Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Lukas 22

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 22

Wat zij overigens ook mogen uitlaten, al de evangelisten geven ons een omstandig verhaal van den dood en de opstanding van Christus, omdat Hij gestorven is om onze zonden en opgestaan is ter onzer rechtvaardigmaking. Deze evangelist is even uitvoerig als de anderen, en voegt er nog verscheidene bijzonderheden aan toe, die wij tevoren niet gehad hebben. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Het complot om Jezus gevangen te nemen, en hoe Judas daaraan deelnam, Luke 22:1.

II. Christus' eten van het Pascha met Zijne discipelen, Luke 22:7.

III. De instelling van des Heeren Avondmaal, Luke 22:19, Luke 22:20.

IV. Christus' gesprek met Zijne discipelen na het avondmaal over verschillende onderwerpen, Luke 22:21.

V. Zijne doodsbenauwdheid in den hof, Luke 22:39.

VI. Zijne gevangenneming met behulp van Judas, Luke 22:47.

VII. Zijne verloochening door Petrus, Luke 22:54.

VIII. De behandeling, die Hij te verduren had van hen, die Hem bewaakten, en Zijn verhoor en veroordeling door de kerkelijke rechtbank, Luke 22:63.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, LUKAS 22

Wat zij overigens ook mogen uitlaten, al de evangelisten geven ons een omstandig verhaal van den dood en de opstanding van Christus, omdat Hij gestorven is om onze zonden en opgestaan is ter onzer rechtvaardigmaking. Deze evangelist is even uitvoerig als de anderen, en voegt er nog verscheidene bijzonderheden aan toe, die wij tevoren niet gehad hebben. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Het complot om Jezus gevangen te nemen, en hoe Judas daaraan deelnam, Luke 22:1.

II. Christus' eten van het Pascha met Zijne discipelen, Luke 22:7.

III. De instelling van des Heeren Avondmaal, Luke 22:19, Luke 22:20.

IV. Christus' gesprek met Zijne discipelen na het avondmaal over verschillende onderwerpen, Luke 22:21.

V. Zijne doodsbenauwdheid in den hof, Luke 22:39.

VI. Zijne gevangenneming met behulp van Judas, Luke 22:47.

VII. Zijne verloochening door Petrus, Luke 22:54.

VIII. De behandeling, die Hij te verduren had van hen, die Hem bewaakten, en Zijn verhoor en veroordeling door de kerkelijke rechtbank, Luke 22:63.

Verzen 1-6

Lukas 22:1-6

Het jaar der verlosten is nu gekomen, dat van eeuwigheid in het Goddelijk raadsbesluit was vastgesteld en bepaald, en waarnaar zij, die de vertroosting Israël's verwachtten, lang hadden uitgezien. Na de wenteling van vele eeuwen, is het nu eindelijk gekomen, Isaiah 63:4. En het is opmerkelijk, dat het reeds in de eerste maand is van dat jaar, dat de verlossing gewerkt werd, zozeer was onze Heiland gedrongen om Zijne onderneming ten uitvoer te brengen, zo was Hij geperst, totdat het volbracht was. Het was in dezelfde maand, en op dezelfden tijd der maand-het hoofd der maanden, Exodus 12:2- dat God door Mozes Israël heeft uitgevoerd uit Egypte, opdat het antitype aan het type zou beantwoorden. Christus wordt hier overgeleverd, als het feest der ongehevelde broden nabij was, Luke 22:1. Ongeveer even lang voor het feest als zij begonnen toebereidselen er voor te maken, werden hier toebereidselen gemaakt voor het offeren van ons Pascha. Hier hebben wij:.

1. Zijn gezworen vijanden, die het beramen, Luke 22:2, de overpriesters, mannen van een heilig aanzien, en de schriftgeleerden, mannen van wetenschap, zochten hoe zij Hem ombrengen zouden, hetzij door list of geweld. Konden zij handelen naar hun wil en wens, het zou spoedig gedaan zijn geworden, maar "zij vreesden het volk", en dat nu wel te meer, wijl zij zagen hoe gaarne en ijverig dat naar Zijne prediking luisterde.

II. Een verraderlijk discipel, Judas, die toegenaamd was Iskariot, voegde zich bij hen en bood hun zijne hulp aan. Hij wordt hier aangeduid als zijnde uit het getal der twaalven, het uitgelezen en zozeer bevoorrecht twaalftal. Men zou er zich over kunnen verwonderen dat Christus, die alle mensen kende, een verrader in dat getal zou opnemen, en dat een uit dat getal, die Christus toch moest kennen, zo laaghartig kon zijn om Hem te verraden, maar Christus had met wijze en heilige bedoelingen Judas onder Zijne discipelen toegelaten, en hoe hij, die Christus zo wl kende, er toch toe gekomen is om Hem te verraden, wordt ons hier meegedeeld: de Satan voer in Judas, Luke 22:3. Het was het werk van den duivel, die dacht hierdoor Christus' onderneming te doen mislukken, Hem het hoofd te zullen verbrijzelen, maar het bleek dat hij Hem slechts de verzenen kon vermorzelen. Wie het ook zij, die Christus of Zijne waarheid en weg verraadt, het is altijd Satan, die hem er toe aanzet. Judas wist hoe grotelijks de overpriesters begeerden Christus in handen te krijgen, maar dat zij dit niet veilig konden zonder de hulp van iemand zoals hij, die bekend was met de plaatsen, waar Hij zich terugtrok tot afzondering. Daarom ging hij zelf tot hen, om het hun voor te stellen, Luke 22:4. Het is moeilijk te zeggen, waardoor aan Christus' koninkrijk meer schade of nadeel wordt toegebracht, door de macht en list van Zijn openlijke vijanden, of door het verraad en de zelfzucht van Zijn voorgewende vrienden, ja zonder deze laatsten zouden de vijanden niet zo licht hun doel kunnen bereiken. Als gij Judas in gemeenschap ziet met de overpriesters, dan kunt gij er zeker van zijn dat er kwaad wordt gebrouwen, het is met geen goed oogmerk, dat zij de hoofden bij elkaar steken.

III. De uitslag van de overeenkomst, die zij met elkaar aangingen.

1. Judas moet hun Christus overleveren, hij moet hen geleiden naar de plaats, waar zij zich zonder gevaar van een volksoploop teweeg te brengen, van Hem meester konden maken, en hierover waren zij verblijd. 2. Zij moeten hem hiervoor een som gelds geven, en hierover zal hij verblijd zijn, Luke 22:5, zij zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden. Toen de koop gesloten was, zocht Judas gelegenheid om Hem hun over te leveren. Waarschijnlijk heeft hij listiglijk aan Petrus en Johannes, die gemeenzamer dan hij met hun Meester bekend waren, gevraagd, waar Hij op zulk of zulk een tijd zijn zou, en waar Hij zich na het eten van het pascha zou terugtrekken, en zij hadden geen scherpzinnigheid genoeg om verdenking tegen hem op te vatten. Op de een of andere wijze was hij dan ook spoedig te weten gekomen wat hij wilde weten, en bepaalde hij den tijd en de plaats waar het geschieden zou, in de afwezigheid der schare en zonder oproer.

Verzen 1-6

Lukas 22:1-6

Het jaar der verlosten is nu gekomen, dat van eeuwigheid in het Goddelijk raadsbesluit was vastgesteld en bepaald, en waarnaar zij, die de vertroosting Israël's verwachtten, lang hadden uitgezien. Na de wenteling van vele eeuwen, is het nu eindelijk gekomen, Isaiah 63:4. En het is opmerkelijk, dat het reeds in de eerste maand is van dat jaar, dat de verlossing gewerkt werd, zozeer was onze Heiland gedrongen om Zijne onderneming ten uitvoer te brengen, zo was Hij geperst, totdat het volbracht was. Het was in dezelfde maand, en op dezelfden tijd der maand-het hoofd der maanden, Exodus 12:2- dat God door Mozes Israël heeft uitgevoerd uit Egypte, opdat het antitype aan het type zou beantwoorden. Christus wordt hier overgeleverd, als het feest der ongehevelde broden nabij was, Luke 22:1. Ongeveer even lang voor het feest als zij begonnen toebereidselen er voor te maken, werden hier toebereidselen gemaakt voor het offeren van ons Pascha. Hier hebben wij:.

1. Zijn gezworen vijanden, die het beramen, Luke 22:2, de overpriesters, mannen van een heilig aanzien, en de schriftgeleerden, mannen van wetenschap, zochten hoe zij Hem ombrengen zouden, hetzij door list of geweld. Konden zij handelen naar hun wil en wens, het zou spoedig gedaan zijn geworden, maar "zij vreesden het volk", en dat nu wel te meer, wijl zij zagen hoe gaarne en ijverig dat naar Zijne prediking luisterde.

II. Een verraderlijk discipel, Judas, die toegenaamd was Iskariot, voegde zich bij hen en bood hun zijne hulp aan. Hij wordt hier aangeduid als zijnde uit het getal der twaalven, het uitgelezen en zozeer bevoorrecht twaalftal. Men zou er zich over kunnen verwonderen dat Christus, die alle mensen kende, een verrader in dat getal zou opnemen, en dat een uit dat getal, die Christus toch moest kennen, zo laaghartig kon zijn om Hem te verraden, maar Christus had met wijze en heilige bedoelingen Judas onder Zijne discipelen toegelaten, en hoe hij, die Christus zo wl kende, er toch toe gekomen is om Hem te verraden, wordt ons hier meegedeeld: de Satan voer in Judas, Luke 22:3. Het was het werk van den duivel, die dacht hierdoor Christus' onderneming te doen mislukken, Hem het hoofd te zullen verbrijzelen, maar het bleek dat hij Hem slechts de verzenen kon vermorzelen. Wie het ook zij, die Christus of Zijne waarheid en weg verraadt, het is altijd Satan, die hem er toe aanzet. Judas wist hoe grotelijks de overpriesters begeerden Christus in handen te krijgen, maar dat zij dit niet veilig konden zonder de hulp van iemand zoals hij, die bekend was met de plaatsen, waar Hij zich terugtrok tot afzondering. Daarom ging hij zelf tot hen, om het hun voor te stellen, Luke 22:4. Het is moeilijk te zeggen, waardoor aan Christus' koninkrijk meer schade of nadeel wordt toegebracht, door de macht en list van Zijn openlijke vijanden, of door het verraad en de zelfzucht van Zijn voorgewende vrienden, ja zonder deze laatsten zouden de vijanden niet zo licht hun doel kunnen bereiken. Als gij Judas in gemeenschap ziet met de overpriesters, dan kunt gij er zeker van zijn dat er kwaad wordt gebrouwen, het is met geen goed oogmerk, dat zij de hoofden bij elkaar steken.

III. De uitslag van de overeenkomst, die zij met elkaar aangingen.

1. Judas moet hun Christus overleveren, hij moet hen geleiden naar de plaats, waar zij zich zonder gevaar van een volksoploop teweeg te brengen, van Hem meester konden maken, en hierover waren zij verblijd. 2. Zij moeten hem hiervoor een som gelds geven, en hierover zal hij verblijd zijn, Luke 22:5, zij zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden. Toen de koop gesloten was, zocht Judas gelegenheid om Hem hun over te leveren. Waarschijnlijk heeft hij listiglijk aan Petrus en Johannes, die gemeenzamer dan hij met hun Meester bekend waren, gevraagd, waar Hij op zulk of zulk een tijd zijn zou, en waar Hij zich na het eten van het pascha zou terugtrekken, en zij hadden geen scherpzinnigheid genoeg om verdenking tegen hem op te vatten. Op de een of andere wijze was hij dan ook spoedig te weten gekomen wat hij wilde weten, en bepaalde hij den tijd en de plaats waar het geschieden zou, in de afwezigheid der schare en zonder oproer.

Verzen 7-20

Lukas 22:7-20

Welk een hoopvol vooruitzicht hadden wij van het vele goede,. dat Christus doen zou door Zijne prediking gedurende het feest der ongehevelde broden, hetwelk zeven dagen duurde, als het volk elke morgen, en vroeg in den morgen, zo ijverig en aandachtig was om Hem te horen! Maar er wordt een einde aan gemaakt. Hij moet een werk beginnen van een anderen aard, maar waarmee Hij meer goed zal doen dan met het andere, want de lijdensdagen van Christus en van Zijne kerk zijn geen ledige of werkeloze dagen. Nu hebben wij hier:

I. De toebereidselen, die getroffen worden voor Christus' eten van het pascha met Zijne discipelen, op den dag der ongehevelde broden, op dewelke het pascha moest geslacht worden, naar de wet, Luke 22:7. Christus was geworden onder de wet, en heeft er de verordeningen van waargenomen, inzonderheid die van het Pascha, om ons te leren evenzo de inzettingen van Zijn Evangelie waar te nemen, inzonderheid die van des Heeren Avondmaal, en ze niet te verzuimen. Waarschijnlijk ging Hij des morgens naar den tempel om te prediken, toen Hij Petrus en Johannes een anderen weg uitzond om het pascha te bereiden. Zij, die personen hebben, welke hun tijdelijke aangelegenheden voor hen bezorgen, moeten niet denken dat dit hun vergunt lui of traag te zijn, integendeel, zij kunnen zich hierdoor des te meer met geestelijken arbeid bezighouden of met openbaren arbeid, Hij wees hun, die Hij daartoe gebruikte, aan waar zij heen moesten gaan, Luke 22:9, Luke 22:10. Zij moesten een man volgen, die een kruik waters droeg, en deze moest hun ten gids zijn in het huis. Christus zou hun het huis hebben kunnen beschrijven, waarschijnlijk was het een huis, dat zij kenden, en Hij zou niets anders hebben behoeven te zeggen, dan: "Gaat naar het huis van die of die, of naar een huis in die of die straat, met dit of dat kenteken, enz. Maar Hij gaf hun die aanwijzing om hen te leren, dat zij stap voor stap de leiding van Gods voorzienigheid moeten volgen. Zij gingen, niet wetende waar zij komen zouden, noch wie zij volgden. Aan het huis gekomen zijnde, moeten zij den huisvader verzoeken hun een eetzaal te wijzen, Luke 22:11, en hij zal hun verzoek geredelijk inwilligen, Luke 22:12. Of dit nu het huis was van een vriend, of een openbaar huis, een soort van herberg, blijkt niet, maar de discipelen vonden hun gids, en het huis, en de eetzaal, juist zoals Hij ze hun had beschreven, Luke 22:13, want diegenen behoeven geen teleurstelling te vrezen, die op Christus' woord uitgaan, overeenkomstig de orders, die hun zijn gegeven, en zij brachten alles in gereedheid voor het pascha, Luke 22:13.

II. De viering van het Pascha overeenkomstig de wet. Als de ure gekomen was, dat zij tot het avondmaal zouden komen, zat Hij aan, waarschijnlijk aan het boveneinde der tafel, en de twaalf apostelen met Hem, Judas niet uitgezonderd, want het is mogelijk dat zij, wier hart ingenomen is door Satan en vervuld is van alle boosheid en goddeloosheid, nog een schonen schijn van Godsdienstigheid bewaren, en in de uitwendige beoefening er van gevonden worden, en zolang dit in het hart is en niet uitbreekt in ergerlijke zaken, kunnen aan de zodanige de uitwendige voorrechten niet ontzegd worden van hun uitwendige belijdenis. Hoewel Judas zich reeds aan een openlijke daad van verraad had schuldig gemaakt, was zij toch niet openlijk bekend geworden, en Christus laat hem toe om met de overigen aan te zitten. Merk nu op:

1. Hoe Christus dit Pascha welkom heet, om ons te leren evenzo Zijn Pascha welkom te heetten, namelijk des Heeren Avondmaal, en er ons met lust en liefde toe te begeven, Luke 22:15 :Ik heb grotelijks begeerd, dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde. Hij wist dat het de inleiding zou zijn tot Zijn lijden, en Hij begeerde het, omdat het strekken zou tot heerlijkheid Zijns Vaders en de verlossing der mensen. Hij verlustigde er zich in om zelfs dat gedeelte te doen van den wil van God betreffende Hem als Middelaar. Zullen wij dan traag zijn en aarzelen om enigerlei dienst te verrichten voor Hem, die zo ijverig en voortvarend is geweest om het werk onzer verlossing tot stand te brengen? Zie welk een liefde Hij had voor de discipelen. Hij begeerde het te eten met hen, opdat Hij en zij nog enigen tijd tezamen konden zijn, met hen, en niemand anders, om nog met elkaar in het bijzonder te kunnen spreken, hetgeen te Jeruzalem niet anders dan bij deze gelegenheid kon geschieden. Hij stond nu op het punt van hen te verlaten, maar Hij begeerde grotelijks dit pascha met hen te eten, eer Hij zou lijden, alsof de vertroosting daarvan Hem blijmoediger door Zijn lijden heen zou helpen, en het Hem gemakkelijker zou maken, minder zwaar om te dragen. Ons Evangelie-Pascha, door het geloof gegeten met Jezus Christus, zal een voor- treffelijke toebereiding zijn voor lijden en beproeving, ja voor den dood zelf.

2. Hoe Christus hiermede afscheid neemt van het pascha der wet, aanduidende dat Hij hierdoor alle inzettingen der ceremoniële wet als opgeheven beschouwt, waarvan die van het pascha een der eerste en voornaamste geweest is, Luke 22:16. Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan zal eten, en door Mijne discipelen zal het ook niet meer gevierd worden, totdat het vervuld zal zijn in het koninkrijk Gods.

a. Het was vervuld toen Christus, ons Pascha, voor ons geslacht is, 1 Corinthians 5:7. Dat type, die afschaduwing, werd ter zijde gesteld, omdat nu in het koninkrijk Gods het wezen was gekomen, dat van die afschaduwing de plaats innam.

b. Het was vervuld in des Heeren Avondmaal, ene inzetting van het Evangeliekoninkrijk, waarin het Pascha vervuld is geworden, en dat door de discipelen na de uitstorting des Heiligen Geestes dikwijls gevierd werd, zoals wij zien in Acts 2:42, Acts 2:46. Zij aten er van, en van Christus kan gezegd worden, dat Hij met hen at vanwege de geestelijke gemeenschap, die zij met Hem hadden in deze inzetting. Van Hem wordt gezegd dat Hij avondmaal met hen houdt, en zij met Hem, Revelation 3:20. Maar,

c. De volkomen vervulling van deze gedachtenisviering der vrijheid zal plaatshebben in het koninkrijk der heerlijkheid, wanneer geheel het geestelijk Israël Gods bevrijd zal zijn van de slavernij van zonde en dood, en in het bezit van het beloofde land gesteld zal zijn. Wat Hij gezegd had van het eten van het paaslam, herhaalt Hij betreffende het drinken van den paaswijn, den beker der dankzegging, waarin het ganse gezelschap aan het einde van den paasmaaltijd den gastheer bescheid deed. Dezen beker nam Hij, volgens de gewoonte, zei dank voor de verlossing van Israël uit Egypte en de bewaring hunner eerstgeborenen, en toen zei Hij: Neemt dezen, en deelt hem onder ulieden, Luke 22:17. Dit wordt naderhand niet gezegd van den beker des sacraments, die waarschijnlijk van meer gewicht en waardij was, daar hij het Nieuwe Testament was in Zijn bloed, kan Hij hem in ieders hand geven om hen te leren er de bijzondere toepassing van te maken op hun eigen zielen, maar wat den paasbeker betreft, die afgeschaft stond te worden, daarvan volstaat het te zeggen: "Neemt hem, en deelt hem onder ulieden, doet er mede wat gij wilt, want wij zullen hem niet meer nodig hebben, Luke 22:18. Ik zal niet meer drinken van de vrucht des wijnstoks, ik wil niet dat er meer van ge. dronken zal worden, totdat het koninkrijk Gods zal gekomen zijn, totdat de Geest is uitgestort, en dan zult gij in des Heeren Avondmaal de gedachtenis vieren van een veel heerlijker verlossing, waarvan beide de verlossing uit Egypte en de viering van het Pascha typen en voorbeelden zijn geweest. De tijd is nu zo nabij, dat het koninkrijk Gods zal opgericht worden, dat gij niet nodig hebt te eten of te drinken, voordat het gekomen is". Christus' sterven op den volgenden dag heeft het geopend. Gelijk nu Christus met veel welbehagen afscheid heeft

genomen van al de wettelijke feesten (die natuurlijk met het Paasfeest hebben opgehouden) om de Evangelische feesten in hun plaats te zien, zowel de geestelijke als de sacramentele, zo kunnen goede Christenen, als zij weggeroepen worden uit de strijdende kerk om heen te gaan naar de triomferende kerk, blijmoedig zelf hun geestelijke maaltijden voor de meer sacramentele, voor den eeuwigen feestmaaltijd inruilen.

III. De instelling van des Heeren Avondmaal, Luke 22:19, Luke 22:20. Het Pascha en de verlossing uit Egypte waren typische en profetische tekenen van een komenden Christus, die, door te sterven, ons van zonde en dood zou verlossen en van de tirannie van Satan, maar zij zullen niet meer zeggen: De Heere leeft, die ons uitgevoerd heeft uit het land van Egypte, een veel grotere verlossing zal deze in de schaduw stellen, en daarom is des Heeren Avondmaal ingesteld om een gedenkteken, ene gedachtenisviering te zijn van een Christus, die reeds gekomen is, die ons door Zijn sterven verlost heeft, en het is Zijn dood, die ons in deze inzetting op bijzondere wijze voor ogen is gesteld.

1. Het verbreken van Christus' lichaam als een offerande voor ons, wordt hier in herinnering gebracht door de breking des broods, en de offers onder de wet werden het brood onzes Gods genoemd, Leviticus 21:6, Leviticus 21:8, 17: Dit is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt. En op dat offer is een feestmaaltijd ingesteld, waarin wij het op ons zelven moeten toepassen, om er de vertroosting en het voordeel van te hebben. Dat brood, hetwelk voor ons gegeven is, is aan ons gegeven om spijze te zijn voor onze ziel, want niets kan meer voedend en verzadigend wezen voor onze ziel dan de leer van Christus' verzoening voor de zonde, en de verzekerdheid dat wij deel hebben aan die verzoening, dat brood, hetwelk voor ons gebroken en gegeven is om voor de schuld te voldoen van onze zonden, is gebroken en aan ons gegeven, om de begeerte onzer ziel te verzadigen. En dit doen wij ter gedachtenis van hetgeen Hij voor ons gedaan heeft, toen Hij voor ons is gestorven, en tot een gedenkteken van hetgeen wij doen, door ons tot deelgenoten te maken van Hem en ons in een eeuwig verbond aan Hem te verbinden, gelijk de steen, dien Jozua opgericht heeft tot een getuigenis, Joshua 24:27.

2. Het vergieten van Christus' bloed, waardoor de verzoening gedaan werd, (want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen, Leviticus 17:11), voorgesteld door den wijn in den beker, en die beker wijn is een teken en kenmerk van het Nieuwe Testament, of nieuwe verbond, dat met ons gemaakt is. Het brengt in gedachtenis de verkrijging van het verbond door het bloed van Christus, en bevestigt de beloften van het verbond, die in Hem allen ja en amen zijn. Dat zal verfrissend en verkwikkend zijn voor onze ziel, zoals wijn, die het hart verheugt. In al onze gedachtenisvieringen van Christus' bloed, dat vergoten werd, moeten wij het beschouwen als vergoten voor ons, wij hadden het nodig, wij grijpen het aan, wij hopen er door bevoorrecht en beweldadigd te worden, die mij liefgehad heeft, en zich zelven voor mij overgegeven heeft. En in al onze beschouwingen van het Nieuwe Testament moeten wij het oog hebben op het bloed van Christus, die er leven en bestaan aan heeft gegeven, en ons al de beloften er van verzegelt. Ware het niet vanwege het bloed van Christus, wij zouden nooit een Nieuw Testament gehad hebben, en ware het niet vanwege het Nieuwe Testament, wij zouden nooit de betekenis gekend hebben van Christus, bloed, dat vergoten werd.

Verzen 7-20

Lukas 22:7-20

Welk een hoopvol vooruitzicht hadden wij van het vele goede,. dat Christus doen zou door Zijne prediking gedurende het feest der ongehevelde broden, hetwelk zeven dagen duurde, als het volk elke morgen, en vroeg in den morgen, zo ijverig en aandachtig was om Hem te horen! Maar er wordt een einde aan gemaakt. Hij moet een werk beginnen van een anderen aard, maar waarmee Hij meer goed zal doen dan met het andere, want de lijdensdagen van Christus en van Zijne kerk zijn geen ledige of werkeloze dagen. Nu hebben wij hier:

I. De toebereidselen, die getroffen worden voor Christus' eten van het pascha met Zijne discipelen, op den dag der ongehevelde broden, op dewelke het pascha moest geslacht worden, naar de wet, Luke 22:7. Christus was geworden onder de wet, en heeft er de verordeningen van waargenomen, inzonderheid die van het Pascha, om ons te leren evenzo de inzettingen van Zijn Evangelie waar te nemen, inzonderheid die van des Heeren Avondmaal, en ze niet te verzuimen. Waarschijnlijk ging Hij des morgens naar den tempel om te prediken, toen Hij Petrus en Johannes een anderen weg uitzond om het pascha te bereiden. Zij, die personen hebben, welke hun tijdelijke aangelegenheden voor hen bezorgen, moeten niet denken dat dit hun vergunt lui of traag te zijn, integendeel, zij kunnen zich hierdoor des te meer met geestelijken arbeid bezighouden of met openbaren arbeid, Hij wees hun, die Hij daartoe gebruikte, aan waar zij heen moesten gaan, Luke 22:9, Luke 22:10. Zij moesten een man volgen, die een kruik waters droeg, en deze moest hun ten gids zijn in het huis. Christus zou hun het huis hebben kunnen beschrijven, waarschijnlijk was het een huis, dat zij kenden, en Hij zou niets anders hebben behoeven te zeggen, dan: "Gaat naar het huis van die of die, of naar een huis in die of die straat, met dit of dat kenteken, enz. Maar Hij gaf hun die aanwijzing om hen te leren, dat zij stap voor stap de leiding van Gods voorzienigheid moeten volgen. Zij gingen, niet wetende waar zij komen zouden, noch wie zij volgden. Aan het huis gekomen zijnde, moeten zij den huisvader verzoeken hun een eetzaal te wijzen, Luke 22:11, en hij zal hun verzoek geredelijk inwilligen, Luke 22:12. Of dit nu het huis was van een vriend, of een openbaar huis, een soort van herberg, blijkt niet, maar de discipelen vonden hun gids, en het huis, en de eetzaal, juist zoals Hij ze hun had beschreven, Luke 22:13, want diegenen behoeven geen teleurstelling te vrezen, die op Christus' woord uitgaan, overeenkomstig de orders, die hun zijn gegeven, en zij brachten alles in gereedheid voor het pascha, Luke 22:13.

II. De viering van het Pascha overeenkomstig de wet. Als de ure gekomen was, dat zij tot het avondmaal zouden komen, zat Hij aan, waarschijnlijk aan het boveneinde der tafel, en de twaalf apostelen met Hem, Judas niet uitgezonderd, want het is mogelijk dat zij, wier hart ingenomen is door Satan en vervuld is van alle boosheid en goddeloosheid, nog een schonen schijn van Godsdienstigheid bewaren, en in de uitwendige beoefening er van gevonden worden, en zolang dit in het hart is en niet uitbreekt in ergerlijke zaken, kunnen aan de zodanige de uitwendige voorrechten niet ontzegd worden van hun uitwendige belijdenis. Hoewel Judas zich reeds aan een openlijke daad van verraad had schuldig gemaakt, was zij toch niet openlijk bekend geworden, en Christus laat hem toe om met de overigen aan te zitten. Merk nu op:

1. Hoe Christus dit Pascha welkom heet, om ons te leren evenzo Zijn Pascha welkom te heetten, namelijk des Heeren Avondmaal, en er ons met lust en liefde toe te begeven, Luke 22:15 :Ik heb grotelijks begeerd, dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde. Hij wist dat het de inleiding zou zijn tot Zijn lijden, en Hij begeerde het, omdat het strekken zou tot heerlijkheid Zijns Vaders en de verlossing der mensen. Hij verlustigde er zich in om zelfs dat gedeelte te doen van den wil van God betreffende Hem als Middelaar. Zullen wij dan traag zijn en aarzelen om enigerlei dienst te verrichten voor Hem, die zo ijverig en voortvarend is geweest om het werk onzer verlossing tot stand te brengen? Zie welk een liefde Hij had voor de discipelen. Hij begeerde het te eten met hen, opdat Hij en zij nog enigen tijd tezamen konden zijn, met hen, en niemand anders, om nog met elkaar in het bijzonder te kunnen spreken, hetgeen te Jeruzalem niet anders dan bij deze gelegenheid kon geschieden. Hij stond nu op het punt van hen te verlaten, maar Hij begeerde grotelijks dit pascha met hen te eten, eer Hij zou lijden, alsof de vertroosting daarvan Hem blijmoediger door Zijn lijden heen zou helpen, en het Hem gemakkelijker zou maken, minder zwaar om te dragen. Ons Evangelie-Pascha, door het geloof gegeten met Jezus Christus, zal een voor- treffelijke toebereiding zijn voor lijden en beproeving, ja voor den dood zelf.

2. Hoe Christus hiermede afscheid neemt van het pascha der wet, aanduidende dat Hij hierdoor alle inzettingen der ceremoniële wet als opgeheven beschouwt, waarvan die van het pascha een der eerste en voornaamste geweest is, Luke 22:16. Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan zal eten, en door Mijne discipelen zal het ook niet meer gevierd worden, totdat het vervuld zal zijn in het koninkrijk Gods.

a. Het was vervuld toen Christus, ons Pascha, voor ons geslacht is, 1 Corinthians 5:7. Dat type, die afschaduwing, werd ter zijde gesteld, omdat nu in het koninkrijk Gods het wezen was gekomen, dat van die afschaduwing de plaats innam.

b. Het was vervuld in des Heeren Avondmaal, ene inzetting van het Evangeliekoninkrijk, waarin het Pascha vervuld is geworden, en dat door de discipelen na de uitstorting des Heiligen Geestes dikwijls gevierd werd, zoals wij zien in Acts 2:42, Acts 2:46. Zij aten er van, en van Christus kan gezegd worden, dat Hij met hen at vanwege de geestelijke gemeenschap, die zij met Hem hadden in deze inzetting. Van Hem wordt gezegd dat Hij avondmaal met hen houdt, en zij met Hem, Revelation 3:20. Maar,

c. De volkomen vervulling van deze gedachtenisviering der vrijheid zal plaatshebben in het koninkrijk der heerlijkheid, wanneer geheel het geestelijk Israël Gods bevrijd zal zijn van de slavernij van zonde en dood, en in het bezit van het beloofde land gesteld zal zijn. Wat Hij gezegd had van het eten van het paaslam, herhaalt Hij betreffende het drinken van den paaswijn, den beker der dankzegging, waarin het ganse gezelschap aan het einde van den paasmaaltijd den gastheer bescheid deed. Dezen beker nam Hij, volgens de gewoonte, zei dank voor de verlossing van Israël uit Egypte en de bewaring hunner eerstgeborenen, en toen zei Hij: Neemt dezen, en deelt hem onder ulieden, Luke 22:17. Dit wordt naderhand niet gezegd van den beker des sacraments, die waarschijnlijk van meer gewicht en waardij was, daar hij het Nieuwe Testament was in Zijn bloed, kan Hij hem in ieders hand geven om hen te leren er de bijzondere toepassing van te maken op hun eigen zielen, maar wat den paasbeker betreft, die afgeschaft stond te worden, daarvan volstaat het te zeggen: "Neemt hem, en deelt hem onder ulieden, doet er mede wat gij wilt, want wij zullen hem niet meer nodig hebben, Luke 22:18. Ik zal niet meer drinken van de vrucht des wijnstoks, ik wil niet dat er meer van ge. dronken zal worden, totdat het koninkrijk Gods zal gekomen zijn, totdat de Geest is uitgestort, en dan zult gij in des Heeren Avondmaal de gedachtenis vieren van een veel heerlijker verlossing, waarvan beide de verlossing uit Egypte en de viering van het Pascha typen en voorbeelden zijn geweest. De tijd is nu zo nabij, dat het koninkrijk Gods zal opgericht worden, dat gij niet nodig hebt te eten of te drinken, voordat het gekomen is". Christus' sterven op den volgenden dag heeft het geopend. Gelijk nu Christus met veel welbehagen afscheid heeft

genomen van al de wettelijke feesten (die natuurlijk met het Paasfeest hebben opgehouden) om de Evangelische feesten in hun plaats te zien, zowel de geestelijke als de sacramentele, zo kunnen goede Christenen, als zij weggeroepen worden uit de strijdende kerk om heen te gaan naar de triomferende kerk, blijmoedig zelf hun geestelijke maaltijden voor de meer sacramentele, voor den eeuwigen feestmaaltijd inruilen.

III. De instelling van des Heeren Avondmaal, Luke 22:19, Luke 22:20. Het Pascha en de verlossing uit Egypte waren typische en profetische tekenen van een komenden Christus, die, door te sterven, ons van zonde en dood zou verlossen en van de tirannie van Satan, maar zij zullen niet meer zeggen: De Heere leeft, die ons uitgevoerd heeft uit het land van Egypte, een veel grotere verlossing zal deze in de schaduw stellen, en daarom is des Heeren Avondmaal ingesteld om een gedenkteken, ene gedachtenisviering te zijn van een Christus, die reeds gekomen is, die ons door Zijn sterven verlost heeft, en het is Zijn dood, die ons in deze inzetting op bijzondere wijze voor ogen is gesteld.

1. Het verbreken van Christus' lichaam als een offerande voor ons, wordt hier in herinnering gebracht door de breking des broods, en de offers onder de wet werden het brood onzes Gods genoemd, Leviticus 21:6, Leviticus 21:8, 17: Dit is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt. En op dat offer is een feestmaaltijd ingesteld, waarin wij het op ons zelven moeten toepassen, om er de vertroosting en het voordeel van te hebben. Dat brood, hetwelk voor ons gegeven is, is aan ons gegeven om spijze te zijn voor onze ziel, want niets kan meer voedend en verzadigend wezen voor onze ziel dan de leer van Christus' verzoening voor de zonde, en de verzekerdheid dat wij deel hebben aan die verzoening, dat brood, hetwelk voor ons gebroken en gegeven is om voor de schuld te voldoen van onze zonden, is gebroken en aan ons gegeven, om de begeerte onzer ziel te verzadigen. En dit doen wij ter gedachtenis van hetgeen Hij voor ons gedaan heeft, toen Hij voor ons is gestorven, en tot een gedenkteken van hetgeen wij doen, door ons tot deelgenoten te maken van Hem en ons in een eeuwig verbond aan Hem te verbinden, gelijk de steen, dien Jozua opgericht heeft tot een getuigenis, Joshua 24:27.

2. Het vergieten van Christus' bloed, waardoor de verzoening gedaan werd, (want het is het bloed, dat voor de ziel verzoening zal doen, Leviticus 17:11), voorgesteld door den wijn in den beker, en die beker wijn is een teken en kenmerk van het Nieuwe Testament, of nieuwe verbond, dat met ons gemaakt is. Het brengt in gedachtenis de verkrijging van het verbond door het bloed van Christus, en bevestigt de beloften van het verbond, die in Hem allen ja en amen zijn. Dat zal verfrissend en verkwikkend zijn voor onze ziel, zoals wijn, die het hart verheugt. In al onze gedachtenisvieringen van Christus' bloed, dat vergoten werd, moeten wij het beschouwen als vergoten voor ons, wij hadden het nodig, wij grijpen het aan, wij hopen er door bevoorrecht en beweldadigd te worden, die mij liefgehad heeft, en zich zelven voor mij overgegeven heeft. En in al onze beschouwingen van het Nieuwe Testament moeten wij het oog hebben op het bloed van Christus, die er leven en bestaan aan heeft gegeven, en ons al de beloften er van verzegelt. Ware het niet vanwege het bloed van Christus, wij zouden nooit een Nieuw Testament gehad hebben, en ware het niet vanwege het Nieuwe Testament, wij zouden nooit de betekenis gekend hebben van Christus, bloed, dat vergoten werd.

Verzen 21-38

Lukas 22:21-38

Wij hebben hier Christus' gesprek met Zijne discipelen na het avondmaal, waarvan veel hier nieuw is, en in Johannes' Evangelie zullen wij nog andere bijvoegingen vinden. Wij behoren een voorbeeld aan Hem te nemen om ons gezin en onze vrienden met zulk een gesprek aan tafel te onderhouden en te stichten, als goed en nuttig is tot stichting, hetgeen tot genade kan strekken van de hoorders, maar inzonderheid als wij aan de tafel des Heeren zijn geweest, opdat wij door onze Christelijke gesprekken elkaar in een goede gemoedsstemming houden. De zaken, waarover Christus hier sprak, waren van groot gewicht, en betroffen de omstandigheden van het ogenblik.

I. Hij sprak met hen over hem, die Hem zou verraden, en onder hen tegenwoordig was.

1. Hij geeft hun te kennen, dat de verrader zich nu in hun midden bevond, dat hij een hunner was, Luke 22:21. Door dit na de instelling van des Heeren Avondmaal te plaatsen, hoewel het in Mattheus en Markus er voor geplaatst is, schijnt het duidelijk, dat Judas het Avondmaal des Heeren heeft ontvangen, van dat brood gegeten en van dien beker gedronken heeft, want, nadat de plechtigheid voorbij was, zei Christus: Ziet, de hand desgenen, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel. Er zijn de zodanige geweest, die met Christus brood hebben gegeten. en Hem toch hebben verraden.

2. Hij voorzegt dat het verraad ten uitvoer zal worden gebracht, en het beoogde gevolg zal hebben, Luke 22:22 :De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk besloten is, gaat heen naar de plaats, waar Hij verraden en overgeleverd zal worden, want Hij is door den raad en de voorkennis van God overgeleverd, anders zou Judas Hem niet kunnen overleveren. Christus werd niet heen gedreven naar Zijn lijden, maar is er blijmoedig heengegaan. Hij zei: Zie, Ik kom.

3. Hij dreigt den verrader: wee dien mens, door welken Hij verraden wordt. Noch het geduld der heiligen onder hun lijden, noch de raad Gods betreffende hun lijden, zal een verontschuldiging kunnen zijn voor hen, die de hand hebben in dat lijden, of die hen vervolgen. Hoewel God had bepaald dat Christus verraden zou worden, en Hij zelf er zich blijmoedig aan heeft onderworpen, is Judas' zonde of straf er toch niet minder om.

4. Hij verschrikt de overige discipelen, zodat zij zich zelven verdenken, door te zeggen dat het een hunner zal zijn, zonder hem echter te noemen, Luke 22:23. Zij begonnen onder elkaar te vragen, zich zelven te ondervragen, zich zelven de vraag voor te houden, wie van hen het toch mocht zijn, die dat doen zou, die zich zo laaghartig zou betonen jegens zo goed een Meester. De vraag was niet: "Zijt gij het?" of "Is het die en die?" maar: Ben ik het?

II. Betreffende den strijd onder hen om den voorrang of de oppermacht.

1. Zie waarover de twist liep. Wie van hen scheen de meeste te zijn. Zodanige en zo herhaalde twisting onder de discipelen betreffende waardigheid en macht, voordat de Geest over hen was uitgestort, was een droevig voorteken van dezelfden strijd om en liefde tot oppermacht in de kerken, nadat de Geest wegens hun zonde van hen geweken zou zijn. Hoe onbestaanbaar is dit met hetgeen in het vorige vers staat. Zij onderzochten en vroegen wie de verrader zou zijn, en hier vragen zij wie de vorst of gebieder zal zijn. Kon zulk een voorbeeld van ootmoed, en zulk een voorbeeld van hoogmoed en ijdelheid, in dezelfde mensen gevonden worden, en dat wel op schier hetzelfde ogenblik? Dat is als zoet en bitter water, dat terzelfder tijd uit dezelfde bron voortkomt. Hoe is toch het bedrieglijke hart des mensen in tegenspraak met zich zelven!

2. Zie wat Christus zegt tot deze twisting. Hij heeft hen niet, gelijk te verwachten zou zijn, scherpelijk bestraft (Hij had hen om dezelfde zaak reeds zo dikwijls bestraft) maar op zachtmoedige wijze heeft Hij er hun de zonde en dwaasheid van aangetoond.

a. Het was zich gelijk te stellen met de koningen der volken, die op wereldse pracht en wereldse macht gesteld zijn, Luke 22:25. Zij heersen over hun onderdanen, en zijn er steeds op uit om ook heerschappij te voeren over de vorsten, die in hun nabijheid wonen, hoewel zij even goed zijn als zij, als zij hen slechts minder sterk of machtig geloven. Het oefenen van heerschappij betaamt meer aan de koningen der volken, dan aan de dienstknechten van Christus. Doch merk op: zij, die deze heerschappij uitoefenen, de macht over hen hebben, het op zich nemen om den scepter te voeren en wetten uit te vaardigen, worden weldadige heren genoemd.

Euergetas, weldoeners, zij noemen zich zelven aldus, en hun vleiers noemen hen zo, en ook zij, die er zich toe zetten om hun eigen belang te dienen. Er wordt beweerd dat zij weldoeners geweest zijn, en dat zij deswege tot heerschappij voeren toegelaten zullen worden, ja dat zij, door heerschappij te oefenen, weldoeners zijn. Hoe zij ook zich zelven dienen, zij willen geacht worden hun land te dienen. Een der Ptolomei werd toegenaamd Euergetes, De Weldoener. Door dit nu op te merken geeft onze Heiland te kennen: a. Dat goed te doen veel meer eervol is dan een groot aanzien te hebben, want deze vorsten, die de schrik waren van de machtigen, wilden niet aldus genoemd worden, veel liever wilden zij de weldoeners der nooddruftigen heten, zodat naar hun eigen bekentenis, een weldoener van zijn land veel meer gewaardeerd wordt dan een heerser van zijn land, b. Dat goed te doen het zekerste middel is om groot te wezen, want anders zouden zij, die er naar streven om heersers te zijn, zich niet zoveel zorg en moeite geven om weldoeners genoemd te worden. Nu wilde Hij dat Zijne discipelen zouden geloven, dat het hun grootste eer zou zijn, om al het goed in de wereld te doen, dat zij kunnen. Zij zullen in waarheid weldoeners zijn van de wereld, door er het Evangelie te brengen. Laat hen zich naar dien titel waarderen, waarop zij recht hebben, en dan behoeven zij er niet over te twisten, wie hunner de meeste zal zijn-want zij zullen allen groter zijn, groter zegen voor de mensheid dan de koningen der aarde, die heerschappij over haar voeren. Indien zij datgene hebben, hetwelk blijkbaar de grootste eer is, namelijk weldoeners te zijn, laat hen dan het mindere, namelijk van heersers te zijn, verachten.

b. Het was zich ongelijkvormig te maken aan de discipelen van Christus, en ongelijkvormig aan Christus zelven, Doch gij niet alzo, Luke 22:26, Luke 22:27. "Het is nooit de bedoeling geweest, dat gij op een andere wijze zult heersen dan door de kracht der waarheid en genade, maar wl dat gij zoudt dienen." Als kerkregeerders streven naar pracht en macht en zich staande houden door wereldlijke belangen en invloeden, dan verlagen zij hun ambt, en het is een voorbeeld van ontaarding, zoals bij Israël, toen zij een koning begeerden gelijk de volken, die rondom hen woonden, terwijl toch de Heere hun Koning was. Zie hier, wat de regel is, dien Christus aan Zijne discipelen heeft gegeven. "De meeste onder u, dat is de oudste, aan wie voorrang behoort gegeven te worden vanwege zijn leeftijd, die zij als de jongste, zowel ten opzichte van nederigheid van plaats (laat hem zich neerbuigen om bij de jongeren te zitten, en vrij en gemeenzaam met hen zijn), als ten opzichte van arbeid en werk. Wij zeggen: Juniores adlabores, seniores ad honores -Laat de jongen werken en de ouden ere ontvangen. Maar laat de ouden zich moeite geven, zowel als de jongen, hun leeftijd en hun eer, in plaats van hun rust en gemak te waarborgen, verplichten hen tot dubbelen arbeid. En hij, die de voornaamste, die voorganger is, ho hegoumenos -de president van het college of van de vergadering, hij zij als een, die dient, hoos ho diakonoon als de diaken, dat is de dienaar, laat hem zich neerbuigen tot het geringste en tot den zwaarsten dienst voor het algemene welzijn, indien dit nodig is. Wat het voorbeeld was, dat Hij zelf voor dien regel heeft gegeven: Wie is meerder, die aanzit of die dient? die dient of die gediend wordt? Nu was Christus onder hen juist als iemand, die aan tafel dient. Het was er zo ver af, dat Hij statigheid of voornaamheid vertoonde, of Zijn gemak nam, door diensten voor Zijn persoon van hen te eisen, dat Hij bereid was om hun elke dienst der vriendelijkheid te bewijzen, zoals bleek toen Hij hun de voeten heeft gewassen. Zullen dan diegenen den vorm en de houding aannemen van vorsten, die zich volgelingen noemen van Hem, die de gestalte eens dienstknechts heeft aangenomen?

c. Zij moeten niet staan naar wereldse eer en grootheid, omdat Hij hogere eer voor hen heeft weggelegd, eer van een anderen aard, een koninkrijk, een feestmaaltijd, een troon voor ieder hunner, waarin zij allen gelijkelijk zullen delen, zodat zij niet nodig zullen hebben om den voorrang te strijden, Luke 22:28, Merk op: a. Dat Christus Zijne discipelen looft om hun getrouwheid jegens Hem, en dit was hun eer genoeg, zij behoeven naar geen grotere eer te staan. Het wordt gezegd als een lofspraak: "Gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in Mijne verzoekingen, gij zijt degenen, die Mij trouw ter zijde zijt gebleven, toen anderen Mij hebben verlaten en Mij den rug hebben toegekeerd." Christus had Zijne verzoekingen, Hij was veracht en verworpen door de mensen, gesmaad en gehoond, en Hij heeft het tegenspreken der zondaren verdragen. Maar Zijne discipelen bleven bij Hem, en zijn in Zijne benauwdheden benauwd geweest. Het was slechts weinig hulp, die zij Hem konden geven, weinig dienst, dien zij Hem konden bewijzen, evenwel, Hij beschouwt het als ene daad van liefde en vriendelijkheid jegens Hem, dat zij met Hem zijn gebleven, en Hij erkent dit en prijst hen er voor, hoewel het toch door de hulp was van Zijne genade, dat zij getrouw zijn gebleven. Christus' discipelen waren zeer gebrekkig in hun plichtsbetrachting. Wij zien hen schuldig aan velerlei vergissingen en zwakheden, zij waren onbevattelijk en vergeetachtig, en dikwijls hebben zij onbezonnen gehandeld, maar hun Meester ziet het alles voorbij en vergeet het: Hij verwijt hun hun zwakheid en tekortkomingen niet, maar geeft hun dit merkwaardig getuigenis: "Gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt." Aldus prijst Hij hen bij het scheiden, om te tonen hoe bereid Hij is, om ook de zwakke diensten vriendelijk op te nemen en te waarderen, van hen, wier hart oprecht is voor Hem. De beloning, die Hij hun zal toekennen voor hun trouw: "Ik verordineer-diatithemai, ik vermaak u, of Ik laat u na, een koninkrijk." Of wel: Zoals Mijn Vader Mij een koninkrijk heeft verordineerd, zo verordineer Ik u een koninkrijk, opdat gij moogt eten en drinken aan Mijne tafel. Versta dit: ten eerste. Van hetgeen voor hen gedaan zal worden in deze wereld. God heeft Zijn Zoon een koninkrijk gegeven onder de mensen, de Evangeliekerk, waarvan Hij het levende, levenwekkende, regerende Hoofd is. Dit koninkrijk verordineerde Hij Zijnen apostelen en hunnen opvolgers in de bediening van het Evangelie, opdat zij de vertroostingen en de voorrechten zouden genieten van het Evangelie, helpen zouden om ze aan anderen mede te delen door de Evangelieinzettingen, op tronen zouden zitten als dienaren en ambtsdragers der kerk, niet slechts verklarend, maar vermanend, de twaalf geslachten Israël's oordelende, die nog volharden in hun ongeloof, en den toorn Gods aankondigende over hen, het Israël des Evangelies, het geestelijk Israël, regerende door de ingestelde kerkelijke tucht, die met zachtmoedigheid en liefde wordt uitgeoefend. Dat is de eer, die voor u is weggelegd. Of, Ten tweede. Van hetgeen voor hen gedaan zou worden in de andere wereld, en ik houd het er voor, dat dit voornamelijk bedoeld is. Laat hen voortgaan met hun dienst in deze wereld, hun bevordering, hun verhoging, zal plaatshebben in de andere wereld. God zal hun het koninkrijk geven, waarin zij voorzeker zullen hebben:

1. De keurigste spijzen, want zij zullen eten en drinken aan Christus' tafel in Zijn koninkrijk, waarvan Hij had gesproken, Luke 22:16, Luke 22:18. Zij zullen delen in de blijdschap en de genietingen, die het loon waren van Zijn arbeid en Zijn lijden. Hun ziel zal volkomen verzadiging vinden in het zien en genieten van God, en zij zullen het kostelijkste gezelschap hebben in de volkomenheid der liefde, zoals aan een feestmaal.

2. De hoogste waardigheid. "Er zal niet slechts voor u aan de koninklijke tafel voorzien worden, zoals voor Mefiboseth aan David's tafel, maar gij zult verhoogd worden op den koninklijken troon, gij zult met Mij zitten in Mijn troon, Revelation 3:21. In den groten dag zult gij gezeten zijn op tronen, als bijzitters van Christus, om Zijn oordeel over de twaalf stammen Israël's goed te keuren en er juichend mede in te stemmen. Indien de heiligen de wereld zullen oordelen, 1 Corinthians 8:2, hoeveel te meer dan niet de kerk!

III. Betreffende Petrus' verloochening van Christus, en in dit deel van het gesprek kunnen wij opmerken:

1. Hoe Christus in het algemeen aan Petrus kennis geeft van des duivels voornemen omtrent hem en de overige apostelen, Luke 22:31. De Heere zei: Simon, Simon! let op hetgeen Ik u zal zeggen, ziet de Satan heeft ulieden zeer begeerd, u allen in zijne handen te hebben, om te ziften als de tarwe. Petrus, die voor hen allen de woordvoerder of mond placht te wezen om tot Christus te spreken, wordt hier tot hun oor gemaakt, en wat bedoeld is als een waarschuwing aan allen: (gij zult allen aan Mij geërgerd worden) wordt gericht tot Petrus, omdat hij voornamelijk er in betrokken was, daar de verzoeker het zeer bijzonder op hem gemunt had. Satan heeft u zeer begeerd. Waarschijnlijk had Satan de discipelen bij God beschuldigd, dat zij Christus uit vuil eigenbelang gevolgd waren, er niets anders mede op het oog hebbende als zich te verrijken en tot aanzien te komen in deze wereld, zoals hij ook Job had beschuldigd. "Neen", zegt God, "het zijn eerlijke, oprechte mannen". "Laat mij toe hen op de proef te stellen", zegt Satan, "en inzonderheid Petrus". Hij begeerde hen om hen te ziften, opdat hij zou kunnen tonen dat zij kaf en niet tarwe zijn. De moeilijkheden en benauwdheden, die nu over hen zullen komen, waren ziftend, zullen doen blijken wat er in hen is, maar dat was niet alles: Satan begeerde hen te ziften door zijne verzoekingen, hij poogde door deze beproevingen hen tot zonde te brengen, hen zo te ziften, dat de tarwe weggevaagd wordt, en er niets overblijft dan kaf. Merk op, dat Satan hen niet kon ziften, of God moest hem dit toelaten, Hij begeerde hen, zoals hij God om verlof vroeg Job te verzoeken en op de proef te stellen. Exêi sato -"Hij heeft u gedaagd, heeft het ondernomen om u als een gezelschap van geveinsden aan de kaak te stellen, inzonderheid Petrus, die van u allen de ijverigste, de voortvarendste is." Sommigen opperen het denkbeeld, dat Satan verlof vroeg om hen te ziften als hun straf voor het strijden om den voorrang, in welken strijd Petrus wellicht het warmst is geweest. "Laat hen aan mij over om hen hierover te ziften."

2. De bijzondere bemoediging, die Hij met betrekking tot deze beproeving aan Petrus heeft gegeven. Ik heb voor u gebeden, want hoewel hij hen allen begeert, is het hem vergund zijn sterksten aanval op u te richten: gij zult het heftigst worden aangegrepen, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude, dat het niet volkomen en voor altijd zal ophouden. Indien in een ure van verzoeking het geloof staande blijft, dan kunnen wij wel vallen, doch niet worden weggeworpen. Het geloof zal de vurige pijlen van Satan uitblussen. Hoewel de gelovigen dikwijls falen en tekortkomen in hun geloof, zal het toch nooit geheel en voor altijd ophouden. Hun zaad, hun wortel blijft in hen. Het is om de bemiddeling, de voorbede van Jezus Christus, dat het geloof Zijner discipelen, hoewel soms droevig geschud en aan het wankelen gebracht, toch niet vernietigd is, indien zij aan zich zelven waren overgelaten, zij zouden falen, bezwijken, maar zij worden bewaard door de kracht Gods en het gebed van Christus. De voorbede van Christus is niet slechts algemeen voor allen, die geloven, maar ook voor bijzondere gelovigen (Ik heb voor u gebeden), hetgeen een aanmoediging is voor ons om voor ons zelven te bidden, en een drangreden om ook voor anderen te bidden.

3. Den last, dien Hij aan Petrus gaf, om anderen te helpen, als hij zelf door God geholpen zal zijn, Als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uwe broeders, als gij door Gods genade weder opgericht zijt, en tot berouw en bekering zijt gebracht, zo doe wat gij kunt om ook anderen op te richten, als gij bevonden hebt, dat uw geloof er voor bewaard is gebleven van op te houden, zo arbeid om het geloof van anderen te versterken en te bevestigen, als gij zelf genade van God zult hebben verkregen, zo bemoedig anderen om te hopen, dat ook zij barmhartigheid zullen verkrijgen. Zij, die in zonde zijn gevallen, moeten er van bekeerd worden, zij, die ter zijde zijn afgeweken, moeten terugkeren, zij, die hun eerste liefde hebben verlaten, moeten hun eerste werken doen. Zij, die door genade bekeerd zijn van zonde, moeten doen wat zij kunnen om hun broederen, die staan, te versterken, en hun val te voorkomen, Psalms 51:13, 1 Timothy 1:13.

4. Petrus' verklaard besluit om Christus aan te kleven, wat het hem ook moge kosten, Luke 22:33 :Heere! ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan. Dat was een groot woord, maar ik geloof dat het niet meer uitdrukte, dan hij op dat ogenblik meende, en hij dacht dat hij het gestand zou doen. Judas heeft nooit zo geprotesteerd tegen zijn verraden van Christus, hoewel hij er dikwijls voor gewaarschuwd was, want zijn hart was even vast besloten om het kwaad te doen, als het hart van Petrus er tegen opkwam. Al de ware discipelen van Christus begeren oprechtelijk Hem te volgen, waar Hij ook heengaat en waar hen dit ook zou heenvoeren, al was het in een gevangenis, of al was het buiten de wereld.

5. Christus' uitdrukkelijke voorzegging, dat hij Hem driemaal zal verloochenen, Luke 22:34 :"Ik zeg u, Petrus (gij kent uw eigen hart niet, maar gij moet voor een wijle aan uzelven worden overgelaten, opdat gij het zult leren kennen, en er nooit meer op zult vertrouwen), de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent". Christus kent ons beter dan wij ons zelven kennen, en Hij kent het kwaad, dat in ons is en door ons gedaan zal worden, en waarvan wij zelf geen vermoeden hebben. Het is gelukkig voor ons, dat Christus beter weet dan wij, waar wij zwak zijn en waar Hij dus tot ons moet komen met Zijne genade, die ons genoeg is, dat Hij weet hoe ver de verzoeking de overhand zal hebben, en wanneer Hij dus het woord zal spreken: "Tot hiertoe zal zij komen, en niet verder."

IV. Betreffende den toestand van al de discipelen.

1. Hij beroept zich op hen omtrent hetgeen geweest is, Luke 22:35. Hij had erkend dat zij trouwe dienaren voor Hem geweest zijn, Luke 22:28. Nu verwacht Hij bij het scheiden, dat zij zullen erkennen, dat Hij een vriendelijk en zorgzaan Meester voor hen geweest is van dat zij alles verlaten hebben, om Hem te volgen: Als Ik u uitzond zonder buidel, heeft u ook iets ontbroken? Hij erkent dat Hij hen in een zeer armelijken toestand had uitgezonden, barrevoets, zonder geld in hun beurs, omdat zij niet ver weg moesten gaan, en niet lang weg moesten blijven, en Hij wilde hen aldus leren om afhankelijk te zijn van de voorzienigheid Gods, en onder God, van de goedheid hunner vrienden. indien God ons aldus uitzendt in de wereld, zo laat ons gedenken, dat meerderen dan wij zijn, aldus armelijk zijn begonnen. Maar toch wil Hij dat zij desniettemin zullen erkennen, dat hun niets ontbroken heeft, zij hebben toen even rijkelijk en geriefelijk geleefd als ooit tevoren, en dit hebben zij geredelijk erkend: "Niets, Heere, ik heb alles, en ik heb overvloed." Het is goed voor ons om dikwijls te gedenken aan al de leidingen van Gods voorzienigheid in ons leven, en op te merken hoe wij in kommer en moeilijkheden door geholpen zijn. Christus is een goede Meester, en Zijn dienst is een goede dienst, want hoewel Zijne dienstknechten soms in zeer kommervolle omstandigheden kunnen verkeren, zal Hij hen toch helpen, en hoewel Hij hen beproeft, zal Hij hen toch niet verlaten. Jehova-jireh. Wij moeten achten goed behandeld te zijn, en moeten niet klagen, maar dankbaar zijn, als wij het nodige levensonderhoud hebben gehad, al hebben wij dan ook geen overtolligheden of lekkernijen gehad. en al hebben wij ook van de hand in den tand moeten leven, en van de goedheid onzer vrienden. De discipelen leefden van de bijdragen van vrienden, en toch hebben zij niet geklaagd, dat hun bestaan hachelijk en onzeker was, maar erkenden tot eer van hun Meester, dat het voldoende was, er had hun niets ontbroken.

2. Hij geeft hun kennis van een zeer grote verandering, die nu weldra in hun omstandigheden zal plaatshebben. Want:

a. Hij, hun Meester, gaat nu in tot Zijn lijden, dat Hij hun dikwijls voorzegd had, Luke 22:37. Ik zeg u dat nog dit, hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: En Hij is met de misdadigen gerekend -Hij moet lijden en sterven als een kwaaddoener, en in gezelschap van sommigen van de snoodste boosdoeners. Dat is het wat nog vervuld moet worden, na al het andere, en dan zal hetgeen van Mij geschreven is een einde hebben, dan zal Ik zeggen: Het is volbracht. Het kan voor lijdende Christenen ene vertroosting zijn, zoals het voor den lijdenden Christus ene vertroosting geweest is, dat hun lijden voorzegd is, bepaald is in den raad des hemels, en weldra een einde zal nemen in de vreugde des hemels. Het is geschreven betreffende hen, en het zal een einde hebben, een goed einde.

b. Daarom moeten zij kommer en benauwdheden verwachten, en niet denken dat zij nu zulk een aangenaam en gemakkelijk leven zullen hebben, als zij gehad hebben, neen, er zal verandering wezen van toneel. Zij moeten thans in zekere mate lijden met hun Meester, en als Hij heengegaan is, moeten zij verwachten gelijk Hij te zullen lijden. De dienstknecht is niet meerder dan zijn Heere. Zij moeten nu niet verwachten, dat hun vrienden even goed en milddadig voor hen zullen zijn als tevoren, en daarom: Wie een buidel heeft, die neme hem, want hij kan hem nodig hebben. Zij moeten verwachten, dat hun vijanden heftiger zullen zijn dan tevoren in hun toorn jegens hen, zij zullen dus zowel wapens als mondvoorraad nodig hebben: die geen zwaard heeft waarmee hij zich tegen rovers en moordenaars kan verdedigen, 2 Corinthians 11:26, zal bevinden, dat hij er grote behoefte aan heeft, en soms wensen dat hij zijn kleed verkocht had, om er zich een te kopen. Dit is slechts bedoeld om aan te tonen, dat de tijden zeer gevaarlijk zullen zijn, zodat niemand zich veilig zou achten, of hij moest een zwaard aan zijne zijde hebben. Maar het zwaard des Geestes is het zwaard, waarmee de discipelen van Christus zich moeten voorzien. Christus voor ons geleden hebbende, moeten wij ons wapenen met dezelfde gedachte, 1 Peter 4:1, ons wapenen met de verwachting van benauwdheid en leed, opdat het ons niet plotselijk overvalle, en met een heilige onderworpenheid aan den wil Gods, opdat er in ons binnenste geen tegenstand zij, en dan zijn wij beter toegerust, dan wanneer wij een kleed hadden verkocht om een zwaard te kopen. Hierop onderzoeken de discipelen wat hun sterkte is, en bevinden dat zij met hun allen twee zwaarden bezitten, Luke 22:38, waarvan het ene aan Petrus toebehoorde. De Galileërs gingen gewoonlijk met een zwaard op reis. Christus zelf droeg er geen, maar Hij was er niet tegen dat Zijne discipelen het droegen. Maar Hij geeft hun te kennen, hoe weinig Hij wenste dat zij hierop zouden steunen, toen Hij zei: Het is genoeg, hetgeen sommigen denken ironisch gesproken te zijn: "Twee zwaarden onder twaalf man! Gij zijt, voorwaar! voortreffelijk gewapend, nu onze vijanden in grote menigte tegen ons uitgaan, en ieder hunner een zwaard heeft!" Maar twee zwaarden zijn voldoende voor hen, die er geen behoeven, daar zij God zelven hebben tot het schild hunner hoop en het zwaard hunner hoogheid, Deuteronomy 33:29.

Verzen 21-38

Lukas 22:21-38

Wij hebben hier Christus' gesprek met Zijne discipelen na het avondmaal, waarvan veel hier nieuw is, en in Johannes' Evangelie zullen wij nog andere bijvoegingen vinden. Wij behoren een voorbeeld aan Hem te nemen om ons gezin en onze vrienden met zulk een gesprek aan tafel te onderhouden en te stichten, als goed en nuttig is tot stichting, hetgeen tot genade kan strekken van de hoorders, maar inzonderheid als wij aan de tafel des Heeren zijn geweest, opdat wij door onze Christelijke gesprekken elkaar in een goede gemoedsstemming houden. De zaken, waarover Christus hier sprak, waren van groot gewicht, en betroffen de omstandigheden van het ogenblik.

I. Hij sprak met hen over hem, die Hem zou verraden, en onder hen tegenwoordig was.

1. Hij geeft hun te kennen, dat de verrader zich nu in hun midden bevond, dat hij een hunner was, Luke 22:21. Door dit na de instelling van des Heeren Avondmaal te plaatsen, hoewel het in Mattheus en Markus er voor geplaatst is, schijnt het duidelijk, dat Judas het Avondmaal des Heeren heeft ontvangen, van dat brood gegeten en van dien beker gedronken heeft, want, nadat de plechtigheid voorbij was, zei Christus: Ziet, de hand desgenen, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel. Er zijn de zodanige geweest, die met Christus brood hebben gegeten. en Hem toch hebben verraden.

2. Hij voorzegt dat het verraad ten uitvoer zal worden gebracht, en het beoogde gevolg zal hebben, Luke 22:22 :De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk besloten is, gaat heen naar de plaats, waar Hij verraden en overgeleverd zal worden, want Hij is door den raad en de voorkennis van God overgeleverd, anders zou Judas Hem niet kunnen overleveren. Christus werd niet heen gedreven naar Zijn lijden, maar is er blijmoedig heengegaan. Hij zei: Zie, Ik kom.

3. Hij dreigt den verrader: wee dien mens, door welken Hij verraden wordt. Noch het geduld der heiligen onder hun lijden, noch de raad Gods betreffende hun lijden, zal een verontschuldiging kunnen zijn voor hen, die de hand hebben in dat lijden, of die hen vervolgen. Hoewel God had bepaald dat Christus verraden zou worden, en Hij zelf er zich blijmoedig aan heeft onderworpen, is Judas' zonde of straf er toch niet minder om.

4. Hij verschrikt de overige discipelen, zodat zij zich zelven verdenken, door te zeggen dat het een hunner zal zijn, zonder hem echter te noemen, Luke 22:23. Zij begonnen onder elkaar te vragen, zich zelven te ondervragen, zich zelven de vraag voor te houden, wie van hen het toch mocht zijn, die dat doen zou, die zich zo laaghartig zou betonen jegens zo goed een Meester. De vraag was niet: "Zijt gij het?" of "Is het die en die?" maar: Ben ik het?

II. Betreffende den strijd onder hen om den voorrang of de oppermacht.

1. Zie waarover de twist liep. Wie van hen scheen de meeste te zijn. Zodanige en zo herhaalde twisting onder de discipelen betreffende waardigheid en macht, voordat de Geest over hen was uitgestort, was een droevig voorteken van dezelfden strijd om en liefde tot oppermacht in de kerken, nadat de Geest wegens hun zonde van hen geweken zou zijn. Hoe onbestaanbaar is dit met hetgeen in het vorige vers staat. Zij onderzochten en vroegen wie de verrader zou zijn, en hier vragen zij wie de vorst of gebieder zal zijn. Kon zulk een voorbeeld van ootmoed, en zulk een voorbeeld van hoogmoed en ijdelheid, in dezelfde mensen gevonden worden, en dat wel op schier hetzelfde ogenblik? Dat is als zoet en bitter water, dat terzelfder tijd uit dezelfde bron voortkomt. Hoe is toch het bedrieglijke hart des mensen in tegenspraak met zich zelven!

2. Zie wat Christus zegt tot deze twisting. Hij heeft hen niet, gelijk te verwachten zou zijn, scherpelijk bestraft (Hij had hen om dezelfde zaak reeds zo dikwijls bestraft) maar op zachtmoedige wijze heeft Hij er hun de zonde en dwaasheid van aangetoond.

a. Het was zich gelijk te stellen met de koningen der volken, die op wereldse pracht en wereldse macht gesteld zijn, Luke 22:25. Zij heersen over hun onderdanen, en zijn er steeds op uit om ook heerschappij te voeren over de vorsten, die in hun nabijheid wonen, hoewel zij even goed zijn als zij, als zij hen slechts minder sterk of machtig geloven. Het oefenen van heerschappij betaamt meer aan de koningen der volken, dan aan de dienstknechten van Christus. Doch merk op: zij, die deze heerschappij uitoefenen, de macht over hen hebben, het op zich nemen om den scepter te voeren en wetten uit te vaardigen, worden weldadige heren genoemd.

Euergetas, weldoeners, zij noemen zich zelven aldus, en hun vleiers noemen hen zo, en ook zij, die er zich toe zetten om hun eigen belang te dienen. Er wordt beweerd dat zij weldoeners geweest zijn, en dat zij deswege tot heerschappij voeren toegelaten zullen worden, ja dat zij, door heerschappij te oefenen, weldoeners zijn. Hoe zij ook zich zelven dienen, zij willen geacht worden hun land te dienen. Een der Ptolomei werd toegenaamd Euergetes, De Weldoener. Door dit nu op te merken geeft onze Heiland te kennen: a. Dat goed te doen veel meer eervol is dan een groot aanzien te hebben, want deze vorsten, die de schrik waren van de machtigen, wilden niet aldus genoemd worden, veel liever wilden zij de weldoeners der nooddruftigen heten, zodat naar hun eigen bekentenis, een weldoener van zijn land veel meer gewaardeerd wordt dan een heerser van zijn land, b. Dat goed te doen het zekerste middel is om groot te wezen, want anders zouden zij, die er naar streven om heersers te zijn, zich niet zoveel zorg en moeite geven om weldoeners genoemd te worden. Nu wilde Hij dat Zijne discipelen zouden geloven, dat het hun grootste eer zou zijn, om al het goed in de wereld te doen, dat zij kunnen. Zij zullen in waarheid weldoeners zijn van de wereld, door er het Evangelie te brengen. Laat hen zich naar dien titel waarderen, waarop zij recht hebben, en dan behoeven zij er niet over te twisten, wie hunner de meeste zal zijn-want zij zullen allen groter zijn, groter zegen voor de mensheid dan de koningen der aarde, die heerschappij over haar voeren. Indien zij datgene hebben, hetwelk blijkbaar de grootste eer is, namelijk weldoeners te zijn, laat hen dan het mindere, namelijk van heersers te zijn, verachten.

b. Het was zich ongelijkvormig te maken aan de discipelen van Christus, en ongelijkvormig aan Christus zelven, Doch gij niet alzo, Luke 22:26, Luke 22:27. "Het is nooit de bedoeling geweest, dat gij op een andere wijze zult heersen dan door de kracht der waarheid en genade, maar wl dat gij zoudt dienen." Als kerkregeerders streven naar pracht en macht en zich staande houden door wereldlijke belangen en invloeden, dan verlagen zij hun ambt, en het is een voorbeeld van ontaarding, zoals bij Israël, toen zij een koning begeerden gelijk de volken, die rondom hen woonden, terwijl toch de Heere hun Koning was. Zie hier, wat de regel is, dien Christus aan Zijne discipelen heeft gegeven. "De meeste onder u, dat is de oudste, aan wie voorrang behoort gegeven te worden vanwege zijn leeftijd, die zij als de jongste, zowel ten opzichte van nederigheid van plaats (laat hem zich neerbuigen om bij de jongeren te zitten, en vrij en gemeenzaam met hen zijn), als ten opzichte van arbeid en werk. Wij zeggen: Juniores adlabores, seniores ad honores -Laat de jongen werken en de ouden ere ontvangen. Maar laat de ouden zich moeite geven, zowel als de jongen, hun leeftijd en hun eer, in plaats van hun rust en gemak te waarborgen, verplichten hen tot dubbelen arbeid. En hij, die de voornaamste, die voorganger is, ho hegoumenos -de president van het college of van de vergadering, hij zij als een, die dient, hoos ho diakonoon als de diaken, dat is de dienaar, laat hem zich neerbuigen tot het geringste en tot den zwaarsten dienst voor het algemene welzijn, indien dit nodig is. Wat het voorbeeld was, dat Hij zelf voor dien regel heeft gegeven: Wie is meerder, die aanzit of die dient? die dient of die gediend wordt? Nu was Christus onder hen juist als iemand, die aan tafel dient. Het was er zo ver af, dat Hij statigheid of voornaamheid vertoonde, of Zijn gemak nam, door diensten voor Zijn persoon van hen te eisen, dat Hij bereid was om hun elke dienst der vriendelijkheid te bewijzen, zoals bleek toen Hij hun de voeten heeft gewassen. Zullen dan diegenen den vorm en de houding aannemen van vorsten, die zich volgelingen noemen van Hem, die de gestalte eens dienstknechts heeft aangenomen?

c. Zij moeten niet staan naar wereldse eer en grootheid, omdat Hij hogere eer voor hen heeft weggelegd, eer van een anderen aard, een koninkrijk, een feestmaaltijd, een troon voor ieder hunner, waarin zij allen gelijkelijk zullen delen, zodat zij niet nodig zullen hebben om den voorrang te strijden, Luke 22:28, Merk op: a. Dat Christus Zijne discipelen looft om hun getrouwheid jegens Hem, en dit was hun eer genoeg, zij behoeven naar geen grotere eer te staan. Het wordt gezegd als een lofspraak: "Gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in Mijne verzoekingen, gij zijt degenen, die Mij trouw ter zijde zijt gebleven, toen anderen Mij hebben verlaten en Mij den rug hebben toegekeerd." Christus had Zijne verzoekingen, Hij was veracht en verworpen door de mensen, gesmaad en gehoond, en Hij heeft het tegenspreken der zondaren verdragen. Maar Zijne discipelen bleven bij Hem, en zijn in Zijne benauwdheden benauwd geweest. Het was slechts weinig hulp, die zij Hem konden geven, weinig dienst, dien zij Hem konden bewijzen, evenwel, Hij beschouwt het als ene daad van liefde en vriendelijkheid jegens Hem, dat zij met Hem zijn gebleven, en Hij erkent dit en prijst hen er voor, hoewel het toch door de hulp was van Zijne genade, dat zij getrouw zijn gebleven. Christus' discipelen waren zeer gebrekkig in hun plichtsbetrachting. Wij zien hen schuldig aan velerlei vergissingen en zwakheden, zij waren onbevattelijk en vergeetachtig, en dikwijls hebben zij onbezonnen gehandeld, maar hun Meester ziet het alles voorbij en vergeet het: Hij verwijt hun hun zwakheid en tekortkomingen niet, maar geeft hun dit merkwaardig getuigenis: "Gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt." Aldus prijst Hij hen bij het scheiden, om te tonen hoe bereid Hij is, om ook de zwakke diensten vriendelijk op te nemen en te waarderen, van hen, wier hart oprecht is voor Hem. De beloning, die Hij hun zal toekennen voor hun trouw: "Ik verordineer-diatithemai, ik vermaak u, of Ik laat u na, een koninkrijk." Of wel: Zoals Mijn Vader Mij een koninkrijk heeft verordineerd, zo verordineer Ik u een koninkrijk, opdat gij moogt eten en drinken aan Mijne tafel. Versta dit: ten eerste. Van hetgeen voor hen gedaan zal worden in deze wereld. God heeft Zijn Zoon een koninkrijk gegeven onder de mensen, de Evangeliekerk, waarvan Hij het levende, levenwekkende, regerende Hoofd is. Dit koninkrijk verordineerde Hij Zijnen apostelen en hunnen opvolgers in de bediening van het Evangelie, opdat zij de vertroostingen en de voorrechten zouden genieten van het Evangelie, helpen zouden om ze aan anderen mede te delen door de Evangelieinzettingen, op tronen zouden zitten als dienaren en ambtsdragers der kerk, niet slechts verklarend, maar vermanend, de twaalf geslachten Israël's oordelende, die nog volharden in hun ongeloof, en den toorn Gods aankondigende over hen, het Israël des Evangelies, het geestelijk Israël, regerende door de ingestelde kerkelijke tucht, die met zachtmoedigheid en liefde wordt uitgeoefend. Dat is de eer, die voor u is weggelegd. Of, Ten tweede. Van hetgeen voor hen gedaan zou worden in de andere wereld, en ik houd het er voor, dat dit voornamelijk bedoeld is. Laat hen voortgaan met hun dienst in deze wereld, hun bevordering, hun verhoging, zal plaatshebben in de andere wereld. God zal hun het koninkrijk geven, waarin zij voorzeker zullen hebben:

1. De keurigste spijzen, want zij zullen eten en drinken aan Christus' tafel in Zijn koninkrijk, waarvan Hij had gesproken, Luke 22:16, Luke 22:18. Zij zullen delen in de blijdschap en de genietingen, die het loon waren van Zijn arbeid en Zijn lijden. Hun ziel zal volkomen verzadiging vinden in het zien en genieten van God, en zij zullen het kostelijkste gezelschap hebben in de volkomenheid der liefde, zoals aan een feestmaal.

2. De hoogste waardigheid. "Er zal niet slechts voor u aan de koninklijke tafel voorzien worden, zoals voor Mefiboseth aan David's tafel, maar gij zult verhoogd worden op den koninklijken troon, gij zult met Mij zitten in Mijn troon, Revelation 3:21. In den groten dag zult gij gezeten zijn op tronen, als bijzitters van Christus, om Zijn oordeel over de twaalf stammen Israël's goed te keuren en er juichend mede in te stemmen. Indien de heiligen de wereld zullen oordelen, 1 Corinthians 8:2, hoeveel te meer dan niet de kerk!

III. Betreffende Petrus' verloochening van Christus, en in dit deel van het gesprek kunnen wij opmerken:

1. Hoe Christus in het algemeen aan Petrus kennis geeft van des duivels voornemen omtrent hem en de overige apostelen, Luke 22:31. De Heere zei: Simon, Simon! let op hetgeen Ik u zal zeggen, ziet de Satan heeft ulieden zeer begeerd, u allen in zijne handen te hebben, om te ziften als de tarwe. Petrus, die voor hen allen de woordvoerder of mond placht te wezen om tot Christus te spreken, wordt hier tot hun oor gemaakt, en wat bedoeld is als een waarschuwing aan allen: (gij zult allen aan Mij geërgerd worden) wordt gericht tot Petrus, omdat hij voornamelijk er in betrokken was, daar de verzoeker het zeer bijzonder op hem gemunt had. Satan heeft u zeer begeerd. Waarschijnlijk had Satan de discipelen bij God beschuldigd, dat zij Christus uit vuil eigenbelang gevolgd waren, er niets anders mede op het oog hebbende als zich te verrijken en tot aanzien te komen in deze wereld, zoals hij ook Job had beschuldigd. "Neen", zegt God, "het zijn eerlijke, oprechte mannen". "Laat mij toe hen op de proef te stellen", zegt Satan, "en inzonderheid Petrus". Hij begeerde hen om hen te ziften, opdat hij zou kunnen tonen dat zij kaf en niet tarwe zijn. De moeilijkheden en benauwdheden, die nu over hen zullen komen, waren ziftend, zullen doen blijken wat er in hen is, maar dat was niet alles: Satan begeerde hen te ziften door zijne verzoekingen, hij poogde door deze beproevingen hen tot zonde te brengen, hen zo te ziften, dat de tarwe weggevaagd wordt, en er niets overblijft dan kaf. Merk op, dat Satan hen niet kon ziften, of God moest hem dit toelaten, Hij begeerde hen, zoals hij God om verlof vroeg Job te verzoeken en op de proef te stellen. Exêi sato -"Hij heeft u gedaagd, heeft het ondernomen om u als een gezelschap van geveinsden aan de kaak te stellen, inzonderheid Petrus, die van u allen de ijverigste, de voortvarendste is." Sommigen opperen het denkbeeld, dat Satan verlof vroeg om hen te ziften als hun straf voor het strijden om den voorrang, in welken strijd Petrus wellicht het warmst is geweest. "Laat hen aan mij over om hen hierover te ziften."

2. De bijzondere bemoediging, die Hij met betrekking tot deze beproeving aan Petrus heeft gegeven. Ik heb voor u gebeden, want hoewel hij hen allen begeert, is het hem vergund zijn sterksten aanval op u te richten: gij zult het heftigst worden aangegrepen, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude, dat het niet volkomen en voor altijd zal ophouden. Indien in een ure van verzoeking het geloof staande blijft, dan kunnen wij wel vallen, doch niet worden weggeworpen. Het geloof zal de vurige pijlen van Satan uitblussen. Hoewel de gelovigen dikwijls falen en tekortkomen in hun geloof, zal het toch nooit geheel en voor altijd ophouden. Hun zaad, hun wortel blijft in hen. Het is om de bemiddeling, de voorbede van Jezus Christus, dat het geloof Zijner discipelen, hoewel soms droevig geschud en aan het wankelen gebracht, toch niet vernietigd is, indien zij aan zich zelven waren overgelaten, zij zouden falen, bezwijken, maar zij worden bewaard door de kracht Gods en het gebed van Christus. De voorbede van Christus is niet slechts algemeen voor allen, die geloven, maar ook voor bijzondere gelovigen (Ik heb voor u gebeden), hetgeen een aanmoediging is voor ons om voor ons zelven te bidden, en een drangreden om ook voor anderen te bidden.

3. Den last, dien Hij aan Petrus gaf, om anderen te helpen, als hij zelf door God geholpen zal zijn, Als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uwe broeders, als gij door Gods genade weder opgericht zijt, en tot berouw en bekering zijt gebracht, zo doe wat gij kunt om ook anderen op te richten, als gij bevonden hebt, dat uw geloof er voor bewaard is gebleven van op te houden, zo arbeid om het geloof van anderen te versterken en te bevestigen, als gij zelf genade van God zult hebben verkregen, zo bemoedig anderen om te hopen, dat ook zij barmhartigheid zullen verkrijgen. Zij, die in zonde zijn gevallen, moeten er van bekeerd worden, zij, die ter zijde zijn afgeweken, moeten terugkeren, zij, die hun eerste liefde hebben verlaten, moeten hun eerste werken doen. Zij, die door genade bekeerd zijn van zonde, moeten doen wat zij kunnen om hun broederen, die staan, te versterken, en hun val te voorkomen, Psalms 51:13, 1 Timothy 1:13.

4. Petrus' verklaard besluit om Christus aan te kleven, wat het hem ook moge kosten, Luke 22:33 :Heere! ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan. Dat was een groot woord, maar ik geloof dat het niet meer uitdrukte, dan hij op dat ogenblik meende, en hij dacht dat hij het gestand zou doen. Judas heeft nooit zo geprotesteerd tegen zijn verraden van Christus, hoewel hij er dikwijls voor gewaarschuwd was, want zijn hart was even vast besloten om het kwaad te doen, als het hart van Petrus er tegen opkwam. Al de ware discipelen van Christus begeren oprechtelijk Hem te volgen, waar Hij ook heengaat en waar hen dit ook zou heenvoeren, al was het in een gevangenis, of al was het buiten de wereld.

5. Christus' uitdrukkelijke voorzegging, dat hij Hem driemaal zal verloochenen, Luke 22:34 :"Ik zeg u, Petrus (gij kent uw eigen hart niet, maar gij moet voor een wijle aan uzelven worden overgelaten, opdat gij het zult leren kennen, en er nooit meer op zult vertrouwen), de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent". Christus kent ons beter dan wij ons zelven kennen, en Hij kent het kwaad, dat in ons is en door ons gedaan zal worden, en waarvan wij zelf geen vermoeden hebben. Het is gelukkig voor ons, dat Christus beter weet dan wij, waar wij zwak zijn en waar Hij dus tot ons moet komen met Zijne genade, die ons genoeg is, dat Hij weet hoe ver de verzoeking de overhand zal hebben, en wanneer Hij dus het woord zal spreken: "Tot hiertoe zal zij komen, en niet verder."

IV. Betreffende den toestand van al de discipelen.

1. Hij beroept zich op hen omtrent hetgeen geweest is, Luke 22:35. Hij had erkend dat zij trouwe dienaren voor Hem geweest zijn, Luke 22:28. Nu verwacht Hij bij het scheiden, dat zij zullen erkennen, dat Hij een vriendelijk en zorgzaan Meester voor hen geweest is van dat zij alles verlaten hebben, om Hem te volgen: Als Ik u uitzond zonder buidel, heeft u ook iets ontbroken? Hij erkent dat Hij hen in een zeer armelijken toestand had uitgezonden, barrevoets, zonder geld in hun beurs, omdat zij niet ver weg moesten gaan, en niet lang weg moesten blijven, en Hij wilde hen aldus leren om afhankelijk te zijn van de voorzienigheid Gods, en onder God, van de goedheid hunner vrienden. indien God ons aldus uitzendt in de wereld, zo laat ons gedenken, dat meerderen dan wij zijn, aldus armelijk zijn begonnen. Maar toch wil Hij dat zij desniettemin zullen erkennen, dat hun niets ontbroken heeft, zij hebben toen even rijkelijk en geriefelijk geleefd als ooit tevoren, en dit hebben zij geredelijk erkend: "Niets, Heere, ik heb alles, en ik heb overvloed." Het is goed voor ons om dikwijls te gedenken aan al de leidingen van Gods voorzienigheid in ons leven, en op te merken hoe wij in kommer en moeilijkheden door geholpen zijn. Christus is een goede Meester, en Zijn dienst is een goede dienst, want hoewel Zijne dienstknechten soms in zeer kommervolle omstandigheden kunnen verkeren, zal Hij hen toch helpen, en hoewel Hij hen beproeft, zal Hij hen toch niet verlaten. Jehova-jireh. Wij moeten achten goed behandeld te zijn, en moeten niet klagen, maar dankbaar zijn, als wij het nodige levensonderhoud hebben gehad, al hebben wij dan ook geen overtolligheden of lekkernijen gehad. en al hebben wij ook van de hand in den tand moeten leven, en van de goedheid onzer vrienden. De discipelen leefden van de bijdragen van vrienden, en toch hebben zij niet geklaagd, dat hun bestaan hachelijk en onzeker was, maar erkenden tot eer van hun Meester, dat het voldoende was, er had hun niets ontbroken.

2. Hij geeft hun kennis van een zeer grote verandering, die nu weldra in hun omstandigheden zal plaatshebben. Want:

a. Hij, hun Meester, gaat nu in tot Zijn lijden, dat Hij hun dikwijls voorzegd had, Luke 22:37. Ik zeg u dat nog dit, hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: En Hij is met de misdadigen gerekend -Hij moet lijden en sterven als een kwaaddoener, en in gezelschap van sommigen van de snoodste boosdoeners. Dat is het wat nog vervuld moet worden, na al het andere, en dan zal hetgeen van Mij geschreven is een einde hebben, dan zal Ik zeggen: Het is volbracht. Het kan voor lijdende Christenen ene vertroosting zijn, zoals het voor den lijdenden Christus ene vertroosting geweest is, dat hun lijden voorzegd is, bepaald is in den raad des hemels, en weldra een einde zal nemen in de vreugde des hemels. Het is geschreven betreffende hen, en het zal een einde hebben, een goed einde.

b. Daarom moeten zij kommer en benauwdheden verwachten, en niet denken dat zij nu zulk een aangenaam en gemakkelijk leven zullen hebben, als zij gehad hebben, neen, er zal verandering wezen van toneel. Zij moeten thans in zekere mate lijden met hun Meester, en als Hij heengegaan is, moeten zij verwachten gelijk Hij te zullen lijden. De dienstknecht is niet meerder dan zijn Heere. Zij moeten nu niet verwachten, dat hun vrienden even goed en milddadig voor hen zullen zijn als tevoren, en daarom: Wie een buidel heeft, die neme hem, want hij kan hem nodig hebben. Zij moeten verwachten, dat hun vijanden heftiger zullen zijn dan tevoren in hun toorn jegens hen, zij zullen dus zowel wapens als mondvoorraad nodig hebben: die geen zwaard heeft waarmee hij zich tegen rovers en moordenaars kan verdedigen, 2 Corinthians 11:26, zal bevinden, dat hij er grote behoefte aan heeft, en soms wensen dat hij zijn kleed verkocht had, om er zich een te kopen. Dit is slechts bedoeld om aan te tonen, dat de tijden zeer gevaarlijk zullen zijn, zodat niemand zich veilig zou achten, of hij moest een zwaard aan zijne zijde hebben. Maar het zwaard des Geestes is het zwaard, waarmee de discipelen van Christus zich moeten voorzien. Christus voor ons geleden hebbende, moeten wij ons wapenen met dezelfde gedachte, 1 Peter 4:1, ons wapenen met de verwachting van benauwdheid en leed, opdat het ons niet plotselijk overvalle, en met een heilige onderworpenheid aan den wil Gods, opdat er in ons binnenste geen tegenstand zij, en dan zijn wij beter toegerust, dan wanneer wij een kleed hadden verkocht om een zwaard te kopen. Hierop onderzoeken de discipelen wat hun sterkte is, en bevinden dat zij met hun allen twee zwaarden bezitten, Luke 22:38, waarvan het ene aan Petrus toebehoorde. De Galileërs gingen gewoonlijk met een zwaard op reis. Christus zelf droeg er geen, maar Hij was er niet tegen dat Zijne discipelen het droegen. Maar Hij geeft hun te kennen, hoe weinig Hij wenste dat zij hierop zouden steunen, toen Hij zei: Het is genoeg, hetgeen sommigen denken ironisch gesproken te zijn: "Twee zwaarden onder twaalf man! Gij zijt, voorwaar! voortreffelijk gewapend, nu onze vijanden in grote menigte tegen ons uitgaan, en ieder hunner een zwaard heeft!" Maar twee zwaarden zijn voldoende voor hen, die er geen behoeven, daar zij God zelven hebben tot het schild hunner hoop en het zwaard hunner hoogheid, Deuteronomy 33:29.

Verzen 39-46

Lukas 22:39-46

Wij hebben hier het ontzettend verhaal van Christus' doodsbenauwdheid in den hof, even voor Hij verraden en overgeleverd werd, hetgeen uitvoerig door de andere evangelisten verhaald is. Hierin heeft Christus zich geschikt naar dat deel Zijner onderneming, dat nu aanving, namelijk het stellen van Zijne ziel tot een schuldoffer. Hij heeft Zijn eigen ziel smart aangedaan wegens de zonde, waarvoor Hij verzoening stond te doen, en met de vrees voor den toorn Gods, waaraan de mens zich door de zonde had blootgesteld, waarvan het Hem behaagde als offer het merkteken te ontvangen, daar het verteerd worden van een offer door vuur van den hemel het zekerste teken was, dat het was aangenomen. Hierin is Christus met de machten der duisternis in het strijdperk getreden, hun al het voordeel gevende, dat zij konden wensen, en heeft hen toch overwonnen.

I. Wat wij in dit verhaal reeds tevoren gehad hebben is:

1. Dat toen Christus uitging, de discipelen (elf hunner, want Judas was reeds weggeslopen) Hem, hoewel het nacht was, en zij een langen weg hadden af te leggen, gevolgd zijn. Daar zij totnutoe bij Hem zijn gebleven in Zijne verzoekingen, wilden zij Hem ook thans niet verlaten.

2. Dat Hij heenging naar de plaats, waar Hij gewoon was zich af te zonderen, hetgeen aanduidt dat Christus zich aan afzondering had gewend, dikwijls alleen was, om ons te leren het ook te zijn ten einde vrijelijk gemeenschap te oefenen met God en met ons eigen hart. Hoewel Christus geen andere gerieflijkheid had tot afzondering dan een hof, heeft Hij zich toch afgezonderd. Dit behoren wij inzonderheid te doen, als wij aan de tafel des Heeren geweest zijn, want dan hebben wij werk te verrichten, waarvoor wij alleen moeten zijn.

3. Dat Hij Zijne discipelen vermaande om te bidden, opdat zij, hoewel de naderende beproeving niet vermeden kon worden, er toch niet door in verzoeking zouden komen om te zondigen, dat zij, wanneer zij in den grootsten angst en het grootste gevaar zouden zijn, toch geen neiging zouden hebben om Christus te verlaten, bidt, dat gij bewaard moogt blijven voor zonde.

4. Dat Hij zich van hen terugtrok, en zelf bad, zij hadden hun boodschap te brengen voor den troon der genade, en Hij de Zijne, en daarom was het gepast dat zij niet tezamen, maar afzonderlijk zouden bidden. Soms, als zij om dezelfde dingen hadden te vragen, hebben zij tezamen gebeden. Hij trok zich omtrent een steenworp van hen terug in den hof, hetgeen naar sommiger berekening ongeveer vijftig of zestig schreden is, en daar knielde Hij neer (zo luidt hier het verhaal) op den naakten grond, maar de andere evangelisten zeggen dat Hij later op Zijn aangezicht viel, en bad dat, zo het de wil van God was, deze lijdensbeker van Hem voorbij mocht gaan. Dat was de taal van die onschuldige vrees voor lijden, die Hij, wezenlijk en waarlijk mens zijnde, in Zijne natuur gevoelen moest.

5. Dat Hij, wetende dat het de wil Zijns Vaders was, dat Hij zou lijden en sterven, en dat, de zaak nu beslist zijnde, dit voor onze verlossing en zaligheid noodzakelijk was, Hij die bede nu terstond terugnam, er niet op aandrong, maar zich aan den wil Zijns hemelsen Vaders onderwierp: doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede, niet de wil van Mijn menselijke natuur, maar de wil van God, gelijk die van Mij in de rol des boeks is geschreven, dien Ik lust heb te doen, laat dien wil geschieden, Psalms 40:8, Psalms 40:9. 6. Dat Zijne discipelen sliepen, terwijl Hij bad, en toen zij zelf hadden behoren te bidden, Luke 22:45. Als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijne discipelen, en vond hen slapende, onbekommerd om Zijne smart, maar zie, welk een gunstige verklaring er hier aan gegeven wordt, en die wij bij de andere evangelisten niet gehad hebben-Hij vond hen slapende van droefheid. De grote smart, die zich van hen had meester gemaakt bij het treurig afscheid, dat hun Meester dien avond hun had gegeven, had hun krachten uitgeput, hen dof en zwaarmoedig gemaakt, waardoor zij (daar het nu ook laat in den nacht was) slaperig waren geworden. Dit leert ons om aan de zwakheid onzer broederen de beste uitlegging te geven, en, zo er een oorzaak voor is, gunstiger voor hen dan ene andere, haar dan aan die oorzaak toe te schrijven. 7.. Dat, toen Hij hen wekte, Hij hen vermaande om te bidden, Luke 22:46. Wat slaapt gij? Waarom veroorlooft gij u te slapen? Staat op en bidt. Schudt die slaperigheid van u af, opdat gij instaat zijt te bidden, en bidt om genade, ten einde instaat te zijn uwe slaperigheid af te schudden. Dit was als de opwekking van den opperschipper tot Jona in den storm, Jonah 1:6 :Sta op, roep tot uwen God. Als wij bevinden dat wij, hetzij door uitwendige omstandigheden of door innerlijke neiging, in verzoeking komen, dan is het ons nodig op te staan en te bidden: "Heere, help mij in dezen tijd van nood". Maar,

II. Er zijn in dit verhaal drie dingen, die wij bij de andere evangelisten niet gehad hebben:

1. Dat, toen Christus in doodsbenauwdheid was, van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte, Luke 22:43. Het was een voorbeeld van de diepe vernedering van onzen Heere Jezus, dat Hij de hulp van een engel nodig had, en haar wilde aannemen. De invloed der Goddelijke natuur trok zich voor het ogenblik terug, en toen was Hij, ten opzichte van Zijn menselijke natuur, voor een wijle minder dan de engelen, en was Hij instaat hun hulp te ontvangen. Hij werd toen niet verlost van Zijn lijden, maar Hij werd er onder gesterkt en gesteund, en dat stond er aan gelijk. Indien God aan de schouders evenredige kracht geeft met den last, dien zij te dragen hebben, dan hebben wij geen reden tot klagen ten opzichte van wat het ook zij, dat Hij ons oplegt. David erkent dat het een voldoend antwoord was op zijn gebed in den dag der benauwdheid, dat Hij hem versterkt heeft met kracht in zijne ziel, Psalms 138:3, en dat erkent ook de Zone David's. De engelen hebben den Heere Jezus gediend in Zijn lijden. Hij had legioenen van hen kunnen hebben om Hem te bevrijden, ja, die ene zou dit gekund hebben, die zou de gehele bende van mensen, die kwamen om Hem gevangen te nemen, hebben kunnen overwinnen en verdrijven, maar hij diende Hem slechts om Hem te versterken. en dit bezoek zelf van den engel dat hij Hem nu bracht in Zijne smart, toen Zijne vijanden waakten en Zijne vrienden sliepen, was zulk een gelegen teken der Goddelijke gunst, dat het Hem grotelijks heeft moeten versterken. Doch dat was niet alles: hij heeft Hem waarschijnlijk ook iets gezegd om Hem te versterken, Hem er aan herinnerd dat Zijn lijden strekte tot eer en heerlijkheid Zijns Vaders, en ook tot Zijn eigen eer en heerlijkheid, en tot heil en zaligheid van hen, die Hem gegeven waren, hij sprak van de vreugde, die Hem was voorgesteld, van het zaad, dat Hij zien zal, met deze en dergelijke redenen heeft hij Hem bemoedigd om goedsmoeds voort te gaan, en hetgeen vertroostend is, is ook versterkend. Wellicht heeft hij iets gedaan om hem te versterken, heeft hij Zijn zweet en Zijne tranen afgewist, Hem wellicht een hartsterking toegediend zoals na Zijne verzoeking in de woestijn, of, het kan wezen, dat hij Hem bij den arm vatte, Hem ophielp van den grond, of Hem ondersteunde toen Hij op het punt was van in zwijm te vallen, en in deze diensten van den engel heeft de Heilige Geest enischuoon auton -kracht in Hem gelegd, want dat is de betekenis van het woord. Voorzeker, het behaagde den Heere hem te verbrijzelen, doch heeft Hij naar de grootheid Zijner macht met Hem getwist? Job 23:6. Neen, maar Hij heeft hem versterkt, kracht in Hem gelegd, naar Zijne belofte, Psalms 89:22, Isaiah 49:8, Isaiah 50:7. 2. Dat Hij, in zwaren strijd zijnde, te ernstiger bad, Luke 22:44. Naarmate Zijne smart en benauwdheid heviger werden, werd Hij ook dringender in het gebed, niet alsof er tevoren enigerlei lauwheid of onverschilligheid was in Zijn gebed, maar er was nu groter aandrang en vurigheid in, hetgeen werd uitgedrukt door Zijne stem en gebaren. Het gebed, hoewel nooit ontijdig, is zeer bijzonder tijdig en gepast als wij in benauwdheid verkeren, en hoe zwaarder onze benauwdheid, hoe vuriger en hoe meer herhaaldelijk wij moeten bidden. Nu was het, dat Christus gebeden en smekingen met sterke roeping en tranen geofferd heeft, en verhoord werd uit de vrees, Hebrews 5:7, en in Zijne vrees geworsteld heeft, zoals Jakob met den engel.

3. Dat in deze doodsbenauwdheid Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. Het zweet ontstond met de zonde, en was een deel van den vloek, Genesis 3:19. En daarom heeft Christus, toen Hij zonde voor ons werd gemaakt, en een vloek voor ons is geworden, zwaar geleden onder zweet, opdat wij in het zweet Zijns aanschijns brood kunnen eten, en opdat Hij al onze beproevingen voor ons zou heiligen en verzoeten. Er is strijd onder de critici, of dit zweet slechts vergeleken wordt bij droppelen bloeds, veel dikker zijnde dan zweet gewoonlijk is, daar de poriën Zijns lichaams meer dan gewoonlijk geopend waren, of dat er wezenlijk bloed uit de capillaire vaten mede gemengd was, zodat het in kleur aan bloed gelijk was, en met recht een bloedig zweet kon genoemd worden, maar de zaak is van geen groot belang. Sommigen achten dat ook toen Christus Zijn bloed voor ons gestort heeft, want zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Elke porie was, als het ware, een bloedende wond, en Zijn bloed heeft al Zijne klederen bevlekt. Dit toonde den arbeid Zijner ziel. Hij was nu buiten, in de open lucht, in een koel jaargetijde, op den kouden grond, diep in den nacht, waardoor, naar men zou denken, zweet naar binnen gedreven zou worden, maar Hem breekt het zweet uit, waaruit blijkt hoe zwaar Zijne zielsbenauwdheid is geweest.

Verzen 39-46

Lukas 22:39-46

Wij hebben hier het ontzettend verhaal van Christus' doodsbenauwdheid in den hof, even voor Hij verraden en overgeleverd werd, hetgeen uitvoerig door de andere evangelisten verhaald is. Hierin heeft Christus zich geschikt naar dat deel Zijner onderneming, dat nu aanving, namelijk het stellen van Zijne ziel tot een schuldoffer. Hij heeft Zijn eigen ziel smart aangedaan wegens de zonde, waarvoor Hij verzoening stond te doen, en met de vrees voor den toorn Gods, waaraan de mens zich door de zonde had blootgesteld, waarvan het Hem behaagde als offer het merkteken te ontvangen, daar het verteerd worden van een offer door vuur van den hemel het zekerste teken was, dat het was aangenomen. Hierin is Christus met de machten der duisternis in het strijdperk getreden, hun al het voordeel gevende, dat zij konden wensen, en heeft hen toch overwonnen.

I. Wat wij in dit verhaal reeds tevoren gehad hebben is:

1. Dat toen Christus uitging, de discipelen (elf hunner, want Judas was reeds weggeslopen) Hem, hoewel het nacht was, en zij een langen weg hadden af te leggen, gevolgd zijn. Daar zij totnutoe bij Hem zijn gebleven in Zijne verzoekingen, wilden zij Hem ook thans niet verlaten.

2. Dat Hij heenging naar de plaats, waar Hij gewoon was zich af te zonderen, hetgeen aanduidt dat Christus zich aan afzondering had gewend, dikwijls alleen was, om ons te leren het ook te zijn ten einde vrijelijk gemeenschap te oefenen met God en met ons eigen hart. Hoewel Christus geen andere gerieflijkheid had tot afzondering dan een hof, heeft Hij zich toch afgezonderd. Dit behoren wij inzonderheid te doen, als wij aan de tafel des Heeren geweest zijn, want dan hebben wij werk te verrichten, waarvoor wij alleen moeten zijn.

3. Dat Hij Zijne discipelen vermaande om te bidden, opdat zij, hoewel de naderende beproeving niet vermeden kon worden, er toch niet door in verzoeking zouden komen om te zondigen, dat zij, wanneer zij in den grootsten angst en het grootste gevaar zouden zijn, toch geen neiging zouden hebben om Christus te verlaten, bidt, dat gij bewaard moogt blijven voor zonde.

4. Dat Hij zich van hen terugtrok, en zelf bad, zij hadden hun boodschap te brengen voor den troon der genade, en Hij de Zijne, en daarom was het gepast dat zij niet tezamen, maar afzonderlijk zouden bidden. Soms, als zij om dezelfde dingen hadden te vragen, hebben zij tezamen gebeden. Hij trok zich omtrent een steenworp van hen terug in den hof, hetgeen naar sommiger berekening ongeveer vijftig of zestig schreden is, en daar knielde Hij neer (zo luidt hier het verhaal) op den naakten grond, maar de andere evangelisten zeggen dat Hij later op Zijn aangezicht viel, en bad dat, zo het de wil van God was, deze lijdensbeker van Hem voorbij mocht gaan. Dat was de taal van die onschuldige vrees voor lijden, die Hij, wezenlijk en waarlijk mens zijnde, in Zijne natuur gevoelen moest.

5. Dat Hij, wetende dat het de wil Zijns Vaders was, dat Hij zou lijden en sterven, en dat, de zaak nu beslist zijnde, dit voor onze verlossing en zaligheid noodzakelijk was, Hij die bede nu terstond terugnam, er niet op aandrong, maar zich aan den wil Zijns hemelsen Vaders onderwierp: doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede, niet de wil van Mijn menselijke natuur, maar de wil van God, gelijk die van Mij in de rol des boeks is geschreven, dien Ik lust heb te doen, laat dien wil geschieden, Psalms 40:8, Psalms 40:9. 6. Dat Zijne discipelen sliepen, terwijl Hij bad, en toen zij zelf hadden behoren te bidden, Luke 22:45. Als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijne discipelen, en vond hen slapende, onbekommerd om Zijne smart, maar zie, welk een gunstige verklaring er hier aan gegeven wordt, en die wij bij de andere evangelisten niet gehad hebben-Hij vond hen slapende van droefheid. De grote smart, die zich van hen had meester gemaakt bij het treurig afscheid, dat hun Meester dien avond hun had gegeven, had hun krachten uitgeput, hen dof en zwaarmoedig gemaakt, waardoor zij (daar het nu ook laat in den nacht was) slaperig waren geworden. Dit leert ons om aan de zwakheid onzer broederen de beste uitlegging te geven, en, zo er een oorzaak voor is, gunstiger voor hen dan ene andere, haar dan aan die oorzaak toe te schrijven. 7.. Dat, toen Hij hen wekte, Hij hen vermaande om te bidden, Luke 22:46. Wat slaapt gij? Waarom veroorlooft gij u te slapen? Staat op en bidt. Schudt die slaperigheid van u af, opdat gij instaat zijt te bidden, en bidt om genade, ten einde instaat te zijn uwe slaperigheid af te schudden. Dit was als de opwekking van den opperschipper tot Jona in den storm, Jonah 1:6 :Sta op, roep tot uwen God. Als wij bevinden dat wij, hetzij door uitwendige omstandigheden of door innerlijke neiging, in verzoeking komen, dan is het ons nodig op te staan en te bidden: "Heere, help mij in dezen tijd van nood". Maar,

II. Er zijn in dit verhaal drie dingen, die wij bij de andere evangelisten niet gehad hebben:

1. Dat, toen Christus in doodsbenauwdheid was, van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte, Luke 22:43. Het was een voorbeeld van de diepe vernedering van onzen Heere Jezus, dat Hij de hulp van een engel nodig had, en haar wilde aannemen. De invloed der Goddelijke natuur trok zich voor het ogenblik terug, en toen was Hij, ten opzichte van Zijn menselijke natuur, voor een wijle minder dan de engelen, en was Hij instaat hun hulp te ontvangen. Hij werd toen niet verlost van Zijn lijden, maar Hij werd er onder gesterkt en gesteund, en dat stond er aan gelijk. Indien God aan de schouders evenredige kracht geeft met den last, dien zij te dragen hebben, dan hebben wij geen reden tot klagen ten opzichte van wat het ook zij, dat Hij ons oplegt. David erkent dat het een voldoend antwoord was op zijn gebed in den dag der benauwdheid, dat Hij hem versterkt heeft met kracht in zijne ziel, Psalms 138:3, en dat erkent ook de Zone David's. De engelen hebben den Heere Jezus gediend in Zijn lijden. Hij had legioenen van hen kunnen hebben om Hem te bevrijden, ja, die ene zou dit gekund hebben, die zou de gehele bende van mensen, die kwamen om Hem gevangen te nemen, hebben kunnen overwinnen en verdrijven, maar hij diende Hem slechts om Hem te versterken. en dit bezoek zelf van den engel dat hij Hem nu bracht in Zijne smart, toen Zijne vijanden waakten en Zijne vrienden sliepen, was zulk een gelegen teken der Goddelijke gunst, dat het Hem grotelijks heeft moeten versterken. Doch dat was niet alles: hij heeft Hem waarschijnlijk ook iets gezegd om Hem te versterken, Hem er aan herinnerd dat Zijn lijden strekte tot eer en heerlijkheid Zijns Vaders, en ook tot Zijn eigen eer en heerlijkheid, en tot heil en zaligheid van hen, die Hem gegeven waren, hij sprak van de vreugde, die Hem was voorgesteld, van het zaad, dat Hij zien zal, met deze en dergelijke redenen heeft hij Hem bemoedigd om goedsmoeds voort te gaan, en hetgeen vertroostend is, is ook versterkend. Wellicht heeft hij iets gedaan om hem te versterken, heeft hij Zijn zweet en Zijne tranen afgewist, Hem wellicht een hartsterking toegediend zoals na Zijne verzoeking in de woestijn, of, het kan wezen, dat hij Hem bij den arm vatte, Hem ophielp van den grond, of Hem ondersteunde toen Hij op het punt was van in zwijm te vallen, en in deze diensten van den engel heeft de Heilige Geest enischuoon auton -kracht in Hem gelegd, want dat is de betekenis van het woord. Voorzeker, het behaagde den Heere hem te verbrijzelen, doch heeft Hij naar de grootheid Zijner macht met Hem getwist? Job 23:6. Neen, maar Hij heeft hem versterkt, kracht in Hem gelegd, naar Zijne belofte, Psalms 89:22, Isaiah 49:8, Isaiah 50:7. 2. Dat Hij, in zwaren strijd zijnde, te ernstiger bad, Luke 22:44. Naarmate Zijne smart en benauwdheid heviger werden, werd Hij ook dringender in het gebed, niet alsof er tevoren enigerlei lauwheid of onverschilligheid was in Zijn gebed, maar er was nu groter aandrang en vurigheid in, hetgeen werd uitgedrukt door Zijne stem en gebaren. Het gebed, hoewel nooit ontijdig, is zeer bijzonder tijdig en gepast als wij in benauwdheid verkeren, en hoe zwaarder onze benauwdheid, hoe vuriger en hoe meer herhaaldelijk wij moeten bidden. Nu was het, dat Christus gebeden en smekingen met sterke roeping en tranen geofferd heeft, en verhoord werd uit de vrees, Hebrews 5:7, en in Zijne vrees geworsteld heeft, zoals Jakob met den engel.

3. Dat in deze doodsbenauwdheid Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. Het zweet ontstond met de zonde, en was een deel van den vloek, Genesis 3:19. En daarom heeft Christus, toen Hij zonde voor ons werd gemaakt, en een vloek voor ons is geworden, zwaar geleden onder zweet, opdat wij in het zweet Zijns aanschijns brood kunnen eten, en opdat Hij al onze beproevingen voor ons zou heiligen en verzoeten. Er is strijd onder de critici, of dit zweet slechts vergeleken wordt bij droppelen bloeds, veel dikker zijnde dan zweet gewoonlijk is, daar de poriën Zijns lichaams meer dan gewoonlijk geopend waren, of dat er wezenlijk bloed uit de capillaire vaten mede gemengd was, zodat het in kleur aan bloed gelijk was, en met recht een bloedig zweet kon genoemd worden, maar de zaak is van geen groot belang. Sommigen achten dat ook toen Christus Zijn bloed voor ons gestort heeft, want zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Elke porie was, als het ware, een bloedende wond, en Zijn bloed heeft al Zijne klederen bevlekt. Dit toonde den arbeid Zijner ziel. Hij was nu buiten, in de open lucht, in een koel jaargetijde, op den kouden grond, diep in den nacht, waardoor, naar men zou denken, zweet naar binnen gedreven zou worden, maar Hem breekt het zweet uit, waaruit blijkt hoe zwaar Zijne zielsbenauwdheid is geweest.

Verzen 47-53

Lukas 22:47-53

Toen Satan zich teleurgesteld zag in zijne poging om onzen Heere Jezus te verschrikken en Zijne gemoedsrust te verstoren, nam hij, naar zijn gewone wijze van doen, zijn toevlucht tot geweld, en komt met ene bende om Hem gevangen te nemen, en Satan was in hen. Hier is:

I. De aanduiding van Hem door Judas. Een talrijke bende komt opdagen, en aan hun hoofd is Judas, want hij is de leidsman geweest dergenen, die Jezus vingen, zij wisten niet waar Hem te vinden, maar hij bracht hen naar de plaats. Toen zij er gekomen waren, wisten zij niet wie van degenen, die daar waren, Jezus was, maar Judas zei hun: dien ik kussen zal, die is het, en zo kwam hij dan bij Jezus, om Hem te kussen, naar de vrijheid en gemeenzaamheid, die onze Heere Jezus Zijnen discipelen had toegestaan. Lukas neemt nota van de vraag, die Christus hem deed: "Judas! verraadt gij den Zoon des mensen met een kus? Hoe! is dat het teken? Luke 22:48. Moet de Zoon des mensen verraden worden, alsof iets voor Hem verborgen gehouden kon worden, een complot tegen Hem worden gesmeed, zonder dat Hij het weet? Moet een van Zijn eigen discipelen Hem verraden, alsof Hij een harde Meester voor hen geweest was, of verdiend had dat zij Hem leed berokkenen? Moet Hij verraden worden met een kus? Moet het teken van vriendschap als werktuig gebruikt worden voor verraad? Is ooit een teken van liefde aldus misbruikt en ontwijd geworden? Niets kan voor den Heere Jezus een grotere belediging of smart zijn dan verraden te worden, en verraden te worden met een kus, door hen die belijden in betrekking tot Hem te staan en genegenheid voor Hem te koesteren. Dat doen zij, die onder voorwendsel van ijver voor Zijne eer Zijne dienstknechten vervolgen, of die, onder den dekmantel van een schijnbare liefde voor vrije genade, een slag toebrengen aan den wortel der heiligheid en der nauwgezetheid van wandel. Er zijn vele voorbeelden van, dat Christus verraden werd met een kus door hen, die onder een schijn van Godzaligheid de kracht der Godzaligheid bestrijden. Het ware goed, zo hun eigen geweten deze vraag tot hen richtte, die Christus hier tot Judas richt: Verraadt gij den Zoon des mensen met een kus? En zal Hij dat niet ten kwade duiden? Zal Hij dit niet wreken?

II. De poging, die Zijne discipelen aanwendden om Hem te verdedigen, Luke 22:49. Ziende wat er geschieden zou, dat deze gewapende mannen gekomen waren om Hem te grijpen, zeiden zij: Heere! zullen wij met het zwaard slaan? Gij hebt ons vergund twee zwaarden te hebben, zullen wij er nu gebruik van maken? Nooit is dit meer nodig geweest dan nu, en waartoe hebben wij ze, zo. wij ze niet gebruiken? Zij doen de vraag, alsof zij zonder de toestemming huns Meesters het zwaard niet zouden getrokken hebben, maar zij waren in te veel haast en in te veel vuur en ijver om op het antwoord te wachten. Maar Petrus, een slag richtende op het hoofd van een der dienstknechten van den hogepriester, miste het doel, en hieuw hem slechts het rechteroor af. Gelijk Christus, door hen ter aarde te werpen, die gekomen waren om Hem gevangen te nemen, toonde wat Hij zou kunnen doen, zo heeft ook Petrus door deze daad getoond, wat hij had kunnen doen in zo goed ene zaak, indien hij er verlof toe had gehad. Lukas bericht ons hier:

1. Hoe Christus den slag verontschuldigde: Laat hen tot hiertoe geworden, Luke 22:51. Dr. Whitby is van mening, dat Hij dit zei tot Zijne vijanden, die gekomen waren om Hem gevangen te nemen, ten einde hen tevreden te stellen, opdat zij hierdoor er niet toe gebracht zouden worden, om op de discipelen aan te vallen, wier bewaring en bescherming Hij op zich had genomen. "Ziet deze belediging voorbij, zij deden dit zonder door Mij er toe gemachtigd te zijn, en de slag zal niet herhaald worden." Hoewel Christus de macht had hen neer te vellen, hen dood ter aarde te werpen, geeft Hij hun goede woorden, vraagt hen, als het ware, om vergeving voor den aanval door een Zijner volgelingen op hen gericht, om ons te leren, ook zelfs aan onze vijanden goede woorden te geven.

2. Hoe Hij de wonde genas, hetgeen meer dan een voldoende vergoeding was voor het aangedane onrecht of leed: Hij raakte zijn oor aan, en heelde hem, bevestigde het oor weer aan zijn hoofd, zodat hij niet eens als gebrandmerkt behoefde weg te gaan, hoewel hij dit verdiend had. Hiermede gaf Christus hun een bewijs:

a. Van Zijne macht. Hij, die kon genezen, zou ook, als Hem dit behaagde, kunnen verderven, waardoor het in hun belang zou zijn geweest zich aan Hem te onderwerpen. Indien zij Petrus den slag teruggegeven hadden, dan zou Hij hem onmiddellijk hebben genezen, en wat zou een klein regiment niet kunnen doen, waarin zich zulk een arts daarbij bevond, die de kranken en gewonden onmiddellijk afdoende hulp kon verlenen?

b. Van Zijne goedheid en barmhartigheid. Christus gaf hier een heerlijk voorbeeld van Zijn eigen voorschrift om goed te doen aan degenen, die ons haten, zoals Hij het ons daarna gaf van te bidden voor hen, die ons geweld doen. Zij, die kwaad met goed vergelden, doen zoals Christus gedaan heeft. Men zou gedacht hebben dat deze edelmoedige daad van vriendelijkheid hen getroffen en overwonnen zou hebben, dat zulke vurige kolen op hun hoofd gehoopt, hen zouden vertederd hebben, zodat zij Hem niet konden binden als een kwaaddoener, die zich zulk een weldoener had betoond, maar hun hart was verhard.

III. Hoe Christus op ernstige wijze de aanvoerders der bende, die gekomen was om Hem gevangen te nemen, op het verkeerde van hun doen opmerkzaam maakte, en hun wees op het ongerijmde van al hun maatregelen van geweld, Luke 22:52, Luke 22:53. Mattheus verhaalt het als gezegd tot de scharen. Lukas zegt ons dat het gesproken was tot de overpriesters en de hoofdmannen des tempels, deze laatsten hadden het bestuur over de onderscheidene ordeningen der priesters, en worden daarom hier gesteld tussen de overpriesters en de ouderlingen, zodat het allen geestelijken waren, behorende tot den tempeldienst, die tot dit hatelijk werk werden gebruikt, sommigen zelfs van den hoogsten rang hebben zich verlaagd om er zich ook in te laten zien. Zie hier nu:

1. Hoe Christus met hen redeneert over hun wijze van doen. Waartoe was het nodig, dat zij in het holle van den nacht uitgingen, gewapend met zwaarden en stokken? Zij wisten dat Hij geen weerstand zou bieden, het gepeupel niet tegen hen zou opzetten. Hij had nooit iets gedaan, dat hierop geleek. Waarom zijt gij dan uitgegaan als tegen een moordenaar? Zij wisten ook dat Hij zich niet zou verbergen, zich niet schuil zou houden, want dagelijks was Hij met hen in den tempel, in hun midden, en nooit heeft Hij gepoogd zich te verbergen, evenmin als zij hun handen tegen Hem hadden uitgestoken. Voordat Zijne ure was gekomen, was het dwaasheid te denken dat zij zich meester van Hem konden maken, en toen Zijne ure gekomen was, was het dwaasheid om al dit vertoon te maken van macht en geweld om Hem gevangen te nemen.

2. Hoe Hij berust in hun doen, en dit hebben wij tevoren niet gehad. Maar dit is uwe ure, en de macht der duisternis. Hoe hard het ook schijne, dat Ik aldus blootgesteld ben aan uw geweld, Ik onderwerp er Mij aan want aldus is het in den raad Gods bepaald. Dit is de ure, die u toegestaan is, om uwen wil aan Mij te doen. Voor Mij is een ure bestemd om er rekenschap van te geven. Thans is het aan de macht der duisternis, Satan, den geweldhebber der duisternis dezer wereld, toegelaten om al het kwaad te doen dat hij kan, de verzenen te vermorzelen van het zaad der vrouw, en Ik ben besloten te berusten, laat hem het ergste doen wat hij kan. De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag -zijn ure komt, Psalms 37:13. Laat het ons tot kalmte brengen onder de overmacht van de vijanden der kerk, laat het ons rust en kalmte geven in de ure des doods, dat

a. Het slechts een ure is, die aan onzen tegenstander vergund is om over ons te triomferen, een korte tijd, een bepaalde tijd.

b. Het is hun ure, die hun verordineerd is, waarin het hun vergund is hun krachten te beproeven, opdat de Almacht des te meer verheerlijkt zal worden in hun val.

c. Het is de macht der duisternis, die nu heerst, maar de duisternis moet wijken voor het licht, en de macht der duisternis zal zich hebben te onderwerpen aan den Vorst des lichts. Christus was bereid om te wachten op Zijn triomf, totdat Zijn strijd volstreden was, en dat moeten ook wij.

Verzen 47-53

Lukas 22:47-53

Toen Satan zich teleurgesteld zag in zijne poging om onzen Heere Jezus te verschrikken en Zijne gemoedsrust te verstoren, nam hij, naar zijn gewone wijze van doen, zijn toevlucht tot geweld, en komt met ene bende om Hem gevangen te nemen, en Satan was in hen. Hier is:

I. De aanduiding van Hem door Judas. Een talrijke bende komt opdagen, en aan hun hoofd is Judas, want hij is de leidsman geweest dergenen, die Jezus vingen, zij wisten niet waar Hem te vinden, maar hij bracht hen naar de plaats. Toen zij er gekomen waren, wisten zij niet wie van degenen, die daar waren, Jezus was, maar Judas zei hun: dien ik kussen zal, die is het, en zo kwam hij dan bij Jezus, om Hem te kussen, naar de vrijheid en gemeenzaamheid, die onze Heere Jezus Zijnen discipelen had toegestaan. Lukas neemt nota van de vraag, die Christus hem deed: "Judas! verraadt gij den Zoon des mensen met een kus? Hoe! is dat het teken? Luke 22:48. Moet de Zoon des mensen verraden worden, alsof iets voor Hem verborgen gehouden kon worden, een complot tegen Hem worden gesmeed, zonder dat Hij het weet? Moet een van Zijn eigen discipelen Hem verraden, alsof Hij een harde Meester voor hen geweest was, of verdiend had dat zij Hem leed berokkenen? Moet Hij verraden worden met een kus? Moet het teken van vriendschap als werktuig gebruikt worden voor verraad? Is ooit een teken van liefde aldus misbruikt en ontwijd geworden? Niets kan voor den Heere Jezus een grotere belediging of smart zijn dan verraden te worden, en verraden te worden met een kus, door hen die belijden in betrekking tot Hem te staan en genegenheid voor Hem te koesteren. Dat doen zij, die onder voorwendsel van ijver voor Zijne eer Zijne dienstknechten vervolgen, of die, onder den dekmantel van een schijnbare liefde voor vrije genade, een slag toebrengen aan den wortel der heiligheid en der nauwgezetheid van wandel. Er zijn vele voorbeelden van, dat Christus verraden werd met een kus door hen, die onder een schijn van Godzaligheid de kracht der Godzaligheid bestrijden. Het ware goed, zo hun eigen geweten deze vraag tot hen richtte, die Christus hier tot Judas richt: Verraadt gij den Zoon des mensen met een kus? En zal Hij dat niet ten kwade duiden? Zal Hij dit niet wreken?

II. De poging, die Zijne discipelen aanwendden om Hem te verdedigen, Luke 22:49. Ziende wat er geschieden zou, dat deze gewapende mannen gekomen waren om Hem te grijpen, zeiden zij: Heere! zullen wij met het zwaard slaan? Gij hebt ons vergund twee zwaarden te hebben, zullen wij er nu gebruik van maken? Nooit is dit meer nodig geweest dan nu, en waartoe hebben wij ze, zo. wij ze niet gebruiken? Zij doen de vraag, alsof zij zonder de toestemming huns Meesters het zwaard niet zouden getrokken hebben, maar zij waren in te veel haast en in te veel vuur en ijver om op het antwoord te wachten. Maar Petrus, een slag richtende op het hoofd van een der dienstknechten van den hogepriester, miste het doel, en hieuw hem slechts het rechteroor af. Gelijk Christus, door hen ter aarde te werpen, die gekomen waren om Hem gevangen te nemen, toonde wat Hij zou kunnen doen, zo heeft ook Petrus door deze daad getoond, wat hij had kunnen doen in zo goed ene zaak, indien hij er verlof toe had gehad. Lukas bericht ons hier:

1. Hoe Christus den slag verontschuldigde: Laat hen tot hiertoe geworden, Luke 22:51. Dr. Whitby is van mening, dat Hij dit zei tot Zijne vijanden, die gekomen waren om Hem gevangen te nemen, ten einde hen tevreden te stellen, opdat zij hierdoor er niet toe gebracht zouden worden, om op de discipelen aan te vallen, wier bewaring en bescherming Hij op zich had genomen. "Ziet deze belediging voorbij, zij deden dit zonder door Mij er toe gemachtigd te zijn, en de slag zal niet herhaald worden." Hoewel Christus de macht had hen neer te vellen, hen dood ter aarde te werpen, geeft Hij hun goede woorden, vraagt hen, als het ware, om vergeving voor den aanval door een Zijner volgelingen op hen gericht, om ons te leren, ook zelfs aan onze vijanden goede woorden te geven.

2. Hoe Hij de wonde genas, hetgeen meer dan een voldoende vergoeding was voor het aangedane onrecht of leed: Hij raakte zijn oor aan, en heelde hem, bevestigde het oor weer aan zijn hoofd, zodat hij niet eens als gebrandmerkt behoefde weg te gaan, hoewel hij dit verdiend had. Hiermede gaf Christus hun een bewijs:

a. Van Zijne macht. Hij, die kon genezen, zou ook, als Hem dit behaagde, kunnen verderven, waardoor het in hun belang zou zijn geweest zich aan Hem te onderwerpen. Indien zij Petrus den slag teruggegeven hadden, dan zou Hij hem onmiddellijk hebben genezen, en wat zou een klein regiment niet kunnen doen, waarin zich zulk een arts daarbij bevond, die de kranken en gewonden onmiddellijk afdoende hulp kon verlenen?

b. Van Zijne goedheid en barmhartigheid. Christus gaf hier een heerlijk voorbeeld van Zijn eigen voorschrift om goed te doen aan degenen, die ons haten, zoals Hij het ons daarna gaf van te bidden voor hen, die ons geweld doen. Zij, die kwaad met goed vergelden, doen zoals Christus gedaan heeft. Men zou gedacht hebben dat deze edelmoedige daad van vriendelijkheid hen getroffen en overwonnen zou hebben, dat zulke vurige kolen op hun hoofd gehoopt, hen zouden vertederd hebben, zodat zij Hem niet konden binden als een kwaaddoener, die zich zulk een weldoener had betoond, maar hun hart was verhard.

III. Hoe Christus op ernstige wijze de aanvoerders der bende, die gekomen was om Hem gevangen te nemen, op het verkeerde van hun doen opmerkzaam maakte, en hun wees op het ongerijmde van al hun maatregelen van geweld, Luke 22:52, Luke 22:53. Mattheus verhaalt het als gezegd tot de scharen. Lukas zegt ons dat het gesproken was tot de overpriesters en de hoofdmannen des tempels, deze laatsten hadden het bestuur over de onderscheidene ordeningen der priesters, en worden daarom hier gesteld tussen de overpriesters en de ouderlingen, zodat het allen geestelijken waren, behorende tot den tempeldienst, die tot dit hatelijk werk werden gebruikt, sommigen zelfs van den hoogsten rang hebben zich verlaagd om er zich ook in te laten zien. Zie hier nu:

1. Hoe Christus met hen redeneert over hun wijze van doen. Waartoe was het nodig, dat zij in het holle van den nacht uitgingen, gewapend met zwaarden en stokken? Zij wisten dat Hij geen weerstand zou bieden, het gepeupel niet tegen hen zou opzetten. Hij had nooit iets gedaan, dat hierop geleek. Waarom zijt gij dan uitgegaan als tegen een moordenaar? Zij wisten ook dat Hij zich niet zou verbergen, zich niet schuil zou houden, want dagelijks was Hij met hen in den tempel, in hun midden, en nooit heeft Hij gepoogd zich te verbergen, evenmin als zij hun handen tegen Hem hadden uitgestoken. Voordat Zijne ure was gekomen, was het dwaasheid te denken dat zij zich meester van Hem konden maken, en toen Zijne ure gekomen was, was het dwaasheid om al dit vertoon te maken van macht en geweld om Hem gevangen te nemen.

2. Hoe Hij berust in hun doen, en dit hebben wij tevoren niet gehad. Maar dit is uwe ure, en de macht der duisternis. Hoe hard het ook schijne, dat Ik aldus blootgesteld ben aan uw geweld, Ik onderwerp er Mij aan want aldus is het in den raad Gods bepaald. Dit is de ure, die u toegestaan is, om uwen wil aan Mij te doen. Voor Mij is een ure bestemd om er rekenschap van te geven. Thans is het aan de macht der duisternis, Satan, den geweldhebber der duisternis dezer wereld, toegelaten om al het kwaad te doen dat hij kan, de verzenen te vermorzelen van het zaad der vrouw, en Ik ben besloten te berusten, laat hem het ergste doen wat hij kan. De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag -zijn ure komt, Psalms 37:13. Laat het ons tot kalmte brengen onder de overmacht van de vijanden der kerk, laat het ons rust en kalmte geven in de ure des doods, dat

a. Het slechts een ure is, die aan onzen tegenstander vergund is om over ons te triomferen, een korte tijd, een bepaalde tijd.

b. Het is hun ure, die hun verordineerd is, waarin het hun vergund is hun krachten te beproeven, opdat de Almacht des te meer verheerlijkt zal worden in hun val.

c. Het is de macht der duisternis, die nu heerst, maar de duisternis moet wijken voor het licht, en de macht der duisternis zal zich hebben te onderwerpen aan den Vorst des lichts. Christus was bereid om te wachten op Zijn triomf, totdat Zijn strijd volstreden was, en dat moeten ook wij.

Verzen 54-62

Lukas 22:54-62

Wij hebben hier de treurige geschiedenis van Petrus' verloochening van zijn Meester, op het ogenblik toen Hij terechtstond voor den hogepriester, en toen zij, die van het complot waren, gereed waren om hun prooi te ontvangen, en het materiaal voor Zijne beschuldiging te verzamelen voor het sanhedrin, zodra het dag zou geworden zijn, Luke 22:66. Maar er wordt hier niet, zoals door de andere evangelisten, nota van genomen, dat Christus nu een verhoor onderging bij den hogepriester: er wordt slechts gezegd, dat Hij in het huis des hogepriesters gebracht werd, Luke 22:54. De wijze van uitdrukking is echter opmerkelijk. Zij grepen Hem, en leidden Hem weg, en brachten Hem, hetgeen, dunkt mij, gelijkt op hetgeen van Saul vermeld wordt, 1 Samuel 15:12, hij is omgetogen, en doorgetrokken, en afgekomen, en aanduidt dat zij, zelfs nadat zij zich van hun prooi meester hadden gemaakt, nog in verwarring waren, en uit vrees voor het volk, of liever, inwendig door schrik bevangen wegens hetgeen zij gezien en gehoord hadden, Hem langs een verren omweg gebracht hadden, of eigenlijk, dat zij niet wisten, waarheen zij Hem voortjoegen vanwege de onrust en gejaagdheid in hun eigen hart. Merk nu op:

I. Petrus' val.

1. Het begon in een laag wegkruipen. Hij volgde Christus, toen Hij als gevangene werd weggeleid, dat was goed, en toonde liefde en bezorgdheid voor zijn Meester. Maar hij volgde van verre, teneinde buiten gevaar te zijn. Hij dacht de zaak te schikken, Christus te volgen en aldus zijn geweten te bevredigen, maar slechts van verre te volgen, om aldus niet in kwaad gerucht te komen en geen schade te lijden.

2. Het kwaad ging voort voor Petrus, door dat hij zich op een afstand bleef houden, en het gezelschap zocht van de dienaren des hogepriesters, toen hij zich aan de zijde zijns Meesters had moeten bevinden. De dienaren hadden een vuur ontstoken in het midden van de zaal, en zij zaten tezamen neer om over hun nachtelijke expeditie te spreken. Waarschijnlijk was Malchus onder hen, en Petrus zat in het midden van hen, alsof hij tot hen behoorde, hij wilde tenminste dat hij daarvoor gehouden zou worden. Zijn val bestond in het loochenen van alle bekendheid met Christus, of dat hij in enigerlei betrekking tot Hem had gestaan, hij verloochende Hem, omdat Hij zich nu in moeite en gevaar bevond. Door een eenvoudige, onbeduidende dienstmaagd van het huis werd hem ten laste gelegd, dat hij een volgeling was van dezen Jezus, ten opzichte van wie er nu zoveel te doen was. Zij zag hem ernstig aan, terwijl hij daar bij het vuur zat, alleen maar omdat hij een vreemdeling was, iemand, dien zij tevoren niet gezien had, en tot de gevolgtrekking komende, dat er in dit nachtelijk uur geen onverschillige toeschouwers daar konden zijn, en hem niet kennende als tot het huis van den hogepriester behorende, besluit zij dat hij een der volgelingen van Jezus moest wezen. Of wellicht was zij in den tempel geweest en had er Jezus gezien, en Petrus bij Hem, Hem dienende, en herinnerde zij zich dat toen ook deze met Hem was, en zei zij het. En Petrus had den moed niet om de beschuldiging als waar te erkennen, en evenmin had hij de tegenwoordigheid van geest om haar af te leiden, hetgeen hij op velerlei wijze had kunnen doen en daarom ontkent hij haar ronduit: Vrouw! ik ken hem niet.

3. Hij valt voor de tweede maal, Luke 22:58, Kort daarna, eer hij tijd had om zich te bezinnen, een ander, hem ziende, zei: Ook gij zijt van die, al zit gij nog zo stil en sluw onder de dienaren des hogepriesters. Mens! zegt Petrus, ik ben niet. En een derde maal ongeveer een uur later (want, zegt de verzoeker, nu hij gevallen is, moet hij nog dieper vallen, totdat er geen opstaan meer mogelijk is) bevestigde dat een ander, zeggende: in der waarheid, ook deze was met hem, laat hem het loochenen zo hij kan, maar gij kunt allen zien dat hij ook een Galileër is. Maar hij, die eens gelogen heeft, is in zeer sterke verzoeking om het nogmaals te doen, in de leugen te volharden, het begin dier zonde is gelijk een, die het water opening geeft. Petrus ontkent nu niet alleen, dat hij een discipel van Christus is, maar ook dat hij iets van Hem weet, Luke 22:60. Mens! ik weet niet, wat gij zegt, ik heb nooit van dien Jezus gehoord".

II. Petrus' wederoprichting. Zie, hoe gelukkig hij tot zich zelven is gekomen, of liever, hoe Gods genade hem heeft opgericht. Hoe dit gebeurde:

1. De haan kraaide op het ogenblik, toen Petrus voor de derde maal loochende dat hij Christus kende, dit verschrikte hem en bracht hem tot nadenken. Kleine voorvallen kunnen grote gevolgen teweegbrengen.

2. De Heere, zich omkerende, zag Petrus aan. Deze bijzonderheden vinden wij niet bij de andere evangelisten, maar zij is zeer opmerkelijk. Christus wordt hier genoemd de Heere, want hierin bleek veel Goddelijke kennis, macht en genade. Hoewel Christus nu met Zijn rug naar Petrus was gekeerd en een verhoor onderging (toen, naar men zou menen, Hij wel aan iets anders had te denken) wist Hij toch alles wat Petrus gezegd had. Christus let meer op hetgeen wij zeggen en doen, dan wij denken. Toen Petrus Christus verloochende, heeft Christus hem toch niet verloochend, hoewel Hij hem rechtvaardiglijk had kunnen verlaten en verstoten, hem had kunnen verloochenen voor Zijn Vader. Het is goed en gelukkig voor ons, dat Christus niet met ons handelt zoals wij handelen met Hem. Christus zag Petrus aan, niet twijfelende of Petrus zal er zich spoedig van bewust worden, want Hij wist dat, hoewel hij Hem had verloochend met zijne lippen, zijn oog toch nog op Hem gericht zou zijn. En hoewel Petrus zich nu aan een zeer zware misdaad schuldig had gemaakt, heeft Christus hem toch niet willen aanspreken, teneinde hem niet te beschamen of hem bloot te stellen aan gevaar, Hij zag hem slechts aan met een blik, waar Petrus alleen de betekenis van kon verstaan, en zeer veel werd door dien blik uitgedrukt.

a. Het was een blik, die hem van zonde overtuigde. Petrus had gezegd, dat hij Christus niet kende. Christus keerde zich om en zag hem aan, alsof Hij wilde zeggen: "Kent gij Mij niet, Petrus? Zie Mij aan, en zeg Mij dit dan."

b. Het was een bestraffende blik. Wij kunnen onderstellen, dat Hij hem aanzag met een gefronst voorhoofd, of op ene wijze, die hem Zijn misnoegen te kennen gaf. Laat ons bedenken met welk een toornig gelaat Christus ons, en met recht, aanziet als wij gezondigd hebben.

c. Het was een verwijtende blik. "Hoe! Petrus, zijt gij het, die Mij nu verloochent, daar gij had behoren te komen om ten Mijnen gunste te getuigen? Hoe! gij, een discipel? Gij, die de eerste en de ijverigste geweest zijt om Mij te belijden als den Zone Gods, en die plechtig beloofd hebt Mij nooit te zullen verloochenen?"

d. Het was een blik van ontferming en medelijden, Hij zag hem aan met tederheid. "Arme Petrus! hoe zwak is uw hart! Hoe zijt gij gevallen en zoudt gij verloren zijn, indien Ik u niet te hulp kom!" e. Het was een blik van bestiering. Christus' oog was op hem om hem te leiden en te besturen, Hij gaf hem een wenk om weg te gaan van dat treurig gezelschap, zich terug te trekken, eens na te denken, en dan zal hij zien wat hij te doen heeft.

f. Het was een veelbetekenende blik: hij gaf te kennen dat er genade zal komen in het hart van Petrus, waardoor hij instaat gesteld zal worden tot berouw en bekering. Zonder dien blik zou het kraaien van den haan hem niet tot bekering hebben gebracht, en dat zullen ook de uitwendige middelen niet zonder de krachtdadige inwerking der genade. Er ging kracht uit van dien blik om het hart van Petrus te veranderen, en hem weer tot zich zelven te brengen.

3. Petrus werd indachtig het woord des Heeren. De genade Gods werkt in en door het woord Gods, brengt het in de herinnering terug, laat het doordringen tot het gemoed, en geeft aldus een gelukkige wending aan de ziel. Tolle et lege -Neem en lees.

4. En Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk. Een enkele blik van Christus deed hem wegsmelten in tranen van droefheid naar God vanwege de zonde. De kaars was pas uitgegaan, en toen werd zij door een kleinigheid weer ontstoken. Christus zag op de overpriesters, maar heeft op hen geen indruk gemaakt, zoals op Petrus, in wie het Goddelijk zaad was gebleven om opgewekt te worden. Het was niet de blik van Christus, maar de genade Gods, die er mede vergezeld ging, waardoor Petrus werd opgericht en hersteld.

Verzen 54-62

Lukas 22:54-62

Wij hebben hier de treurige geschiedenis van Petrus' verloochening van zijn Meester, op het ogenblik toen Hij terechtstond voor den hogepriester, en toen zij, die van het complot waren, gereed waren om hun prooi te ontvangen, en het materiaal voor Zijne beschuldiging te verzamelen voor het sanhedrin, zodra het dag zou geworden zijn, Luke 22:66. Maar er wordt hier niet, zoals door de andere evangelisten, nota van genomen, dat Christus nu een verhoor onderging bij den hogepriester: er wordt slechts gezegd, dat Hij in het huis des hogepriesters gebracht werd, Luke 22:54. De wijze van uitdrukking is echter opmerkelijk. Zij grepen Hem, en leidden Hem weg, en brachten Hem, hetgeen, dunkt mij, gelijkt op hetgeen van Saul vermeld wordt, 1 Samuel 15:12, hij is omgetogen, en doorgetrokken, en afgekomen, en aanduidt dat zij, zelfs nadat zij zich van hun prooi meester hadden gemaakt, nog in verwarring waren, en uit vrees voor het volk, of liever, inwendig door schrik bevangen wegens hetgeen zij gezien en gehoord hadden, Hem langs een verren omweg gebracht hadden, of eigenlijk, dat zij niet wisten, waarheen zij Hem voortjoegen vanwege de onrust en gejaagdheid in hun eigen hart. Merk nu op:

I. Petrus' val.

1. Het begon in een laag wegkruipen. Hij volgde Christus, toen Hij als gevangene werd weggeleid, dat was goed, en toonde liefde en bezorgdheid voor zijn Meester. Maar hij volgde van verre, teneinde buiten gevaar te zijn. Hij dacht de zaak te schikken, Christus te volgen en aldus zijn geweten te bevredigen, maar slechts van verre te volgen, om aldus niet in kwaad gerucht te komen en geen schade te lijden.

2. Het kwaad ging voort voor Petrus, door dat hij zich op een afstand bleef houden, en het gezelschap zocht van de dienaren des hogepriesters, toen hij zich aan de zijde zijns Meesters had moeten bevinden. De dienaren hadden een vuur ontstoken in het midden van de zaal, en zij zaten tezamen neer om over hun nachtelijke expeditie te spreken. Waarschijnlijk was Malchus onder hen, en Petrus zat in het midden van hen, alsof hij tot hen behoorde, hij wilde tenminste dat hij daarvoor gehouden zou worden. Zijn val bestond in het loochenen van alle bekendheid met Christus, of dat hij in enigerlei betrekking tot Hem had gestaan, hij verloochende Hem, omdat Hij zich nu in moeite en gevaar bevond. Door een eenvoudige, onbeduidende dienstmaagd van het huis werd hem ten laste gelegd, dat hij een volgeling was van dezen Jezus, ten opzichte van wie er nu zoveel te doen was. Zij zag hem ernstig aan, terwijl hij daar bij het vuur zat, alleen maar omdat hij een vreemdeling was, iemand, dien zij tevoren niet gezien had, en tot de gevolgtrekking komende, dat er in dit nachtelijk uur geen onverschillige toeschouwers daar konden zijn, en hem niet kennende als tot het huis van den hogepriester behorende, besluit zij dat hij een der volgelingen van Jezus moest wezen. Of wellicht was zij in den tempel geweest en had er Jezus gezien, en Petrus bij Hem, Hem dienende, en herinnerde zij zich dat toen ook deze met Hem was, en zei zij het. En Petrus had den moed niet om de beschuldiging als waar te erkennen, en evenmin had hij de tegenwoordigheid van geest om haar af te leiden, hetgeen hij op velerlei wijze had kunnen doen en daarom ontkent hij haar ronduit: Vrouw! ik ken hem niet.

3. Hij valt voor de tweede maal, Luke 22:58, Kort daarna, eer hij tijd had om zich te bezinnen, een ander, hem ziende, zei: Ook gij zijt van die, al zit gij nog zo stil en sluw onder de dienaren des hogepriesters. Mens! zegt Petrus, ik ben niet. En een derde maal ongeveer een uur later (want, zegt de verzoeker, nu hij gevallen is, moet hij nog dieper vallen, totdat er geen opstaan meer mogelijk is) bevestigde dat een ander, zeggende: in der waarheid, ook deze was met hem, laat hem het loochenen zo hij kan, maar gij kunt allen zien dat hij ook een Galileër is. Maar hij, die eens gelogen heeft, is in zeer sterke verzoeking om het nogmaals te doen, in de leugen te volharden, het begin dier zonde is gelijk een, die het water opening geeft. Petrus ontkent nu niet alleen, dat hij een discipel van Christus is, maar ook dat hij iets van Hem weet, Luke 22:60. Mens! ik weet niet, wat gij zegt, ik heb nooit van dien Jezus gehoord".

II. Petrus' wederoprichting. Zie, hoe gelukkig hij tot zich zelven is gekomen, of liever, hoe Gods genade hem heeft opgericht. Hoe dit gebeurde:

1. De haan kraaide op het ogenblik, toen Petrus voor de derde maal loochende dat hij Christus kende, dit verschrikte hem en bracht hem tot nadenken. Kleine voorvallen kunnen grote gevolgen teweegbrengen.

2. De Heere, zich omkerende, zag Petrus aan. Deze bijzonderheden vinden wij niet bij de andere evangelisten, maar zij is zeer opmerkelijk. Christus wordt hier genoemd de Heere, want hierin bleek veel Goddelijke kennis, macht en genade. Hoewel Christus nu met Zijn rug naar Petrus was gekeerd en een verhoor onderging (toen, naar men zou menen, Hij wel aan iets anders had te denken) wist Hij toch alles wat Petrus gezegd had. Christus let meer op hetgeen wij zeggen en doen, dan wij denken. Toen Petrus Christus verloochende, heeft Christus hem toch niet verloochend, hoewel Hij hem rechtvaardiglijk had kunnen verlaten en verstoten, hem had kunnen verloochenen voor Zijn Vader. Het is goed en gelukkig voor ons, dat Christus niet met ons handelt zoals wij handelen met Hem. Christus zag Petrus aan, niet twijfelende of Petrus zal er zich spoedig van bewust worden, want Hij wist dat, hoewel hij Hem had verloochend met zijne lippen, zijn oog toch nog op Hem gericht zou zijn. En hoewel Petrus zich nu aan een zeer zware misdaad schuldig had gemaakt, heeft Christus hem toch niet willen aanspreken, teneinde hem niet te beschamen of hem bloot te stellen aan gevaar, Hij zag hem slechts aan met een blik, waar Petrus alleen de betekenis van kon verstaan, en zeer veel werd door dien blik uitgedrukt.

a. Het was een blik, die hem van zonde overtuigde. Petrus had gezegd, dat hij Christus niet kende. Christus keerde zich om en zag hem aan, alsof Hij wilde zeggen: "Kent gij Mij niet, Petrus? Zie Mij aan, en zeg Mij dit dan."

b. Het was een bestraffende blik. Wij kunnen onderstellen, dat Hij hem aanzag met een gefronst voorhoofd, of op ene wijze, die hem Zijn misnoegen te kennen gaf. Laat ons bedenken met welk een toornig gelaat Christus ons, en met recht, aanziet als wij gezondigd hebben.

c. Het was een verwijtende blik. "Hoe! Petrus, zijt gij het, die Mij nu verloochent, daar gij had behoren te komen om ten Mijnen gunste te getuigen? Hoe! gij, een discipel? Gij, die de eerste en de ijverigste geweest zijt om Mij te belijden als den Zone Gods, en die plechtig beloofd hebt Mij nooit te zullen verloochenen?"

d. Het was een blik van ontferming en medelijden, Hij zag hem aan met tederheid. "Arme Petrus! hoe zwak is uw hart! Hoe zijt gij gevallen en zoudt gij verloren zijn, indien Ik u niet te hulp kom!" e. Het was een blik van bestiering. Christus' oog was op hem om hem te leiden en te besturen, Hij gaf hem een wenk om weg te gaan van dat treurig gezelschap, zich terug te trekken, eens na te denken, en dan zal hij zien wat hij te doen heeft.

f. Het was een veelbetekenende blik: hij gaf te kennen dat er genade zal komen in het hart van Petrus, waardoor hij instaat gesteld zal worden tot berouw en bekering. Zonder dien blik zou het kraaien van den haan hem niet tot bekering hebben gebracht, en dat zullen ook de uitwendige middelen niet zonder de krachtdadige inwerking der genade. Er ging kracht uit van dien blik om het hart van Petrus te veranderen, en hem weer tot zich zelven te brengen.

3. Petrus werd indachtig het woord des Heeren. De genade Gods werkt in en door het woord Gods, brengt het in de herinnering terug, laat het doordringen tot het gemoed, en geeft aldus een gelukkige wending aan de ziel. Tolle et lege -Neem en lees.

4. En Petrus naar buiten gaande weende bitterlijk. Een enkele blik van Christus deed hem wegsmelten in tranen van droefheid naar God vanwege de zonde. De kaars was pas uitgegaan, en toen werd zij door een kleinigheid weer ontstoken. Christus zag op de overpriesters, maar heeft op hen geen indruk gemaakt, zoals op Petrus, in wie het Goddelijk zaad was gebleven om opgewekt te worden. Het was niet de blik van Christus, maar de genade Gods, die er mede vergezeld ging, waardoor Petrus werd opgericht en hersteld.

Verzen 63-71

Lukas 22:63-71

Gelijk tevoren in de andere Evangeliën wordt ons hier meegedeeld:

I. Hoe onze Heere Jezus door de dienaren van den hogepriester mishandeld is geworden. De lage, ruwe en barbaarse dienaren vergaderden zich tegen Hem. De mannen, die Jezus hielden, die Hem in bewaring hadden totdat de raad zitting zou genomen hebben, bespotten Hem, en sloegen Hem, Luke 22:63. Zij wilden Hem niet toestaan een ogenblik rust te nemen, hoewel Hij den gansen nacht niet geslapen had, zij willen Hem niet tot kalmte laten komen, hoewel Hij voortgejaagd was om gerechtelijk verhoord te worden, en Hem geen tijd was gegeven om er zich op voor te bereiden. Zij dreven een spel met Hem, die treurige nacht voor Hem zal voor hen een vrolijke nacht wezen, en de gezegende Jezus moet, evenals Simson voor de Filistijnen, hun tot spel en vermaak dienen. Zij blinddoekten Hem, en zoals in het spel van jongelieden onder elkaar, sloegen zij Hem op het aangezicht en bleven dit doen, totdat Hij den persoon zou genoemd hebben, die Hem sloeg, Luke 22:64, waarmee zij ene belediging bedoelden van Zijn profetisch ambt, en die kennis van verborgen dingen, die Hij, naar men zei, bezat. Er wordt ons niet meegedeeld dat Hij iets gezegd heeft, Hij heeft het alles gedragen en verdragen, de hel was losgelaten, en Hij liet toe dat zij het ergste deed wat zij kon. Groter smaad kon den gezegenden Jezus niet worden aangedaan, toch was dit slechts een voorbeeld uit velen van wat Hem aangedaan werd, want vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende, Luke 22:65. Zij, die Hem veroordeelden als Godslasteraar, waren zelf de snoodste Godslasteraars, die ooit bestaan hebben.

II. Hoe Hij beschuldigd en veroordeeld werd door het grote sanhedrin, bestaande uit de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, die allen vroeg op waren, en tezamen vergaderden, als het dag was geworden, ongeveer vijf ure des morgens, om die zaak tot een einde te brengen. Zij hebben dit kwaad gewerkt op hun legers, en zodra het licht van den morgenstond kwam, hebben zij het gedaan, Micah 2:1. Voor geen goed werk zouden zij zo vroeg zijn opgestaan. Het is slechts een kort bericht, dat wij hier hebben van Zijn verhoor voor deze kerkelijke rechtbank.

1. Zij vragen Hem: Zijt Gij de Christus? Over het algemeen hebben Zijne volgelingen Hem geloofd de Christus te zijn, maar zij konden niet bewijzen, dat Hij dit ooit totidem verbis -in zoveel woorden, gezegd heeft, en daarom dringen zij er nu bij Hem op aan, dat Hij het hun zeggen zou, Luke 22:67. Indien zij Hem die vraag gedaan hadden met bereidwilligheid om te erkennen dat Hij de Christus was, en Hem als zodanig aan te nemen, zo Hij hun een voldoend bewijs kon geven dat Hij het was, het zou wel geweest zijn, en het zou voor altijd wel met hen geweest kunnen zijn, maar zij vroegen het met het vaste voornemen Hem niet te geloven, en met de bedoeling Hem te verstrikken.

2. Met recht klaagt Hij over hun onbillijke en onrechtvaardige behandeling. Luke 22:67, Luke 22:68. Als Joden beleden zij allen den Messias te verwachten, en dat wel nu, in dezen tijd. Geen ander verscheen, of was verschenen, die voorgaf de Messias te zijn. Hij had geen mededinger, en het was ook niet waarschijnlijk dat Hij er een zou hebben. Hij had verbazingwekkende bewijzen gegeven, dat er Goddelijke kracht van Hem uitging, waardoor Zijne aanspraak van de Messias te zijn wel waard was, om er een vrij en onpartijdig onderzoek naar in te stellen. Het zou niet meer dan recht geweest zijn voor deze leiders des volks, als zij Hem in hun raad onderzocht hadden als een kandidaat voor het Messiasschap, maar niet voor hun rechterstoel als een misdadiger. "Maar", zegt Hij, "als Ik u zeg dat Ik de Christus ben, en er u ook nog zo overtuigende bewijzen van geef, dan zijt gij toch vastbesloten niet te geloven. Waartoe wordt die zaak voor ulieden gebracht, die er reeds van tevoren tegen ingenomen zijt, en besloten hebt om haar, terecht of te onrecht, te veroordelen?"

b. "Indien Ik u vraag welke bezwaren gij hebt in te brengen tegen de bewijzen, die Ik u geef, gij zult Mij niet antwoorden of loslaten." Hij doelt hier op hun stilzwijgen als Hij hun een vraag deed, die hen er toe gebracht zou kunnen hebben om Zijn gezag te erkennen, Luke 20:5. Zij waren noch onpartijdige rechters, noch onpartijdige twistredenaars, als zij door een argument in het nauw waren gebracht, wilden zij liever zwijgen dan te bekennen dat zij overtuigd zijn. Gij zult Mij niet antwoorden, of loslaten, indien Ik de Christus niet ben, dan behoorde gij te antwoorden op de redenen, die Ik opgeef dat Ik het wl ben. Indien Ik het ben, gij behoorde Mij los te laten, maar gij wilt noch het een, noch het ander.

3. Hij verwees hen naar Zijne wederkomst voor het volledig bewijs dat Hij de Christus is, tot hun beschaming, daar zij nu het bewijs niet wilden erkennen ter hunner overtuiging, Luke 22:69. "Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn-en gezien worden te zijn gezeten-aan de rechterhand der kracht Gods, en dan zult gij niet behoeven te vragen of Hij al of niet de Christus is."

4. Hieruit leidden zij af, dat Hij zich opwierp als den Zone Gods, en vroegen Hem of Hij dit was, Luke 22:70, Zijt gij dan de Zone Gods? Hij noemde zich zelven den Zoon des mensen, verwijzende naar Daniëls visioen van eens mensen zoon, die tot den Oude van dagen kwam, Daniel 7:13, Daniel 7:14. Maar zij begrepen zoveel dat, indien Hij deze Zoon des mensen was, Hij ook de Zoon van God moest wezen. En zijt gij dat? Hieruit blijkt dat het het geloof was der Joodse kerk, dat de Messias beide Zoon des mensen en Zoon van God moet zijn.

5. Hij erkent de Zoon van God te zijn: Gij zegt dat Ik het ben, dat is: "Ik ben zoals gij zegt." Vergelijk Mark 14:62. Jezus zei: Ik ben het. Het bevestigt Christus' getuigenis van zich zelven, dat Hij de Zone Gods was, dat Hij er bij bleef toen Hij wist, dat Zijn blijven er bij Hem zou doen lijden.

6. Hierop grondden zij Zijne veroordeling, Luke 22:71 :Wat hebben wij nog getuigenis van node? Het is waar, zij hadden geen verder getuigenis van node om te bewijzen, dat Hij zei dat Hij de Zoon van God was, maar hadden zij geen verder getuigenis van node om te bewijzen dat Hij het niet was, eer zij Hem veroordeelden als een Godslasteraar, omdat Hij zei dat Hij het was? Drong het niet tot hen door, dat het toch mogelijk kon zijn, dat Hij het was, en aan welk een gruwelijke misdaad zij zich schuldig zouden maken door Hem ter dood te brengen? Neen, zij wisten het niet, en verstonden het niet. Zij kunnen niet denken dat het mogelijk is, dat Hij de Messias zou zijn, al was Hij ook nog zo bekleed met Goddelijke macht en genade, indien Hij niet, gelijk zij verwachtten, in wereldse praal en grootheid verschijnt. Hun ogen verblind zijnde door met bewondering hierop te staren, rennen zij voort met hun gevaarlijke vervolging, gelijk een paard zich in den strijd stort.

Verzen 63-71

Lukas 22:63-71

Gelijk tevoren in de andere Evangeliën wordt ons hier meegedeeld:

I. Hoe onze Heere Jezus door de dienaren van den hogepriester mishandeld is geworden. De lage, ruwe en barbaarse dienaren vergaderden zich tegen Hem. De mannen, die Jezus hielden, die Hem in bewaring hadden totdat de raad zitting zou genomen hebben, bespotten Hem, en sloegen Hem, Luke 22:63. Zij wilden Hem niet toestaan een ogenblik rust te nemen, hoewel Hij den gansen nacht niet geslapen had, zij willen Hem niet tot kalmte laten komen, hoewel Hij voortgejaagd was om gerechtelijk verhoord te worden, en Hem geen tijd was gegeven om er zich op voor te bereiden. Zij dreven een spel met Hem, die treurige nacht voor Hem zal voor hen een vrolijke nacht wezen, en de gezegende Jezus moet, evenals Simson voor de Filistijnen, hun tot spel en vermaak dienen. Zij blinddoekten Hem, en zoals in het spel van jongelieden onder elkaar, sloegen zij Hem op het aangezicht en bleven dit doen, totdat Hij den persoon zou genoemd hebben, die Hem sloeg, Luke 22:64, waarmee zij ene belediging bedoelden van Zijn profetisch ambt, en die kennis van verborgen dingen, die Hij, naar men zei, bezat. Er wordt ons niet meegedeeld dat Hij iets gezegd heeft, Hij heeft het alles gedragen en verdragen, de hel was losgelaten, en Hij liet toe dat zij het ergste deed wat zij kon. Groter smaad kon den gezegenden Jezus niet worden aangedaan, toch was dit slechts een voorbeeld uit velen van wat Hem aangedaan werd, want vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende, Luke 22:65. Zij, die Hem veroordeelden als Godslasteraar, waren zelf de snoodste Godslasteraars, die ooit bestaan hebben.

II. Hoe Hij beschuldigd en veroordeeld werd door het grote sanhedrin, bestaande uit de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, die allen vroeg op waren, en tezamen vergaderden, als het dag was geworden, ongeveer vijf ure des morgens, om die zaak tot een einde te brengen. Zij hebben dit kwaad gewerkt op hun legers, en zodra het licht van den morgenstond kwam, hebben zij het gedaan, Micah 2:1. Voor geen goed werk zouden zij zo vroeg zijn opgestaan. Het is slechts een kort bericht, dat wij hier hebben van Zijn verhoor voor deze kerkelijke rechtbank.

1. Zij vragen Hem: Zijt Gij de Christus? Over het algemeen hebben Zijne volgelingen Hem geloofd de Christus te zijn, maar zij konden niet bewijzen, dat Hij dit ooit totidem verbis -in zoveel woorden, gezegd heeft, en daarom dringen zij er nu bij Hem op aan, dat Hij het hun zeggen zou, Luke 22:67. Indien zij Hem die vraag gedaan hadden met bereidwilligheid om te erkennen dat Hij de Christus was, en Hem als zodanig aan te nemen, zo Hij hun een voldoend bewijs kon geven dat Hij het was, het zou wel geweest zijn, en het zou voor altijd wel met hen geweest kunnen zijn, maar zij vroegen het met het vaste voornemen Hem niet te geloven, en met de bedoeling Hem te verstrikken.

2. Met recht klaagt Hij over hun onbillijke en onrechtvaardige behandeling. Luke 22:67, Luke 22:68. Als Joden beleden zij allen den Messias te verwachten, en dat wel nu, in dezen tijd. Geen ander verscheen, of was verschenen, die voorgaf de Messias te zijn. Hij had geen mededinger, en het was ook niet waarschijnlijk dat Hij er een zou hebben. Hij had verbazingwekkende bewijzen gegeven, dat er Goddelijke kracht van Hem uitging, waardoor Zijne aanspraak van de Messias te zijn wel waard was, om er een vrij en onpartijdig onderzoek naar in te stellen. Het zou niet meer dan recht geweest zijn voor deze leiders des volks, als zij Hem in hun raad onderzocht hadden als een kandidaat voor het Messiasschap, maar niet voor hun rechterstoel als een misdadiger. "Maar", zegt Hij, "als Ik u zeg dat Ik de Christus ben, en er u ook nog zo overtuigende bewijzen van geef, dan zijt gij toch vastbesloten niet te geloven. Waartoe wordt die zaak voor ulieden gebracht, die er reeds van tevoren tegen ingenomen zijt, en besloten hebt om haar, terecht of te onrecht, te veroordelen?"

b. "Indien Ik u vraag welke bezwaren gij hebt in te brengen tegen de bewijzen, die Ik u geef, gij zult Mij niet antwoorden of loslaten." Hij doelt hier op hun stilzwijgen als Hij hun een vraag deed, die hen er toe gebracht zou kunnen hebben om Zijn gezag te erkennen, Luke 20:5. Zij waren noch onpartijdige rechters, noch onpartijdige twistredenaars, als zij door een argument in het nauw waren gebracht, wilden zij liever zwijgen dan te bekennen dat zij overtuigd zijn. Gij zult Mij niet antwoorden, of loslaten, indien Ik de Christus niet ben, dan behoorde gij te antwoorden op de redenen, die Ik opgeef dat Ik het wl ben. Indien Ik het ben, gij behoorde Mij los te laten, maar gij wilt noch het een, noch het ander.

3. Hij verwees hen naar Zijne wederkomst voor het volledig bewijs dat Hij de Christus is, tot hun beschaming, daar zij nu het bewijs niet wilden erkennen ter hunner overtuiging, Luke 22:69. "Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn-en gezien worden te zijn gezeten-aan de rechterhand der kracht Gods, en dan zult gij niet behoeven te vragen of Hij al of niet de Christus is."

4. Hieruit leidden zij af, dat Hij zich opwierp als den Zone Gods, en vroegen Hem of Hij dit was, Luke 22:70, Zijt gij dan de Zone Gods? Hij noemde zich zelven den Zoon des mensen, verwijzende naar Daniëls visioen van eens mensen zoon, die tot den Oude van dagen kwam, Daniel 7:13, Daniel 7:14. Maar zij begrepen zoveel dat, indien Hij deze Zoon des mensen was, Hij ook de Zoon van God moest wezen. En zijt gij dat? Hieruit blijkt dat het het geloof was der Joodse kerk, dat de Messias beide Zoon des mensen en Zoon van God moet zijn.

5. Hij erkent de Zoon van God te zijn: Gij zegt dat Ik het ben, dat is: "Ik ben zoals gij zegt." Vergelijk Mark 14:62. Jezus zei: Ik ben het. Het bevestigt Christus' getuigenis van zich zelven, dat Hij de Zone Gods was, dat Hij er bij bleef toen Hij wist, dat Zijn blijven er bij Hem zou doen lijden.

6. Hierop grondden zij Zijne veroordeling, Luke 22:71 :Wat hebben wij nog getuigenis van node? Het is waar, zij hadden geen verder getuigenis van node om te bewijzen, dat Hij zei dat Hij de Zoon van God was, maar hadden zij geen verder getuigenis van node om te bewijzen dat Hij het niet was, eer zij Hem veroordeelden als een Godslasteraar, omdat Hij zei dat Hij het was? Drong het niet tot hen door, dat het toch mogelijk kon zijn, dat Hij het was, en aan welk een gruwelijke misdaad zij zich schuldig zouden maken door Hem ter dood te brengen? Neen, zij wisten het niet, en verstonden het niet. Zij kunnen niet denken dat het mogelijk is, dat Hij de Messias zou zijn, al was Hij ook nog zo bekleed met Goddelijke macht en genade, indien Hij niet, gelijk zij verwachtten, in wereldse praal en grootheid verschijnt. Hun ogen verblind zijnde door met bewondering hierop te staren, rennen zij voort met hun gevaarlijke vervolging, gelijk een paard zich in den strijd stort.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Luke 22". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/luke-22.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile