Lectionary Calendar
Tuesday, May 28th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Klaagliederen 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, KLAAGLIEDEREN 1

KLAAGLIEDEREN

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DE KLAAGLIEDEREN VAN JEREMIA.

Sinds wat Salomo zegt, zeker waar is, hoewel in strijd met de algemene wereldse mening, dat het treuren beter is dan het lachen, en, dat het beter is te gaan in het klaaghuis dan te gaan in het huis des maaltijds, behoren wij tot het lezen en beschouwen van de treurige hoofdstukken van dit boek over te gaan, niet alleen bereidwillig, maar in de zekere verwachting er door gesticht te zullen worden; en om ons daartoe voor te bereiden, moeten wij ons schikken tot ene heilige droefheid en besluiten te wenen met den wenenden profeet. Laat ons dan beschouwen:

I. Den titel van dit boek; in het Hebreeuws heeft het er geen, maar wordt, zoals de boeken van Mozes, naar het eerste woord Eca-How genoemd; maar de Joodse uitleggers noemen het, zoals de Griekse ook doen, en wij na hen: Kinoth Klaagliederen. Zoals wij heilige oden hebben, of liederen der vreugde, zo hebben wij ook heilige elegieën of klaagliederen; zo veel verschillende manieren heeft de oneindige Wijsheid gebruikt om op ons te werken en ons hart te roeren, en zacht te maken en ontvankelijk voor indrukken van de goddelijke waarheid, gelijk zegelwas. Wij hebben u niet alleen op de fluit gespeeld, maar wij hebben u ook klaagliederen gezongen, Matthew 11:11.

II. Den schrijver van dit boek; het was Jeremia, de profeet, die hier Jeremia de dichter is, en vates betekent beide; daarom is het gepast, dat dit boek aan het boek van zijne profetie is toegevoegd, en is het er een aanhangsel van. Wij vonden daar de voorspellingen in bijzonderheden van de verwoesting van Juda en Jeruzalem, en daarna de geschiedenis er van, om te tonen, hoe nauwkeurig de voorspellingen vervuld werden, ter bevestiging van ons geloof; nu vinden wij hier de uitingen van zijne smart ter gelegenheid er van, om te tonen dat hij volkomen oprecht was geweest in de betuigingen, die hij vaak gedaan had, dat hij niet verlangde naar den dag des onheils, maar dat integendeel het vooruitzicht er van hem met bitterheid vervulde. Toen hij deze rampen zag komen, wenste hij, dat zijn hoofd water ware en zijn oog ene springader van tranen; en toen zij gekomen waren, liet hij blijken, dat die wens geen geveinsdheid was, en, dat hij ver van onverschillig voor zijn land was, van welke misdaad zijne vijanden hem beschuldigden. Hoewel zijn land zeer onvriendelijk voor hem geweest was, en hoewel de ondergang ervan beide was, een bewijs, dat hij waarlijk een profeet was, en ene straf voor hen, omdat zij hem als een valsen profeet vervolgd hadden, wat hem in verzoeking had kunnen brengen, om zich er in te verheugen, toch treurde hij er met smart over, en toonde hiermee een beter karakter dan Jona tegenover Ninev.

III. Den oorsprong van deze Klaagliederen; zij zijn ontstaan naar aanleiding van de verwoesting van Juda en Jeruzalem door de Chaldeeën en de daaruit gevolgde ontbinding van den Joodsen staat, beide in burgerlijk en geestelijk opzicht. Sommige rabbi's menen, dat dit de klaagliederen zijn, die Jeremia schreef ter gelegenheid van den dood van Josia, die vermeld worden in 2 Chronicles 35:25. Maar, al is het waar, dat die gebeurtenis de deur opende voor alle volgende rampen, toch schijnen deze Klaagliederen geschreven te zijn in `t gezicht, en niet in `t vooruitzicht van deze rampen toen zij reeds gekomen waren, en niet, toen zij nog komen moesten; en er komt niets van Josia in voor, en niets tot zijn lof, zoals, buiten kijf, in de Klaagliederen over hem het geval was. Neen, het is de begrafenis van Jeruzalem, waar dit een elegie op is. Anderen menen, dat deze Klaagliederen vervat waren in de rol, die Baruch uit Jeremia's mond schreef, en die Jojakim verbrandde, dat er eerst alleen het eerste, tweede en vierde hoofdstuk in stonden, maar dat het derde en vijfde de vele dergelijke woorden waren, die er later aan toegevoegd werden; maar voor deze onderstelling is geen grond; want er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat die rol ene herhaling en overzicht was van de preken van den profeet, Jeremiah 36:2.

IV. De samenstelling ervan; zij is niet alleen poëtisch, maar ook alfabetisch, zoals sommige van David's psalmen, behalve het vijfde hoofdstuk; ieder vers begint met ene andere letter van het Hebreeuwse alfabet, het eerste met aleph, het tweede met beth, enz., maar het derde hoofdstuk is een drievoudig alfabet; de eerste drie verzen beginnen met aleph, de volgende drie met beth, enz., wat een hulpmiddel was voor het onthouden (daar de bedoeling was, dat ze uit het hoofd geleerd zouden worden) en dat toen in den smaak viel als een sierlijke dichtvorm en daarom nu niet veracht moet worden. Men heeft de opmerking gemaakt, dat in het tweede, derde en vierde hoofdstuk de letter pe voor de air staat, terwijl zij er in `t Hebreeuws alfabet op volgt, als reden waarvan Dr. Lightfoot deze onderstelling ten beste geeft: dat de letter ain, die als getal zeventig betekent, door die verplaatsing in `t oog moest vallen, om hen te herinneren aan de zeventig jaren, aan het eind waarvan God hun gevangenis wenden zou.

V. Het nut er van: van groot nut waren zij ongetwijfeld voor de vrome Joden, in hun lieden, omdat zij in die geestelijke taal hun natuurlijke smart konden uitdrukken, waardoor zij ene levendige herinnering aan Zion onder zich konden bewaren, en hun kinderen, die in Babel geboren waren en het nooit gezien hadden, konden leren te wenen om goede redenen (want hier wordt hun geleerd te rouwen om hun zonde en tot God), en om hen aan te moediger te hopen, dat God tot hen terugkeren en hun genadig zijn zou; en ons zien zij van nut, om ons aan te doen met godzalige smart om de rampen van de kerk van God, zoals past aan hen, die er levende leden van zijn. en besloten om haar lot te delen. Wij hebben hier het eerste alfabet van deze Klaagliederen, tweeëntwintig verzen, waarin de rampen van Jeruzalem bitter beweend worden, en haar tegenwoordige treurige toestand scherper uitkomt door de vergelijking met haar vroegere bloeiende toestand, door alle verzen heen, wordt de zonde erkend en betreurd, als de eigenlijke oorzaak van al deze rampen, en er wordt een beroep gedaan op God, om recht tegen hun vijanden, en Hem wordt gesmeekt, om medelijden met hen te hebben. Het hoofdstuk is een geheel, en verschillende vermaningen zijn er door heen gevlochten, maar hier is:

I. Een beklag bij God over hun rampen, en de begeerte, dat Hij in genade op hen neer zal zien, Lamentations 1:1.

II. Hetzelfde beklag bij hun vrienden, en de begeerte, dat zij hen met welwillendheid zullen aanzien, Lamentations 1:12.

III. Een beroep op God en Zijn rechtvaardigheid te die aanzien, Lamentations 1:18 -Lamentations 1:22, waarin Hij gerechtvaardigd wordt ten opzichte van hun beproevingen, en Hem nederig verzocht wordt Zich te rechtvaardigen door hun verlossing.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, KLAAGLIEDEREN 1

KLAAGLIEDEREN

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DE KLAAGLIEDEREN VAN JEREMIA.

Sinds wat Salomo zegt, zeker waar is, hoewel in strijd met de algemene wereldse mening, dat het treuren beter is dan het lachen, en, dat het beter is te gaan in het klaaghuis dan te gaan in het huis des maaltijds, behoren wij tot het lezen en beschouwen van de treurige hoofdstukken van dit boek over te gaan, niet alleen bereidwillig, maar in de zekere verwachting er door gesticht te zullen worden; en om ons daartoe voor te bereiden, moeten wij ons schikken tot ene heilige droefheid en besluiten te wenen met den wenenden profeet. Laat ons dan beschouwen:

I. Den titel van dit boek; in het Hebreeuws heeft het er geen, maar wordt, zoals de boeken van Mozes, naar het eerste woord Eca-How genoemd; maar de Joodse uitleggers noemen het, zoals de Griekse ook doen, en wij na hen: Kinoth Klaagliederen. Zoals wij heilige oden hebben, of liederen der vreugde, zo hebben wij ook heilige elegieën of klaagliederen; zo veel verschillende manieren heeft de oneindige Wijsheid gebruikt om op ons te werken en ons hart te roeren, en zacht te maken en ontvankelijk voor indrukken van de goddelijke waarheid, gelijk zegelwas. Wij hebben u niet alleen op de fluit gespeeld, maar wij hebben u ook klaagliederen gezongen, Matthew 11:11.

II. Den schrijver van dit boek; het was Jeremia, de profeet, die hier Jeremia de dichter is, en vates betekent beide; daarom is het gepast, dat dit boek aan het boek van zijne profetie is toegevoegd, en is het er een aanhangsel van. Wij vonden daar de voorspellingen in bijzonderheden van de verwoesting van Juda en Jeruzalem, en daarna de geschiedenis er van, om te tonen, hoe nauwkeurig de voorspellingen vervuld werden, ter bevestiging van ons geloof; nu vinden wij hier de uitingen van zijne smart ter gelegenheid er van, om te tonen dat hij volkomen oprecht was geweest in de betuigingen, die hij vaak gedaan had, dat hij niet verlangde naar den dag des onheils, maar dat integendeel het vooruitzicht er van hem met bitterheid vervulde. Toen hij deze rampen zag komen, wenste hij, dat zijn hoofd water ware en zijn oog ene springader van tranen; en toen zij gekomen waren, liet hij blijken, dat die wens geen geveinsdheid was, en, dat hij ver van onverschillig voor zijn land was, van welke misdaad zijne vijanden hem beschuldigden. Hoewel zijn land zeer onvriendelijk voor hem geweest was, en hoewel de ondergang ervan beide was, een bewijs, dat hij waarlijk een profeet was, en ene straf voor hen, omdat zij hem als een valsen profeet vervolgd hadden, wat hem in verzoeking had kunnen brengen, om zich er in te verheugen, toch treurde hij er met smart over, en toonde hiermee een beter karakter dan Jona tegenover Ninev.

III. Den oorsprong van deze Klaagliederen; zij zijn ontstaan naar aanleiding van de verwoesting van Juda en Jeruzalem door de Chaldeeën en de daaruit gevolgde ontbinding van den Joodsen staat, beide in burgerlijk en geestelijk opzicht. Sommige rabbi's menen, dat dit de klaagliederen zijn, die Jeremia schreef ter gelegenheid van den dood van Josia, die vermeld worden in 2 Chronicles 35:25. Maar, al is het waar, dat die gebeurtenis de deur opende voor alle volgende rampen, toch schijnen deze Klaagliederen geschreven te zijn in `t gezicht, en niet in `t vooruitzicht van deze rampen toen zij reeds gekomen waren, en niet, toen zij nog komen moesten; en er komt niets van Josia in voor, en niets tot zijn lof, zoals, buiten kijf, in de Klaagliederen over hem het geval was. Neen, het is de begrafenis van Jeruzalem, waar dit een elegie op is. Anderen menen, dat deze Klaagliederen vervat waren in de rol, die Baruch uit Jeremia's mond schreef, en die Jojakim verbrandde, dat er eerst alleen het eerste, tweede en vierde hoofdstuk in stonden, maar dat het derde en vijfde de vele dergelijke woorden waren, die er later aan toegevoegd werden; maar voor deze onderstelling is geen grond; want er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat die rol ene herhaling en overzicht was van de preken van den profeet, Jeremiah 36:2.

IV. De samenstelling ervan; zij is niet alleen poëtisch, maar ook alfabetisch, zoals sommige van David's psalmen, behalve het vijfde hoofdstuk; ieder vers begint met ene andere letter van het Hebreeuwse alfabet, het eerste met aleph, het tweede met beth, enz., maar het derde hoofdstuk is een drievoudig alfabet; de eerste drie verzen beginnen met aleph, de volgende drie met beth, enz., wat een hulpmiddel was voor het onthouden (daar de bedoeling was, dat ze uit het hoofd geleerd zouden worden) en dat toen in den smaak viel als een sierlijke dichtvorm en daarom nu niet veracht moet worden. Men heeft de opmerking gemaakt, dat in het tweede, derde en vierde hoofdstuk de letter pe voor de air staat, terwijl zij er in `t Hebreeuws alfabet op volgt, als reden waarvan Dr. Lightfoot deze onderstelling ten beste geeft: dat de letter ain, die als getal zeventig betekent, door die verplaatsing in `t oog moest vallen, om hen te herinneren aan de zeventig jaren, aan het eind waarvan God hun gevangenis wenden zou.

V. Het nut er van: van groot nut waren zij ongetwijfeld voor de vrome Joden, in hun lieden, omdat zij in die geestelijke taal hun natuurlijke smart konden uitdrukken, waardoor zij ene levendige herinnering aan Zion onder zich konden bewaren, en hun kinderen, die in Babel geboren waren en het nooit gezien hadden, konden leren te wenen om goede redenen (want hier wordt hun geleerd te rouwen om hun zonde en tot God), en om hen aan te moediger te hopen, dat God tot hen terugkeren en hun genadig zijn zou; en ons zien zij van nut, om ons aan te doen met godzalige smart om de rampen van de kerk van God, zoals past aan hen, die er levende leden van zijn. en besloten om haar lot te delen. Wij hebben hier het eerste alfabet van deze Klaagliederen, tweeëntwintig verzen, waarin de rampen van Jeruzalem bitter beweend worden, en haar tegenwoordige treurige toestand scherper uitkomt door de vergelijking met haar vroegere bloeiende toestand, door alle verzen heen, wordt de zonde erkend en betreurd, als de eigenlijke oorzaak van al deze rampen, en er wordt een beroep gedaan op God, om recht tegen hun vijanden, en Hem wordt gesmeekt, om medelijden met hen te hebben. Het hoofdstuk is een geheel, en verschillende vermaningen zijn er door heen gevlochten, maar hier is:

I. Een beklag bij God over hun rampen, en de begeerte, dat Hij in genade op hen neer zal zien, Lamentations 1:1.

II. Hetzelfde beklag bij hun vrienden, en de begeerte, dat zij hen met welwillendheid zullen aanzien, Lamentations 1:12.

III. Een beroep op God en Zijn rechtvaardigheid te die aanzien, Lamentations 1:18 -Lamentations 1:22, waarin Hij gerechtvaardigd wordt ten opzichte van hun beproevingen, en Hem nederig verzocht wordt Zich te rechtvaardigen door hun verlossing.

Verzen 1-11

Klaagliederen 1:1-11

Men zou haast zeggen, dat al wiens hart enigszins gestemd is om te wenen met de wenenden, nauwelijks in staat kan zijn, zijn tranen te weerhouden bij het lezen van deze verzen, zo aandoenlijk zijn deze Klaagliederen.

I. De jammer van Jeruzalem wordt hier beklaagd als zeer drukkend en door vele omstandigheden aanmerkelijk verzwaard. Laat ons deze jammer bezien.

1. Ten opzichte van hun burgerlijken staat.

a. De stad, die bevolkt was, is nu ontvolkt, Lamentations 1:1. Er wordt van gesproken met verbazing. Wie zou gedacht hebben, dat het ooit hiertoe komen zou! Vragenderwijs-Wat is de oorzaak, dat het zover gekomen is? Of bij wijze van beklag-Helaas helaas! hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volk was! Zij was vol van haar eigen volk, dat haar vervulde, en vol van lieden van andere volken, die in haar samenstroomden, met wie zij een voordelige handel en een aangenaam verkeer had, maar nu is haar eigen volk in gevangenschap gevoerd, en geen vreemdeling maakt haar meer het hof: "zij zit eenzaam". "De voornaamste plaatsen van de stad zijn niet meer als vroeger, plaatsen van samenkomst, waar de wijsheid luide riep," Proverbs 1:20, Proverbs 1:21, en te recht worden zij niet meer bezocht, omdat het roepen van de wijsheid er niet meer gehoord wordt. Die sterk vermeerderd zijn, kan God spoedig verminderen. "Zij is als een weduwe geworden Haar koning, die haar man was, of had moeten zijn, is afgesneden, en weg, haar God is van haar weggegaan, en heeft haar een scheidbrief gegeven, zij is zonder kinderen, eenzaam en vol smart, als een weduwe. Laat geen familie, geen staat, noch Jeruzalem noch Babel zelf, zeker zijn, en zeggen: "Ik zal koningin zijn, en ik zal niet als weduwe zitten" Isaiah 47:8. Zie ook Revelation 18:7.

b. Een stad die heerschappij had, is nu in onderwerping. "Zij was groot geweest onder de heidenen, zeer geliefd bij sommigen, zeer gevreesd bij anderen, in grote achting bij en gehoorzaamd door beide, sommigen brachten haar geschenken, en anderen betaalden haar schatting, zodat zij in werkelijkheid een vorstin onder de landschappen was, en iedere schoof voor de hare boog, zelfs de vorsten van het volk dongen naar haar gunst". Maar nu is alles veranderd, zij heeft niet alleen haar vrienden verloren en zit eenzaam, maar zij heeft ook haar vrijheid verloren en is cijnsbaar, geworden, eerst betaalde zij schatting aan Egypte en nu aan Babel. Zonde brengt een volk niet slechts tot vereenzaming maar tot slavernij.

c. De stad, die altijd vol vrolijkheid was, is nu droefgeestig geworden en in ieder opzicht vol van smart. Jeruzalem was een vrolijke stad geweest, waarheen de stammen opgingen, om zich te verblijden voor de Heere, zij was de "vreugde van de gehele aarde, maar nu weent zij steeds, haar gelach is veranderd in wening haar plechtige feesten zijn alle opgehouden, zij weent des nachts, zoals zij, die werkelijk treuren, in stilte treuren, in `t geheim, in eenzaamheid, des nachts, als anderen zich neervleien om te rusten, haar gedachten zijn enkel bezig met haar jammer, en de smart beheerst haar". Wat het hoofd van de profeet was om haar, toen zij er geen acht op gaf, is haar hoofd nu, water, en "haar oog is een springader van tranen, zodat zij dag en nacht weent, haar tranen lopen voortdurend over haar wangen." Hoewel niets vlugger droogt dan een traan, zo ontlokt toch nieuwe smart nieuwe tranen, zodat haar wangen altijd nat zijn. Er is niets meer gewoons onder de zon, dan "de tranen van de verdrukten, Proverbs 4:2, die als de wolken wederkomen na de regen," Proverbs 12:2. d. Die van de heidenen afgezonderd was, woont nu onder de heidenen, zij, die een bijzonder volk waren, zijn nu een vermengd volk, Lamentations 1:3. Juda is in gevangenis gegaan, uit zijn eigen land naar het land van zijn vijanden, en daar blijft hij, en zal hij waarschijnlijk blijven, onder hen die vreemdelingen zijn van God en de verbonden van de belofte, bij wie hij geen rust vindt, geen voldoening voor zijn gemoed, en geen vaste woonplaats, maar wordt voortdurend verjaagd van de ene plaats naar de andere, naar de willekeur van de heerszuchtige tyrannen, die hem overwonnen hebben. En wederom, Lamentations 1:5 :Haar kinderen gaan henen in de gevangenis voor het aangezicht des tegenpartijders, die het zaad van het volgende geslacht hadden moeten zijn, zijn weggevoerd, zodat het land dat nu verlaten is, waarschijnlijk verlaten zei blijven en verloren gaan bij gebrek aan erfgenamen. Die onder hun eigen volk wonen, en nog wel een vrij volk, en in hun eigen land, zouden dankbaarder zijn voor de gunsten, die zij genieten, als zij maar aan de rampen dachten van hen, die naar vreemde landen verdreven zijn.

e. Die gewoon waren in hun oorlogen te overwinnen, zijn nu zelf overwonnen, en men juicht over haar: alle haar vervolgers achterhalen ze tussen de engten, Lamentations 1:3, zij verkregen alle mogelijke voordelen op haar, zodat hun volk onvermijdelijk door de hand des tegenstanders valt, want er is geen weg ter ontkoming, Lamentations 1:7, zij waren aan alle zijden ingesloten, en waarheen zij ook trachtten te vluchten, vonden zij de weg afgesneden. Als zij hun best deden om weg te komen, waren zij er niet toe in staat, maar werden achterhaald en overwonnen, zodat overal haar tegenpartijders ten hoofd en haar vijanden gerust zijn, Lamentations 1:5, waarheen hun zwaard zich keert, zijn ze de sterksten. In zulke benauwdheid brengen de mensen zich door hun zonde. Als wij toestaan, dat wie onze grootste vijand en tegenstander is, heerschappij over ons voert, en ons ten hoofd is, zal naar recht aan onze andere vijanden toegelaten worden, heerschappij over ons te voeren.

f. Die zich als volk niet alleen onderscheiden, maar tot een zekere waardigheid verheven hadden, wie God ere aangedaan en hun naburen eer bewezen hadden, zijn nu tot verachting geworden, Lamentations 1:8. Allen, die haar vroeger eerder, achten haar onwaard, die haar bondgenootschap zochten, hechten er nu geen waarde meer aan, die haar vleiden, toen zij rijk en voorspoedig was, veronachtzamen haar nu zij rampspoedig is, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben. Door het overwicht van de vijanden over haar, bemerken zij haar zwakheid, en dat zij niet zo'n sterk volk is, als men dacht, dat zij was, en door de overmacht van Gods oordelen over haar, bemerken zij haar goddeloosheid, die nu aan het licht komt, en overal besproken wordt. Nu blijkt het, hoe zij zich door hun zonden verlaagd hebben. De vijand maakt zich groot tegen hen, Lamentations 1:9, zij vertreden hen en juichen over hen, in hun ogen is zij omlaaggedaald, het achterste van de volken, hoewel zij eens het hoofd was. De zonde is een schandvlek van de natiën.

g. Die in een vruchtbaar land woonden, waren op het punt van om te komen, en velen van hen kwamen om, bij gebrek aan het noodzakelijkste voedsel, Lamentations 1:11. Al haar volk zucht in wanhoop en moedeloosheid, zij zijn op het punt te bezwijken, er is geen geest meer in hen, en daarom zuchten zij, brood zoekende, want zij zoeken tevergeefs. Tenslotte kwam het zover met hen, "dat het volk des lands geen brood had," Jeremiah 52:6, en in hun gevangenschap hadden zij veel moeite om aan brood te komen, Lamentations 5:6. Zij hebben hun gewenste dingen, hun juwelen, en schilderijen, en al het meubilair van pronkkamers, waarmee zij zich vermaakten, als zij er naar zagen, zij hebben die verkocht om er brood voor te kopen voor zich zelf en hun gezinnen, zij hebben er afstand van gedaan "voor spijze om de ziele te verkwikken, of (zoals in de kanttekening staat) om hun ziel weer tot hen te doen komen," wanneer zij op het punt waren te bezwijken. Zij verlangden geen andere hartsterking dan spijze. "Al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven, en voor brood, dat de staf des levens is". Die overvloed hebben van kostelijke dingen moeten daar niet trots op zijn, noch verzot, want er kan een tijd komen, dat zij blij zullen zijn, er noodzakelijke dingen voor te kunnen krijgen. En laat hen, die toereikend voedsel hebben, om hun ziel te verkwikken, daar tevreden mee zijn en dankbaar, al hebben zij geen kostelijke dingen.

2. Wij hebben hier het verhaal van de rampen van hun geestelijken staat, de vernietiging van hun heilige bezittingen, die veel meer te betreuren was dan die van hun tijdelijke bezittingen.

a. Hun godsdienstige feesten werden niet meer waargenomen en bezocht, Lamentations 1:4. De wegen Zions treuren, zij zien er droefgeestig uit, zij zijn begroeid met gras en onkruid. Het placht een aangename ontspanning te zijn, onophoudelijk mensen te zien gaan en komen langs de grote weg, die naar de tempel leidde, maar nu kunt gij er staan, zolang gij wilt, zonder iemand te zien, "omdat niemand op het feest komt, een voleindiging is met hen gemaakt door de verwoesting van hetgeen vroeger de stad van onze bijeenkomsten was", Isaiah 33:20. De heilige feesten waren verwaarloosd en ontheiligd, Isaiah 1:11, Isaiah 1:12, en daarom is er nu met recht een eind aan gemaakt. Maar wanneer de wegen Zions aldus tot treuren gebracht zijn, kunnen de zonen Zions niet anders doen dan met hen treuren. Het is zeer smartelijk voor goede mensen om de godsdienstige bijeenkomsten te zien ophouden, als de gelovigen verstrooid worden, terwijl het hun, die ze gaarne zouden bijwonen, belet wordt. En, zoals "de wegen Zions treuren, zo zijn ook alle haar poorten geweest," waarin de getrouwe vereerders plachten samen te komen, want er is niemand meer. Eens was er een tijd, dat "de Heere de poorten Zions beminde boven alle woningen Jakobs," maar nu heeft Hij hen verlaten, en is getergd om Zich aan hen te onttrekken, en daarom kan het hun niet anders gaan, dan de tempel, toen Christus die verliet. "Ziet, uw huis wordt u woest gelaten," Matthew 23:38.

b. Hun gewijde personen waren totaal onmachtig om hun gewone diensten te verrichten, zij waren volkomen moedeloos. "Haar priesters zuchten, om de verwoesting van de tempel, hun liederen zijn in zuchten verkeerd, zij zuchten, want zij hebben niets te doen, en daarom kunnen zij niets krijgen, zij zuchten, als het volk, brood zoekende, omdat de Heere niet geofferd werd, want daarvan moesten zij leven". Het is tijd om te zuchten, als de priesters, de dienaars des Heeren, zuchten. "Ook haar jonkvrouwen, die gewoon waren met muziek en dans, hun plechtige feesten op te luisteren, zijn bedroefd, en zij zelf is in bitterheid. Men lette op haar diensten ten dage van Zions voorspoed," Psalms 68:25 :"In het midden gingen de trommelende maagden, en daarom wordt nu ook opgemerkt, dat zij er niet zijn. Haar jonkvrouwen zijn bedroefd en daarom is zij in bitterheid, dat wil zeggen, dat al de inwoners van Zion het zijn, wier karakter zo is, dat zij bedroefden zijn om van de bijeenkomst wille en, dat de schimping, die een last op haar is, dat ook op hen is," Zeph. 3:18.

c. Hun godsdienstige plaatsen waren ontheiligd, Lamentations 1:10. De heidenen gingen in haar heiligdom, in de tempel zelf, waarin geen Israëliet mocht binnentreden, met hoeveel eerbied en vroomheid ook, maar de priesters alleen. De vreemde, die daar bij komt, al was het om te aanbidden, zal gedood worden. Daar stromen de heidenen nu gauw naar binnen, niet om te aanbidden, maar om te plunderen. God had bevolen, "dat de heidenen in de gemeente niet zouden komen, noch in het volk van de Joden ingelijfd worden", Deuteronomy 23:3, toch gingen zij nu in het heiligdom, zonder dat het hun belet werd. Niets is smartelijker voor hen, die waarlijk belangstellen in de ere Gods, en niets wordt door hen meer betreurd, dan de schending van Gods wet, en de verachting, waaraan de heilige dingen ten prooi zijn. In Psalms 74:3 wordt geklaagd, "dat de vijand alles in het heiligdom verdorven heeft". d. Hun godsdienstige gereedschappen en alle kostelijke dingen, waarmee de tempel versierd en verfraaid was, en waarvan gebruik werd gemaakt in de dienst van God, waren een prooi voor de vijand, Lamentations 1:10. De tegenpartijder heeft zijn hand aan alle haar gewenste dingen uitgebreid, heeft op alles de hand gelegd en voor zich zelf in bezit genomen. Wat deze gewenste dingen waren, kunnen wij lezen in Isaiah 64:11, waar aan de klacht over het verbranden van de tempel wordt toegevoegd: "Alle onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden, " de ark en het altaar, en alle andere tekenen van Gods tegenwoordigheid onder hen, dat waren de dingen, die door hen boven alle andere dingen gewenst werden, en die waren nu in stukken gebroken en weggevoerd. Zo is van de dochter Zions al haar sieraad weggegaan, Lamentations 1:6. De heilige sieraden waren het sieraad van de dochter Zions, toen de tempel, dat heilige en schone huis, verwoest was, was haar schoonheid weg, dat was het verbreken van de stok liefelijkheid, de wegneming van de tekenen en zegelen van het verbond. Zacheria 11:10. Hun rustdagen werden bespot, Lamentations 1:7. De tegenstanders zien haar aan, zij spotten met haar rustdagen. Zij lachten hen uit, omdat zij een van de zeven dagen waarnamen als rustdag van hun wereldse bezigheden. Juvenalis, een heidens dichter, maakt de Joden van zijn tijd bespottelijk, omdat zij een zevende deel van hun tijd verloren laten gaan: "Cui septime quaeque fuit lix Ignava et vitae partem non attigit ullam." Een dag ten sabbat zich te kiezen is van de zeven een verliezen. terwijl toch de sabbath, als hij geheiligd wordt, zoals het behoort, beter besteed zal worden, dan al de andere dagen van de week. En terwijl de Joden beleden, dat zij het deden in gehoorzaamheid aan hun God en tot Zijn eer, vroegen hun tegenstanders hun: "Wat wint gij er bij? Welk voordeel hebt gij er van, dat gij Gods ordinantiën houdt, die u nu in uw ellende in de steek laat?" Het is een grote smart voor allen, die God liefhebben, te horen, dat Zijn ordinantiën bespot worden, en in `t bijzonder de sabbath. Zion noemt ze Zijn sabbatten, want de sabbath was gemaakt voor de mensen, het is Zijn instelling, maar het is haar voorrecht, en de oneer, de sabbath aangedaan, beschouwen alle zonen van Zion als hun aangedaan, en nemen ze, in overeenstemming daarmee, ter harte, ook zullen zij de sabbath of enige andere goddelijke ordinantie niet als minder eerbiedwaardig beschouwen, of minder waarderen, omdat hij bespot wordt.

e. Wat al deze smarten grotelijks verzwaarde, was, dat hun toestand op `t ogenblik juist het omgekeerde was van wat hij vroeger geweest was, Lamentations 1:7. Nu, in de dagen harer ellende en harer ballingschap, nu alles donker en somber is, is zij indachtig aan alle haar gewenste dingen, die zij van oude dagen af gehad heeft, en nu weet zij ze beter te waarderen dan vroeger, toen zij er het volle genot van had. God leert ons dikwijls de waarde van gunsten kennen door ze ons te doen missen, en tegenspoed is het zwaard te dragen voor hen, die er in vervallen zijn van het toppunt van voorspoed. Dit krenkte Davids hart toen hij verbannen was van Gods geboden, dat hij er aan gedacht, "hoe hij heenging onder de schare naar Gods huis," Psalms 42:5.

II. Hier wordt geklaagd over de zonden van Jeruzalem als de aanleidende oorzaak van al deze rampen, die zij uitgelokt hadden. Wie ook de werktuigen zijn, God is de auteur van al deze jammer, het is de Heere, die haar bedroefd heeft, Lamentations 1:5, en Hij heeft het gedaan als een rechtvaardig Rechter, want zij heeft gezondigd.

1. Wat `t getal betreft, zijn haar zonden ontelbaar. Zijn haar smarten vele? Hare zonden zijn nog veel talrijker. "Het is, omdat haar zonden machtig vele zijn, dat de Heere haar bedroefd heeft". Zie Jeremiah 30:14. Als een volk de overtredingen vermenigvuldigt, kunnen wij niet zeggen, zoals Job in zijn geval deed, dat God "hun wonden vermenigvuldigt zonder oorzaak", Job 9:17. 2. Wat de aard betreft, zijn zij uiterst snood, Lamentations 1:8 : Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, heeft zonde gezondigd (staat er eigenlijk), heeft met volle bewustheid, opzettelijk gezondigd, heeft die zonde gezondigd, die boven alle andere zonden door de Heere gehaat wordt, de zonde van de afgoderij. De zonden van Jeruzalem, dat zulk een schone belijdenis heeft, en zulke schone voorrechten geniet zijn van alle zonden de ergste. Zij heeft zwaarlijk gezondigd, Lamentations 1:8, en daarom, Lamentations 1:9, is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald. Erge zonden veroorzaken een wonderbaarlijk verderf, sommige werkers van de ongerechtigheid ontvangen een vreemde straf, Job 31:3. Er zijn zonden, die men duidelijk herkent aan de straf.

a. Zij hebben zelf met hardheid verdrukt en worden daarom zelf naar recht, verdrukt, Lamentations 1:3 :Juda is in gevangenis gegaan, en dat vanwege de ellende, vanwege de veelheid van de dienstbaarheid, omdat de rijken onder hen de armen verdrukten en met hardheid deden dienen, en in `t bijzonder (zoals `t Chaldeeuws het omschrijft, omdat zij hun Hebreeuwse slaven verdrukten, wat hun verweten wordt in Jeremiah 34:11. Onderdrukking was een van hun schreiende zonden, Jeremiah 6:6, Jeremiah 6:7, en het is een zonde, die ten hemel schreit. Zij hebben zichzelf verlaagd en worden daarom naar recht verlaagd. Allen achten haar onwaard, Lamentations 1:8, want haar onreinigheid is in haar zomen, aan haar klederen is te zien, dat zij in het slijk van de zonde gewenteld heeft. Niemand ken onze eer bevlekken, als wij ze zelf niet bezoedelen.

b. Zij zijn zeer zeker geweest, en zijn daarom rechtvaardiglijk verrast door deze ondergang, Lamentations 1:9 :Zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, zij nam de waarschuwing niet ter harte, die haar gegeven werd, om aan haar uiterste te denken, om te bedenken, wat het einde moest zijn van de goddelozen weg, die zij bewandelde, en daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald, opdat zij voelen zou, wat zij niet wilde vrezen, daarom zal de Heere haar plagen wonderlijk maken.

III. Hier wordt geklaagd over Jeruzalems vrienden, omdat zij vals en flauwhartig zijn, en zeer onvriendelijk. Zij hebben allen trouwelooslijk met haar gehandeld, Lamentations 1:2, zodat zij in werkelijkheid haast tot vijanden geworden zijn. Die haar bedriegen hebben haar evenveel kwelling veroorzaakt als haar verstoorders. De stok, die onder ons breekt, kan ons evenveel nadeel doen, als de stok, die ons slaat, Ezra 29:6,Ezra 29:7. Haar vorsten, die haar moesten beschermen, hebben geen moed genoeg, om de vijand het hoofd te bieden tot hun eigen bescherming, zij zijn als de herten, die bij het eerste alarm de vlucht nemen, zonder een poging te doen tot verdediging, ja, zij zijn als de herten, die verhongeren, omdat zij geen weide vinden en gaan daarom krachteloos henen voor het aangezicht des vervolgers, en omdat zij geen kracht hebben om te vluchten, worden zij spoedig ingehaald en vallen als een weerloze prooi de vijand in handen. Hare naburen zijn niet hulpvaardig, want,

1. Zij heeft geen helper, Lamentations 1:7, zij konden niet of zij wilden niet, ja,

2. Zij heeft geen trooster, niemand, die medelijden met haar heeft, of een middel aangeeft om haar smarten te verlichten, Lamentations 1:7, Lamentations 1:9. Zoals Jobs vrienden zagen zij, dat het nergens toe diende, zo groot was haar jammer, en moeilijke vertroosters zijn allen in zulk een geval.

IV. Over dit alles wordt geklaagd bij Jeruzalems God en alles wordt opgedragen aan Zijn goedertierenheid en ontferming, Lamentations 1:9 :"Heere zie mijn ellende aan, en neem er kennis van" en, Lamentations 1:11 :"Zie, Heere en aanschouw, neem Uw maatregelen". De enige manier om onze last rustig te dragen, is die eerst op God te werpen, en het Hem over te laten om met ons te doen, zoals Hem goeddunkt.

Verzen 1-11

Klaagliederen 1:1-11

Men zou haast zeggen, dat al wiens hart enigszins gestemd is om te wenen met de wenenden, nauwelijks in staat kan zijn, zijn tranen te weerhouden bij het lezen van deze verzen, zo aandoenlijk zijn deze Klaagliederen.

I. De jammer van Jeruzalem wordt hier beklaagd als zeer drukkend en door vele omstandigheden aanmerkelijk verzwaard. Laat ons deze jammer bezien.

1. Ten opzichte van hun burgerlijken staat.

a. De stad, die bevolkt was, is nu ontvolkt, Lamentations 1:1. Er wordt van gesproken met verbazing. Wie zou gedacht hebben, dat het ooit hiertoe komen zou! Vragenderwijs-Wat is de oorzaak, dat het zover gekomen is? Of bij wijze van beklag-Helaas helaas! hoe zit die stad zo eenzaam, die vol volk was! Zij was vol van haar eigen volk, dat haar vervulde, en vol van lieden van andere volken, die in haar samenstroomden, met wie zij een voordelige handel en een aangenaam verkeer had, maar nu is haar eigen volk in gevangenschap gevoerd, en geen vreemdeling maakt haar meer het hof: "zij zit eenzaam". "De voornaamste plaatsen van de stad zijn niet meer als vroeger, plaatsen van samenkomst, waar de wijsheid luide riep," Proverbs 1:20, Proverbs 1:21, en te recht worden zij niet meer bezocht, omdat het roepen van de wijsheid er niet meer gehoord wordt. Die sterk vermeerderd zijn, kan God spoedig verminderen. "Zij is als een weduwe geworden Haar koning, die haar man was, of had moeten zijn, is afgesneden, en weg, haar God is van haar weggegaan, en heeft haar een scheidbrief gegeven, zij is zonder kinderen, eenzaam en vol smart, als een weduwe. Laat geen familie, geen staat, noch Jeruzalem noch Babel zelf, zeker zijn, en zeggen: "Ik zal koningin zijn, en ik zal niet als weduwe zitten" Isaiah 47:8. Zie ook Revelation 18:7.

b. Een stad die heerschappij had, is nu in onderwerping. "Zij was groot geweest onder de heidenen, zeer geliefd bij sommigen, zeer gevreesd bij anderen, in grote achting bij en gehoorzaamd door beide, sommigen brachten haar geschenken, en anderen betaalden haar schatting, zodat zij in werkelijkheid een vorstin onder de landschappen was, en iedere schoof voor de hare boog, zelfs de vorsten van het volk dongen naar haar gunst". Maar nu is alles veranderd, zij heeft niet alleen haar vrienden verloren en zit eenzaam, maar zij heeft ook haar vrijheid verloren en is cijnsbaar, geworden, eerst betaalde zij schatting aan Egypte en nu aan Babel. Zonde brengt een volk niet slechts tot vereenzaming maar tot slavernij.

c. De stad, die altijd vol vrolijkheid was, is nu droefgeestig geworden en in ieder opzicht vol van smart. Jeruzalem was een vrolijke stad geweest, waarheen de stammen opgingen, om zich te verblijden voor de Heere, zij was de "vreugde van de gehele aarde, maar nu weent zij steeds, haar gelach is veranderd in wening haar plechtige feesten zijn alle opgehouden, zij weent des nachts, zoals zij, die werkelijk treuren, in stilte treuren, in `t geheim, in eenzaamheid, des nachts, als anderen zich neervleien om te rusten, haar gedachten zijn enkel bezig met haar jammer, en de smart beheerst haar". Wat het hoofd van de profeet was om haar, toen zij er geen acht op gaf, is haar hoofd nu, water, en "haar oog is een springader van tranen, zodat zij dag en nacht weent, haar tranen lopen voortdurend over haar wangen." Hoewel niets vlugger droogt dan een traan, zo ontlokt toch nieuwe smart nieuwe tranen, zodat haar wangen altijd nat zijn. Er is niets meer gewoons onder de zon, dan "de tranen van de verdrukten, Proverbs 4:2, die als de wolken wederkomen na de regen," Proverbs 12:2. d. Die van de heidenen afgezonderd was, woont nu onder de heidenen, zij, die een bijzonder volk waren, zijn nu een vermengd volk, Lamentations 1:3. Juda is in gevangenis gegaan, uit zijn eigen land naar het land van zijn vijanden, en daar blijft hij, en zal hij waarschijnlijk blijven, onder hen die vreemdelingen zijn van God en de verbonden van de belofte, bij wie hij geen rust vindt, geen voldoening voor zijn gemoed, en geen vaste woonplaats, maar wordt voortdurend verjaagd van de ene plaats naar de andere, naar de willekeur van de heerszuchtige tyrannen, die hem overwonnen hebben. En wederom, Lamentations 1:5 :Haar kinderen gaan henen in de gevangenis voor het aangezicht des tegenpartijders, die het zaad van het volgende geslacht hadden moeten zijn, zijn weggevoerd, zodat het land dat nu verlaten is, waarschijnlijk verlaten zei blijven en verloren gaan bij gebrek aan erfgenamen. Die onder hun eigen volk wonen, en nog wel een vrij volk, en in hun eigen land, zouden dankbaarder zijn voor de gunsten, die zij genieten, als zij maar aan de rampen dachten van hen, die naar vreemde landen verdreven zijn.

e. Die gewoon waren in hun oorlogen te overwinnen, zijn nu zelf overwonnen, en men juicht over haar: alle haar vervolgers achterhalen ze tussen de engten, Lamentations 1:3, zij verkregen alle mogelijke voordelen op haar, zodat hun volk onvermijdelijk door de hand des tegenstanders valt, want er is geen weg ter ontkoming, Lamentations 1:7, zij waren aan alle zijden ingesloten, en waarheen zij ook trachtten te vluchten, vonden zij de weg afgesneden. Als zij hun best deden om weg te komen, waren zij er niet toe in staat, maar werden achterhaald en overwonnen, zodat overal haar tegenpartijders ten hoofd en haar vijanden gerust zijn, Lamentations 1:5, waarheen hun zwaard zich keert, zijn ze de sterksten. In zulke benauwdheid brengen de mensen zich door hun zonde. Als wij toestaan, dat wie onze grootste vijand en tegenstander is, heerschappij over ons voert, en ons ten hoofd is, zal naar recht aan onze andere vijanden toegelaten worden, heerschappij over ons te voeren.

f. Die zich als volk niet alleen onderscheiden, maar tot een zekere waardigheid verheven hadden, wie God ere aangedaan en hun naburen eer bewezen hadden, zijn nu tot verachting geworden, Lamentations 1:8. Allen, die haar vroeger eerder, achten haar onwaard, die haar bondgenootschap zochten, hechten er nu geen waarde meer aan, die haar vleiden, toen zij rijk en voorspoedig was, veronachtzamen haar nu zij rampspoedig is, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben. Door het overwicht van de vijanden over haar, bemerken zij haar zwakheid, en dat zij niet zo'n sterk volk is, als men dacht, dat zij was, en door de overmacht van Gods oordelen over haar, bemerken zij haar goddeloosheid, die nu aan het licht komt, en overal besproken wordt. Nu blijkt het, hoe zij zich door hun zonden verlaagd hebben. De vijand maakt zich groot tegen hen, Lamentations 1:9, zij vertreden hen en juichen over hen, in hun ogen is zij omlaaggedaald, het achterste van de volken, hoewel zij eens het hoofd was. De zonde is een schandvlek van de natiën.

g. Die in een vruchtbaar land woonden, waren op het punt van om te komen, en velen van hen kwamen om, bij gebrek aan het noodzakelijkste voedsel, Lamentations 1:11. Al haar volk zucht in wanhoop en moedeloosheid, zij zijn op het punt te bezwijken, er is geen geest meer in hen, en daarom zuchten zij, brood zoekende, want zij zoeken tevergeefs. Tenslotte kwam het zover met hen, "dat het volk des lands geen brood had," Jeremiah 52:6, en in hun gevangenschap hadden zij veel moeite om aan brood te komen, Lamentations 5:6. Zij hebben hun gewenste dingen, hun juwelen, en schilderijen, en al het meubilair van pronkkamers, waarmee zij zich vermaakten, als zij er naar zagen, zij hebben die verkocht om er brood voor te kopen voor zich zelf en hun gezinnen, zij hebben er afstand van gedaan "voor spijze om de ziele te verkwikken, of (zoals in de kanttekening staat) om hun ziel weer tot hen te doen komen," wanneer zij op het punt waren te bezwijken. Zij verlangden geen andere hartsterking dan spijze. "Al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven, en voor brood, dat de staf des levens is". Die overvloed hebben van kostelijke dingen moeten daar niet trots op zijn, noch verzot, want er kan een tijd komen, dat zij blij zullen zijn, er noodzakelijke dingen voor te kunnen krijgen. En laat hen, die toereikend voedsel hebben, om hun ziel te verkwikken, daar tevreden mee zijn en dankbaar, al hebben zij geen kostelijke dingen.

2. Wij hebben hier het verhaal van de rampen van hun geestelijken staat, de vernietiging van hun heilige bezittingen, die veel meer te betreuren was dan die van hun tijdelijke bezittingen.

a. Hun godsdienstige feesten werden niet meer waargenomen en bezocht, Lamentations 1:4. De wegen Zions treuren, zij zien er droefgeestig uit, zij zijn begroeid met gras en onkruid. Het placht een aangename ontspanning te zijn, onophoudelijk mensen te zien gaan en komen langs de grote weg, die naar de tempel leidde, maar nu kunt gij er staan, zolang gij wilt, zonder iemand te zien, "omdat niemand op het feest komt, een voleindiging is met hen gemaakt door de verwoesting van hetgeen vroeger de stad van onze bijeenkomsten was", Isaiah 33:20. De heilige feesten waren verwaarloosd en ontheiligd, Isaiah 1:11, Isaiah 1:12, en daarom is er nu met recht een eind aan gemaakt. Maar wanneer de wegen Zions aldus tot treuren gebracht zijn, kunnen de zonen Zions niet anders doen dan met hen treuren. Het is zeer smartelijk voor goede mensen om de godsdienstige bijeenkomsten te zien ophouden, als de gelovigen verstrooid worden, terwijl het hun, die ze gaarne zouden bijwonen, belet wordt. En, zoals "de wegen Zions treuren, zo zijn ook alle haar poorten geweest," waarin de getrouwe vereerders plachten samen te komen, want er is niemand meer. Eens was er een tijd, dat "de Heere de poorten Zions beminde boven alle woningen Jakobs," maar nu heeft Hij hen verlaten, en is getergd om Zich aan hen te onttrekken, en daarom kan het hun niet anders gaan, dan de tempel, toen Christus die verliet. "Ziet, uw huis wordt u woest gelaten," Matthew 23:38.

b. Hun gewijde personen waren totaal onmachtig om hun gewone diensten te verrichten, zij waren volkomen moedeloos. "Haar priesters zuchten, om de verwoesting van de tempel, hun liederen zijn in zuchten verkeerd, zij zuchten, want zij hebben niets te doen, en daarom kunnen zij niets krijgen, zij zuchten, als het volk, brood zoekende, omdat de Heere niet geofferd werd, want daarvan moesten zij leven". Het is tijd om te zuchten, als de priesters, de dienaars des Heeren, zuchten. "Ook haar jonkvrouwen, die gewoon waren met muziek en dans, hun plechtige feesten op te luisteren, zijn bedroefd, en zij zelf is in bitterheid. Men lette op haar diensten ten dage van Zions voorspoed," Psalms 68:25 :"In het midden gingen de trommelende maagden, en daarom wordt nu ook opgemerkt, dat zij er niet zijn. Haar jonkvrouwen zijn bedroefd en daarom is zij in bitterheid, dat wil zeggen, dat al de inwoners van Zion het zijn, wier karakter zo is, dat zij bedroefden zijn om van de bijeenkomst wille en, dat de schimping, die een last op haar is, dat ook op hen is," Zeph. 3:18.

c. Hun godsdienstige plaatsen waren ontheiligd, Lamentations 1:10. De heidenen gingen in haar heiligdom, in de tempel zelf, waarin geen Israëliet mocht binnentreden, met hoeveel eerbied en vroomheid ook, maar de priesters alleen. De vreemde, die daar bij komt, al was het om te aanbidden, zal gedood worden. Daar stromen de heidenen nu gauw naar binnen, niet om te aanbidden, maar om te plunderen. God had bevolen, "dat de heidenen in de gemeente niet zouden komen, noch in het volk van de Joden ingelijfd worden", Deuteronomy 23:3, toch gingen zij nu in het heiligdom, zonder dat het hun belet werd. Niets is smartelijker voor hen, die waarlijk belangstellen in de ere Gods, en niets wordt door hen meer betreurd, dan de schending van Gods wet, en de verachting, waaraan de heilige dingen ten prooi zijn. In Psalms 74:3 wordt geklaagd, "dat de vijand alles in het heiligdom verdorven heeft". d. Hun godsdienstige gereedschappen en alle kostelijke dingen, waarmee de tempel versierd en verfraaid was, en waarvan gebruik werd gemaakt in de dienst van God, waren een prooi voor de vijand, Lamentations 1:10. De tegenpartijder heeft zijn hand aan alle haar gewenste dingen uitgebreid, heeft op alles de hand gelegd en voor zich zelf in bezit genomen. Wat deze gewenste dingen waren, kunnen wij lezen in Isaiah 64:11, waar aan de klacht over het verbranden van de tempel wordt toegevoegd: "Alle onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden, " de ark en het altaar, en alle andere tekenen van Gods tegenwoordigheid onder hen, dat waren de dingen, die door hen boven alle andere dingen gewenst werden, en die waren nu in stukken gebroken en weggevoerd. Zo is van de dochter Zions al haar sieraad weggegaan, Lamentations 1:6. De heilige sieraden waren het sieraad van de dochter Zions, toen de tempel, dat heilige en schone huis, verwoest was, was haar schoonheid weg, dat was het verbreken van de stok liefelijkheid, de wegneming van de tekenen en zegelen van het verbond. Zacheria 11:10. Hun rustdagen werden bespot, Lamentations 1:7. De tegenstanders zien haar aan, zij spotten met haar rustdagen. Zij lachten hen uit, omdat zij een van de zeven dagen waarnamen als rustdag van hun wereldse bezigheden. Juvenalis, een heidens dichter, maakt de Joden van zijn tijd bespottelijk, omdat zij een zevende deel van hun tijd verloren laten gaan: "Cui septime quaeque fuit lix Ignava et vitae partem non attigit ullam." Een dag ten sabbat zich te kiezen is van de zeven een verliezen. terwijl toch de sabbath, als hij geheiligd wordt, zoals het behoort, beter besteed zal worden, dan al de andere dagen van de week. En terwijl de Joden beleden, dat zij het deden in gehoorzaamheid aan hun God en tot Zijn eer, vroegen hun tegenstanders hun: "Wat wint gij er bij? Welk voordeel hebt gij er van, dat gij Gods ordinantiën houdt, die u nu in uw ellende in de steek laat?" Het is een grote smart voor allen, die God liefhebben, te horen, dat Zijn ordinantiën bespot worden, en in `t bijzonder de sabbath. Zion noemt ze Zijn sabbatten, want de sabbath was gemaakt voor de mensen, het is Zijn instelling, maar het is haar voorrecht, en de oneer, de sabbath aangedaan, beschouwen alle zonen van Zion als hun aangedaan, en nemen ze, in overeenstemming daarmee, ter harte, ook zullen zij de sabbath of enige andere goddelijke ordinantie niet als minder eerbiedwaardig beschouwen, of minder waarderen, omdat hij bespot wordt.

e. Wat al deze smarten grotelijks verzwaarde, was, dat hun toestand op `t ogenblik juist het omgekeerde was van wat hij vroeger geweest was, Lamentations 1:7. Nu, in de dagen harer ellende en harer ballingschap, nu alles donker en somber is, is zij indachtig aan alle haar gewenste dingen, die zij van oude dagen af gehad heeft, en nu weet zij ze beter te waarderen dan vroeger, toen zij er het volle genot van had. God leert ons dikwijls de waarde van gunsten kennen door ze ons te doen missen, en tegenspoed is het zwaard te dragen voor hen, die er in vervallen zijn van het toppunt van voorspoed. Dit krenkte Davids hart toen hij verbannen was van Gods geboden, dat hij er aan gedacht, "hoe hij heenging onder de schare naar Gods huis," Psalms 42:5.

II. Hier wordt geklaagd over de zonden van Jeruzalem als de aanleidende oorzaak van al deze rampen, die zij uitgelokt hadden. Wie ook de werktuigen zijn, God is de auteur van al deze jammer, het is de Heere, die haar bedroefd heeft, Lamentations 1:5, en Hij heeft het gedaan als een rechtvaardig Rechter, want zij heeft gezondigd.

1. Wat `t getal betreft, zijn haar zonden ontelbaar. Zijn haar smarten vele? Hare zonden zijn nog veel talrijker. "Het is, omdat haar zonden machtig vele zijn, dat de Heere haar bedroefd heeft". Zie Jeremiah 30:14. Als een volk de overtredingen vermenigvuldigt, kunnen wij niet zeggen, zoals Job in zijn geval deed, dat God "hun wonden vermenigvuldigt zonder oorzaak", Job 9:17. 2. Wat de aard betreft, zijn zij uiterst snood, Lamentations 1:8 : Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, heeft zonde gezondigd (staat er eigenlijk), heeft met volle bewustheid, opzettelijk gezondigd, heeft die zonde gezondigd, die boven alle andere zonden door de Heere gehaat wordt, de zonde van de afgoderij. De zonden van Jeruzalem, dat zulk een schone belijdenis heeft, en zulke schone voorrechten geniet zijn van alle zonden de ergste. Zij heeft zwaarlijk gezondigd, Lamentations 1:8, en daarom, Lamentations 1:9, is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald. Erge zonden veroorzaken een wonderbaarlijk verderf, sommige werkers van de ongerechtigheid ontvangen een vreemde straf, Job 31:3. Er zijn zonden, die men duidelijk herkent aan de straf.

a. Zij hebben zelf met hardheid verdrukt en worden daarom zelf naar recht, verdrukt, Lamentations 1:3 :Juda is in gevangenis gegaan, en dat vanwege de ellende, vanwege de veelheid van de dienstbaarheid, omdat de rijken onder hen de armen verdrukten en met hardheid deden dienen, en in `t bijzonder (zoals `t Chaldeeuws het omschrijft, omdat zij hun Hebreeuwse slaven verdrukten, wat hun verweten wordt in Jeremiah 34:11. Onderdrukking was een van hun schreiende zonden, Jeremiah 6:6, Jeremiah 6:7, en het is een zonde, die ten hemel schreit. Zij hebben zichzelf verlaagd en worden daarom naar recht verlaagd. Allen achten haar onwaard, Lamentations 1:8, want haar onreinigheid is in haar zomen, aan haar klederen is te zien, dat zij in het slijk van de zonde gewenteld heeft. Niemand ken onze eer bevlekken, als wij ze zelf niet bezoedelen.

b. Zij zijn zeer zeker geweest, en zijn daarom rechtvaardiglijk verrast door deze ondergang, Lamentations 1:9 :Zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, zij nam de waarschuwing niet ter harte, die haar gegeven werd, om aan haar uiterste te denken, om te bedenken, wat het einde moest zijn van de goddelozen weg, die zij bewandelde, en daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald, opdat zij voelen zou, wat zij niet wilde vrezen, daarom zal de Heere haar plagen wonderlijk maken.

III. Hier wordt geklaagd over Jeruzalems vrienden, omdat zij vals en flauwhartig zijn, en zeer onvriendelijk. Zij hebben allen trouwelooslijk met haar gehandeld, Lamentations 1:2, zodat zij in werkelijkheid haast tot vijanden geworden zijn. Die haar bedriegen hebben haar evenveel kwelling veroorzaakt als haar verstoorders. De stok, die onder ons breekt, kan ons evenveel nadeel doen, als de stok, die ons slaat, Ezra 29:6,Ezra 29:7. Haar vorsten, die haar moesten beschermen, hebben geen moed genoeg, om de vijand het hoofd te bieden tot hun eigen bescherming, zij zijn als de herten, die bij het eerste alarm de vlucht nemen, zonder een poging te doen tot verdediging, ja, zij zijn als de herten, die verhongeren, omdat zij geen weide vinden en gaan daarom krachteloos henen voor het aangezicht des vervolgers, en omdat zij geen kracht hebben om te vluchten, worden zij spoedig ingehaald en vallen als een weerloze prooi de vijand in handen. Hare naburen zijn niet hulpvaardig, want,

1. Zij heeft geen helper, Lamentations 1:7, zij konden niet of zij wilden niet, ja,

2. Zij heeft geen trooster, niemand, die medelijden met haar heeft, of een middel aangeeft om haar smarten te verlichten, Lamentations 1:7, Lamentations 1:9. Zoals Jobs vrienden zagen zij, dat het nergens toe diende, zo groot was haar jammer, en moeilijke vertroosters zijn allen in zulk een geval.

IV. Over dit alles wordt geklaagd bij Jeruzalems God en alles wordt opgedragen aan Zijn goedertierenheid en ontferming, Lamentations 1:9 :"Heere zie mijn ellende aan, en neem er kennis van" en, Lamentations 1:11 :"Zie, Heere en aanschouw, neem Uw maatregelen". De enige manier om onze last rustig te dragen, is die eerst op God te werpen, en het Hem over te laten om met ons te doen, zoals Hem goeddunkt.

Verzen 12-22

Klaagliederen 1:12-22

De klachten hier zijn, wat haar inhoud betreft dezelfde als die in het voorgaande deel van het hoofdstuk, maar in deze verzen erkent de profeet, in naam van de treurende kerk, meer in `t bijzonder de hand van God in deze rampen, en de rechtvaardigheid van Zijn hand.

I. De kerk maakt hier, in haar ellende, haar beproeving groot, en toch niet groter dan zij was, haar zuchten waren niet zwaarder dan haar slagen. Zij beroept zich op al haar aanschouwers: Aanschouw en ziet of er een smart is die mij werd aangedaan, Lamentations 1:12. Dit kon misschien naar waarheid gezegd worden van Jeruzalems smarten, maar wij zijn al te geneigd het op ons toe te passen, als wij in moeite zijn, en meer dan redelijk is. Omdat onze eigen last ons het meest drukt, en wij ons zelf niet kunnen overreden, er ons mee te verzoenen, zijn wij gereed om uit te roepen: Zeker, nooit was er een smart, gelijk mijn smart, maar als al onze smart bij die van anderen werd gevoegd, en zij werd dan in gelijke delen verdeeld, dan zou ieder van ons zeggen: "Ik bid u, geef mij de mijne terug."

II. Zij ziet hier over de werktuigen heen naar de auteur van haar smarten, en erkent, dat zij alle door Hem besloten, bevolen en beschikt zijn: Het is de Heere, die mij bedroefd heeft en Hij heeft mij bedroefd, omdat Hij vertoornd is tegen mij, de grootheid van Zijn ongenoegen kan afgemeten worden naar de grootheid van mijn jammer, Hij heeft het gedaan, ten dage van de hittigheid Zijns toorns, Lamentations 1:12. Beproevingen kunnen niet anders dan ons zeer smarten, als wij zien, dat zij het gevolg zijn van Gods gramschap: en dat doet de kerk hier:

1. Zij is als iemand, die de koorts heeft, en die koorts is van God gezonden: "Hij heeft een vuur in mijn beenderen gezonden, Lamentations 1:13, een bovennatuurlijk vuur, "waarover Hij geheerst heeft, zodat hun gebeenten uitgebrand zijn als een haard," Psalms 102:4, verteerd door pijnen en verdord."

2. Zij is als iemand in een net: hoe meer zij zich inspant er uit te komen, des te meer raakt zij er in verward, en dit net is door God uitgezet. "Mijn vijanden zouden geen succes hebben gehad met hun listen, als God geen "net had uitgebreid voor mijne voeten."

3. Zij is als iemand in een woestijn, wiens weg vol hindernissen is, eenzaam, en vermoeiend. "Hij heeft mij achterwaarts doen keren, zodat ik niet voort gaan, Hij heeft mij woest gemaakt, zodat ik niets heb om mij te steunen, maar de gehele dag ziek ben."

4. Zij is als iemand onder een juk geen juk om te werken, maar om boete te doen, haar hals en voeten zijn bijeengebonden, Lamentations 1:14 :Het juk van mijn overtredingen is saamgebonden door Zijn hand. Wij worden nooit verstrikt in een juk dan dat door onze eigen overtredingen gevormd wordt. "De zondaar zal met de banden van zijn zonde vastgehouden worden," Proverbs 5:22. Het juk van Christus' geboden is een zacht juk, Matthew 11:30, maar dat van onze overtredingen is hard. De Schrift zegt ons, dat God ons dit juk aanbiedt, als Hij ons schuldig vindt, en Hij brengt ons in die inwendige smarten en uitwendige moeilijkheden, die wij door onze zonden verdiend hebben. Wanneer het geweten, als Zijn afgevaardigde, ons overgeeft aan Zijn oordeel, dan is het juk aangebonden en door de hand van Zijn rechtvaardigheid samengevlochten, en niets dan de hand van Zijn vergevende genade zal het ontbinden. 5. Zij is als een, die in het stof ligt, en Hij is het, die alle wijze sterken vertreden heeft, en hun de kracht ontnomen om staande te blijver, en hen neergeveld door het een oordeel na het andere, en hen laten vertreden door hun trotse overwinnaars, Lamentations 1:15. Ja, zij is als een in een wijnpers, niet alleen getreden, maar gebroken, verbrijzeld als druiven in de wijnpers van Gods gramschap, en haar bloed is uitgeperst als wijn, en het is God, die de jonkvrouwe, de dochter van Juda getreden heeft.

6. Zij is in de hand van haar vijanden, en het is de Heere, die haar in hun handen gegeven heeft, Lamentations 1:14. Hij heeft mijne kracht doen vervallen, zodat ik niet in staat ben hun het hoofd te bieden, ja, niet alleen niet in staat om tegen hen op te staan, maar niet in staat om van onder hen op te staan, en Hij heeft mij in hun handen gegeven, ja, Lamentations 1:15, Hij heeft een bijeenkomst over mij uitgeroepen, om mijn jongelingen te verbreken, en het is een ijdele gedachte om zo'n bijeenkomst tegen te staan, en wederom, Lamentations 1:17 :De Heere heeft van Jakob geboden, dat die rondom hen zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn. "Hij, die zo vaak de verlossingen Jakobs geboden had", Psalms 44:5, gebiedt nu een aanval tegen Jakob, omdat Jakob de geboden van Zijn wet niet gehoorzaamd heeft.

III. Terecht vraagt zij om het medelijden en erbarmen van de aanschouwers van haar jammer, Lamentations 1:12 :"Gaat het ulieden niet aan, gij allen die over de weg gaat? Kunt gij mij zien zonder iets te gevoelen? Wat, zijn uw harten van steen en uw ogen van marmer, dat gij mij geen enkele gedachte, of blik, of traan schenken kunt, als blijk van medegevoel? Zijt gij dan geen vlees en bloed? Hebt gij er dan geen belang bij, dat het huis van uw buurman in brand staat? Zo zijn er, die geen deel nemen in Zions rampen en smarten, zij bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef. Hoe treffend roept zij hun medegevoel in! Lamentations 1:18 :Hoort toch alle gij volkeren, ziet mijn smart, hoort mijne klachten, en ziet of ik er reden toe heb. Deze bede is gelijk aan die van Job, Hoofdstuk 19:21:"Ontfermt u mijner ontfermt u mijner, o gij mijn vrienden!" Een last drukt niet zo zwaar, als onze vrienden medelijden met ons hebben, en hun tranen mengen met de onze, want dat is een bewijs, dat wij niet veracht zijn, wat gewoonlijk in beproeving meer gevreesd wordt dan iets anders.

IV. Zij rechtvaardigt haar smart, hoe groot ook, om deze rampen, Lamentations 1:16 :Terwille van deze dingen ween ik, des nachts ween ik, Lamentations 1:2, als niemand mij ziet, mijn oog, mijn oog vliet af van water. Deze wereld is een tranendal voor Gods volk. Zions zonen zijn dikwijls Zions rouwdragers. Zion breidt haar handen uit, Lamentations 1:17, wat hier eer een uiting van wanhoop dan van verlangen is, zij slaat haar handen uit, als een, die alles verloren geeft. Laat ons zien welke reden zij opgeeft voor deze hartstochtelijke smart.

1. Haar God heeft zich aan haar omtrokken, en Micha, die slechts goden van goud had, riep, toen zij hem ontstolen werden: "Wat heb ik nu meer? Wat is het dan, dal gij tot mij zegt: Wat is u? De kerk klaagt hier uitermate, want zegt zij: De Trooster, die mijn ziele zou verkwikken, is verre van mij." God is de Trooster, Hij placht het voor haar te zijn, Hij alleen kan werkelijk troost geven, Zijn woord is het, dat troostredenen spreekt, Zijn Geest is het, die ze tot ons spreekt. Zijn vertroostingen zijn versterkend, in staat om "de ziel te verkwikken, " ze op te heffen, wanneer zij als verzonken is en wij daar machteloos bij staan, maar nu is Hij weggegaan in misnoegen, "Hij is verre van mij, en ziet mij van verre." Het is geen wonder, dat de zielen van de heiligen bezwijken, als God, die de enige Trooster is, die hen verkwikken kan, Zich op een afstand houdt. 2. Haar kinderen zijn van haar verwijderd, en niet in staat haar te helpen, om hen is het, dat zij weent, als Rachel om de hare, "omdat zij niet zijn, en daarom weigert zij getroost te worden. Hare kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft tegen hen: Er is niemand van alle de kinderen, die haar zachtkens leidt," Isaiah 51:18, zij kunnen zichzelf niet helpen, en hoe zouden zij haar helpen? Beide, de jonkvrouwen en de jongelingen, die haar vreugde en haar hoop waren, zijn in de gevangenis gegaan, Lamentations 1:18. "Van de Chaldeën wordt gezegd, dat zij de jongelingen noch de maagden verschoonden, noch het schone geslacht, noch de bloeitijd des levens", 2 Chronicles 36:17.

3. Haar vrienden lieten haar in de steek sommigen wilden haar geen verkwikking geven en anderen konden niet. Zij breidt haar handen uit, als om verkwikking te vragen, maar er is geen trooster voor haar, Lamentations 1:17, niemand, die troosten kan, en niemand, die `t zou willen, zij riep tot haar liefhebbers, en noemde ze haar liefhebbers om hen te bewegen haar te helpen, maar zij hebben haar bedrogen, het bleek, dat zij waren als de beken in de zomer voor de dorstige wandelaar, Job 6:15. Wij worden gewoonlijk bedrogen en teleurgesteld door het schepsel, waarop wij ons hart stellen en waaraan wij onze verwachtingen ontlenen. Haar afgoden waren haar liefhebbers. Egypte en Assyrië waren haar vertrouwden. Maar zij bedrogen haar. Die haar het hof maakten, in haar voorspoed, schuwden haar en hield en zich vreemd van haar in haar tegenspoed. Gelukkig zijn zij, die God tot hun vriend hebben gemaakt, en Zijn liefde bewaren, want Hij zal hen niet bedriegen.

4. Zij, wier plicht het was haar te leiden waren buiten machte haar enige dienst te bewijzen. De priesters en de oudsten, die aan `t hoofd van de zaken hadden moeten staan, stierven van honger, Lamentations 1:19, zij hebben de geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, zij gingen brood bedelen, om in het leven te blijven. Inderdaad de honger is zwaar in het land, als er geen brood is voor de wijze, als de priesters en de oudsten van honger sterven. De priesters en de oudsten moesten haar troosters zijn, maar hoe zouden zij anderen troosten, als zij zelf troosteloos waren? Zij horen, dat ik zucht, wat een oproep voor hen moest zijn om mij te hulp te komen, maar ik heb geen trooster. Gij hebt vriend en metgezel ver van mij gedaan.

5. Haar vijanden waren haar te sterk, en zij juichten over haar. Zij hadden de overhand, Lamentations 1:16. Van buiten heeft mij het zwaard beroofd en doodt al wat het tegenkomt, en van binnen zijn alle levensmiddelen door de belegeraars afgesneden, zodat er is als de dood, dat is honger, die even erg is als pestilentie, of nog erger, van buiten het zwaard, uit de binnenkameren de verschrikking, Deuteronomy 32:25. En evenals de vijanden, die de werktuigen van het onheil waren, zeer wreed waren, zo weren het ook degenen, die toeschouwers waren, de Edomieten en de Ammonieten, die Israël een kwaad hart toedroegen: Zij horen mijn kwaad en zij zijn vrolijk, dat Gij het gedaan hebt Lamentations 1:21, zij verblijden zich in het kwaad zelf, en zij verblijden zich dat het Gods werk is, zij verblijden zich, dat God en Zijn Israël het oneens geworden zijn, en dienten gevolge behandelen zij hen als vreemden. Jeruzalem is als een afgezonderde vrouw onder hen, die zij bang zijn om aan te raken en die zij schuwen, Lamentations 1:17. Om al deze redenen kan het geen verwondering wekken, en ook kan zij niet berispt worden, dat haar zuchtingen vele zijn, om haar tegenwoordige smart en dat haar hart mat is, uit vrees voor wat nog komen zal.

V. Zij rechtvaardigt God in al wat over haar gebracht wordt, en erkent, dat zij deze strenge kastijding verdiend heeft om haar zonden. Het juk, dat zo zwaar drukt, en zo vast bindt, is het juk van haar overtredingen, Lamentations 1:14. De boeien, waardoor wij gebonden zijn, zijn ons eigen werk, en het is onze eigen roede, waarmee wij geslagen worden. Wanneer de kerk hier gesproken had, alsof zij dacht, dat de Heere streng was, dan doet zij wel, haar fout te herstellen, ten minste zich te verklaren, door te erkennen, Lamentations 1:18 :De Heere is rechtvaardig Hij doet ons geen onrecht, door ons zo te behandelen, ook kunnen wij Hem niet beschuldigen van onrechtvaardigheid daarin, hoe onrechtvaardig de mensen zijn, wij zijn zeker, dat de Heere rechtvaardig is, en Zijn rechtvaardigheid openbaar maakt, hoewel hun wetten met de Zijne in tegenspraak zijn. Welke de moeilijkheden zijn, waarmee het God behaagt ons te beproeven, wij moeten erkennen, dat Hij daarin rechtvaardig is, zij begrijpen noch Hem noch ons zelf, als wij het niet erkennen, 2 Chronicles 12:6. Zij erkent de gerechtigheid van Gods daden, door de ongerechtigheid van haar eigene te erkennen: Ik ben Zijn mond weerspannig geweest, Lamentations 1:18, en wederom, Lamentations 1:20 :Ik ben zeer weerspannig geweest. Wij kunnen geen kwaad genoeg van de zonde zeggen, en onze eigene zonde moeten wij altijd de ergste noemen, moeten die weerspannigheid, en opstand tegen God noemen, voor alle ware boetvaardigen is de zonde zeer smartelijk. Dat is het, wat zwaarder op haar drukt dan de beproevingen, waaronder zij gebukt gaat: Mijn ingewand is beroerd, het rommelt als de zee, wanneer zij beroerd is, Mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, het is rusteloos, het is onderste boven gekeerd, want ik ben zeer weerspannig geweest. Smart over de zonde moet grote smart zijn en de ziel treffen.

Vl. Zij beroept zich voor haar tegenwoordig lot, beide, op de genade en op de rechtvaardigheid van God.

1. Zij beroept zich op Gods genade wegens haar smarten, die haar tot een geschikt voorwerp van Zijn medelijden hadden gemaakt, Lamentations 1:20 Aanzie, Heere, want ik ben bang, neem kennis van mijn lot, en neem zulke maatregelen tot mijn verlichting, als U goeddunkt. Het is een troost voor ons, dat de rampen, die onze geest neerdrukken, onbedekt zijn voor Gods oog.

2. Zij beroept zich op Gods rechtvaardigheid voor het onrecht, dat haar vijanden haar aangedaan hebben, Lamentations 1:21, Lamentations 1:22:Gij zult de dag voortbrengen, die Gij uitgeroepen hebt, de dag, die bepaald is in de raad van God en bekend gemaakt in de profetieën, als Zijn vijanden die wij nu vervolgen, zullen zijn gelijk ik ben, als de beker van de zwijmeling, die nu in mijn handen is gegeven, in hun handen zal gegeven worden.

3. Het kan ook als een gebed gelezen worden: "Moge de bepaalde dag komen" en verder: "Laat al hun kwaad voor Uw aangezicht komen, laat het gedacht, laat het vergolden worden: neem wraak op hen voor al het onrecht, dat zij mij gedaan hebben", Psalms 119:14, Psalms 119:15, verhaast de tijd, dat gij hun zult doen om hun overtredingen, gelijk als Gij mij gedaan hebt vanwege mijn overtredingen. Dit gebed heeft de betekenis van een protest tegen alle gedachten aan gemeenschap met hen en van een voorspelling van hun ondergang, en stemt in met wat God in Zijn woord er van gezegd had. Onze gebeden mogen en moeten overeenstemmen met Gods Woord, en wij moeten vragen om de dag, die God hier geroemd heeft, en om geen andere. En hoewel wij verplicht zijn onze vijanden liefderijk te vergeven, en voor hen te bidden, toch mogen wij in geloof bidden om de vervulling van wat God gesproken heeft tegen Zijn vijanden en die van Zijn kerk, die zich niet willen bekeren en Hem de ere geven.

Verzen 12-22

Klaagliederen 1:12-22

De klachten hier zijn, wat haar inhoud betreft dezelfde als die in het voorgaande deel van het hoofdstuk, maar in deze verzen erkent de profeet, in naam van de treurende kerk, meer in `t bijzonder de hand van God in deze rampen, en de rechtvaardigheid van Zijn hand.

I. De kerk maakt hier, in haar ellende, haar beproeving groot, en toch niet groter dan zij was, haar zuchten waren niet zwaarder dan haar slagen. Zij beroept zich op al haar aanschouwers: Aanschouw en ziet of er een smart is die mij werd aangedaan, Lamentations 1:12. Dit kon misschien naar waarheid gezegd worden van Jeruzalems smarten, maar wij zijn al te geneigd het op ons toe te passen, als wij in moeite zijn, en meer dan redelijk is. Omdat onze eigen last ons het meest drukt, en wij ons zelf niet kunnen overreden, er ons mee te verzoenen, zijn wij gereed om uit te roepen: Zeker, nooit was er een smart, gelijk mijn smart, maar als al onze smart bij die van anderen werd gevoegd, en zij werd dan in gelijke delen verdeeld, dan zou ieder van ons zeggen: "Ik bid u, geef mij de mijne terug."

II. Zij ziet hier over de werktuigen heen naar de auteur van haar smarten, en erkent, dat zij alle door Hem besloten, bevolen en beschikt zijn: Het is de Heere, die mij bedroefd heeft en Hij heeft mij bedroefd, omdat Hij vertoornd is tegen mij, de grootheid van Zijn ongenoegen kan afgemeten worden naar de grootheid van mijn jammer, Hij heeft het gedaan, ten dage van de hittigheid Zijns toorns, Lamentations 1:12. Beproevingen kunnen niet anders dan ons zeer smarten, als wij zien, dat zij het gevolg zijn van Gods gramschap: en dat doet de kerk hier:

1. Zij is als iemand, die de koorts heeft, en die koorts is van God gezonden: "Hij heeft een vuur in mijn beenderen gezonden, Lamentations 1:13, een bovennatuurlijk vuur, "waarover Hij geheerst heeft, zodat hun gebeenten uitgebrand zijn als een haard," Psalms 102:4, verteerd door pijnen en verdord."

2. Zij is als iemand in een net: hoe meer zij zich inspant er uit te komen, des te meer raakt zij er in verward, en dit net is door God uitgezet. "Mijn vijanden zouden geen succes hebben gehad met hun listen, als God geen "net had uitgebreid voor mijne voeten."

3. Zij is als iemand in een woestijn, wiens weg vol hindernissen is, eenzaam, en vermoeiend. "Hij heeft mij achterwaarts doen keren, zodat ik niet voort gaan, Hij heeft mij woest gemaakt, zodat ik niets heb om mij te steunen, maar de gehele dag ziek ben."

4. Zij is als iemand onder een juk geen juk om te werken, maar om boete te doen, haar hals en voeten zijn bijeengebonden, Lamentations 1:14 :Het juk van mijn overtredingen is saamgebonden door Zijn hand. Wij worden nooit verstrikt in een juk dan dat door onze eigen overtredingen gevormd wordt. "De zondaar zal met de banden van zijn zonde vastgehouden worden," Proverbs 5:22. Het juk van Christus' geboden is een zacht juk, Matthew 11:30, maar dat van onze overtredingen is hard. De Schrift zegt ons, dat God ons dit juk aanbiedt, als Hij ons schuldig vindt, en Hij brengt ons in die inwendige smarten en uitwendige moeilijkheden, die wij door onze zonden verdiend hebben. Wanneer het geweten, als Zijn afgevaardigde, ons overgeeft aan Zijn oordeel, dan is het juk aangebonden en door de hand van Zijn rechtvaardigheid samengevlochten, en niets dan de hand van Zijn vergevende genade zal het ontbinden. 5. Zij is als een, die in het stof ligt, en Hij is het, die alle wijze sterken vertreden heeft, en hun de kracht ontnomen om staande te blijver, en hen neergeveld door het een oordeel na het andere, en hen laten vertreden door hun trotse overwinnaars, Lamentations 1:15. Ja, zij is als een in een wijnpers, niet alleen getreden, maar gebroken, verbrijzeld als druiven in de wijnpers van Gods gramschap, en haar bloed is uitgeperst als wijn, en het is God, die de jonkvrouwe, de dochter van Juda getreden heeft.

6. Zij is in de hand van haar vijanden, en het is de Heere, die haar in hun handen gegeven heeft, Lamentations 1:14. Hij heeft mijne kracht doen vervallen, zodat ik niet in staat ben hun het hoofd te bieden, ja, niet alleen niet in staat om tegen hen op te staan, maar niet in staat om van onder hen op te staan, en Hij heeft mij in hun handen gegeven, ja, Lamentations 1:15, Hij heeft een bijeenkomst over mij uitgeroepen, om mijn jongelingen te verbreken, en het is een ijdele gedachte om zo'n bijeenkomst tegen te staan, en wederom, Lamentations 1:17 :De Heere heeft van Jakob geboden, dat die rondom hen zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn. "Hij, die zo vaak de verlossingen Jakobs geboden had", Psalms 44:5, gebiedt nu een aanval tegen Jakob, omdat Jakob de geboden van Zijn wet niet gehoorzaamd heeft.

III. Terecht vraagt zij om het medelijden en erbarmen van de aanschouwers van haar jammer, Lamentations 1:12 :"Gaat het ulieden niet aan, gij allen die over de weg gaat? Kunt gij mij zien zonder iets te gevoelen? Wat, zijn uw harten van steen en uw ogen van marmer, dat gij mij geen enkele gedachte, of blik, of traan schenken kunt, als blijk van medegevoel? Zijt gij dan geen vlees en bloed? Hebt gij er dan geen belang bij, dat het huis van uw buurman in brand staat? Zo zijn er, die geen deel nemen in Zions rampen en smarten, zij bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef. Hoe treffend roept zij hun medegevoel in! Lamentations 1:18 :Hoort toch alle gij volkeren, ziet mijn smart, hoort mijne klachten, en ziet of ik er reden toe heb. Deze bede is gelijk aan die van Job, Hoofdstuk 19:21:"Ontfermt u mijner ontfermt u mijner, o gij mijn vrienden!" Een last drukt niet zo zwaar, als onze vrienden medelijden met ons hebben, en hun tranen mengen met de onze, want dat is een bewijs, dat wij niet veracht zijn, wat gewoonlijk in beproeving meer gevreesd wordt dan iets anders.

IV. Zij rechtvaardigt haar smart, hoe groot ook, om deze rampen, Lamentations 1:16 :Terwille van deze dingen ween ik, des nachts ween ik, Lamentations 1:2, als niemand mij ziet, mijn oog, mijn oog vliet af van water. Deze wereld is een tranendal voor Gods volk. Zions zonen zijn dikwijls Zions rouwdragers. Zion breidt haar handen uit, Lamentations 1:17, wat hier eer een uiting van wanhoop dan van verlangen is, zij slaat haar handen uit, als een, die alles verloren geeft. Laat ons zien welke reden zij opgeeft voor deze hartstochtelijke smart.

1. Haar God heeft zich aan haar omtrokken, en Micha, die slechts goden van goud had, riep, toen zij hem ontstolen werden: "Wat heb ik nu meer? Wat is het dan, dal gij tot mij zegt: Wat is u? De kerk klaagt hier uitermate, want zegt zij: De Trooster, die mijn ziele zou verkwikken, is verre van mij." God is de Trooster, Hij placht het voor haar te zijn, Hij alleen kan werkelijk troost geven, Zijn woord is het, dat troostredenen spreekt, Zijn Geest is het, die ze tot ons spreekt. Zijn vertroostingen zijn versterkend, in staat om "de ziel te verkwikken, " ze op te heffen, wanneer zij als verzonken is en wij daar machteloos bij staan, maar nu is Hij weggegaan in misnoegen, "Hij is verre van mij, en ziet mij van verre." Het is geen wonder, dat de zielen van de heiligen bezwijken, als God, die de enige Trooster is, die hen verkwikken kan, Zich op een afstand houdt. 2. Haar kinderen zijn van haar verwijderd, en niet in staat haar te helpen, om hen is het, dat zij weent, als Rachel om de hare, "omdat zij niet zijn, en daarom weigert zij getroost te worden. Hare kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft tegen hen: Er is niemand van alle de kinderen, die haar zachtkens leidt," Isaiah 51:18, zij kunnen zichzelf niet helpen, en hoe zouden zij haar helpen? Beide, de jonkvrouwen en de jongelingen, die haar vreugde en haar hoop waren, zijn in de gevangenis gegaan, Lamentations 1:18. "Van de Chaldeën wordt gezegd, dat zij de jongelingen noch de maagden verschoonden, noch het schone geslacht, noch de bloeitijd des levens", 2 Chronicles 36:17.

3. Haar vrienden lieten haar in de steek sommigen wilden haar geen verkwikking geven en anderen konden niet. Zij breidt haar handen uit, als om verkwikking te vragen, maar er is geen trooster voor haar, Lamentations 1:17, niemand, die troosten kan, en niemand, die `t zou willen, zij riep tot haar liefhebbers, en noemde ze haar liefhebbers om hen te bewegen haar te helpen, maar zij hebben haar bedrogen, het bleek, dat zij waren als de beken in de zomer voor de dorstige wandelaar, Job 6:15. Wij worden gewoonlijk bedrogen en teleurgesteld door het schepsel, waarop wij ons hart stellen en waaraan wij onze verwachtingen ontlenen. Haar afgoden waren haar liefhebbers. Egypte en Assyrië waren haar vertrouwden. Maar zij bedrogen haar. Die haar het hof maakten, in haar voorspoed, schuwden haar en hield en zich vreemd van haar in haar tegenspoed. Gelukkig zijn zij, die God tot hun vriend hebben gemaakt, en Zijn liefde bewaren, want Hij zal hen niet bedriegen.

4. Zij, wier plicht het was haar te leiden waren buiten machte haar enige dienst te bewijzen. De priesters en de oudsten, die aan `t hoofd van de zaken hadden moeten staan, stierven van honger, Lamentations 1:19, zij hebben de geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, zij gingen brood bedelen, om in het leven te blijven. Inderdaad de honger is zwaar in het land, als er geen brood is voor de wijze, als de priesters en de oudsten van honger sterven. De priesters en de oudsten moesten haar troosters zijn, maar hoe zouden zij anderen troosten, als zij zelf troosteloos waren? Zij horen, dat ik zucht, wat een oproep voor hen moest zijn om mij te hulp te komen, maar ik heb geen trooster. Gij hebt vriend en metgezel ver van mij gedaan.

5. Haar vijanden waren haar te sterk, en zij juichten over haar. Zij hadden de overhand, Lamentations 1:16. Van buiten heeft mij het zwaard beroofd en doodt al wat het tegenkomt, en van binnen zijn alle levensmiddelen door de belegeraars afgesneden, zodat er is als de dood, dat is honger, die even erg is als pestilentie, of nog erger, van buiten het zwaard, uit de binnenkameren de verschrikking, Deuteronomy 32:25. En evenals de vijanden, die de werktuigen van het onheil waren, zeer wreed waren, zo weren het ook degenen, die toeschouwers waren, de Edomieten en de Ammonieten, die Israël een kwaad hart toedroegen: Zij horen mijn kwaad en zij zijn vrolijk, dat Gij het gedaan hebt Lamentations 1:21, zij verblijden zich in het kwaad zelf, en zij verblijden zich dat het Gods werk is, zij verblijden zich, dat God en Zijn Israël het oneens geworden zijn, en dienten gevolge behandelen zij hen als vreemden. Jeruzalem is als een afgezonderde vrouw onder hen, die zij bang zijn om aan te raken en die zij schuwen, Lamentations 1:17. Om al deze redenen kan het geen verwondering wekken, en ook kan zij niet berispt worden, dat haar zuchtingen vele zijn, om haar tegenwoordige smart en dat haar hart mat is, uit vrees voor wat nog komen zal.

V. Zij rechtvaardigt God in al wat over haar gebracht wordt, en erkent, dat zij deze strenge kastijding verdiend heeft om haar zonden. Het juk, dat zo zwaar drukt, en zo vast bindt, is het juk van haar overtredingen, Lamentations 1:14. De boeien, waardoor wij gebonden zijn, zijn ons eigen werk, en het is onze eigen roede, waarmee wij geslagen worden. Wanneer de kerk hier gesproken had, alsof zij dacht, dat de Heere streng was, dan doet zij wel, haar fout te herstellen, ten minste zich te verklaren, door te erkennen, Lamentations 1:18 :De Heere is rechtvaardig Hij doet ons geen onrecht, door ons zo te behandelen, ook kunnen wij Hem niet beschuldigen van onrechtvaardigheid daarin, hoe onrechtvaardig de mensen zijn, wij zijn zeker, dat de Heere rechtvaardig is, en Zijn rechtvaardigheid openbaar maakt, hoewel hun wetten met de Zijne in tegenspraak zijn. Welke de moeilijkheden zijn, waarmee het God behaagt ons te beproeven, wij moeten erkennen, dat Hij daarin rechtvaardig is, zij begrijpen noch Hem noch ons zelf, als wij het niet erkennen, 2 Chronicles 12:6. Zij erkent de gerechtigheid van Gods daden, door de ongerechtigheid van haar eigene te erkennen: Ik ben Zijn mond weerspannig geweest, Lamentations 1:18, en wederom, Lamentations 1:20 :Ik ben zeer weerspannig geweest. Wij kunnen geen kwaad genoeg van de zonde zeggen, en onze eigene zonde moeten wij altijd de ergste noemen, moeten die weerspannigheid, en opstand tegen God noemen, voor alle ware boetvaardigen is de zonde zeer smartelijk. Dat is het, wat zwaarder op haar drukt dan de beproevingen, waaronder zij gebukt gaat: Mijn ingewand is beroerd, het rommelt als de zee, wanneer zij beroerd is, Mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, het is rusteloos, het is onderste boven gekeerd, want ik ben zeer weerspannig geweest. Smart over de zonde moet grote smart zijn en de ziel treffen.

Vl. Zij beroept zich voor haar tegenwoordig lot, beide, op de genade en op de rechtvaardigheid van God.

1. Zij beroept zich op Gods genade wegens haar smarten, die haar tot een geschikt voorwerp van Zijn medelijden hadden gemaakt, Lamentations 1:20 Aanzie, Heere, want ik ben bang, neem kennis van mijn lot, en neem zulke maatregelen tot mijn verlichting, als U goeddunkt. Het is een troost voor ons, dat de rampen, die onze geest neerdrukken, onbedekt zijn voor Gods oog.

2. Zij beroept zich op Gods rechtvaardigheid voor het onrecht, dat haar vijanden haar aangedaan hebben, Lamentations 1:21, Lamentations 1:22:Gij zult de dag voortbrengen, die Gij uitgeroepen hebt, de dag, die bepaald is in de raad van God en bekend gemaakt in de profetieën, als Zijn vijanden die wij nu vervolgen, zullen zijn gelijk ik ben, als de beker van de zwijmeling, die nu in mijn handen is gegeven, in hun handen zal gegeven worden.

3. Het kan ook als een gebed gelezen worden: "Moge de bepaalde dag komen" en verder: "Laat al hun kwaad voor Uw aangezicht komen, laat het gedacht, laat het vergolden worden: neem wraak op hen voor al het onrecht, dat zij mij gedaan hebben", Psalms 119:14, Psalms 119:15, verhaast de tijd, dat gij hun zult doen om hun overtredingen, gelijk als Gij mij gedaan hebt vanwege mijn overtredingen. Dit gebed heeft de betekenis van een protest tegen alle gedachten aan gemeenschap met hen en van een voorspelling van hun ondergang, en stemt in met wat God in Zijn woord er van gezegd had. Onze gebeden mogen en moeten overeenstemmen met Gods Woord, en wij moeten vragen om de dag, die God hier geroemd heeft, en om geen andere. En hoewel wij verplicht zijn onze vijanden liefderijk te vergeven, en voor hen te bidden, toch mogen wij in geloof bidden om de vervulling van wat God gesproken heeft tegen Zijn vijanden en die van Zijn kerk, die zich niet willen bekeren en Hem de ere geven.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Lamentations 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/lamentations-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile