verschrikking zijn, uit vrees voor die doden, en hoe meer zij er door te verliezen hebben, zoveel groter zal hun schrik en ontsteltenis zijn, als de dood overal verschijnt, in triomfantelijke praal en macht.

3. De dood van ieder kind en de verzwarende omstandigheden daarvan, zal voor de vader weer een nieuwe dood zijn. Het is beter geen kinderen te hebben, dan ze groot te brengen voor en ze uit te leveren aan "de doodslager" Hosea 9:13, Hosea 9:14, dan ze in ellende te zien leven en sterven. De dood is smartelijk, maar de ene dood is smartelijker dan de andere, zowel voor hen, die sterven, als voor de betrekkingen, die hen overleven, daarvandaan lezen wij van "zulk een groots doodsgevaar," 2 Corinthiers 1:10. Twee dingen dienen gewoonlijk om de schrik des doods op deze wereld een weinig te verminderen en te verlichten, en de bittere pil te verzoeten-namelijk het bewenen en het begraven van de doden, maar om het recht smartelijk te maken, zullen beide ontbreken: "Men zal ze niet beklagen, maar zij zullen weggenomen worden, alsof iedereen ze moede was, ja, zij zullen niet eens begraven worden, maar blijven liggen, alsof zij bestemd waren gedenktekenen van de rechtvaardigheid te zijn". "Zij zullen tot mest op de aardbodem zijn, niet alleen verachtelijk, maar walgelijk, alsof zij nergens toe dienden de om de grond te bemesten, en als zij verteerd zijn, sommigen door het zwaard en anderen door de honger, "zullen hun dode lichamen het gevogelte des hemels en het gedierte van de aarde tot spijze zijn". Zou men dan niet zeggen: Het is beter zonder kinderen te zijn, dan te leven om ze zo te zien omkomen? Hoeveel reden hebben wij niet te zeggen: Het is al ijdelheid en kwelling des geestes, als die schepselen, waarvan wij onze grootste troost verwachtten, niet alleen onze grootste zorg, maar ook ons zwaarste kruis zullen blijken!

II. Jeremia mag niet in het klaaghuis gaan bij gelegenheid van de dood van een van zijn buren of betrekkingen, Jeremiah 16:5 : Ga niet in het huis desgenen, die een rouwmaaltijd houdt. Het was gewoonte rouw te bedrijven met hen wier verwanten dood waren, ze te bewenen zichzelf te snijden en kaal te maken, wat gewoonlijk gedaan werd als een uiting van rouw, hoewel verboden door de wet, Deuteronomy 14:1. Ja, het gebeurde, dat men de verwanten van de dode geschenken gaf, deels ter ere van de overledene, waarmee zij te kennen gaven, dat men veel aan hem verloren had, deels uit medelijden met de achterblijvende verwanten, wie op die wijze het verlies enigszins vergoed werd. Zij waren gewoon met hen te rouwen en hen "te troosten over een dode," zoals Jobs vrienden met hem deden en de Joden met Martha en Maria, en het was een vriendelijkheid hun "te drinken te geven uit de troostbeker," een versterkende drank voor hen klaar te maken en hen met ernst te dringen ervan te drinken, om zich staande te houden, wijn te geven aan hen, die bezwaard van harte zijn over hun vader of over hun moeder, opdat zij getroost mogen worden, als zij zien dat, al hebben zij hun ouders verloren, zij toch nog vrienden hebben, die om hen denken. Dat was het gebruik en het was een prijzenswaardig gebruik. Het is een goede dienst jegens anderen en nuttig voor onszelf, om naar het klaaghuis te gaan. Het schijnt, dat de profeet Jeremia overvloedig was geweest in zulk soort diensten en het paste bij zijn karakter van vroom man en van profeet, men zou denken, dat het hem meer bemind had moeten maken dan hij schijnt geweest te zijn. Maar nu zegt God hem de dood van zijn vrienden niet te bewenen als gewoonlijk, want,

1. Zijn smart om de verwoesting van zijn land in `t algemeen moet geen plaats overlaten voor de smart over enkele doden in `t bijzonder. Zijn tranen moeten nu in een ander kanaal stromen, en daar is reden genoeg toe.

2. Hij had niet veel reden om hen te beklagen, die juist stierven, voordat de oordelen die hij voor de deur zag, hun intrede deden maar wel om hen gelukkig te achten, die bijtijds werden weggenomen voor de komst van het kwaad.

3. Dit was een teken van wat in aantocht was, als er zo'n algemene verwarring zou zijn, dat alle vriendschapsbewijzen jegens buren zouden achterwege blijven. Men zal zo dikwijls in doodsgevaar zijn en dagelijks zullen er zo veel sterven, dat zij geen tijd, geen plaats, geen moed zullen hebben voor de plechtigheden, die de dood plachten te vergezellen. De smarten zullen zo groot zijn, dat zij geen verlichting toelaten, en iedereen zo vol van zijn eigen ellende, dat hij geen gedachte zal hebben voor zijn buren. Dan zullen allen treuren en niemand troosten, iedereen zal genoeg te doen hebben met zijn eigen last te dragen: Want Ik heb van dit volk weggenomen Mijn vrede, Jeremiah 16:5, een volkomen einde gemaakt aan hun voorspoed, hen beroofd van gezondheid, rijkdom, rust en vrienden, en alles waarmee zij zichzelf en anderen konden troosten. Alle vrede, die wij genieten, is Gods vrede, het is Zijn gave, en als Hij rust geeft, wie zal ze verstoren? Maar, als wij geen goed gebruik van Zijn vrede maken, kan en zal Hij allen wegnemen, en waar blijven wij dan? Ik zal Mijnen vrede wegnemen, zelfs "Mijn goedertierenheid en barmhartigheden, " welke de levende stromen zijn, waaruit al hun levende stromen voortkomen, en dan is het gedaan. Die zichzelf buiten Gods gunst plaatsen, snijden zich af van alle ware vrede. Als God Zijn goedertierenheid en barmhartigheid van ons wegneemt, dan is alles weg. Dan volgt er: Zodat groten en kleinen in dit land zullen sterven, Jeremiah 16:6, het land, dat eens het land van de levenden genoemd werd. Gods gunst is ons leven: neem die weg, en wij geven de geest, wij vergaan, wij allen vergaan.

III. Jeremia moet niet gaan in een huis des maaltijds, zo min als in een klaaghuis, Jeremiah 16:8. Het was zijn gewoonte geweest, en het was een onschuldige gewoonte, als een van zijn vrienden een partij gaf aan zijn huis en hem er op uitnodigde, "om bij hen te zitten, niet alleen om te drinken, maar om te eten en te drinken, matig en vrolijk". Maar nu mag hij die vrijheid niet nemen.

1. Omdat de tijd er niet naar was, en het niet overeen kwam met Gods beschikkingen ten aanzien van dat land en volk. God riep met luide stem om te wenen, te weeklagen en te vasten, Hij kwam tot hen met Zijn oordelen, en het was tijd voor hen om zich te vernederen, en wel paste het de profeet, die hun de aanzegging overbracht, hun het voorbeeld te geven, hoe zij die moesten opnemen, en er zich naar gedragen, om aldus te tonen, dat hij het zelf geloofde. Dienaren behoren voorbeelden te zijn van zelfverloochening en afsterving, en zichzelf getroffen te tonen door de schrik des Heeren, waarmee zij anderen wensen te treffen. En het betaamt allen zonen van Zion met haar te lijden in haar beproevingen, en niet vrolijk te zijn als zij verslagen is, Amos 6:6.

2. Omdat hij het volk aldus tonen moest, welke droeve tijden over hen kwamen. Zijn vrienden verwonderden zich, dat hij niet bij hen wilde komen in het huis des maaltijds, zoals hij gewoon was te doen. Maar hij laat hun weten, dat het een wenk voor hen is, dat er spoedig een eind zal komen aan hun feestmalen. "Ik zal doen ophouden de stemme van de vreugde. Gij zult niets hebben om een maaltijd te houden, niets om vrolijk over te wezen, maar gij zult omringd zijn door rampen, die uw vrolijkheid zullen vergallen en er een domper op zetten." God is in staat wegen te vinden om de uitbundigste tam te maken. "Het zal geschieden in deze plaats, in Jeruzalem, "die de vrolijk huppelende stad placht te zijn en dacht, dat al haar vreugde zeker was. Het zal geschieden voor uw ogen, in uw gezicht, om u een kwelling te zijn, die er nu zo hooghartig en vrolijk uitziet. Het zal geschieden in uw dagen, gij zult het zelf beleven." De stem des lofs hadden zij doen ophouden door hun ongerechtigheid en afgoderijen, en daarom was het billijk, dat God onder hen deed ophouden "de stem van de vreugde en de stem van de blijdschap." De stem van Gods profeet werd niet gehoord, werd niet geacht onder hen en daarom zal "de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, de liederen, die ter ere van de bruiloft gezongen worden, niet meer onder hen gehoord worden", zie Jeremiah 7:34.

Verzen 10-13

Jeremia 16:10-13

Hier is:

1. Een onderzoek, ingesteld naar de redenen, waarom God deze oordelen over hen brengen zou, Jeremiah 16:10. Als gij dit volk alle deze woorden zult aanzeggen, de woorden van deze vloek, zullen zij tot u zeggen: Waarom spreekt de Heere al dit grote kwaad tegen ons? Het ware te wensen, dat er onder hen waren, die deze vraag deden met een nederig, berouwvol hart, en begeerden te weten, wat de zonde was, waarom God met hen twistte, opdat zij die mochten wegdoen en het oordeel voorkomen. "Wijs ons de Jona, die de storm verwekt, en wij zullen hem overboord werpen." Maar het schijnt hier de taal te zijn van hen, die wrevelig waren over het woord van God, en Hem uitdaagden om aan te tonen, wat zij gedaan hadden om zo'n strenge straf te verdienen. "Welke is onze misdaad, en welke is onze zonde? Aan welke misdaad hebben wij ons ooit schuldig gemaakt, die evenredig is aan zulk een vonnis?" In plaats van zich te vernederen en te veroordelen, meenden zij zich te kunnen rechtvaardigen en gaven te kennen, dat God hun onrecht deed met dit kwaad tegen hen af te kondigen, dat Hij hun meer oplegde dan billijk was, en, dat zij reden hadden om "tegen God in `t gericht te treden," job 34:23. Het is verbazend te zien, hoe moeilijk zondaars ertoe gebracht worden om God rechtvaardig te verklaren en zichzelf te oordelen als zij in ellende zijn, en de ongerechtigheid en zonde te erkennen, die de oorzaak van hun ellende zijn.

2. Een volledig en duidelijk antwoord, op dit onderzoek gegeven. Vragen zij de profeet, waarom en om welke reden God zo vertoornd op hen is? Hij zal hun de mond niet stoppen, door hun te verzekeren, dat er een voldoende reden is, dat de rechtvaardige God nooit vertoornd is zonder reden, zonder goede reden, maar hij moet hun zeggen, wat de bijzondere reden is, opdat zij overtuigd en verzekerd mogen worden, of ten minste, opdat God rechtvaardig verklaard mag worden. Ze moeten dan weten,

a. Dat God aan hen de ongerechtigheden hunner vaderen bezoekt, Jeremiah 16:11 :Uwe vaders hebben Mij verlaten en Mijne wet niet gehouden. Zij schudden de goddelijke inzettingen van zich af en werden ze moede (zij vonden ze te gewoon te min), en toen hebben zij andere goden nagewandeld, wier dienst leer vrolijk en prachtig was, en daar zij verzot waren op afwisseling en al wat nieuw was, "hebben zij die gediend en zich voor die nedergebogen, " en dat was de zonde, waarvan God in het tweede gebod gezegd had, "dat Hij ze bezoeken zou aan hun kinderen, die deze afgodische gebruiken in standhielden die hun van de vaderen overgeleverd waren", I Petrus 1:8.

b. Dat God met hen afrekende om hun eigen ongerechtigheden, Jeremiah 16:12 :"Gij hebt de zonden uwer vaderen tot de uw gemaakt en verdient de straf, die in hun dagen uitgesteld werd, want gijlieden hebt erger gedaan dan uw vaderen." Indien zij een goed gebruik gemaakt hadden van het uitstel hunner vaderen, en tot berouw geleid waren door Gods geduld, zouden zij er beter door gevaren zijn en het oordeel zou voorkomen zijn, het uitstel verkeerd in een nationaal pardon, maar, daar zij er een slecht gebruik van maakten en er door verhard waren in hun zonden, voeren zij er slechter door, en na afloop van het uitstel, werd het vonnis verzwaard, en met meer strengheid uitgevoerd. Zij waren onbeschaamder en hardnekkiger in de zonde dan hun vaderen, zij hadden gewandeld een ieder naar het goeddunken "van zijn boos hart, maakten dat tot hun regel en richtsnoer en waren besloten dat te volgen, om naar Mij niet te horen, noch naar de profeten". Met opzet vierden zij hun laster en hartstochten de teugel om de stem van hun geweten te versmoren. Geen wonder, dat God aldus over hen besloten heeft, Jeremiah 16:13. Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, dit land vol licht dit dal des gezichts. Sinds gij niet naar Mij wilt horen, zult gij Mij niet meer horen. Gij zult haastig weggevoerd worden, niet naar een naburig land, waaraan gij vroeger kennis en waar gij verkeer mee hadt, maar naar een ver land, naar "een land dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders," waar gij geen belangen hebt, en waar gij niet verwachten kunt, troostrijk gezelschap te ontmoeten, om uw ellende te verzachten." Rechtvaardig was het, dat naar een vreemd land verbannen werden zij, die op vreemde goden verzot waren, die zij noch hun vaders gekend hadden, Deuteronomy 32:17. Tweeërlei zou hun lot daar zeer ellendig maken, en beide betreffende de ziel, die meer is de het lichaam, de grootste rampen van hun gevangenschap waren die welke deze betroffen en van zegen uitsloten.

c. Het is het geluk van een ziel bezig te zijn in de dienst van God: maar "aldaar zult gij andere goden dienen dag en nacht, dat is: gij zult in voortdurende verleiding zijn ze te dienen en misschien gedwongen worden het te doen door uw wrede meesters, en wanneer gij gedwongen wordt afgoden te aanbidden, dan zult gij zo walgen van die dienst, als gij er vroeger op verzot waart, toen het u door uw godzalige koningen verboden was." Zie hoe vaak God de zonden van de mensen tot hun straf maakt, en "die afkerig is van het hart, verzadigt van zijn wegen." "Gij zult volstrekt geen openbare eredienst hebben dan de eredienst van de afgoden, en dan zult gij met spijt er aan denken, hoe gij de dienst van de waren God hebt veronachtzaamd."

d. Het is het geluk van de ziel verschillende tekens te hebben van Gods goedertierenheid, maar gij zult gaan naar een vreemd land, waar "Ik u geen genade zal geven." Indien zij Gods gunst hadden gehad, dan zou dat zelfs het land van hun gevangenschap tot een aangenaam land hebben gemaakt, maar als zij onder Zijn toorn liggen, zal het juk van hun onderdrukking ondraaglijk zijn voor hen.

Verzen 10-13

Jeremia 16:10-13

Hier is:

1. Een onderzoek, ingesteld naar de redenen, waarom God deze oordelen over hen brengen zou, Jeremiah 16:10. Als gij dit volk alle deze woorden zult aanzeggen, de woorden van deze vloek, zullen zij tot u zeggen: Waarom spreekt de Heere al dit grote kwaad tegen ons? Het ware te wensen, dat er onder hen waren, die deze vraag deden met een nederig, berouwvol hart, en begeerden te weten, wat de zonde was, waarom God met hen twistte, opdat zij die mochten wegdoen en het oordeel voorkomen. "Wijs ons de Jona, die de storm verwekt, en wij zullen hem overboord werpen." Maar het schijnt hier de taal te zijn van hen, die wrevelig waren over het woord van God, en Hem uitdaagden om aan te tonen, wat zij gedaan hadden om zo'n strenge straf te verdienen. "Welke is onze misdaad, en welke is onze zonde? Aan welke misdaad hebben wij ons ooit schuldig gemaakt, die evenredig is aan zulk een vonnis?" In plaats van zich te vernederen en te veroordelen, meenden zij zich te kunnen rechtvaardigen en gaven te kennen, dat God hun onrecht deed met dit kwaad tegen hen af te kondigen, dat Hij hun meer oplegde dan billijk was, en, dat zij reden hadden om "tegen God in `t gericht te treden," job 34:23. Het is verbazend te zien, hoe moeilijk zondaars ertoe gebracht worden om God rechtvaardig te verklaren en zichzelf te oordelen als zij in ellende zijn, en de ongerechtigheid en zonde te erkennen, die de oorzaak van hun ellende zijn.

2. Een volledig en duidelijk antwoord, op dit onderzoek gegeven. Vragen zij de profeet, waarom en om welke reden God zo vertoornd op hen is? Hij zal hun de mond niet stoppen, door hun te verzekeren, dat er een voldoende reden is, dat de rechtvaardige God nooit vertoornd is zonder reden, zonder goede reden, maar hij moet hun zeggen, wat de bijzondere reden is, opdat zij overtuigd en verzekerd mogen worden, of ten minste, opdat God rechtvaardig verklaard mag worden. Ze moeten dan weten,

a. Dat God aan hen de ongerechtigheden hunner vaderen bezoekt, Jeremiah 16:11 :Uwe vaders hebben Mij verlaten en Mijne wet niet gehouden. Zij schudden de goddelijke inzettingen van zich af en werden ze moede (zij vonden ze te gewoon te min), en toen hebben zij andere goden nagewandeld, wier dienst leer vrolijk en prachtig was, en daar zij verzot waren op afwisseling en al wat nieuw was, "hebben zij die gediend en zich voor die nedergebogen, " en dat was de zonde, waarvan God in het tweede gebod gezegd had, "dat Hij ze bezoeken zou aan hun kinderen, die deze afgodische gebruiken in standhielden die hun van de vaderen overgeleverd waren", I Petrus 1:8.

b. Dat God met hen afrekende om hun eigen ongerechtigheden, Jeremiah 16:12 :"Gij hebt de zonden uwer vaderen tot de uw gemaakt en verdient de straf, die in hun dagen uitgesteld werd, want gijlieden hebt erger gedaan dan uw vaderen." Indien zij een goed gebruik gemaakt hadden van het uitstel hunner vaderen, en tot berouw geleid waren door Gods geduld, zouden zij er beter door gevaren zijn en het oordeel zou voorkomen zijn, het uitstel verkeerd in een nationaal pardon, maar, daar zij er een slecht gebruik van maakten en er door verhard waren in hun zonden, voeren zij er slechter door, en na afloop van het uitstel, werd het vonnis verzwaard, en met meer strengheid uitgevoerd. Zij waren onbeschaamder en hardnekkiger in de zonde dan hun vaderen, zij hadden gewandeld een ieder naar het goeddunken "van zijn boos hart, maakten dat tot hun regel en richtsnoer en waren besloten dat te volgen, om naar Mij niet te horen, noch naar de profeten". Met opzet vierden zij hun laster en hartstochten de teugel om de stem van hun geweten te versmoren. Geen wonder, dat God aldus over hen besloten heeft, Jeremiah 16:13. Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, dit land vol licht dit dal des gezichts. Sinds gij niet naar Mij wilt horen, zult gij Mij niet meer horen. Gij zult haastig weggevoerd worden, niet naar een naburig land, waaraan gij vroeger kennis en waar gij verkeer mee hadt, maar naar een ver land, naar "een land dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders," waar gij geen belangen hebt, en waar gij niet verwachten kunt, troostrijk gezelschap te ontmoeten, om uw ellende te verzachten." Rechtvaardig was het, dat naar een vreemd land verbannen werden zij, die op vreemde goden verzot waren, die zij noch hun vaders gekend hadden, Deuteronomy 32:17. Tweeërlei zou hun lot daar zeer ellendig maken, en beide betreffende de ziel, die meer is de het lichaam, de grootste rampen van hun gevangenschap waren die welke deze betroffen en van zegen uitsloten.

c. Het is het geluk van een ziel bezig te zijn in de dienst van God: maar "aldaar zult gij andere goden dienen dag en nacht, dat is: gij zult in voortdurende verleiding zijn ze te dienen en misschien gedwongen worden het te doen door uw wrede meesters, en wanneer gij gedwongen wordt afgoden te aanbidden, dan zult gij zo walgen van die dienst, als gij er vroeger op verzot waart, toen het u door uw godzalige koningen verboden was." Zie hoe vaak God de zonden van de mensen tot hun straf maakt, en "die afkerig is van het hart, verzadigt van zijn wegen." "Gij zult volstrekt geen openbare eredienst hebben dan de eredienst van de afgoden, en dan zult gij met spijt er aan denken, hoe gij de dienst van de waren God hebt veronachtzaamd."

d. Het is het geluk van de ziel verschillende tekens te hebben van Gods goedertierenheid, maar gij zult gaan naar een vreemd land, waar "Ik u geen genade zal geven." Indien zij Gods gunst hadden gehad, dan zou dat zelfs het land van hun gevangenschap tot een aangenaam land hebben gemaakt, maar als zij onder Zijn toorn liggen, zal het juk van hun onderdrukking ondraaglijk zijn voor hen.

Verzen 14-21

Jeremia 16:14-21

Er is een vermenging van genade en oordeel in deze verzen, en het is moeilijk te weten, waarop men sommige passages er van moet toepassen, zij zijn zo dooreen gestrengeld, en sommige schijnen tot de tijd van het Evangelie vooruit te zien.

I. God zal zeker het oordeel over hen uitvoeren om hun afgoderijen. Zij moeten het verwachten, want het besluit is uitgevaardigd.

1. God ziet al hun zonden, al begaan zij die nog zo heimelijk en al bemantelen zij die nog zo listig, Jeremiah 16:17 :Want Mijn ogen zijn op al hun wegen. Zij hebben het oog niet op God geslagen, geven geen acht op Hem, hebben geen ontzag voor Hem, maar Hij heeft het oog op hen, zij zelf noch hun zonden "zijn verborgen voor Mijn aangezicht, voor Mijn ogen." Geen enkele zonde kan voor God verborgen worden, of zal door Hem over het hoofd worden gezien, Proverbs 5:21, Psalms 90:8, Job 34:21.

2. God is ten zeerste misnoegd, in `t bijzonder over hun afgoderijen, Jeremiah 16:18. Gelijk Zijn alwetendheid hen overtuigt, aldus veroordeelt hen Zijn rechtvaardigheid: "Ik zal hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden," niet dubbel naar wat zij verdienen, maar dubbel naar wat zij verwachten en naar hetgeen Ik vroeger gedaan heb. "Ik zal ze overvloedig vergelden, nu zullen ze betalen voor het lange uitstel en hun misbruik van het goddelijk geduld". De zonde, waarover God een twisting met hen heeft is, "dat zij Mijn land ontheiligd hebben met hun afgoderijen, en niet alleen datgene vervreemd, waarop Hij een recht had als op Zijn erfenis, maar ook met de dode lichamen hunner verfoeiselen en hunner gruwelen vervuld," het land waarin Hij met vreugde woonde, als Zijn erfenis, de goden zelf, die zij dienden, en hun beelden al waren zij dan ook van goud of zilver, waren voor God even walgelijk als de vergane lijken van mensen en dieren voor ons zijn. "Afgoden zijn dode lichamen van verfoeiselen." God haat ze en dat behoren zij ook te doen. Misschien zinspeelt hij ook op de offers, die zij aan deze afgoden brachten, waarmee het land vervuld was, want zij hadden hoogten in alle hoeken en gaten. Dat was de zonde, die meer dan alle andere zonden God tegen hen deed ontsteken.

3. Hij zal instrumenten van Zijn toorn vinden en opwekken, die hen uit dit land zullen werpen, naar het vonnis, dat over hen geveld is, Jeremiah 16:16 :Ik zal zenden tot vele vissers en tot vele jagers -het Chaldeeuwse leger, dat vele middelen zal hebben om hen in de val te lokken en te vernietigen, door list als vissers, door geweld als jagers. Zij zullen hen vinden, waar zij ook zijn, en zullen hen jagen en van nabij achtervolgen, tot hun verderf. Zij zullen het ontdekken, waar zij ook verborgen zijn, "op iedere berg en elke heuvel, ja in de kloven van de steenrotsen, en zullen ze er uit drijven". God heeft verschillende wijzen om een volk met Zijn oordelen te vervolgen, dat voor de overtuiging van Zijn woord niet toegankelijk is. Hij beveelt over mensen, voor Zijn doel geschikt, zij zijn binnen Zijn bereik, en Hij kan tot hen zenden, als het Hem behaagt.

4. Hun slavernij in Babylon zal pijnlijker en veel smartelijker zijn dan die van Egypte, hun meesters zullen wreder zijn en hun leven meer verbitterd worden. Dat ligt in de belofte Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15, dat hun verlossing uit Babylon luisterrijker en welkomer zal zijn dan die uit Egypte. De slavernij in Egypte kwam over hen trapsgewijze en bijna onmerkbaar, die in Babylon kwam over hen plotseling en met al de verzwarende omstandigheden van de schrik. In Egypte hadden zij een eigen land Gosen, maar in Babylon niet. In Egypte werden zij gebruikt als bruikbare dienaren, in Babylon als gevangenen, die hatelijk geweest waren. 5. Zij zullen gewaarschuwd en God zal verheerlijkt worden door de oordelen, over hen gebracht. Deze oordelen spreken luide en geven:

a. Hun lering. Als God hen kastijdt leert Hij hen. Door de roede vermaant God hen, Jeremiah 16:20. "Zal een mens zich goden maken? Zal iemand zo totaal van gezond verstand ontbloot zijn, te denken, dat een god van zijn eigen maaksel hem enigszins helpen kan? Zult gij ooit weer zulke dwazen zijn om u goden te maken, die geen goden zijn, terwijl gij een God hebt, die gij uw God moogt noemen, die u gemaakt heeft, en Zelf de ware en levende God is?"

b. Eer aan God, want Hij zal bekend worden door de oordelen, die Hij volvoert. Hij zal eerst hun ongerechtigheid vergelden Jeremiah 16:18, en dan wil Hij ditmaal, Jeremiah 16:21- eens voor altijd, niet vele storingen van hun vrede, maar alleen deze een verwoesting en verstoring. "Op ditmaal, en niet meer, zal Ik hun Mijn hand bekend maken, de lengte en de zwaarte van Mijn straffende hand, hoever zij reikt en hoe diep zij wonden kan, en zij zullen weten, dat Mijn naam is Heere," een God, met Wien geen twisten is, die het aanzijn geeft aan dreigingen en het leven aan beloften."

II. Toch heeft Hij nog genade voor hen, waarvan hier wenken gegeven worden tot bemoediging van de profeet zelf en die weinigen onder hen, die beven voor Gods woord. Met een voorkomen van strengheid, Jeremiah 16:13, werd gezegd, dat God hen verbannen zou naar een vreemd land maar opdat zij daardoor niet tot wanhoop zullen gedreven worden, volgen er onmiddellijk woorden van troost.

1. De dagen komen, de blijde dagen, dat dezelfde hand, die hen verstrooide, hen weer vergaderen zal, Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15. Zij zijn uitgeworpen, maar niet verworpen. Ze zullen worden opgevoerd uit het land van het noorden, het land hunner gevangenschap, waar zij vastgehouden zijn met een sterke hand, en uit alle de landen, waarheen Hij ze gedreven had, en waar zij verloren en begraven schenen te zijn onder het volk, ja, Ik zal ze wederbrengen in hun land, en ze daar vestigen. Zoals de voorafgaande bedreigingen overeenkwamen met wat geschreven was in de wet, zo ook deze belofte. "Toch zal Ik hen niet verwerpen," Leviticus 26:44. "Vandaar zal u de Heer uw God vergaderen," Deuteronomy 30:4. En de volgende woorden kunnen opgevat worden als een belofte, God zal zenden tot jagers en vissers, de Meden en Perzen, die zullen hen weten te vinden in de landen waar zij verstrooid zijn en hen terugzenden naar hun eigen land, of wel Zerubbabel, en anderen van hun volk zouden hen uitvissen en opsporen om hen over te halen terug te keren, of welke werktuigen ook, waarvan de Geest van God zich bediende, om hun geest op te wekken om op te trekken, waarvan zij eerst afkerig waren. Zij beginnen zich te nestelen in Babylon maar "gelijk een arend zijn nest opwekt en over zijn jongen zweeft, zo deed God over hen", Deuteronomy 32:11.

2. Hun verlossing uit Babylon zou, in sommige opzichten, luisterrijker en merkwaardiger zijn dan hun verlossing uit Egypte was. Beide waren het werk des Heeren en wonderlijk in hun ogen, beide waren bewijzen, dat de Heere leeft, en moesten in eeuwige gedachtenis gehouden worden, tot Zijn eer, als van de levende God, maar de nieuwe genade zal zo verrassend en zo welkom zijn, dat zij zelfs de herinnering aan de vroegere zal uitwissen. Niet, dat nieuwe gunsten ons niet aan de vroegere moeten herinneren, en ons aanleiding moeten geven onze denk daarover te vernieuwen, maar toch, omdat wij geneigd zijn te denken, dat de vroegere tijd beter was dan de tegenwoordige, en te vragen: "Waar zijn alle Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben? alsof Gods arm verkort was," en de eeuw van de wonderen te verheffen boven latere eeuwen, waarin genadegaven gewrocht worden op de weg van de gewone voorzienigheid, daarom is het ons hier toegestaan, de opvoering van Israël uit Egypte, vergelijkenderwijs te vergeten als een verlossing, door die uit Babylon verre overtroffen. "Gene werd gebracht met kracht en sterkte, deze door de Geest van de Heere van de heirscharen", Zacheria 4:6. In deze was meer vergevende genade (de heerlijkste tak van de goddelijke genade) dan in gene, want hun gevangenschap in Babylon was meer de bestraffing hunner zonde dar, de slavernij in Egypte, en daarom is de troost van Zion in haar verlossing uit Babylon dit, "dat haar ongerechtigheid vergeven" is, Isaiah 40:2. God verheerlijkt Zichzelf en wij moeten Hem verheerlijken, in die genadegaven, die geen wonderen zijn, zo goed als in die het wel zijn. En ofschoon de gunsten van God aan onze vaders niet moeten vergeten worden, toch moeten wij in `t bijzonder dank zeggen voor die onszelf bewezen zijn in onze dagen.

3. Hun verlossing uit de gevangenschap zal vergezeld gaan van een gezegende hervorming, en als zij terugkeren zullen zij daadwerkelijk genezen zijn van hun neiging tot afgoderij, `t welk hun verlossing zal voltooien en ze werkelijk tot een genade maken zal. Zij hadden hun eigen land vervuld van verfoeiselen, Jeremiah 16:8. Maar als zij daarvoor geleden hebben, zullen zij zich voor God komen vernederen, Jeremiah 16:19. Zij zullen tot de erkentenis gebracht worden, dat alleen hun God werkelijk God is, want Hij is een God in nood. -"Een toevlucht, om mij te steunen en te troosten, en sterkte om mij schuilplaats en dekking te geven, en een hulpe in benauwdheden." De nood drijft menigeen tot God, die zich eerst van God verwijderd had. Die Hem veronachtzaamden ten dage van hun voorspoed, zullen blij zijn tot Hem te kunnen vlieden ten dage van hun beproeving.

a. Hun terugkeer tot Hem zal verhaast worden door de bekering van de heidenen. "Tot u zullen de heidenen komen van de einden van de aarde, en zullen wij dan niet komen?" Of ook: "De Joden, die door hun afgoderijen zichzelf tot heidenen hadden gemaakt (zo versta ik het liever), zullen tot U komen met berouw en bekering, zij zullen tot plicht en eed terugkeren, zelfs "van de einden van de aarde, van alle de landen waarheen ze gedreven waren." De profeet troost zich met de hoop hierop en beantwoordt in een vervoering van vreugde de kennisgeving, die God hun gedaan had. "0 Heere, gij zijt mijn sterkte en mijn sterkheid, nu ben ik gerust, sinds Gij mij het vooruitzicht hebt gegeven van menigten, die tot U zullen komen van de einde van de aarde, van beide, bekeerde Joden en heidense proselieten." Die zelf tot God gebracht zijn, kunnen niet anders dan zich grotelijks verheugen, als zij anderen tot Hem zien komen, en terugkomen.

b. Zij zullen de dwaasheid hunner vaderen erkennen, wat hun ook past, daar zij leden onder de zonden hunner vaderen. "Immers hebben onze vaders erfelijk bezeten, niet de voldoening, die zij zichzelf en hun kinderen beloofden, maar leugen en ijdelheid, waarin toch niets was, dat nut deed. Wij weten nu, dat onze vaders zich bedrogen met hun afgodendienst, hij gaf niet wat hij beloofde, en daarom wat hebben wij er nog mee van doen?" Het ware te wensen, dat de teleurstelling, die sommigen in de dienst van de zonde ondervonden hebben, en de verderfelijke gevolgen er van voor hen, de uitwerking hadden om anderen af te schrikken van in hun voetstappen te treden.

c. Zij zullen zichzelf overreden om de afgoderij te laten varen, en die verbetering zal waarschijnlijk oprecht en duurzaam zijn als het gevolg van een verstandelijke overtuiging van de grove ongerijmdheid van de zonde. Zij zullen aldus tot zichzelf redeneren (en dat is goed geredeneerd): Zal een mens zo'n dwaas, zo totaal verstoken zijn van menselijk verstand, om zichzelf goden te maken, de schepsels van zijn eigen verbeelding, het werk van zijn handen, zij zijn toch geen Goden? Jeremiah 16:20. Kan iemand zo verdwaasd zijn, zo volkomen afgedwaald van menselijke begrippen, dat hij goddelijke zegen of gunst verwacht van wat geen aanspraak maakt op goddelijkheid dan wat het eerst van hem ontving?

d. Hierin zullen zij Gode de eer geven, en laten blijken, dat zij beide, Zijn hand in Zijn voorzienigheid en Zijn naam in Zijn woord kennen, en dat zij tot de kennis van Zijn naam gebracht zijn door wat Zijn hand hun heeft doen ondervinden, Jeremiah 16:21. Op ditmaal, nu ten laatste zal men hun doen kennen wat zij niet wilden leren kennen, ondanks alle moeite, die de profeten zich voor hen getroostten. Zo stompzinnig zijn wij, dat niets minder dan de machtige hand van de goddelijke genade, bij ondervinding ons bekend, ons de naam van God recht kan leren, zoals ons die geopenbaard is.

4. Hun verlossing uit de gevangenschap zal voorbeeld en symbool zijn van de grote verlossing, gewrocht door de Messias, die de verstrooide kinderen Gods bijeen vergaderen zal. En dat is het, wat de verlossing uit Egypte zozeer overschittert, dat de glans van deze er door verduisterd wordt, en zelfs vergeten. "Hierop maken sommigen van toepassing wat er staat van vele jagers en vissers, de predikers van het Evangelie, die vissers van de mensen waren, namelijk om zielen te vangen met het Evangelie om ze uit te vinden, van op alle bergen en van op elke heuvel, en hen voor Christus te winnen. Dan kwamen ook de heidenen tot God, sommigen van de einden van de aarde," en bekeerden zich van de dienst van de stomme afgoden tot Zijn dienst.

Verzen 14-21

Jeremia 16:14-21

Er is een vermenging van genade en oordeel in deze verzen, en het is moeilijk te weten, waarop men sommige passages er van moet toepassen, zij zijn zo dooreen gestrengeld, en sommige schijnen tot de tijd van het Evangelie vooruit te zien.

I. God zal zeker het oordeel over hen uitvoeren om hun afgoderijen. Zij moeten het verwachten, want het besluit is uitgevaardigd.

1. God ziet al hun zonden, al begaan zij die nog zo heimelijk en al bemantelen zij die nog zo listig, Jeremiah 16:17 :Want Mijn ogen zijn op al hun wegen. Zij hebben het oog niet op God geslagen, geven geen acht op Hem, hebben geen ontzag voor Hem, maar Hij heeft het oog op hen, zij zelf noch hun zonden "zijn verborgen voor Mijn aangezicht, voor Mijn ogen." Geen enkele zonde kan voor God verborgen worden, of zal door Hem over het hoofd worden gezien, Proverbs 5:21, Psalms 90:8, Job 34:21.

2. God is ten zeerste misnoegd, in `t bijzonder over hun afgoderijen, Jeremiah 16:18. Gelijk Zijn alwetendheid hen overtuigt, aldus veroordeelt hen Zijn rechtvaardigheid: "Ik zal hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden," niet dubbel naar wat zij verdienen, maar dubbel naar wat zij verwachten en naar hetgeen Ik vroeger gedaan heb. "Ik zal ze overvloedig vergelden, nu zullen ze betalen voor het lange uitstel en hun misbruik van het goddelijk geduld". De zonde, waarover God een twisting met hen heeft is, "dat zij Mijn land ontheiligd hebben met hun afgoderijen, en niet alleen datgene vervreemd, waarop Hij een recht had als op Zijn erfenis, maar ook met de dode lichamen hunner verfoeiselen en hunner gruwelen vervuld," het land waarin Hij met vreugde woonde, als Zijn erfenis, de goden zelf, die zij dienden, en hun beelden al waren zij dan ook van goud of zilver, waren voor God even walgelijk als de vergane lijken van mensen en dieren voor ons zijn. "Afgoden zijn dode lichamen van verfoeiselen." God haat ze en dat behoren zij ook te doen. Misschien zinspeelt hij ook op de offers, die zij aan deze afgoden brachten, waarmee het land vervuld was, want zij hadden hoogten in alle hoeken en gaten. Dat was de zonde, die meer dan alle andere zonden God tegen hen deed ontsteken.

3. Hij zal instrumenten van Zijn toorn vinden en opwekken, die hen uit dit land zullen werpen, naar het vonnis, dat over hen geveld is, Jeremiah 16:16 :Ik zal zenden tot vele vissers en tot vele jagers -het Chaldeeuwse leger, dat vele middelen zal hebben om hen in de val te lokken en te vernietigen, door list als vissers, door geweld als jagers. Zij zullen hen vinden, waar zij ook zijn, en zullen hen jagen en van nabij achtervolgen, tot hun verderf. Zij zullen het ontdekken, waar zij ook verborgen zijn, "op iedere berg en elke heuvel, ja in de kloven van de steenrotsen, en zullen ze er uit drijven". God heeft verschillende wijzen om een volk met Zijn oordelen te vervolgen, dat voor de overtuiging van Zijn woord niet toegankelijk is. Hij beveelt over mensen, voor Zijn doel geschikt, zij zijn binnen Zijn bereik, en Hij kan tot hen zenden, als het Hem behaagt.

4. Hun slavernij in Babylon zal pijnlijker en veel smartelijker zijn dan die van Egypte, hun meesters zullen wreder zijn en hun leven meer verbitterd worden. Dat ligt in de belofte Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15, dat hun verlossing uit Babylon luisterrijker en welkomer zal zijn dan die uit Egypte. De slavernij in Egypte kwam over hen trapsgewijze en bijna onmerkbaar, die in Babylon kwam over hen plotseling en met al de verzwarende omstandigheden van de schrik. In Egypte hadden zij een eigen land Gosen, maar in Babylon niet. In Egypte werden zij gebruikt als bruikbare dienaren, in Babylon als gevangenen, die hatelijk geweest waren. 5. Zij zullen gewaarschuwd en God zal verheerlijkt worden door de oordelen, over hen gebracht. Deze oordelen spreken luide en geven:

a. Hun lering. Als God hen kastijdt leert Hij hen. Door de roede vermaant God hen, Jeremiah 16:20. "Zal een mens zich goden maken? Zal iemand zo totaal van gezond verstand ontbloot zijn, te denken, dat een god van zijn eigen maaksel hem enigszins helpen kan? Zult gij ooit weer zulke dwazen zijn om u goden te maken, die geen goden zijn, terwijl gij een God hebt, die gij uw God moogt noemen, die u gemaakt heeft, en Zelf de ware en levende God is?"

b. Eer aan God, want Hij zal bekend worden door de oordelen, die Hij volvoert. Hij zal eerst hun ongerechtigheid vergelden Jeremiah 16:18, en dan wil Hij ditmaal, Jeremiah 16:21- eens voor altijd, niet vele storingen van hun vrede, maar alleen deze een verwoesting en verstoring. "Op ditmaal, en niet meer, zal Ik hun Mijn hand bekend maken, de lengte en de zwaarte van Mijn straffende hand, hoever zij reikt en hoe diep zij wonden kan, en zij zullen weten, dat Mijn naam is Heere," een God, met Wien geen twisten is, die het aanzijn geeft aan dreigingen en het leven aan beloften."

II. Toch heeft Hij nog genade voor hen, waarvan hier wenken gegeven worden tot bemoediging van de profeet zelf en die weinigen onder hen, die beven voor Gods woord. Met een voorkomen van strengheid, Jeremiah 16:13, werd gezegd, dat God hen verbannen zou naar een vreemd land maar opdat zij daardoor niet tot wanhoop zullen gedreven worden, volgen er onmiddellijk woorden van troost.

1. De dagen komen, de blijde dagen, dat dezelfde hand, die hen verstrooide, hen weer vergaderen zal, Jeremiah 16:14, Jeremiah 16:15. Zij zijn uitgeworpen, maar niet verworpen. Ze zullen worden opgevoerd uit het land van het noorden, het land hunner gevangenschap, waar zij vastgehouden zijn met een sterke hand, en uit alle de landen, waarheen Hij ze gedreven had, en waar zij verloren en begraven schenen te zijn onder het volk, ja, Ik zal ze wederbrengen in hun land, en ze daar vestigen. Zoals de voorafgaande bedreigingen overeenkwamen met wat geschreven was in de wet, zo ook deze belofte. "Toch zal Ik hen niet verwerpen," Leviticus 26:44. "Vandaar zal u de Heer uw God vergaderen," Deuteronomy 30:4. En de volgende woorden kunnen opgevat worden als een belofte, God zal zenden tot jagers en vissers, de Meden en Perzen, die zullen hen weten te vinden in de landen waar zij verstrooid zijn en hen terugzenden naar hun eigen land, of wel Zerubbabel, en anderen van hun volk zouden hen uitvissen en opsporen om hen over te halen terug te keren, of welke werktuigen ook, waarvan de Geest van God zich bediende, om hun geest op te wekken om op te trekken, waarvan zij eerst afkerig waren. Zij beginnen zich te nestelen in Babylon maar "gelijk een arend zijn nest opwekt en over zijn jongen zweeft, zo deed God over hen", Deuteronomy 32:11.

2. Hun verlossing uit Babylon zou, in sommige opzichten, luisterrijker en merkwaardiger zijn dan hun verlossing uit Egypte was. Beide waren het werk des Heeren en wonderlijk in hun ogen, beide waren bewijzen, dat de Heere leeft, en moesten in eeuwige gedachtenis gehouden worden, tot Zijn eer, als van de levende God, maar de nieuwe genade zal zo verrassend en zo welkom zijn, dat zij zelfs de herinnering aan de vroegere zal uitwissen. Niet, dat nieuwe gunsten ons niet aan de vroegere moeten herinneren, en ons aanleiding moeten geven onze denk daarover te vernieuwen, maar toch, omdat wij geneigd zijn te denken, dat de vroegere tijd beter was dan de tegenwoordige, en te vragen: "Waar zijn alle Zijn wonderen, die onze vaders ons verteld hebben? alsof Gods arm verkort was," en de eeuw van de wonderen te verheffen boven latere eeuwen, waarin genadegaven gewrocht worden op de weg van de gewone voorzienigheid, daarom is het ons hier toegestaan, de opvoering van Israël uit Egypte, vergelijkenderwijs te vergeten als een verlossing, door die uit Babylon verre overtroffen. "Gene werd gebracht met kracht en sterkte, deze door de Geest van de Heere van de heirscharen", Zacheria 4:6. In deze was meer vergevende genade (de heerlijkste tak van de goddelijke genade) dan in gene, want hun gevangenschap in Babylon was meer de bestraffing hunner zonde dar, de slavernij in Egypte, en daarom is de troost van Zion in haar verlossing uit Babylon dit, "dat haar ongerechtigheid vergeven" is, Isaiah 40:2. God verheerlijkt Zichzelf en wij moeten Hem verheerlijken, in die genadegaven, die geen wonderen zijn, zo goed als in die het wel zijn. En ofschoon de gunsten van God aan onze vaders niet moeten vergeten worden, toch moeten wij in `t bijzonder dank zeggen voor die onszelf bewezen zijn in onze dagen.

3. Hun verlossing uit de gevangenschap zal vergezeld gaan van een gezegende hervorming, en als zij terugkeren zullen zij daadwerkelijk genezen zijn van hun neiging tot afgoderij, `t welk hun verlossing zal voltooien en ze werkelijk tot een genade maken zal. Zij hadden hun eigen land vervuld van verfoeiselen, Jeremiah 16:8. Maar als zij daarvoor geleden hebben, zullen zij zich voor God komen vernederen, Jeremiah 16:19. Zij zullen tot de erkentenis gebracht worden, dat alleen hun God werkelijk God is, want Hij is een God in nood. -"Een toevlucht, om mij te steunen en te troosten, en sterkte om mij schuilplaats en dekking te geven, en een hulpe in benauwdheden." De nood drijft menigeen tot God, die zich eerst van God verwijderd had. Die Hem veronachtzaamden ten dage van hun voorspoed, zullen blij zijn tot Hem te kunnen vlieden ten dage van hun beproeving.

a. Hun terugkeer tot Hem zal verhaast worden door de bekering van de heidenen. "Tot u zullen de heidenen komen van de einden van de aarde, en zullen wij dan niet komen?" Of ook: "De Joden, die door hun afgoderijen zichzelf tot heidenen hadden gemaakt (zo versta ik het liever), zullen tot U komen met berouw en bekering, zij zullen tot plicht en eed terugkeren, zelfs "van de einden van de aarde, van alle de landen waarheen ze gedreven waren." De profeet troost zich met de hoop hierop en beantwoordt in een vervoering van vreugde de kennisgeving, die God hun gedaan had. "0 Heere, gij zijt mijn sterkte en mijn sterkheid, nu ben ik gerust, sinds Gij mij het vooruitzicht hebt gegeven van menigten, die tot U zullen komen van de einde van de aarde, van beide, bekeerde Joden en heidense proselieten." Die zelf tot God gebracht zijn, kunnen niet anders dan zich grotelijks verheugen, als zij anderen tot Hem zien komen, en terugkomen.

b. Zij zullen de dwaasheid hunner vaderen erkennen, wat hun ook past, daar zij leden onder de zonden hunner vaderen. "Immers hebben onze vaders erfelijk bezeten, niet de voldoening, die zij zichzelf en hun kinderen beloofden, maar leugen en ijdelheid, waarin toch niets was, dat nut deed. Wij weten nu, dat onze vaders zich bedrogen met hun afgodendienst, hij gaf niet wat hij beloofde, en daarom wat hebben wij er nog mee van doen?" Het ware te wensen, dat de teleurstelling, die sommigen in de dienst van de zonde ondervonden hebben, en de verderfelijke gevolgen er van voor hen, de uitwerking hadden om anderen af te schrikken van in hun voetstappen te treden.

c. Zij zullen zichzelf overreden om de afgoderij te laten varen, en die verbetering zal waarschijnlijk oprecht en duurzaam zijn als het gevolg van een verstandelijke overtuiging van de grove ongerijmdheid van de zonde. Zij zullen aldus tot zichzelf redeneren (en dat is goed geredeneerd): Zal een mens zo'n dwaas, zo totaal verstoken zijn van menselijk verstand, om zichzelf goden te maken, de schepsels van zijn eigen verbeelding, het werk van zijn handen, zij zijn toch geen Goden? Jeremiah 16:20. Kan iemand zo verdwaasd zijn, zo volkomen afgedwaald van menselijke begrippen, dat hij goddelijke zegen of gunst verwacht van wat geen aanspraak maakt op goddelijkheid dan wat het eerst van hem ontving?

d. Hierin zullen zij Gode de eer geven, en laten blijken, dat zij beide, Zijn hand in Zijn voorzienigheid en Zijn naam in Zijn woord kennen, en dat zij tot de kennis van Zijn naam gebracht zijn door wat Zijn hand hun heeft doen ondervinden, Jeremiah 16:21. Op ditmaal, nu ten laatste zal men hun doen kennen wat zij niet wilden leren kennen, ondanks alle moeite, die de profeten zich voor hen getroostten. Zo stompzinnig zijn wij, dat niets minder dan de machtige hand van de goddelijke genade, bij ondervinding ons bekend, ons de naam van God recht kan leren, zoals ons die geopenbaard is.

4. Hun verlossing uit de gevangenschap zal voorbeeld en symbool zijn van de grote verlossing, gewrocht door de Messias, die de verstrooide kinderen Gods bijeen vergaderen zal. En dat is het, wat de verlossing uit Egypte zozeer overschittert, dat de glans van deze er door verduisterd wordt, en zelfs vergeten. "Hierop maken sommigen van toepassing wat er staat van vele jagers en vissers, de predikers van het Evangelie, die vissers van de mensen waren, namelijk om zielen te vangen met het Evangelie om ze uit te vinden, van op alle bergen en van op elke heuvel, en hen voor Christus te winnen. Dan kwamen ook de heidenen tot God, sommigen van de einden van de aarde," en bekeerden zich van de dienst van de stomme afgoden tot Zijn dienst.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-16.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile