Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Richteren 15

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RICHTEREN 15

19 Toen kloofde God de holle plaats, die in Lechi is, en er ging water uit van dezelve, en hij dronk. Toen kwam zijn geest weder, en hij werd levend. Daarom noemde hij haar naam: De fontein des aanroepers, die in Lechi is, tot op dezen dag. 20 En hij richtte Israel, in de dagen der Filistijnen, twintig jaren.

Toen Simson naar een verbintenis dong met de Filistijnen, heeft hij slechts gelegenheid van hen gezocht, Judges 14:4. Nu hebben wij hier een verder bericht van de gelegenheden, die hij aangreep om hen te verzwakken en wraak aan hen te doen over Israëls twisten, niet over zijn eigen twist. Alles is hier verrassend. Indien iets ongelooflijk zou geacht worden, omdat het onmogelijk is, dan moeten wij ons herinneren, dat bij God niets onmogelijk is, en dat het was door de Geest des Heeren die vaardig over hem werd dat hij bestuurd en in staat was gesteld tot deze ongewone wijze van oorlogvoeren.

I.De valsheid en het verraad van zijn vrouw en haar vader gaven hem aanleiding om hun koren te verbranden Judges 15:1.

II De barbaarse wreedheid van de Filistijnen, gepleegd aan zijn vrouw en haar vader, was een aanleiding voor hem om een grote slachting onder hen aan te echten, Judges 15:6.

III. Het verraad van zijn eigen landgenoten, die hem gebonden aan de Filistijnen overleverden, gaf hem gelegenheid om duizend Filistijnen te doden met een vochtig ezelskinnebakken Judges 15:17.

IV. Uit de benauwdheid, waarin hij toen was wegens gebrek aan water, nam God gelegenheid om hem gunst te betonen door hem bijtijds van water te voorzien, Judges 15:18.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RICHTEREN 15

19 Toen kloofde God de holle plaats, die in Lechi is, en er ging water uit van dezelve, en hij dronk. Toen kwam zijn geest weder, en hij werd levend. Daarom noemde hij haar naam: De fontein des aanroepers, die in Lechi is, tot op dezen dag. 20 En hij richtte Israel, in de dagen der Filistijnen, twintig jaren.

Toen Simson naar een verbintenis dong met de Filistijnen, heeft hij slechts gelegenheid van hen gezocht, Judges 14:4. Nu hebben wij hier een verder bericht van de gelegenheden, die hij aangreep om hen te verzwakken en wraak aan hen te doen over Israëls twisten, niet over zijn eigen twist. Alles is hier verrassend. Indien iets ongelooflijk zou geacht worden, omdat het onmogelijk is, dan moeten wij ons herinneren, dat bij God niets onmogelijk is, en dat het was door de Geest des Heeren die vaardig over hem werd dat hij bestuurd en in staat was gesteld tot deze ongewone wijze van oorlogvoeren.

I.De valsheid en het verraad van zijn vrouw en haar vader gaven hem aanleiding om hun koren te verbranden Judges 15:1.

II De barbaarse wreedheid van de Filistijnen, gepleegd aan zijn vrouw en haar vader, was een aanleiding voor hem om een grote slachting onder hen aan te echten, Judges 15:6.

III. Het verraad van zijn eigen landgenoten, die hem gebonden aan de Filistijnen overleverden, gaf hem gelegenheid om duizend Filistijnen te doden met een vochtig ezelskinnebakken Judges 15:17.

IV. Uit de benauwdheid, waarin hij toen was wegens gebrek aan water, nam God gelegenheid om hem gunst te betonen door hem bijtijds van water te voorzien, Judges 15:18.

Verzen 1-8

Richteren 15:1-8

I. Hier is Simsons terugkeer tot zijn vrouw die hij in misnoegen had verlaten, wellicht niet vernomen hebbende, dat zij aan een ander als vrouw was gegeven. Toen zijn toorn een weinig tot tot bedaren was gebracht, kwam hij tot haar terug, bezocht hij haar met een geitebokje, Judges 15:1. De waarde van het geschenk was gering, maar het was bedoeld als een teken van verzoening, en werd misschien toen als zodanig gebruikt, als personen die een geschil met elkaar hadden, weer samen kwamen. Hij zond haar dit om er in haar vertrekken een avondmaaltijd van te houden met haar, en zij met hem, en aldus weer op goede en vertrouwelijke voet met haar te zijn. Het was edelmoedig van Simson dat hij dit deed, hoewel hij de beledigde partij was, en de meerdere, aan wie zij verplicht was om vrede te verzoeken, en zij de eerste stappen had moeten doen om een verzoening teweeg te brengen. Als er onenigheid is onder verwanten, dan moeten diegenen als de verstandigste beschouwd worden en als de beste, die het eerst bereid zijn beledigingen te vergeten en te vergeven en zich om des vredes wil neer te buigen.

II. De teleurstelling, die hij ondervond. Haar vader weigerde hem tot haar toe te laten, want waarlijk: hij had haar aan een ander uitgehuwelijkt, Judges 15:2. Hij poogt:

1. Zich te rechtvaardigen in dit onrecht door hem begaan. Ik sprak zeker dat gij haar ganselijk haatte". Het was een zeer slechte opinie, die hij van Simson had, die nazireër afmetende naar het gewone karakter van de Filistijnen. Kon hij erger van hem denken dan te menen, dat hij, omdat hij rechtvaardiglijk vertoornd was op zijn vrouw, haar daarom ganselijk moest haten, of omdat hij reden had gevonden om voor een tijdje naar het huis van zijn vader terug te keren, hij haar daarom voor altijd wilde verlaten? Toch is dit alles wat hij ter verontschuldiging van het onrecht heeft te zeggen. Aldus gebruikte hij de zwaarste ijverzucht tot een dekmantel voor de ergerlijkste roverij. Maar het zal voor ons kwaad doen niet helpen te zeggen: Wij dachten dat anderen kwaad in de zin hadden."

2. Hij poogt Simson tevreden te stellen, door hem zijn jongere dochter aan te bieden, die Simson, naar hij dacht, wel zou aannemen, omdat zij de mooiste was, ter vergoeding van het hem aangedane onrecht. Zie welke verwarring diegenen in hun gezinnen aanrichten, die niet door de vreze Gods en door Zijn wet geregeerd en bestuurd worden, deze week een dochter ten huwelijk gevende aan de een, en in de volgende week aan een ander, eerst een dochter gevende aan een, en dan aan een andere man. Simson wees het voorstel met verachting af, hij wist beter dan om een vrouw tot haar zuster te nemen, Leviticus 18:18.

III. Simsons wraak op de Filistijnen wegens dit hem aangedane onrecht. Had hij bedoeld hierin slechts voor zijn eigen zaak op te komen hij zou zijn medeminnaar uitgedaagd hebben en alleen hem en zijn schoonvader gestraft hebben. Maar hij beschouwt zich als een openbaar persoon, en de belediging als aangedaan aan geheel het volk van Israël, want waarschijnlijk hebben zij hem die smaad aangedaan, omdat hij tot dat volk behoorde, en er genoegen in gevonden, en daarom besluit hij de Filistijnen kwaad te doen, en twijfelt er niet aan dat de behandeling, die hij van hen ondervonden heeft, er hem in zal rechtvaardigen Judges 15:3. Ik ben ditmaal onschuldig aan de Filistijnen, wanneer ik aan hen kwaad doe. Hij had gedaan wat hem betaamde in zijn aanbod van verzoening met zijn vrouw, daar zij die verzoening echter onmogelijk heeft gemaakt, konden zij hem niet kwalijk nemen, zo hij zijn rechtmatige toorn aan de dag legde. Als geschillen ontstaan, dan behoren wij onze plicht te doen om ze te beëindigen, en dan zullen wij, welke boze gevolgen er verder uit mogen voortkomen, onberispelijk zijn. Simson manier om wraak aan hen te oefenen was hun korenvelden in brand te steken, waardoor het land erg verzwakt en verarmd zou worden, Judges 15:4, Judges 15:5.

1. De methode, die hij hiertoe aanwendde was zeer vreemd. Hij zond honderd en vijftig paar vossen, staart aan staart gebonden, in de korenvelden, ieder paar had een aangestoken fakkel tussen hun staarten, waardoor zij, verschrikt zijnde, een toevlucht zochten in de korenvelden, en er aldus de brand in staken. Op die wijze zou het vuur op vele plaatsen tegelijk uitbreken, waardoor men het niet meester kon worden, inzonderheid als het des nachts gedaan werd, hetgeen zeer waarschijnlijk is. Hij zou hiertoe mannen hebben kunnen gebruiken, maar misschien kon hij geen Israëlieten genoeg vinden, die de moed hadden om het te doen, en hij zelf kon het slechts op een plaats tegelijk doen, waardoor hij zijn doel niet kon bereiken. Nooit zien wij dat Simson voor zijn strijd gebruik maakt van mensen, hetzij dienstknecht of krijgsman, daarom verkoos hij om voor dit plan gebruik le maken van vossen als zijn brandstichters. Zij hadden Simson benadeeld door hun listen, hun slimheid en boosaardigheid, en nu vergeldt hij het hun door slimme vossen als vuurbranden te gebruiken. Door de geringheid en verachtelijkheid van de dieren, die hij gebruikte, bedoelde hij minachting te betonen aan de vijanden, tegen welke hij streed. Op deze krijgslist wordt dikwijls gezinspeeld, om te tonen hoe de tegenstanders van de kerk, die verschillende belangen en plannen hebben, en in andere opzichten geheel tegenover elkaar staan, en naar tegenovergestelde richtingen uitgaan, zich toch dikwijls verenigd hebben tot een vuurbrand in het een of ander gevloekte plan, om de kerk Gods te verwoesten, en inzonderheid om er het vuur van de verdeeldheid in te doen ontbranden.

2. Het kwaad, dat hij de Filistijnen hierdoor berokkende, was zeer groot. Het was in de tijd van de tarweoogst, Judges 15:1, zodat het stro droog zijnde, spoedig de korenhopen in brand stak alsmede het nog staande koren en de wijngaarden en olijfbomen. Dit was een verderven van goede schepselen, maar waar andere daden van vijandschap geoorloofd zijn, wordt hier terecht ook het vernielen van voedsel toe gerekend. Als hij hun het leven mocht benemen, dan mocht hij hun ook hun levensmiddelen benemen, en God was er rechtvaardig in, het koren, en de most, en de olie, die zij voor Dagon hadden bereid als een spijsoffer voor hem, werden dus op hun tijd tot een brandoffer gemaakt aan God gerechtigheid.

IV. Het geweld van de Filistijnen tegen Simsons verraderlijke vrouw en haar vader. Vernemende dat zij Simson tot dit kwaad tegen het land hadden geprikkeld, viel het plebs op hen aan, en verbrandde hen met vuur, misschien wel in hun eigen huizen, Judges 15:6. Simson zelf durfden zij niet aanvallen, en daarom hebben zij, met meer rechtvaardigheid wellicht dan zij er in bedoeld hebben, wraak geoefend aan hen, die, naar zij wl moesten erkennen, hem reden hadden gegeven om vertoornd te zijn. Inplaats van wraak te doen aan Simson, doen zij wraak voor hem, toen hij in aanmerking nemende de betrekking, waarin hij tot hen gestaan had, zichzelf niet op hen wilde wreken. Zie hier de hand in van Hem, van wie de wraak is, zij, die verraderlijk handelen, met hen zal verraderlijk gehandeld worden, en de Heere is bekend geworden door dit recht, dat Hij gedaan heeft, inzonderheid wanneer Hij, zoals hier, gebruik maakt van de vijanden van Zijn volk, als werktuigen om de twist van Zijn volk aan elkaar te wreken. Als een wrede Filistijn een valser, verraderlijker Filistijn verbrandt, "dan zal de rechtvaardige zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt," Psalms 58:11, Psalms 58:12. Aldus `zal de grimmigheid des mensen U loffelijk maken," Psalms 76:1. De Filistijnen hadden Simsons huisvrouw gedreigd, haar en haars vaders huis met vuur te verbranden, Judges 14:15, indien zij de verklaring van het raadsel niet uit hem wilde verkrijgen. Om zichzelf te redden en haar landgenoten te verplichten, verried zij haar man. En wat kwam daar nu van? Hetgeen zij vreesde, en waaraan zij door zonde zocht te ontkomen, geschiedde haar, zij en haars vaders huis werden met vuur verbrand, en het waren haar landgenoten, die zij met het onrecht, dat zij haar man aandeed, zocht te verplichten, die haar dit aandeden. Het kwaad dat wij door onwettige middelen zoeken te ontwijken, halen wij ons dikwijls zelf er mee over ons hoofd. Die aldus zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen.

V. De gelegenheid, die Simson hieruit nam om hun nog groter kwaad te doen, en dat hun vlees en bloed raakte, Judges 15:7, Judges 15:8. "Hoewel gij hun dit gedaan hebt, en hiermede hebt getoond wat gij mij zoudt doen, zo het in uw macht was, zal mij dit niet weerhouden van u nog meer te kwellen." Of: "Hoewel gij, door dit te doen, denkt mij voldoening te hebben gegeven voor de mij aangedanen hoon, heb ik toch, als publiek persoon, nog voor Israëls zaak op te komen, en voor het onrecht, dat hun aangedaan is, ik zal mij aan u wreken, en als gij dan van uw beledigingen en onrecht aflaat, zo zal ik daarna ophouden, daar ik slechts Israëls verlossing op het oog heb." En zo sloeg hij hen de schenkel en de heup met een groten slag Wij veronderstellen dat de wonden, die hij hun toebracht, dodelijk waren, zoals wonden aan de heup of dij gewoonlijk zijn, en daarom vertalen wij het door een grote slachting. Sommigen denken dat hij hen slechts verminkte, en hen aldus ongeschikt maakte voor de krijgsdienst, zoals aan paarden de hakpees of kniepees werd doorgesneden. Het schijnt een uitdrukking te zijn, waardoor een verwoede aanval wordt aangeduid, ieder dodende, die hem voorkwam, of hij bracht hun een volkomen nederlaag toe, hij versloeg ruiters en voetknechten. Hij sloeg hen met al de kracht, die hij had, niet in zijn armen en handen maar in zijn heupen en dijen, hen schoppende en trappende, en hen aldus vernederende, "hij trad hen in zijn toorn en vertrapte hen in zijn grimmigheid," Isaiah 63:3. En toen hij dit gedaan had, trok hij zich terug in een natuurlijke vesting, op de hoogte van de rots Etam, waar hij wachtte om te zien of de Filistijnen door zijn tuchtiging gedwee waren geworden.

Verzen 1-8

Richteren 15:1-8

I. Hier is Simsons terugkeer tot zijn vrouw die hij in misnoegen had verlaten, wellicht niet vernomen hebbende, dat zij aan een ander als vrouw was gegeven. Toen zijn toorn een weinig tot tot bedaren was gebracht, kwam hij tot haar terug, bezocht hij haar met een geitebokje, Judges 15:1. De waarde van het geschenk was gering, maar het was bedoeld als een teken van verzoening, en werd misschien toen als zodanig gebruikt, als personen die een geschil met elkaar hadden, weer samen kwamen. Hij zond haar dit om er in haar vertrekken een avondmaaltijd van te houden met haar, en zij met hem, en aldus weer op goede en vertrouwelijke voet met haar te zijn. Het was edelmoedig van Simson dat hij dit deed, hoewel hij de beledigde partij was, en de meerdere, aan wie zij verplicht was om vrede te verzoeken, en zij de eerste stappen had moeten doen om een verzoening teweeg te brengen. Als er onenigheid is onder verwanten, dan moeten diegenen als de verstandigste beschouwd worden en als de beste, die het eerst bereid zijn beledigingen te vergeten en te vergeven en zich om des vredes wil neer te buigen.

II. De teleurstelling, die hij ondervond. Haar vader weigerde hem tot haar toe te laten, want waarlijk: hij had haar aan een ander uitgehuwelijkt, Judges 15:2. Hij poogt:

1. Zich te rechtvaardigen in dit onrecht door hem begaan. Ik sprak zeker dat gij haar ganselijk haatte". Het was een zeer slechte opinie, die hij van Simson had, die nazireër afmetende naar het gewone karakter van de Filistijnen. Kon hij erger van hem denken dan te menen, dat hij, omdat hij rechtvaardiglijk vertoornd was op zijn vrouw, haar daarom ganselijk moest haten, of omdat hij reden had gevonden om voor een tijdje naar het huis van zijn vader terug te keren, hij haar daarom voor altijd wilde verlaten? Toch is dit alles wat hij ter verontschuldiging van het onrecht heeft te zeggen. Aldus gebruikte hij de zwaarste ijverzucht tot een dekmantel voor de ergerlijkste roverij. Maar het zal voor ons kwaad doen niet helpen te zeggen: Wij dachten dat anderen kwaad in de zin hadden."

2. Hij poogt Simson tevreden te stellen, door hem zijn jongere dochter aan te bieden, die Simson, naar hij dacht, wel zou aannemen, omdat zij de mooiste was, ter vergoeding van het hem aangedane onrecht. Zie welke verwarring diegenen in hun gezinnen aanrichten, die niet door de vreze Gods en door Zijn wet geregeerd en bestuurd worden, deze week een dochter ten huwelijk gevende aan de een, en in de volgende week aan een ander, eerst een dochter gevende aan een, en dan aan een andere man. Simson wees het voorstel met verachting af, hij wist beter dan om een vrouw tot haar zuster te nemen, Leviticus 18:18.

III. Simsons wraak op de Filistijnen wegens dit hem aangedane onrecht. Had hij bedoeld hierin slechts voor zijn eigen zaak op te komen hij zou zijn medeminnaar uitgedaagd hebben en alleen hem en zijn schoonvader gestraft hebben. Maar hij beschouwt zich als een openbaar persoon, en de belediging als aangedaan aan geheel het volk van Israël, want waarschijnlijk hebben zij hem die smaad aangedaan, omdat hij tot dat volk behoorde, en er genoegen in gevonden, en daarom besluit hij de Filistijnen kwaad te doen, en twijfelt er niet aan dat de behandeling, die hij van hen ondervonden heeft, er hem in zal rechtvaardigen Judges 15:3. Ik ben ditmaal onschuldig aan de Filistijnen, wanneer ik aan hen kwaad doe. Hij had gedaan wat hem betaamde in zijn aanbod van verzoening met zijn vrouw, daar zij die verzoening echter onmogelijk heeft gemaakt, konden zij hem niet kwalijk nemen, zo hij zijn rechtmatige toorn aan de dag legde. Als geschillen ontstaan, dan behoren wij onze plicht te doen om ze te beëindigen, en dan zullen wij, welke boze gevolgen er verder uit mogen voortkomen, onberispelijk zijn. Simson manier om wraak aan hen te oefenen was hun korenvelden in brand te steken, waardoor het land erg verzwakt en verarmd zou worden, Judges 15:4, Judges 15:5.

1. De methode, die hij hiertoe aanwendde was zeer vreemd. Hij zond honderd en vijftig paar vossen, staart aan staart gebonden, in de korenvelden, ieder paar had een aangestoken fakkel tussen hun staarten, waardoor zij, verschrikt zijnde, een toevlucht zochten in de korenvelden, en er aldus de brand in staken. Op die wijze zou het vuur op vele plaatsen tegelijk uitbreken, waardoor men het niet meester kon worden, inzonderheid als het des nachts gedaan werd, hetgeen zeer waarschijnlijk is. Hij zou hiertoe mannen hebben kunnen gebruiken, maar misschien kon hij geen Israëlieten genoeg vinden, die de moed hadden om het te doen, en hij zelf kon het slechts op een plaats tegelijk doen, waardoor hij zijn doel niet kon bereiken. Nooit zien wij dat Simson voor zijn strijd gebruik maakt van mensen, hetzij dienstknecht of krijgsman, daarom verkoos hij om voor dit plan gebruik le maken van vossen als zijn brandstichters. Zij hadden Simson benadeeld door hun listen, hun slimheid en boosaardigheid, en nu vergeldt hij het hun door slimme vossen als vuurbranden te gebruiken. Door de geringheid en verachtelijkheid van de dieren, die hij gebruikte, bedoelde hij minachting te betonen aan de vijanden, tegen welke hij streed. Op deze krijgslist wordt dikwijls gezinspeeld, om te tonen hoe de tegenstanders van de kerk, die verschillende belangen en plannen hebben, en in andere opzichten geheel tegenover elkaar staan, en naar tegenovergestelde richtingen uitgaan, zich toch dikwijls verenigd hebben tot een vuurbrand in het een of ander gevloekte plan, om de kerk Gods te verwoesten, en inzonderheid om er het vuur van de verdeeldheid in te doen ontbranden.

2. Het kwaad, dat hij de Filistijnen hierdoor berokkende, was zeer groot. Het was in de tijd van de tarweoogst, Judges 15:1, zodat het stro droog zijnde, spoedig de korenhopen in brand stak alsmede het nog staande koren en de wijngaarden en olijfbomen. Dit was een verderven van goede schepselen, maar waar andere daden van vijandschap geoorloofd zijn, wordt hier terecht ook het vernielen van voedsel toe gerekend. Als hij hun het leven mocht benemen, dan mocht hij hun ook hun levensmiddelen benemen, en God was er rechtvaardig in, het koren, en de most, en de olie, die zij voor Dagon hadden bereid als een spijsoffer voor hem, werden dus op hun tijd tot een brandoffer gemaakt aan God gerechtigheid.

IV. Het geweld van de Filistijnen tegen Simsons verraderlijke vrouw en haar vader. Vernemende dat zij Simson tot dit kwaad tegen het land hadden geprikkeld, viel het plebs op hen aan, en verbrandde hen met vuur, misschien wel in hun eigen huizen, Judges 15:6. Simson zelf durfden zij niet aanvallen, en daarom hebben zij, met meer rechtvaardigheid wellicht dan zij er in bedoeld hebben, wraak geoefend aan hen, die, naar zij wl moesten erkennen, hem reden hadden gegeven om vertoornd te zijn. Inplaats van wraak te doen aan Simson, doen zij wraak voor hem, toen hij in aanmerking nemende de betrekking, waarin hij tot hen gestaan had, zichzelf niet op hen wilde wreken. Zie hier de hand in van Hem, van wie de wraak is, zij, die verraderlijk handelen, met hen zal verraderlijk gehandeld worden, en de Heere is bekend geworden door dit recht, dat Hij gedaan heeft, inzonderheid wanneer Hij, zoals hier, gebruik maakt van de vijanden van Zijn volk, als werktuigen om de twist van Zijn volk aan elkaar te wreken. Als een wrede Filistijn een valser, verraderlijker Filistijn verbrandt, "dan zal de rechtvaardige zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt," Psalms 58:11, Psalms 58:12. Aldus `zal de grimmigheid des mensen U loffelijk maken," Psalms 76:1. De Filistijnen hadden Simsons huisvrouw gedreigd, haar en haars vaders huis met vuur te verbranden, Judges 14:15, indien zij de verklaring van het raadsel niet uit hem wilde verkrijgen. Om zichzelf te redden en haar landgenoten te verplichten, verried zij haar man. En wat kwam daar nu van? Hetgeen zij vreesde, en waaraan zij door zonde zocht te ontkomen, geschiedde haar, zij en haars vaders huis werden met vuur verbrand, en het waren haar landgenoten, die zij met het onrecht, dat zij haar man aandeed, zocht te verplichten, die haar dit aandeden. Het kwaad dat wij door onwettige middelen zoeken te ontwijken, halen wij ons dikwijls zelf er mee over ons hoofd. Die aldus zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen.

V. De gelegenheid, die Simson hieruit nam om hun nog groter kwaad te doen, en dat hun vlees en bloed raakte, Judges 15:7, Judges 15:8. "Hoewel gij hun dit gedaan hebt, en hiermede hebt getoond wat gij mij zoudt doen, zo het in uw macht was, zal mij dit niet weerhouden van u nog meer te kwellen." Of: "Hoewel gij, door dit te doen, denkt mij voldoening te hebben gegeven voor de mij aangedanen hoon, heb ik toch, als publiek persoon, nog voor Israëls zaak op te komen, en voor het onrecht, dat hun aangedaan is, ik zal mij aan u wreken, en als gij dan van uw beledigingen en onrecht aflaat, zo zal ik daarna ophouden, daar ik slechts Israëls verlossing op het oog heb." En zo sloeg hij hen de schenkel en de heup met een groten slag Wij veronderstellen dat de wonden, die hij hun toebracht, dodelijk waren, zoals wonden aan de heup of dij gewoonlijk zijn, en daarom vertalen wij het door een grote slachting. Sommigen denken dat hij hen slechts verminkte, en hen aldus ongeschikt maakte voor de krijgsdienst, zoals aan paarden de hakpees of kniepees werd doorgesneden. Het schijnt een uitdrukking te zijn, waardoor een verwoede aanval wordt aangeduid, ieder dodende, die hem voorkwam, of hij bracht hun een volkomen nederlaag toe, hij versloeg ruiters en voetknechten. Hij sloeg hen met al de kracht, die hij had, niet in zijn armen en handen maar in zijn heupen en dijen, hen schoppende en trappende, en hen aldus vernederende, "hij trad hen in zijn toorn en vertrapte hen in zijn grimmigheid," Isaiah 63:3. En toen hij dit gedaan had, trok hij zich terug in een natuurlijke vesting, op de hoogte van de rots Etam, waar hij wachtte om te zien of de Filistijnen door zijn tuchtiging gedwee waren geworden.

Verzen 9-17

Richteren 15:9-17

I. Hier zien wij Simson heftig vervolgd door de Filistijnen. Zij gingen allen tezamen, een geduchter legermacht dan zij op de been hadden gebracht toen Simson hen geslagen had de schenkel en de heup, en zij legerden zich in Juda, en verspreidden zich door het land om Simson te zoeken, die, naar zij gehoord hadden, die kant was uitgegaan, Judges 15:9. Toen de mannen van Juda, die zich gedwee aan hun juk hadden onderworpen, er op pleitten, dat zij hun schatting betaald hadden, en dat niemand uit hun stam iets tegen hen misdaan had, erkenden zij volmondig dat zij met hun inval niets anders op het oog hadden dan Simson gevangen te nemen, zij wilden strijden tegen klein noch groot, maar alleen tegen die richter van Israël, Judges 15:10, om hem te doen gelijk als hij ons gedaan heeft, dat is: hem slaan, de schenkel en de heup, zoals hij ons de schenkel en de heup heeft geslagen, oog om oog Hier was een leger, opgetrokken tegen n enkele man, maar hij was in zijn persoon een leger. Zo werd een gehele bende van mannen uitgezonden om onze Heere Jezus, die gezegende Simson, te grijpen, hoewel een tiende deel volstaan zou hebben nu Zijn ure was gekomen, en tienmaal meer niets uitgericht zouden hebben indien Hij zich niet had overgegeven.

II. Simson laaghartig verraden en overgeleverd door de mannen van Juda, Judges 15:11. Waren zij van Juda? Ontaarde loten van die kloekmoedige stam. Volstrekt onwaardig waren zij om in hun standaard de leeuw uit de stam van Juda te voeren. Misschien waren zij ontevreden over Simson, omdat hij niet van hun stam was, uit dwaze gehechtheid aan hun verbeurde voorrang wilden zij liever verdrukt worden door de Filistijnen, dan verlost worden door een Daniet. Door zulke naijver is de verlossing van de kerk dikwijls belemmerd geworden. Maar het was veeleer omdat zij bevreesd waren voor de Filistijnen, en hen tot elke prijs uit hun land wensten te zien. Indien hun moed niet volkomen terneergeslagen en verbroken was door hun zonden en hun benauwdheden, indien zij zich niet hadden overgegeven aan een geest van vadsigheid en sluimering, zij zouden deze gelegenheid hebben aangegrepen om zich het juk van de Filistijnen van de hals te schudden. Indien er het minste vonkje van verstand en kloekmoedigheid in hen was overgebleven, zij zouden, nu zij een dapper man als Simson hadden om hen aan te voeren stoutmoedig de strijd hebben aangebonden ter verkrijging van hun vrijheid, maar het is geen wonder dat zij, die zich tot de hel toe hadden verlaagd in de aanbidding van hun afgoden, Isaiah 57:9, zich aldus tot in het stof vernederden in onderworpenheid aan hun honende verdrukkers. De zonde ontmoedigt de mensen, ja zij verdwaast hen, en verbergt voor hun ogen de dingen, die tot hun vrede dienen. Simson is waarschijnlijk naar de grens van dat land gegaan, om zijn diensten aan te bieden, menende dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou, zoals Mozes dit gemeend heeft Acts 7:25. Maar zij verwierpen hem, en:

1. Laakten hem op ondankbare, onwaardige wijze wegens hetgeen hij gedaan had, alsof hij hun grote schade en verlies had toegebracht. Zo worden zij dikwijls met ondank beloond, die hun land de grootste en gewichtigste diensten hebben bewezen. Zo heeft onze Heere Jezus vele goede werken gedaan, en zij stonden gereed Hem er voor te stenigen.

2. Verzochten hem, dat hij zich door hen zou laten binden en aan de Filistijnen overleveren. Lafhartige, ondankbare ellendelingen! Zij beminden hun boeien en hadden hun dienstbaarheid lief! Zo hebben de Joden onze Zaligmaker overgeleverd onder voorwendsel van te vrezen, dat de Romeinen anders zouden komen en hun plaats en volk wegnemen. In welk een lage, slaafse gezindheid redeneren zij: Wist gij niet dat de Filistijnen over ons heersen? En wiens schuld was dat? Zij wisten dat de Filistijnen geen recht hadden om over hen te heersen, en zij zouden ook niet aan hen verkocht zijn, indien zij zich niet eerst zelf aan boosheden hadden verkocht.

III. Simson liet zich gedwee door zijn landgenoten binden, die hem toen aan zijn verwoede vijanden overleverden, Judges 15:12, Judges 15:13. Hoe gemakkelijk had hij hen van zich weg kunnen slaan, en de hoogte van zijn rots tegen deze drie duizend mannen kunnen verdedigen, en niemand hunner zou de handen aan hem hebben kunnen of durven slaan, maar hij heeft zich geduldig aan hen onderworpen:

1. Ten einde een voorbeeld te geven van grote zachtmoedigheid en nederigheid, gepaard aan grote kracht en moed, als een, die over zijn eigen geest heerst, weet hij zich te onderwerpen, zowel als te overwinnen

2. Opdat hij, overgeleverd zijnde aan de Filistijnen, gelegenheid zou hebben, om een grote slachting onder hen aan te richten.

3. Opdat hij een type zou zijn van Christus, die, nadat Hij getoond had wat Hij kon doen door hen ter aarde te werpen, die gekomen waren om Hem te grijpen, zich overgaf om gebonden te worden, en als een lam ter slachting te worden geleid. Simson rechtvaardigde zich in hetgeen hij aan de Filistijnen gedaan had: "Gelijk zij mij gedaan hebben, alzo heb ik hun gedaan, het was een daad van noodzakelijke gerechtigheid, en zij behoren er mij geen weervergelding voor te doen, want zij zijn begonnen." Hij komt overeen met de mannen van Juda, dat zij, als hij zich in hun handen overgeeft, niet zelf op hem zullen aanvallen, want dan zou hij in verzoeking zijn om op hen aan te vallen, waarvan hij zeer afkerig was. Dit beloven zij hem, Judges 15:13 en toen onderwierp hij zich. De mannen van Juda zijn verraders zijnde, waren zij in waarheid zijn moordenaars, zelf wilden zij hem niet doden, maar zij deden wat erger was, zij gaven hem over in de handen van de onbesneden Filistijnen, die, naar zij wisten, erger zouden doen dan hem doden, hem ten dode zouden mishandelen en kwellen. Misschien dachten zij wat, naar sommiger mening, Judas gedacht heeft, toen hij Christus verried, dat hij zich door zijn grote kracht wel uit hun handen zou redden, maar zo hij dit deed dan was niet aan hun te danken, indien zij dachten dat hij het zou doen, dan hadden zij ook moeten denken, dat hij ook hen kon en wilde verlossen, zo zij hem wilden aankleven en hem tot hun hoofd wilden maken. Rechtvaardig wordt hun ellende nog gerekt, die, om hun ergste vijanden te verplichten, aldus hun beste vriend mishandelen. Nooit waren mensen zo verdwaasd, behalve zij, die evenzo onze gezegende Zaligmaker behandeld hebben.

IV. Simson, zijn zaak tegen de Filistijnen verdedigd hebbende, werd toen aan hen overgeleverd, stevig gebonden met twee nieuwe touwen. Toen de Filistijnen hem onder zich hadden, juichten zij hem tegemoet, Judges 15:14. En zo zouden zij, triomferende in hun succes en hem horende, op hem geschoten hebben, zoals hun schutters op Saul geschoten hebben indien God hun handen niet vaster gebonden had, dan de mannen van Juda de zijnen gebonden hadden om hem onmiddellijk te doden, veeleer dan horende juichkreten tegen hem aan te heffen en hem tijd te geven om zichzelf te helpen. Maar hun gerustheid en hun blijdschap waren een voorteken van hun verderf. Toen zij juichten over hem als een overwonnene, in het vaste vertrouwen dat zij hem nu geheel in hun macht hadden, toen werd de Geest des Heeren vaardig over hem, en bezielde hem met meer dan gewone kracht en vastberadenheid. Aldus aangevuurd: 1. Bevrijdde hij zich terstond van zijn banden. Bij de eersten ruk, die hij er aan gaf, braken de twee nieuwe touwen, en versmolten (zoals het oorspronkelijke woord luidt) van zijn handen, tot grote verbazing en verschrikking ongetwijfeld van hen, die tegen hem gejuicht hadden, en wier juichkreten er door veranderd werden in kreten van angst. Toen de Geest des Heeren over hem kwam, werden zijn banden losgemaakt. Waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid, en zij die aldus vrijgemaakt zijn, zijn in waarheid vrij. Dit was een afschaduwing van de opstanding van Christus door de kracht van de Geest van de heiligheid, daarin heeft Hij de banden des doods ontbonden, en diens touwen, de grafklederen, vielen van Zijn handen zonder, evenals die van Lazarus, losgemaakt te zijn, omdat het onmogelijk was, dat de machtige Zaligmaker er door gehouden zou worden, en aldus heeft Hij getriomfeerd over de machten van de duisternis, die tegen Hem juichten alsof zij Hem in hun macht hadden.

2. Richtte hij een grote verwoesting onder hen aan, die zich allen rondom hem hadden vergaderd om hem te bespotten, Judges 15:15. Zie hoe erbarmelijk hij gewapend was, hij had geen beter wapen dan een ezelskinnebakken, maar welk een slachting heeft hij er mee aangericht! Niet eerder legde hij het uit de hand, voordat hij er duizend Filistijnen mee gedood had, en aldus werd de belofte meer dan vervuld: "een enig man onder u zal er duizend jagen," Joshua 23:10 s. Een ezelskinnebakken was iets onhandigs om aan te grijpen, en men zou zo denken, dat hem gemakkelijk ontwrongen had kunnen worden, en enkele slagen, zoals hij er mee gaf, zouden het verbroken en verbrijzeld hebben, en toch bleef het goed tot het laatste toe. Als het het kinnebakken van een leeuw ware geweest, inzonderheid van die, die hij zelf verslagen had, dan zou dit hebben kunnen bijdragen om zijn verbeelding aan te vuren en hem te doen denken, dat hij er te meer geducht om was, maar het been van dat verachtelijke dier te nemen, was wonderen te doen door het dwaze van de wereld opdat de uitnemendheid van de kracht zij van God en niet uit de mens. Een van Davids helden versloeg drie honderd Filistijnen op eenmaal maar het was met een spies, 1 Chronicles 11:11. Een ander sloeg onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede werd, ja aan het zwaard kleefde, 2 Samuel 23:10. Maar die allen bleven ver achter bij Simson. Wat zou te moeilijk of te veel zijn voor hem, over wie de Geest des Heeren vaardig werd? In God zullen wij kloeke daden doen. Het was vreemd dat de mannen van Juda hem nu niet te hulp kwamen, lafaards kunnen wel een vallende vijand slaan, maar hij moest een type zijn van Hem, die de pers alleen getreden heeft.

V. Simson vierde zijn eigen overwinning, daar de mannen van Juda zelfs dat niet voor hem wilden doen. Hij stelde een kort lied op, dat hij voor zichzelf zong, want de dochteren Israëls gingen hem niet tegemoet, zoals zij later Saul tegemoet gingen, om te zingen, en wel met meer reden: Simson heeft zijn duizenden verslagen. Het refrein van zijn lied was: Met een ezelskinnebakken een hoop, twee hopen, met een ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen, Judges 15:16. In het Hebreeuws betekent hetzelfde woord "chamoor" een ezel, en ook een hoop, waardoor dit een sierlijke woordspeling wordt, en de Filistijnen voorgesteld worden als zo gedwee te vallen als ezels. Hij gaf ook een naam aan de plaats om de smaad van de Filistijnen in gedachtenis te doen blijven, Judges 15:17, Ramath-Lechi, de opheffing van het ezelskinnebakken. Toch heeft hij niet met verwaandheid dit ezelskinnebakken bij zich gehouden om het overal te tonen, maar toen hij er mee afgedaan had, wierp hij het weg. Zo weinig waren toen relikwieën in tel.

Verzen 9-17

Richteren 15:9-17

I. Hier zien wij Simson heftig vervolgd door de Filistijnen. Zij gingen allen tezamen, een geduchter legermacht dan zij op de been hadden gebracht toen Simson hen geslagen had de schenkel en de heup, en zij legerden zich in Juda, en verspreidden zich door het land om Simson te zoeken, die, naar zij gehoord hadden, die kant was uitgegaan, Judges 15:9. Toen de mannen van Juda, die zich gedwee aan hun juk hadden onderworpen, er op pleitten, dat zij hun schatting betaald hadden, en dat niemand uit hun stam iets tegen hen misdaan had, erkenden zij volmondig dat zij met hun inval niets anders op het oog hadden dan Simson gevangen te nemen, zij wilden strijden tegen klein noch groot, maar alleen tegen die richter van Israël, Judges 15:10, om hem te doen gelijk als hij ons gedaan heeft, dat is: hem slaan, de schenkel en de heup, zoals hij ons de schenkel en de heup heeft geslagen, oog om oog Hier was een leger, opgetrokken tegen n enkele man, maar hij was in zijn persoon een leger. Zo werd een gehele bende van mannen uitgezonden om onze Heere Jezus, die gezegende Simson, te grijpen, hoewel een tiende deel volstaan zou hebben nu Zijn ure was gekomen, en tienmaal meer niets uitgericht zouden hebben indien Hij zich niet had overgegeven.

II. Simson laaghartig verraden en overgeleverd door de mannen van Juda, Judges 15:11. Waren zij van Juda? Ontaarde loten van die kloekmoedige stam. Volstrekt onwaardig waren zij om in hun standaard de leeuw uit de stam van Juda te voeren. Misschien waren zij ontevreden over Simson, omdat hij niet van hun stam was, uit dwaze gehechtheid aan hun verbeurde voorrang wilden zij liever verdrukt worden door de Filistijnen, dan verlost worden door een Daniet. Door zulke naijver is de verlossing van de kerk dikwijls belemmerd geworden. Maar het was veeleer omdat zij bevreesd waren voor de Filistijnen, en hen tot elke prijs uit hun land wensten te zien. Indien hun moed niet volkomen terneergeslagen en verbroken was door hun zonden en hun benauwdheden, indien zij zich niet hadden overgegeven aan een geest van vadsigheid en sluimering, zij zouden deze gelegenheid hebben aangegrepen om zich het juk van de Filistijnen van de hals te schudden. Indien er het minste vonkje van verstand en kloekmoedigheid in hen was overgebleven, zij zouden, nu zij een dapper man als Simson hadden om hen aan te voeren stoutmoedig de strijd hebben aangebonden ter verkrijging van hun vrijheid, maar het is geen wonder dat zij, die zich tot de hel toe hadden verlaagd in de aanbidding van hun afgoden, Isaiah 57:9, zich aldus tot in het stof vernederden in onderworpenheid aan hun honende verdrukkers. De zonde ontmoedigt de mensen, ja zij verdwaast hen, en verbergt voor hun ogen de dingen, die tot hun vrede dienen. Simson is waarschijnlijk naar de grens van dat land gegaan, om zijn diensten aan te bieden, menende dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou, zoals Mozes dit gemeend heeft Acts 7:25. Maar zij verwierpen hem, en:

1. Laakten hem op ondankbare, onwaardige wijze wegens hetgeen hij gedaan had, alsof hij hun grote schade en verlies had toegebracht. Zo worden zij dikwijls met ondank beloond, die hun land de grootste en gewichtigste diensten hebben bewezen. Zo heeft onze Heere Jezus vele goede werken gedaan, en zij stonden gereed Hem er voor te stenigen.

2. Verzochten hem, dat hij zich door hen zou laten binden en aan de Filistijnen overleveren. Lafhartige, ondankbare ellendelingen! Zij beminden hun boeien en hadden hun dienstbaarheid lief! Zo hebben de Joden onze Zaligmaker overgeleverd onder voorwendsel van te vrezen, dat de Romeinen anders zouden komen en hun plaats en volk wegnemen. In welk een lage, slaafse gezindheid redeneren zij: Wist gij niet dat de Filistijnen over ons heersen? En wiens schuld was dat? Zij wisten dat de Filistijnen geen recht hadden om over hen te heersen, en zij zouden ook niet aan hen verkocht zijn, indien zij zich niet eerst zelf aan boosheden hadden verkocht.

III. Simson liet zich gedwee door zijn landgenoten binden, die hem toen aan zijn verwoede vijanden overleverden, Judges 15:12, Judges 15:13. Hoe gemakkelijk had hij hen van zich weg kunnen slaan, en de hoogte van zijn rots tegen deze drie duizend mannen kunnen verdedigen, en niemand hunner zou de handen aan hem hebben kunnen of durven slaan, maar hij heeft zich geduldig aan hen onderworpen:

1. Ten einde een voorbeeld te geven van grote zachtmoedigheid en nederigheid, gepaard aan grote kracht en moed, als een, die over zijn eigen geest heerst, weet hij zich te onderwerpen, zowel als te overwinnen

2. Opdat hij, overgeleverd zijnde aan de Filistijnen, gelegenheid zou hebben, om een grote slachting onder hen aan te richten.

3. Opdat hij een type zou zijn van Christus, die, nadat Hij getoond had wat Hij kon doen door hen ter aarde te werpen, die gekomen waren om Hem te grijpen, zich overgaf om gebonden te worden, en als een lam ter slachting te worden geleid. Simson rechtvaardigde zich in hetgeen hij aan de Filistijnen gedaan had: "Gelijk zij mij gedaan hebben, alzo heb ik hun gedaan, het was een daad van noodzakelijke gerechtigheid, en zij behoren er mij geen weervergelding voor te doen, want zij zijn begonnen." Hij komt overeen met de mannen van Juda, dat zij, als hij zich in hun handen overgeeft, niet zelf op hem zullen aanvallen, want dan zou hij in verzoeking zijn om op hen aan te vallen, waarvan hij zeer afkerig was. Dit beloven zij hem, Judges 15:13 en toen onderwierp hij zich. De mannen van Juda zijn verraders zijnde, waren zij in waarheid zijn moordenaars, zelf wilden zij hem niet doden, maar zij deden wat erger was, zij gaven hem over in de handen van de onbesneden Filistijnen, die, naar zij wisten, erger zouden doen dan hem doden, hem ten dode zouden mishandelen en kwellen. Misschien dachten zij wat, naar sommiger mening, Judas gedacht heeft, toen hij Christus verried, dat hij zich door zijn grote kracht wel uit hun handen zou redden, maar zo hij dit deed dan was niet aan hun te danken, indien zij dachten dat hij het zou doen, dan hadden zij ook moeten denken, dat hij ook hen kon en wilde verlossen, zo zij hem wilden aankleven en hem tot hun hoofd wilden maken. Rechtvaardig wordt hun ellende nog gerekt, die, om hun ergste vijanden te verplichten, aldus hun beste vriend mishandelen. Nooit waren mensen zo verdwaasd, behalve zij, die evenzo onze gezegende Zaligmaker behandeld hebben.

IV. Simson, zijn zaak tegen de Filistijnen verdedigd hebbende, werd toen aan hen overgeleverd, stevig gebonden met twee nieuwe touwen. Toen de Filistijnen hem onder zich hadden, juichten zij hem tegemoet, Judges 15:14. En zo zouden zij, triomferende in hun succes en hem horende, op hem geschoten hebben, zoals hun schutters op Saul geschoten hebben indien God hun handen niet vaster gebonden had, dan de mannen van Juda de zijnen gebonden hadden om hem onmiddellijk te doden, veeleer dan horende juichkreten tegen hem aan te heffen en hem tijd te geven om zichzelf te helpen. Maar hun gerustheid en hun blijdschap waren een voorteken van hun verderf. Toen zij juichten over hem als een overwonnene, in het vaste vertrouwen dat zij hem nu geheel in hun macht hadden, toen werd de Geest des Heeren vaardig over hem, en bezielde hem met meer dan gewone kracht en vastberadenheid. Aldus aangevuurd: 1. Bevrijdde hij zich terstond van zijn banden. Bij de eersten ruk, die hij er aan gaf, braken de twee nieuwe touwen, en versmolten (zoals het oorspronkelijke woord luidt) van zijn handen, tot grote verbazing en verschrikking ongetwijfeld van hen, die tegen hem gejuicht hadden, en wier juichkreten er door veranderd werden in kreten van angst. Toen de Geest des Heeren over hem kwam, werden zijn banden losgemaakt. Waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid, en zij die aldus vrijgemaakt zijn, zijn in waarheid vrij. Dit was een afschaduwing van de opstanding van Christus door de kracht van de Geest van de heiligheid, daarin heeft Hij de banden des doods ontbonden, en diens touwen, de grafklederen, vielen van Zijn handen zonder, evenals die van Lazarus, losgemaakt te zijn, omdat het onmogelijk was, dat de machtige Zaligmaker er door gehouden zou worden, en aldus heeft Hij getriomfeerd over de machten van de duisternis, die tegen Hem juichten alsof zij Hem in hun macht hadden.

2. Richtte hij een grote verwoesting onder hen aan, die zich allen rondom hem hadden vergaderd om hem te bespotten, Judges 15:15. Zie hoe erbarmelijk hij gewapend was, hij had geen beter wapen dan een ezelskinnebakken, maar welk een slachting heeft hij er mee aangericht! Niet eerder legde hij het uit de hand, voordat hij er duizend Filistijnen mee gedood had, en aldus werd de belofte meer dan vervuld: "een enig man onder u zal er duizend jagen," Joshua 23:10 s. Een ezelskinnebakken was iets onhandigs om aan te grijpen, en men zou zo denken, dat hem gemakkelijk ontwrongen had kunnen worden, en enkele slagen, zoals hij er mee gaf, zouden het verbroken en verbrijzeld hebben, en toch bleef het goed tot het laatste toe. Als het het kinnebakken van een leeuw ware geweest, inzonderheid van die, die hij zelf verslagen had, dan zou dit hebben kunnen bijdragen om zijn verbeelding aan te vuren en hem te doen denken, dat hij er te meer geducht om was, maar het been van dat verachtelijke dier te nemen, was wonderen te doen door het dwaze van de wereld opdat de uitnemendheid van de kracht zij van God en niet uit de mens. Een van Davids helden versloeg drie honderd Filistijnen op eenmaal maar het was met een spies, 1 Chronicles 11:11. Een ander sloeg onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede werd, ja aan het zwaard kleefde, 2 Samuel 23:10. Maar die allen bleven ver achter bij Simson. Wat zou te moeilijk of te veel zijn voor hem, over wie de Geest des Heeren vaardig werd? In God zullen wij kloeke daden doen. Het was vreemd dat de mannen van Juda hem nu niet te hulp kwamen, lafaards kunnen wel een vallende vijand slaan, maar hij moest een type zijn van Hem, die de pers alleen getreden heeft.

V. Simson vierde zijn eigen overwinning, daar de mannen van Juda zelfs dat niet voor hem wilden doen. Hij stelde een kort lied op, dat hij voor zichzelf zong, want de dochteren Israëls gingen hem niet tegemoet, zoals zij later Saul tegemoet gingen, om te zingen, en wel met meer reden: Simson heeft zijn duizenden verslagen. Het refrein van zijn lied was: Met een ezelskinnebakken een hoop, twee hopen, met een ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen, Judges 15:16. In het Hebreeuws betekent hetzelfde woord "chamoor" een ezel, en ook een hoop, waardoor dit een sierlijke woordspeling wordt, en de Filistijnen voorgesteld worden als zo gedwee te vallen als ezels. Hij gaf ook een naam aan de plaats om de smaad van de Filistijnen in gedachtenis te doen blijven, Judges 15:17, Ramath-Lechi, de opheffing van het ezelskinnebakken. Toch heeft hij niet met verwaandheid dit ezelskinnebakken bij zich gehouden om het overal te tonen, maar toen hij er mee afgedaan had, wierp hij het weg. Zo weinig waren toen relikwieën in tel.

Verzen 18-20

Richteren 15:18-20

Hier is de benauwdheid, waarin Simson na zijn grote heldendaad heeft verkeerd, Judges 15:18. Hij had erge dorst. Het was een natuurlijke uitwerking van de grote warmte, waarin hij gekomen was, en van zijn grote inspanning. Zijn ijver verteerde hem, verslond hem, en maakte dat hij zichzelf vergat, totdat toen hij tijd had om even op adem te komen, hij zich in de uiterste nood zag uit gebrek aan water, en hij op het punt was van te bezwijken. Misschien was daar zeer bijzonder de hand Gods in, zoals in geheel dit voorval, en wilde God hem hierdoor bewaren van hoogmoedig te worden op zijn grote kracht en zijn heldendaden en hem doen weten, dat hij slechts mens was, onderhevig aan de rampen waaraan alle mensen zijn blootgesteld. En Josephus zegt: Het was bedoeld als een kastijding voor hem, omdat hij geen melding had gemaakt van God in zijn gedachtenis van de overwinning die hij had verkregen, maar er zich al de lof van had toegeëigend, Ik heb duizend man geslagen. Nu hij op het punt is van dorst om te komen, is hij onder het diepe besef, dat zijn eigen arm hem geen heil had kunnen werken zonder Gods rechterhand en Zijn arm. Simson had het bloed van de Filistijnen gedronken, maar nooit zal bloed iemands dorst lessen. Gods voorzienigheid had het zo beschikt, dat er geen water in zijn nabijheid was, en hij was zo vermoeid, dat hij niet ver kon gaan om het te zoeken. Men zou zo denken dat de mannen van Juda hem, nu hij overwinnaar was gebleven, tegemoet zouden zijn gegaan met brood en wijn, zoals Melchizedek daar Abraham mee tegemoet is gegaan, teneinde het kwaad te vergoeden, dat zij hem gedaan hadden, maar z weinig notitie hebben zij genomen van hun verlosser, dat hij op het punt was van te sterven uit gebrek van een teug water. Zo wordt dikwijls de meeste geringschatting betoond aan hen, die de grootste diensten hebben bewezen. Christus aan het kruis zei: Mij dorst.

II. Zijn gebed tot God in deze benauwdheid. Zij, die vergeten tot God te gaan met hun lof, kunnen wel eens genoodzaakt worden tot Hem te gaan met hun gebed. Beproevingen worden dikwijls gezonden, om ondankbare mensen tot God te brengen. In zijn gebed tot God pleit hij op twee dingen:

1. Op zijn ervaring van de macht en goedheid van God in de nu verkregen voorspoed: Gij hebt door de hand uws knechts dit grote heil gegeven. Hij erkent zich Gods dienstknecht in hetgeen hij gedaan heeft: "Heere, zult Gij Uw arme dienstknecht niet aanzien, die zich in Uw dienst heeft vermoeid en afgemat? Ik ben de Uwe, red mij." Hij noemt deze verlossing een groot heil, want zo God hem niet geholpen had, dan zou hij niet slechts de Filistijnen niet overwonnen hebben, maar door hen zijn verzwolgen. Hij erkent dat dit heil van God kwam, en nu herstelt hij zijn vorige vergissing, waarmee hij het te veel aan zichzelf heeft toegeschreven, en hierop pleit hij in zijn benauwdheid. Vroegere ervaringen van Gods macht en goedheid zijn voortreffelijke pleitgronden in het gebed om nog verdere hulp en zegen. "Heere, Gij hebt dikwijls verlost wilt Gij niet nog verder verlossen? 2 Corinthiers 1:10. Gij zijt begonnen. zult Gij niet voleindigen? Gij hebt het meerdere gedaan, zult Gij niet ook het mindere doen?" Psalms 56:14.

2. Dat hij nu aan zijn vijanden is blootgesteld: zou ik dan vallen in de hand van deze onbesnedenen? Dan zullen zij juichen, het vertellen in Gath, en in de straten van Askelon, en zal het niet tot oneer wezen van God als Zijn kampioen zo gemakkelijk een prooi wordt voor de onbesnedenen?" De beste pleitgronden zijn die, welke ontleend zijn aan Gods eer en heerlijkheid. III. De tijdige hulp, die God hem zond. God verhoorde zijn gebed en zond hem water, hetzij uit het kinnebakken, of uit de aarde door het kinnebakken, Judges 15:19. Dat kinnebakken, dat hij tot een werktuig had gemaakt voor de dienst van God, heeft God, om hem te belonen, als werktuig gebruikt om te voorzien in zijn behoefte. Maar ik neig veeleer tot de lezing in de kanttekening namelijk dat God de holle plaats kloofde, die in Lechi is. De plaats, waar deze handeling geschied is, werd naar het ezelskinnebakken Lechi genoemd, zelfs voordat die handeling plaatshad, vinden wij haar aldus genoemd, Judges 15:9, Judges 15:14. En daar, in dat veld, of heuvel, of vlakte, of wat het ook geweest zij, deed God plotseling en tijdig vlak bij hem een fontein ontspringen, waaruit overvloedig water opborrelde, en die altijd daarna een fontein is gebleven. Van dit frisse water dronk hij, en werd verkwikt. Wij zouden dankbaarder zijn voor de zegen van water, als wij bedachten hoe slecht wij het kunnen missen. En dit voorbeeld van hulp en verlichting voor Simson moet ons aanmoedigen om op God te vertrouwen en Hem te zoeken, want als het Hem behaagt kan Hij rivieren op de hoge plaatsen openen. Zie Isaiah 41:17, Isaiah 41:18.

IV. De gedachtenisstichting hiervan in de naam, die Simson aan deze plotseling ontstane fontein heeft gegeven: En Hakkore, de fontein des aanroepers, daarmee de gedachtenis bewarende van zijn eigen benauwdheid, die hem deed roepen tot God en Gods gunst over hem in antwoord op zijn roepen. Menige bron van vertroosting opent God voor Zijn volk, die zeer gepast bij die naam genoemd kan worden: de fontein des aanroepers. Simson had een naam gegeven aan die plaats, die hem groot en overwinnend voorstelde: Ramath-Lechi, de opheffing van het kinnebakken, maar hier geeft hij er een anderen naam aan, die hem als behoeftig en afhankelijk doet kennen.

Eindelijk. De duur van Simsons regering na deze krijgsverrichtingen, Judges 15:20. Eindelijk heeft Israël zich onderworpen aan hem, die zij hadden verraden. Nu was het onbetwistbaar dat God met hem was, zodat zij van nu voortaan hem allen erkenden, en zich door hem lieten besturen als hun richter, "de steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden." Het geeft de zeer treurige toestand van Israël te kennen dat de regering gerekend werd naar de dagen van de Filistijnen, maar het was een zegen voor Israël dat zij, hoewel verdrukt door een buitenlandse vijand, toch een richter hadden, die de orde bewaarde, en hen er voor behoedde om elkaar te verderven. Twintig jaren heeft zijn regering geduurd, maar er zijn ons geen bijzonderheden van meegedeeld, behalve van het begin van zijn regering in dit hoofdstuk, en het einde er van in het volgende.

Verzen 18-20

Richteren 15:18-20

Hier is de benauwdheid, waarin Simson na zijn grote heldendaad heeft verkeerd, Judges 15:18. Hij had erge dorst. Het was een natuurlijke uitwerking van de grote warmte, waarin hij gekomen was, en van zijn grote inspanning. Zijn ijver verteerde hem, verslond hem, en maakte dat hij zichzelf vergat, totdat toen hij tijd had om even op adem te komen, hij zich in de uiterste nood zag uit gebrek aan water, en hij op het punt was van te bezwijken. Misschien was daar zeer bijzonder de hand Gods in, zoals in geheel dit voorval, en wilde God hem hierdoor bewaren van hoogmoedig te worden op zijn grote kracht en zijn heldendaden en hem doen weten, dat hij slechts mens was, onderhevig aan de rampen waaraan alle mensen zijn blootgesteld. En Josephus zegt: Het was bedoeld als een kastijding voor hem, omdat hij geen melding had gemaakt van God in zijn gedachtenis van de overwinning die hij had verkregen, maar er zich al de lof van had toegeëigend, Ik heb duizend man geslagen. Nu hij op het punt is van dorst om te komen, is hij onder het diepe besef, dat zijn eigen arm hem geen heil had kunnen werken zonder Gods rechterhand en Zijn arm. Simson had het bloed van de Filistijnen gedronken, maar nooit zal bloed iemands dorst lessen. Gods voorzienigheid had het zo beschikt, dat er geen water in zijn nabijheid was, en hij was zo vermoeid, dat hij niet ver kon gaan om het te zoeken. Men zou zo denken dat de mannen van Juda hem, nu hij overwinnaar was gebleven, tegemoet zouden zijn gegaan met brood en wijn, zoals Melchizedek daar Abraham mee tegemoet is gegaan, teneinde het kwaad te vergoeden, dat zij hem gedaan hadden, maar z weinig notitie hebben zij genomen van hun verlosser, dat hij op het punt was van te sterven uit gebrek van een teug water. Zo wordt dikwijls de meeste geringschatting betoond aan hen, die de grootste diensten hebben bewezen. Christus aan het kruis zei: Mij dorst.

II. Zijn gebed tot God in deze benauwdheid. Zij, die vergeten tot God te gaan met hun lof, kunnen wel eens genoodzaakt worden tot Hem te gaan met hun gebed. Beproevingen worden dikwijls gezonden, om ondankbare mensen tot God te brengen. In zijn gebed tot God pleit hij op twee dingen:

1. Op zijn ervaring van de macht en goedheid van God in de nu verkregen voorspoed: Gij hebt door de hand uws knechts dit grote heil gegeven. Hij erkent zich Gods dienstknecht in hetgeen hij gedaan heeft: "Heere, zult Gij Uw arme dienstknecht niet aanzien, die zich in Uw dienst heeft vermoeid en afgemat? Ik ben de Uwe, red mij." Hij noemt deze verlossing een groot heil, want zo God hem niet geholpen had, dan zou hij niet slechts de Filistijnen niet overwonnen hebben, maar door hen zijn verzwolgen. Hij erkent dat dit heil van God kwam, en nu herstelt hij zijn vorige vergissing, waarmee hij het te veel aan zichzelf heeft toegeschreven, en hierop pleit hij in zijn benauwdheid. Vroegere ervaringen van Gods macht en goedheid zijn voortreffelijke pleitgronden in het gebed om nog verdere hulp en zegen. "Heere, Gij hebt dikwijls verlost wilt Gij niet nog verder verlossen? 2 Corinthiers 1:10. Gij zijt begonnen. zult Gij niet voleindigen? Gij hebt het meerdere gedaan, zult Gij niet ook het mindere doen?" Psalms 56:14.

2. Dat hij nu aan zijn vijanden is blootgesteld: zou ik dan vallen in de hand van deze onbesnedenen? Dan zullen zij juichen, het vertellen in Gath, en in de straten van Askelon, en zal het niet tot oneer wezen van God als Zijn kampioen zo gemakkelijk een prooi wordt voor de onbesnedenen?" De beste pleitgronden zijn die, welke ontleend zijn aan Gods eer en heerlijkheid. III. De tijdige hulp, die God hem zond. God verhoorde zijn gebed en zond hem water, hetzij uit het kinnebakken, of uit de aarde door het kinnebakken, Judges 15:19. Dat kinnebakken, dat hij tot een werktuig had gemaakt voor de dienst van God, heeft God, om hem te belonen, als werktuig gebruikt om te voorzien in zijn behoefte. Maar ik neig veeleer tot de lezing in de kanttekening namelijk dat God de holle plaats kloofde, die in Lechi is. De plaats, waar deze handeling geschied is, werd naar het ezelskinnebakken Lechi genoemd, zelfs voordat die handeling plaatshad, vinden wij haar aldus genoemd, Judges 15:9, Judges 15:14. En daar, in dat veld, of heuvel, of vlakte, of wat het ook geweest zij, deed God plotseling en tijdig vlak bij hem een fontein ontspringen, waaruit overvloedig water opborrelde, en die altijd daarna een fontein is gebleven. Van dit frisse water dronk hij, en werd verkwikt. Wij zouden dankbaarder zijn voor de zegen van water, als wij bedachten hoe slecht wij het kunnen missen. En dit voorbeeld van hulp en verlichting voor Simson moet ons aanmoedigen om op God te vertrouwen en Hem te zoeken, want als het Hem behaagt kan Hij rivieren op de hoge plaatsen openen. Zie Isaiah 41:17, Isaiah 41:18.

IV. De gedachtenisstichting hiervan in de naam, die Simson aan deze plotseling ontstane fontein heeft gegeven: En Hakkore, de fontein des aanroepers, daarmee de gedachtenis bewarende van zijn eigen benauwdheid, die hem deed roepen tot God en Gods gunst over hem in antwoord op zijn roepen. Menige bron van vertroosting opent God voor Zijn volk, die zeer gepast bij die naam genoemd kan worden: de fontein des aanroepers. Simson had een naam gegeven aan die plaats, die hem groot en overwinnend voorstelde: Ramath-Lechi, de opheffing van het kinnebakken, maar hier geeft hij er een anderen naam aan, die hem als behoeftig en afhankelijk doet kennen.

Eindelijk. De duur van Simsons regering na deze krijgsverrichtingen, Judges 15:20. Eindelijk heeft Israël zich onderworpen aan hem, die zij hadden verraden. Nu was het onbetwistbaar dat God met hem was, zodat zij van nu voortaan hem allen erkenden, en zich door hem lieten besturen als hun richter, "de steen, die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden." Het geeft de zeer treurige toestand van Israël te kennen dat de regering gerekend werd naar de dagen van de Filistijnen, maar het was een zegen voor Israël dat zij, hoewel verdrukt door een buitenlandse vijand, toch een richter hadden, die de orde bewaarde, en hen er voor behoedde om elkaar te verderven. Twintig jaren heeft zijn regering geduurd, maar er zijn ons geen bijzonderheden van meegedeeld, behalve van het begin van zijn regering in dit hoofdstuk, en het einde er van in het volgende.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Judges 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/judges-15.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile