Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Mattheüs 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MATTHES 3

Bij de geschiedenis van dit hoofdstuk betreffende den doop van Johannes begint het Evangelie (Mark 1:1), hetgeen voorafging is slechts de inleiding, dit is "Het begin des Evangelies van Jezus Christus". En Petrus houdt zich aan diezelfden datum, Acts 1:22, beginnende van den doop van Johannes, want toen begon Christus voor het eerst in hem te verschijnen, en daarna aan hem, en door hem aan de wereld. Hier is:

I. Het heerlijk opgaan van de morgenster-Johannes den Doper, Matthew 3:1.

1. De leer, die hij predikte, Matthew 3:2.

2. De vervulling der Schrift in hem, Matthew 3:3.

3. Zijne levenswijze, Matthew 3:4.

4. Het toestromen der menigte tot hem, en hun gedoopt worden door hem, Matthew 3:5 en 6.

5. Zijne rede, die hij hield voor de Farizeeën en Sadduceeën, waarin hij poogt hen tot bekering Matthew 3:7, en aldus tot Christus te brengen, Matthew 3:11, Matthew 3:12.

II. Het nog glansrijker schitteren van de Zon der Gerechtigheid onmiddellijk daarna, waarbij wij hebben

1. De ere door Hem aangedaan aan den doop van Johannes, Matthew 3:13.

2. De ere Hem aangedaan door het nederdalen op Hem van den Geest, en door ene stem van den hemel, Matthew 3:16, Matthew 3:17.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MATTHES 3

Bij de geschiedenis van dit hoofdstuk betreffende den doop van Johannes begint het Evangelie (Mark 1:1), hetgeen voorafging is slechts de inleiding, dit is "Het begin des Evangelies van Jezus Christus". En Petrus houdt zich aan diezelfden datum, Acts 1:22, beginnende van den doop van Johannes, want toen begon Christus voor het eerst in hem te verschijnen, en daarna aan hem, en door hem aan de wereld. Hier is:

I. Het heerlijk opgaan van de morgenster-Johannes den Doper, Matthew 3:1.

1. De leer, die hij predikte, Matthew 3:2.

2. De vervulling der Schrift in hem, Matthew 3:3.

3. Zijne levenswijze, Matthew 3:4.

4. Het toestromen der menigte tot hem, en hun gedoopt worden door hem, Matthew 3:5 en 6.

5. Zijne rede, die hij hield voor de Farizeeën en Sadduceeën, waarin hij poogt hen tot bekering Matthew 3:7, en aldus tot Christus te brengen, Matthew 3:11, Matthew 3:12.

II. Het nog glansrijker schitteren van de Zon der Gerechtigheid onmiddellijk daarna, waarbij wij hebben

1. De ere door Hem aangedaan aan den doop van Johannes, Matthew 3:13.

2. De ere Hem aangedaan door het nederdalen op Hem van den Geest, en door ene stem van den hemel, Matthew 3:16, Matthew 3:17.

Verzen 1-6

Mattheus 3:1-6

Hier hebben wij een bericht van de prediking en den doop van Johannes, die de dageraad waren van den evangeliedag. Merk op,

I. Den tijd, wanneer hij verscheen. In die dagen Matthew 3:1. of na die dagen, lang na hetgeen in het vorige hoofdstuk vermeld werd, waar wij het Kind Jezus in Zijne kindsheid gezien hebben. In die dagen, in den tijd, vastgesteld door den Vader, voor het begin des Evangelies, toen de volheid des tijds was gekomen, waarvan dikwijls aldus gesproken werd in het Oude Testament. In die dagen. Nu was de laatste van Daniël's weken aangevangen, of liever, de laatste helft van de laatste week, toen de Messias velen het verbond zou versterken, Daniel 9:27. Christus' verschijningen geschieden allen op hun tijd. Heerlijke dingen werden gesproken, beide van Johannes en Jezus, bij en voor hun geboorte, die de verwachting konden opwekken van buitengewone verschijningen ener Goddelijke tegenwoordigheid en kracht, toen zij nog zeer jong waren, maar het is gans anders geweest. Behalve Christus' gesprek met de leraren in den tempel, toen Hij twaalf jaren oud was, schijnt er aan geen van beiden iets bijzonders of merkwaardigs geweest te zijn, totdat zij ongeveer dertig jaren oud waren. Niets wordt vermeld van hun kindsheid en jeugd, het grootste deel van hun leven is tempus adlon, gehuld in duisternis en donkerheid. In hun uitwendig voorkomen verschillen deze kinderen weinig van andere kinderen, gelijk de erfgenaam, zolang hij minderjarig is, in niets verschilt van een dienstknecht, hoewel hij heer is van alles. En dit was om aan te tonen:

1. Dat God, zelfs als Hij handelt als de God Israël's, de Heiland, toch gewis een God is, die zich verborgen houdt. Isaiah 45:15. De Heere is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. Genesis 28:16. Onze Liefste staat lang achter den muur, eer Hij uit de vensters kijkt. Song of Solomon 2:9.

2. Dat ons geloof voornamelijk het oog moet hebben op Christus in Zijn ambt, want daarin is de tentoonspreiding Zijner macht, maar in Zijn Persoon is de verberging Zijner macht. Al dien tijd is Christus God-Mens geweest, maar er wordt ons niet gezegd wat Hij zei of deed, totdat Hij als profeet verscheen, en toen was het: Hoort Hem.

3. Dat jonge lieden, ofschoon bekwaam en geschikt, toch niet vooraan gesteld moeten worden in den openbaren dienst, maar ootmoedig, bescheiden en beschroomd behoren te wezen, ras om te horen, traag om te spreken. Mattheus zegt niets omtrent de ontvangenis en de geboorte van Johannes den Doper, die uitvoerig verhaald worden door Lukas, maar vindt hem volwassen, alsof hij uit de lucht was gevallen om in de woestijn te prediken. Gedurende meer dan drie honderd jaren was de kerk zonder profeten geweest, die lichten waren reeds lang uitgeblust, opdat des te meer verlangd zou worden naar Hem, die de grote Profeet zijn zal. Na Maleachi was er geen profeet, niemand die er aanspraak op maakte te profeteren, tot aan Johannes den Doper, op wie Maleachi dus meer dan enig ander profet van het Oude Testament direct heen wijst, Malachi 3:1 Ik zende Mijnen bode.

II. De plaats, waar hij het eerst verscheen.

In de woestijn van Judea. Het was geen onbewoonde woestijn, maar een deel des lands, minder dicht bevolkt, en niet zo bezet met akkers en wijngaarden als andere streken, het was ene woestijn, waarin zes steden met hare dorpen waren, welke genoemd zijn in Joshua 15:61, Joshua 15:62. In deze steden en dorpen heeft Johannes gepredikt, want daaromtrent had hij tot nu toe gewoond, daar hij in de nabij gelegene stad Hebron geboren was. D r, waar hij zo langen tijd in nadenken had doorgebracht, begon het toneel zijner werkzaamheden, en zelfs toen hij zich aan Israël vertoonde, toonde hij ook hoezeer hij de afzondering liefhad, in zover dit met zijne roeping bestaanbaar was. Het woord des Heren vond Johannes hier in ene woestijn. Gene plaats is zo afgelegen, dat zij ons van de bezoekingen der genade Gods kan buitensluiten, ja, gewoonlijk hebben de heiligen hun liefelijkste gemeen- schap met den Hemel als zij zich het verst van het rumoer dezer wereld hebben teruggetrokken. Het was in deze woestijn van Judea, dat David den 63sten Psalm schreef, die zoveel over de liefelijke gemeenschap spreekt, die hij toen met God had, Hosea 2:13. In ene woestijn werd de wet gegeven, en gelijk het Israël van het Oude Testament, zo werd ook het Israël van het Nieuwe Testament, het eerst gevonden in een land der woestijn, en daar voerde God hem rondom, en onderwees hem. Deuteronomy 32:10. Johannes de Doper was een priester van de ordening van Aron, maar toch vinden wij hem, predikende in de woestijn, maar niet dienende in den tempel, maar Christus, die geen zoon was van Aron, wordt toch dikwijls in den tempel gevonden, daar neerzittende als gezaghebbende, en aldus was het voorzegd, Malachi 3:1. De Heere, dien gijlieden zoekt, zal snellijk tot Zijn tempel komen, niet de bode, die Hem den weg moet bereiden. Dit was ene vingerwijzing, dat het priesterschap van Christus het priesterschap van Aron zal uitwerpen, het naar de woestijn zal drijven. Het begin des Evangelies in ene woestijn spreekt van vertroosting met betrekking tot de woestenijen der Heidenwereld. Thans moeten de profetieën vervuld worden: Ik zal in de woestijn den cederboom zetten, Isaiah 41:18, Isaiah 41:19. De woestijn zal tot een vruchtbaar veld worden, Isaiah 32:15. En de wildernis zal zich verheugen, Isaiah 35:1, Isaiah 35:2. De Septuaginta geeft de lezing, de woestijnen der Jordaan, juist die woestijn, waarin Johannes gepredikt heeft. In de Roomse kerk zijn personen, die zich hermieten noemen, en voorgeven Johannes na te volgen, maar als zij van Christus zeggen: Ziet, hij is in de woestijn, gaat niet uit, Matthew 24:26. Er was een verleider, die zijne volgelingen naar de woestijn uitleidde. Acts 21:39.

III. Zijne prediking. Deze maakte hij tot zijne levenstaak. Hij kwam, niet strijdende, noch twistende, maar predikende, Matthew 3:1, want door de dwaasheid der prediking moet Christus' koninkrijk worden opgericht.

1. De leer, die hij predikte, was die der bekering, Matthew 3:2, Bekeert u. Dit predikte hij in Judea onder hen, die Joden genoemd werden, en den Godsdienst beleden, want ook zij hadden bekering van node. Hij predikte dit, niet in Jeruzalem, maar in de woestijn van Judea, onder het eenvoudige landvolk, want zelfs zij, die zich het meest uit den weg geloven van verzoeking, en het verst van de ijdelheden der wereld en de ondeugden der steden, kunnen hun handen niet wassen in onschuld, maar moeten het doen in bekering. Het was de roeping van Johannes den Doper de mensen op te wekken om zich te bekeren van hun zonden, Metanveite, Bedenkt u, " Laat nog ene tweede gedachte toe, om de vergissing, of dwaling van de eerste te herstellen, -ene nagedachte. Denkt na over uwe handelingen, verandert van zin, gij hebt verkeerd gedacht, denkt nog eens en denkt recht". Ware bekeerlingen, of berouwhebbenden, hebben andere gedachten van God en van Christus, van zonde en van heiligheid, van deze wereld en van de andere wereld, dan zij gehad hebben, en staan er anders tegenover. De verandering van hart of van zin, brengt ene verandering van weg voort. Zij die werkelijk leedwezen gevoelen over het verkeerde, dat zij gedaan hebben, zullen er voor zorgen het niet weer te doen. Dit berouw, die bekering is een noodzakelijke plicht, in gehoorzaamheid aan het gebod Gods, Acts 17:30, en ene noodzakelijke toebereiding en geschiktmaking voor de vertroostingen des Evangelies van Christus. Indien het hart des mensen oprecht en onbevlekt ware gebleven, dan zouden de Goddelijke vertroostingen ontvangen zijn kunnen worden, zonder dat deze smartelijke operatie vooraf ging, maar, zondig zijnde, moet het eerst pijn worden aangedaan, voor het tot rust kan worden gebracht, het moet arbeiden voor het kan rusten. De wonde moet kunnen worden gepeild, eer zij kan worden genezen. Ik doorwond en Ik heel.

2. De rede, die hij aanvoert, om kracht bij te zetten aan deze opwekking: Want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. De profeten van het Oude Testament riepen de mensen tot bekering ter verkrijging en bevestiging van tijdelijke, nationale zegeningen, en ter voorkoming of afwering van tijdelijke, nationale oordelen: maar nu, hoewel de plicht, waarop wordt aangedrongen, dezelfde is, is de reden toch nieuw en zuiver evangelisch. De mensen worden nu beschouwd in hun persoonlijke hoedanigheid, en niet zoals toenmaals, in ene sociale en politieke hoedanigheid. Nu is het: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, de evangeliebediening van het verbond der genade, de opening van het koninkrijk der hemelen voor alle gelovigen door den dood en de opstanding van Jezus Christus. Het is een koninkrijk waarvan Christus de Soeverein is, en wij moeten er gewillige en getrouwe onderdanen van zijn. Het is een koninkrijk der hemelen, niet van deze wereld, een geestelijk koninkrijk: zijn oorsprong is uit den hemel, zijne strekking is naar den hemel. Johannes predikte het als nabij, het was toen aan de deur, voor ons is het gekomen door de uitstorting des Geestes, en de volle tentoonspreiding van den rijkdom der Evangelie-genade. Dit nu is

a. een sterke drijfveer voor ons om ons te bekeren. Niets is zo geschikt als de Goddelijke genade om het hart te breken, zowel vanwege de zonde als van de zonde. Dit is Evangelische bekering, die voortvloeit uit een zien op Christus, uit de bewustheid Zijner liefde, en de hoop op vergeving en genade door Hem. Vriendelijkheid is overwinnend, misbruikte vriendelijkheid is verootmoedigend en vertederend. Hoe slecht was ik om te zondigen tegen zulk ene genade, tegen de wet der liefde van zulk een koninkrijk!

b. Het is ene grote aanmoediging voor ons om ons te bekeren:" Bekeert u, want op uwe bekering, zullen uwe zonden u vergeven worden. Keert terug tot God in den weg des plichts en Hij zal door Christus tot u wederkeren in den weg der genade." De bekendmaking van vergeving ontdekt den boosdoener en brengt hem terug, daar hij te voren gevlucht was en zich verborgen hield. Aldus worden wij getrokken met zelen, met koorden der liefde. De profetie, die in hem vervuld was, Matthew 3:3. Hij is het, van wie gesproken wordt in het begin van dat deel der profetie van Jesaja, dat het meest Evangelisch is, en op Evangelietijden wijst, zie Isaiah 41:3, Isaiah 41:4. Het is Johannes, van wie hier gesproken wordt:

1. Als de stem des roependen in de woestijn. Johannes heeft dit zelf erkend, John 1:23, Ik ben de stem, en dat is alles, God is de spreker, die Zijn wil bekend maakt door Johannes, gelijk een mens dit doet door zijne stem. Het woord van God moet als zodanig worden ontvangen 1 Thessalonians 2:13, wat anders is Paulus, en wat is Apollos, dan de stem! Johannes wordt genoemd de stem -phon bontos - de stem van iemand, die luid roept, waardoor men opschrikt en ontwaakt. Christus wordt genoemd het Woord, dat helder en duidelijk is, en dus ook meer leerrijk. Johannes, als de stem, heeft de mensen opgewekt, en toen heeft Christus, als het Woord hen onderwezen, gelijk wij vinden in Revelation 14:2. De stem veler wateren en als van een groten donderslag maakte plaats voor een welluidende stem van citerspelers en het nieuwe gezang, Matthew 3:3. Sommigen maken de opmerking, dat, gelijk Simsons moeder zich moest onthouden van sterken drank, terwijl hij toch bestemd was om een sterk man te zijn, zo is de vader van Johannes den Doper met stomheid geslagen, terwijl hij toch bestemd was om de stem des roependen te zijn. Als de stem des roependen voortgebracht wordt door een' stommen vader, dan toont dit de uitnemendheid der kracht van God, en niet van den mens.

2. Als van enen, wiens werk en roeping het was den weg des Heren te bereiden, en Zijne baan recht te maken, zo werd ook, lang voordat hij geboren was, van Hem gezegd, dat hij den Heere een toegerust volk zou bereiden. Luke 1:17, als Christus' voorbode en voorloper, was hij iemand die den aard van Christus' koninkrijk aanduidde, want hij kwam niet in de bonte, opzichtige kledij van een wapenheraut, maar in het eenvoudige gewaad van een heremiet. Men zendt ambtenaren uit om voor grote, aanzienlijke mannen den weg te bereiden, aldus bereidt Johannes den weg des Heren.

a. Hij zelf deed dit onder de mensen van dit geslacht. In de Joodse Kerk en natie was alles buiten het rechte spoor geraakt, er was een sterk verval in vroomheid en Godsvrucht, de levensdelen van den Godsdienst waren verdorven en weggevreten door de overleveringen en geboden der ouden. De schriftgeleerden en Farizeeën, dat is: de ergste geveinsden ter wereld, hadden den sleutel der kennis en den sleutel der regering aan hun' gordel. Het volk was, over het algemeen, uiterst hoogmoedig op hun voorrechten, gans overtuigd van gerechtvaardigd te zullen worden door hun eigene gerechtigheid, ongevoelig voor hetgeen zonde was, en hoewel thans onder de meest vernederende omstandigheden, daar zij tot een wingewest van het Romeinse rijk waren verklaard, waren zij toch niet verootmoedigd, zij waren ongeveer in dezelfde gemoedsstemming als in den tijd van Maleachi, onbeschoft en hovaardig, er op uit om het woord van God tegen te spreken. Nu was Johannes gezonden om deze bergen te slechten, hun hogen dunk omtrent hen zelven te niet te doen, en hun zonden in het licht te stellen, opdat de leer van Christus des te meer welkom zou zijn en des te meer kracht zou oefenen.

b. Zijne leer van bekering en verootmoediging is thans nog even nodig als toen, teneinde den weg des Heren te bereiden. Er is zeer veel te doen, om voor Christus een' weg te bereiden in de ziel, het hart te neigen om den Zone David's te ontvangen, 2 Samuel 19:14, en niets is hiervoor noodzakelijker dan de ontdekking van zonde, en de overtuiging van het ongenoegzame onzer eigene gerechtigheid. Het beletsel zal beletten, tenzij men het uit den weg neemt, vooroordelen moeten weggenomen worden, hoge gedachten moeten naar beneden gebracht en gevangen worden tot de gehoorzaamheid van Christus. Koperen deuren moeten verbroken, ijzeren grendelen in stukken gehouwen worden, eer de eeuwige deuren geopend zijn om den Koning der ere binnen te laten. De weg der zonde en van Satan is een kromme weg, om een weg te bereiden voor Christus moeten de paden recht gemaakt worden Hebrews 12:13.

V. Het gewaad, waarin hij verscheen, zijn voorkomen, en zijne levenswijze, Matthew 3:4. Zij die den Messias verwachtten als een wereldlijk vorst, zouden denken, dat Zijn voorloper in grote pracht en praal zal verschijnen, dat zijne toerusting zeer glansrijk zal zijn met levendige, vrolijke kleuren, maar het tegendeel blijkt, hij zal groot zijn in de ogen des Heren, maar gering schijnen in het oog der wereld, en, evenals Christus zelf, zal er aan hem gene gedaante noch heerlijkheid zijn, ten einde reeds dadelijk aan te tonen, dat de heerlijkheid van Christus, koninkrijk geestelijk is, en des zelfs onderdanen zoals zij gewoonlijk er door gevonden of er door gemaakt zijn, arm en veracht, hun eer, hun genoegens en hun rijkdom aan ene andere wereld ontlenende.

1. Zijn kleed was eenvoudig. Dezelve Johannes had zijne kleding van kameelhaar, en een lederen gordel om zijne lenden, hij ging niet in lange klederen, zoals de schriftgeleerden, of in zachte klederen, zoals de hovelingen, maar in de klederen van een landman, want hij woonde op het land, en richtte zich in zijne kledij naar zijne omgeving. Het is goed voor ons, om ons te schikken naar de plaats en den toestand, waarin God ons in Zijne voorzienigheid gesteld heeft. Johannes verscheen in deze kledij.

a. Om te tonen, dat hij, gelijk Jakob, een oprecht, een eenvoudig man was, die dezer wereld en dezelve heerlijkheid gestorven was, Zie waarlijk een Israëliet! Zij, die nederig van hart zijn, behoren dit te tonen door ene heilige onverschilligheid omtrent hun kledij, hun versiersel moet niet bestaan in het aantrekken van klederen, en evenmin moeten zij anderen naar hun kledij schatten.

b. Om te tonen dat hij een profeet was, want profeten droegen een harigen mantel, Zacheria 13:4, en inzonderheid om te tonen, dat hij de beloofde Elia was, want van Elia wordt zeer bijzonder melding gemaakt als van een harig man, (dat door sommigen verstaan wordt van het harig kleed, dat hij droeg), en dat hij gegord was met een lederen gordel om zijne lenden, 2 Kings 1:8. Johannes de Doper schijnt in niets zijn mindere in doding van het vlees, deze is dus Elias, die komen zou.

a. Om te tonen, dat hij een man was van vastberadenheid en kracht, zijn gordel was niet fraai, zoals men ze toen algemeen droeg, maar hij was sterk, het was een lederen gordel, en zalig is die dienstknecht, dien zijn heer, als hij komt, vinden zal, met zijne lenden omgord. Luke 12:35, 1 Peter 1:13.

2. Zijne spijze was eenvoudig, zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing, niet alsof hij nooit iets anders at, maar dit was zijn gewoon voedsel, als hij zich terugtrok in eenzame plaatsen, en daar langen tijd verbleef in overdenking. Sprinkhanen zijn ene soort vliegende insecten, zeer goed tot spijze, en toegelaten als rein, Leviticus 11:22, zij zijn gemakkelijk te verteren, vandaar dat het tot de zwakheid of de gebreken van den ouderdom gerekend wordt, dat de sprinkhaan dan een last wordt voor de maag, Ecclesiastes 12:5. Van wilden honing was het land Kanan overvloeiende, 1 Samuel 14:26. Hij werd of onmiddellijk verzameld, als hij neerviel in den dauw, of liever, als hij in de holligheden van bomen en rotsen werd gevonden, waar de bijen bouwden, die niet, als de bijen in korven, onder de zorg der mensen waren. Dit geeft te kennen, dat hij grote matigheid betrachtte in zijn eten, een weinigje was hem genoeg, er is veel nodig eer een man zich verzadigen kan met sprinkhanen en wilden honing: Johannes de Doper is gekomen noch etende, noch drinkende, Matthew 11:18- niet op de kieskeurige, vormelijke wijze, zoals andere mensen. Hij was zo gans en al vervuld van geestelijke dingen, dat hij slechts zelden den tijd kon vinden voor een gezetten maaltijd. Nu kwam dit overeen

a. met de leer die hij predikte van bekering, en van vruchten, der bekering waardig. Zij, wier roeping het is, anderen te vermanen om te treuren over hun zonden, en de zonde in zich te doden, behoren zelf een ernstig leven te leiden, een leven van zelfverloochening, doding van het vlees, en verachting van de wereld. Johannes de Doper toonde dus, dat hij zich diep bewust was van het slechte van den tijd wanneer, en de plaats, waarin hij leefde, hetgeen de prediking der bekering nodig maakte, iedere dag was een vastendag voor hem.

b. Dit kwam overeen met zijn ambt als voorloper, door die wijze van leven toonde hij te weten wat het koninkrijk der hemelen is, en dat hij er de kracht van had ervaren. Zij die kennis hebben aan geestelijke en Goddelijke genietingen, kunnen niet anders dan met ene heilige onverschilligheid zien op de genietingen en hetgeen sierlijk is voor de zinnen, zij kennen iets beters. Door aan anderen dit voorbeeld te geven, baande hij den weg voor Christus. De overtuiging van het ijdele der wereld en van alles wat er in is, is de beste toebereiding voor het ontvangen van het koninkrijk der hemelen in het hart.

Zalig zijn de armen van geest.

VI. Het volk, dat tot hem uitging om hem te horen, Matthew 3:5, Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea. Grote menigten kwamen tot hem van uit de stad, en van alle delen des lands, mensen van allerlei soort, mannen en vrouwen, jong en oud, rijken en armen, Farizeeën en tollenaars, zij gingen tot hem uit, zodra zij hoorden van zijne prediking van het koninkrijk der hemelen, opdat zij zelven datgene mochten horen, waarvan zij reeds zo veel hadden horen spreken. Nu was het

1. ene grote eer voor Johannes, dat zo velen hem hoorden, en wel met zo veel eerbied. Dikwijls wordt in werkelijkheid de meeste eer aangedaan aan hen, die er het minst naar haken. Zij die een streng, ingetogen leven leidden, die ootmoedig zijn en zich zelven verloochenen, der wereld zijn gestorven, dwingen eerbied af, en de mensen koesteren in hun hart meer achting en waardering van hen, dan men wel zou denken.

2. Dit verschafte aan Johannes ene schone gelegenheid om goed te doen, en was een blijk, dat God met hem was. Nu begint de menigte het koninkrijk der hemelen geweld te doen, Luke 16:16, en heerlijk was het te zien hoe de dauw der jeugd als uit de baarmoeder van den Evangelie-morgen neer druppelde Psalms 110:3, het net te zien uitwerpen, waarin zo vele vissen werden gevangen.

3. Dit was een blijk, dat het thans een tijd was van grote verwachting: algemeen dacht men, dat het koninkrijk Gods, nu terstond zou openbaar worden, Luke 19:11, toen Johannes zich dus aan Israël vertoonde, op de beschrevene wijze leefde en predikte, hetwelk zo gans verschillend was van het leven en de lering der schriftgeleerden en Farizeeën, waren zij gereed van hem te zeggen, dat hij de Christus was, Luke 3:15, en hierdoor werd deze samenstroming van het volk veroorzaakt.

4. Zij, die nut en voordeel wilden hebben van Johannes' bediening, moeten tot hem uitgaan in de woestijn, en delen in zijn smaad, zij, die waarlijk begerig zijn naar de redelijke, onvervalste melk des woords, zullen, zo zij niet tot hen wordt gebracht, uitgaan en er naar zoeken, en zij die de leer der bekering wensen te kennen, moeten van het gewoel der wereld uitgaan en stille zijn.

5. Later is gebleken, dat van de velen, die tot Johannes den Doper zijn gekomen, er slechts weinigen waren, die bij zijne leer gebleven zijn, getuige de koele ontvangst van Christus in Judea en in Jeruzalem. Er kan wel een grote menigte zijn van gretige hoorders, terwijl er onder die menigte slechts weinige ware gelovigen zijn. Nieuwsgierigheid, zucht naar het nieuwe en naar afwisseling, kan velen onder het gehoor ener goede prediking brengen, die ook voor een tijd onder den indruk er van schijnen te komen, maar toch nooit aan de kracht er van onderworpen worden, EZECHIËL 33:31, 32.

VII. De plechtigheid, of ceremonie, waarmee hij discipelen aannam, Matthew 3:6. Zij, die zijne leer ontvingen, en zich onderwierpen aan zijne tucht, werden van hem gedoopt in de Jordaan, hiermede hun berouw en bekering belijdende, en hun geloof, dat het koninkrijk van den Messias nabij was.

1. Zij betuigden hun berouw en hun bekering door hun zonden te belijden, ene algemene belijdenis waarschijnlijk, die zij aan Johannes deden, dat zij zondaars waren, dat zij verontreinigd waren door de zonde, en reiniging behoefden, maar aan God beleden zij hun bijzondere zonden, want Hij is de Beledigde, de Verongelijkte. Den Joden was geleerd zich zelven te rechtvaardigen, maar Johannes leert hun zich zelven te beschuldigen, en niet te rusten, gelijk zij dit gewoon waren, in de algemene belijdenis van zonde, gedaan voor geheel Israël, eenmaal per jaar op den Groten Verzoendag, maar ene bijzondere bekentenis af te leggen, ieder voor zich, van de plage van zijn eigen hart. Ene boetvaardige belijdenis van zonde wordt vereist om vergiffenis en vrede te verkrijgen, en alleen diegenen zijn bereid Jezus Christus als hun Gerechtigheid aan te nemen, die er toe gebracht worden, om met droefheid en schaamte hun schuld te erkennen, 1 John 9:1.

2. De voorrechten van het koninkrijk der hemelen, dat nabij was, werden hierop aan hen verzegeld door den doop. Hij wies hen met water, ten teken, -dat God hen zal reinigen van al hun ongerechtigheden. Het was gebruikelijk onder de Joden, dat zij hen, die zij als proselieten aannamen, doopten, inzonderheid diegenen, die slechts proselieten der poort waren, en niet, gelijk de proselieten der gerechtigheid, besneden waren. Sommigen denken, dat het ook de gewoonte was voor zeer bijzonder vrome mannen, die leidslieden wilden zijn van anderen, om door den doop leerlingen en discipelen toe te laten. De vraag van Christus betreffende den doop van Johannes: Was hij uit den hemel of uit de mensen? gaf te kennen, dat er ook een doop was van mensen, die gene aanspraak maakten op ene Goddelijke zending, naar deze gewoonte voegde zich Johannes, maar zijn doop was uit den hemel, en werd van alle anderen onderscheiden door zijn aard. Het was de doop der bekering, Acts 19:4. Geheel Israël werd in Mozes gedoopt, 1 Corinthians 10:2. De ceremoniële wet bestond in verscheidene wassingen, of dopen, Hebrews 9:10, maar de doop van Johannes heeft betrekking op de wet der herstelling, de wet van bekering en geloof. Hij wordt gezegd hen te dopen in de Jordaan, de rivier welke vermaard was wegens Israël's doortocht door haar, en Namans genezing, maar waarschijnlijk heeft Johannes in het begin niet in deze rivier gedoopt, maar is hij later, door den toevloed der mensen, die door hem gedoopt wilden worden, naar de Jordaan gegaan. Door den doop verplichtte hij hen tot een heilig leven, overeenkomstig hun belijdenis. Belijdenis van zonde moet altijd gepaard gaan met een heilig voornemen om, in de kracht van Gods genade, niet tot de zonde terug te keren.

Verzen 1-6

Mattheus 3:1-6

Hier hebben wij een bericht van de prediking en den doop van Johannes, die de dageraad waren van den evangeliedag. Merk op,

I. Den tijd, wanneer hij verscheen. In die dagen Matthew 3:1. of na die dagen, lang na hetgeen in het vorige hoofdstuk vermeld werd, waar wij het Kind Jezus in Zijne kindsheid gezien hebben. In die dagen, in den tijd, vastgesteld door den Vader, voor het begin des Evangelies, toen de volheid des tijds was gekomen, waarvan dikwijls aldus gesproken werd in het Oude Testament. In die dagen. Nu was de laatste van Daniël's weken aangevangen, of liever, de laatste helft van de laatste week, toen de Messias velen het verbond zou versterken, Daniel 9:27. Christus' verschijningen geschieden allen op hun tijd. Heerlijke dingen werden gesproken, beide van Johannes en Jezus, bij en voor hun geboorte, die de verwachting konden opwekken van buitengewone verschijningen ener Goddelijke tegenwoordigheid en kracht, toen zij nog zeer jong waren, maar het is gans anders geweest. Behalve Christus' gesprek met de leraren in den tempel, toen Hij twaalf jaren oud was, schijnt er aan geen van beiden iets bijzonders of merkwaardigs geweest te zijn, totdat zij ongeveer dertig jaren oud waren. Niets wordt vermeld van hun kindsheid en jeugd, het grootste deel van hun leven is tempus adlon, gehuld in duisternis en donkerheid. In hun uitwendig voorkomen verschillen deze kinderen weinig van andere kinderen, gelijk de erfgenaam, zolang hij minderjarig is, in niets verschilt van een dienstknecht, hoewel hij heer is van alles. En dit was om aan te tonen:

1. Dat God, zelfs als Hij handelt als de God Israël's, de Heiland, toch gewis een God is, die zich verborgen houdt. Isaiah 45:15. De Heere is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. Genesis 28:16. Onze Liefste staat lang achter den muur, eer Hij uit de vensters kijkt. Song of Solomon 2:9.

2. Dat ons geloof voornamelijk het oog moet hebben op Christus in Zijn ambt, want daarin is de tentoonspreiding Zijner macht, maar in Zijn Persoon is de verberging Zijner macht. Al dien tijd is Christus God-Mens geweest, maar er wordt ons niet gezegd wat Hij zei of deed, totdat Hij als profeet verscheen, en toen was het: Hoort Hem.

3. Dat jonge lieden, ofschoon bekwaam en geschikt, toch niet vooraan gesteld moeten worden in den openbaren dienst, maar ootmoedig, bescheiden en beschroomd behoren te wezen, ras om te horen, traag om te spreken. Mattheus zegt niets omtrent de ontvangenis en de geboorte van Johannes den Doper, die uitvoerig verhaald worden door Lukas, maar vindt hem volwassen, alsof hij uit de lucht was gevallen om in de woestijn te prediken. Gedurende meer dan drie honderd jaren was de kerk zonder profeten geweest, die lichten waren reeds lang uitgeblust, opdat des te meer verlangd zou worden naar Hem, die de grote Profeet zijn zal. Na Maleachi was er geen profeet, niemand die er aanspraak op maakte te profeteren, tot aan Johannes den Doper, op wie Maleachi dus meer dan enig ander profet van het Oude Testament direct heen wijst, Malachi 3:1 Ik zende Mijnen bode.

II. De plaats, waar hij het eerst verscheen.

In de woestijn van Judea. Het was geen onbewoonde woestijn, maar een deel des lands, minder dicht bevolkt, en niet zo bezet met akkers en wijngaarden als andere streken, het was ene woestijn, waarin zes steden met hare dorpen waren, welke genoemd zijn in Joshua 15:61, Joshua 15:62. In deze steden en dorpen heeft Johannes gepredikt, want daaromtrent had hij tot nu toe gewoond, daar hij in de nabij gelegene stad Hebron geboren was. D r, waar hij zo langen tijd in nadenken had doorgebracht, begon het toneel zijner werkzaamheden, en zelfs toen hij zich aan Israël vertoonde, toonde hij ook hoezeer hij de afzondering liefhad, in zover dit met zijne roeping bestaanbaar was. Het woord des Heren vond Johannes hier in ene woestijn. Gene plaats is zo afgelegen, dat zij ons van de bezoekingen der genade Gods kan buitensluiten, ja, gewoonlijk hebben de heiligen hun liefelijkste gemeen- schap met den Hemel als zij zich het verst van het rumoer dezer wereld hebben teruggetrokken. Het was in deze woestijn van Judea, dat David den 63sten Psalm schreef, die zoveel over de liefelijke gemeenschap spreekt, die hij toen met God had, Hosea 2:13. In ene woestijn werd de wet gegeven, en gelijk het Israël van het Oude Testament, zo werd ook het Israël van het Nieuwe Testament, het eerst gevonden in een land der woestijn, en daar voerde God hem rondom, en onderwees hem. Deuteronomy 32:10. Johannes de Doper was een priester van de ordening van Aron, maar toch vinden wij hem, predikende in de woestijn, maar niet dienende in den tempel, maar Christus, die geen zoon was van Aron, wordt toch dikwijls in den tempel gevonden, daar neerzittende als gezaghebbende, en aldus was het voorzegd, Malachi 3:1. De Heere, dien gijlieden zoekt, zal snellijk tot Zijn tempel komen, niet de bode, die Hem den weg moet bereiden. Dit was ene vingerwijzing, dat het priesterschap van Christus het priesterschap van Aron zal uitwerpen, het naar de woestijn zal drijven. Het begin des Evangelies in ene woestijn spreekt van vertroosting met betrekking tot de woestenijen der Heidenwereld. Thans moeten de profetieën vervuld worden: Ik zal in de woestijn den cederboom zetten, Isaiah 41:18, Isaiah 41:19. De woestijn zal tot een vruchtbaar veld worden, Isaiah 32:15. En de wildernis zal zich verheugen, Isaiah 35:1, Isaiah 35:2. De Septuaginta geeft de lezing, de woestijnen der Jordaan, juist die woestijn, waarin Johannes gepredikt heeft. In de Roomse kerk zijn personen, die zich hermieten noemen, en voorgeven Johannes na te volgen, maar als zij van Christus zeggen: Ziet, hij is in de woestijn, gaat niet uit, Matthew 24:26. Er was een verleider, die zijne volgelingen naar de woestijn uitleidde. Acts 21:39.

III. Zijne prediking. Deze maakte hij tot zijne levenstaak. Hij kwam, niet strijdende, noch twistende, maar predikende, Matthew 3:1, want door de dwaasheid der prediking moet Christus' koninkrijk worden opgericht.

1. De leer, die hij predikte, was die der bekering, Matthew 3:2, Bekeert u. Dit predikte hij in Judea onder hen, die Joden genoemd werden, en den Godsdienst beleden, want ook zij hadden bekering van node. Hij predikte dit, niet in Jeruzalem, maar in de woestijn van Judea, onder het eenvoudige landvolk, want zelfs zij, die zich het meest uit den weg geloven van verzoeking, en het verst van de ijdelheden der wereld en de ondeugden der steden, kunnen hun handen niet wassen in onschuld, maar moeten het doen in bekering. Het was de roeping van Johannes den Doper de mensen op te wekken om zich te bekeren van hun zonden, Metanveite, Bedenkt u, " Laat nog ene tweede gedachte toe, om de vergissing, of dwaling van de eerste te herstellen, -ene nagedachte. Denkt na over uwe handelingen, verandert van zin, gij hebt verkeerd gedacht, denkt nog eens en denkt recht". Ware bekeerlingen, of berouwhebbenden, hebben andere gedachten van God en van Christus, van zonde en van heiligheid, van deze wereld en van de andere wereld, dan zij gehad hebben, en staan er anders tegenover. De verandering van hart of van zin, brengt ene verandering van weg voort. Zij die werkelijk leedwezen gevoelen over het verkeerde, dat zij gedaan hebben, zullen er voor zorgen het niet weer te doen. Dit berouw, die bekering is een noodzakelijke plicht, in gehoorzaamheid aan het gebod Gods, Acts 17:30, en ene noodzakelijke toebereiding en geschiktmaking voor de vertroostingen des Evangelies van Christus. Indien het hart des mensen oprecht en onbevlekt ware gebleven, dan zouden de Goddelijke vertroostingen ontvangen zijn kunnen worden, zonder dat deze smartelijke operatie vooraf ging, maar, zondig zijnde, moet het eerst pijn worden aangedaan, voor het tot rust kan worden gebracht, het moet arbeiden voor het kan rusten. De wonde moet kunnen worden gepeild, eer zij kan worden genezen. Ik doorwond en Ik heel.

2. De rede, die hij aanvoert, om kracht bij te zetten aan deze opwekking: Want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. De profeten van het Oude Testament riepen de mensen tot bekering ter verkrijging en bevestiging van tijdelijke, nationale zegeningen, en ter voorkoming of afwering van tijdelijke, nationale oordelen: maar nu, hoewel de plicht, waarop wordt aangedrongen, dezelfde is, is de reden toch nieuw en zuiver evangelisch. De mensen worden nu beschouwd in hun persoonlijke hoedanigheid, en niet zoals toenmaals, in ene sociale en politieke hoedanigheid. Nu is het: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, de evangeliebediening van het verbond der genade, de opening van het koninkrijk der hemelen voor alle gelovigen door den dood en de opstanding van Jezus Christus. Het is een koninkrijk waarvan Christus de Soeverein is, en wij moeten er gewillige en getrouwe onderdanen van zijn. Het is een koninkrijk der hemelen, niet van deze wereld, een geestelijk koninkrijk: zijn oorsprong is uit den hemel, zijne strekking is naar den hemel. Johannes predikte het als nabij, het was toen aan de deur, voor ons is het gekomen door de uitstorting des Geestes, en de volle tentoonspreiding van den rijkdom der Evangelie-genade. Dit nu is

a. een sterke drijfveer voor ons om ons te bekeren. Niets is zo geschikt als de Goddelijke genade om het hart te breken, zowel vanwege de zonde als van de zonde. Dit is Evangelische bekering, die voortvloeit uit een zien op Christus, uit de bewustheid Zijner liefde, en de hoop op vergeving en genade door Hem. Vriendelijkheid is overwinnend, misbruikte vriendelijkheid is verootmoedigend en vertederend. Hoe slecht was ik om te zondigen tegen zulk ene genade, tegen de wet der liefde van zulk een koninkrijk!

b. Het is ene grote aanmoediging voor ons om ons te bekeren:" Bekeert u, want op uwe bekering, zullen uwe zonden u vergeven worden. Keert terug tot God in den weg des plichts en Hij zal door Christus tot u wederkeren in den weg der genade." De bekendmaking van vergeving ontdekt den boosdoener en brengt hem terug, daar hij te voren gevlucht was en zich verborgen hield. Aldus worden wij getrokken met zelen, met koorden der liefde. De profetie, die in hem vervuld was, Matthew 3:3. Hij is het, van wie gesproken wordt in het begin van dat deel der profetie van Jesaja, dat het meest Evangelisch is, en op Evangelietijden wijst, zie Isaiah 41:3, Isaiah 41:4. Het is Johannes, van wie hier gesproken wordt:

1. Als de stem des roependen in de woestijn. Johannes heeft dit zelf erkend, John 1:23, Ik ben de stem, en dat is alles, God is de spreker, die Zijn wil bekend maakt door Johannes, gelijk een mens dit doet door zijne stem. Het woord van God moet als zodanig worden ontvangen 1 Thessalonians 2:13, wat anders is Paulus, en wat is Apollos, dan de stem! Johannes wordt genoemd de stem -phon bontos - de stem van iemand, die luid roept, waardoor men opschrikt en ontwaakt. Christus wordt genoemd het Woord, dat helder en duidelijk is, en dus ook meer leerrijk. Johannes, als de stem, heeft de mensen opgewekt, en toen heeft Christus, als het Woord hen onderwezen, gelijk wij vinden in Revelation 14:2. De stem veler wateren en als van een groten donderslag maakte plaats voor een welluidende stem van citerspelers en het nieuwe gezang, Matthew 3:3. Sommigen maken de opmerking, dat, gelijk Simsons moeder zich moest onthouden van sterken drank, terwijl hij toch bestemd was om een sterk man te zijn, zo is de vader van Johannes den Doper met stomheid geslagen, terwijl hij toch bestemd was om de stem des roependen te zijn. Als de stem des roependen voortgebracht wordt door een' stommen vader, dan toont dit de uitnemendheid der kracht van God, en niet van den mens.

2. Als van enen, wiens werk en roeping het was den weg des Heren te bereiden, en Zijne baan recht te maken, zo werd ook, lang voordat hij geboren was, van Hem gezegd, dat hij den Heere een toegerust volk zou bereiden. Luke 1:17, als Christus' voorbode en voorloper, was hij iemand die den aard van Christus' koninkrijk aanduidde, want hij kwam niet in de bonte, opzichtige kledij van een wapenheraut, maar in het eenvoudige gewaad van een heremiet. Men zendt ambtenaren uit om voor grote, aanzienlijke mannen den weg te bereiden, aldus bereidt Johannes den weg des Heren.

a. Hij zelf deed dit onder de mensen van dit geslacht. In de Joodse Kerk en natie was alles buiten het rechte spoor geraakt, er was een sterk verval in vroomheid en Godsvrucht, de levensdelen van den Godsdienst waren verdorven en weggevreten door de overleveringen en geboden der ouden. De schriftgeleerden en Farizeeën, dat is: de ergste geveinsden ter wereld, hadden den sleutel der kennis en den sleutel der regering aan hun' gordel. Het volk was, over het algemeen, uiterst hoogmoedig op hun voorrechten, gans overtuigd van gerechtvaardigd te zullen worden door hun eigene gerechtigheid, ongevoelig voor hetgeen zonde was, en hoewel thans onder de meest vernederende omstandigheden, daar zij tot een wingewest van het Romeinse rijk waren verklaard, waren zij toch niet verootmoedigd, zij waren ongeveer in dezelfde gemoedsstemming als in den tijd van Maleachi, onbeschoft en hovaardig, er op uit om het woord van God tegen te spreken. Nu was Johannes gezonden om deze bergen te slechten, hun hogen dunk omtrent hen zelven te niet te doen, en hun zonden in het licht te stellen, opdat de leer van Christus des te meer welkom zou zijn en des te meer kracht zou oefenen.

b. Zijne leer van bekering en verootmoediging is thans nog even nodig als toen, teneinde den weg des Heren te bereiden. Er is zeer veel te doen, om voor Christus een' weg te bereiden in de ziel, het hart te neigen om den Zone David's te ontvangen, 2 Samuel 19:14, en niets is hiervoor noodzakelijker dan de ontdekking van zonde, en de overtuiging van het ongenoegzame onzer eigene gerechtigheid. Het beletsel zal beletten, tenzij men het uit den weg neemt, vooroordelen moeten weggenomen worden, hoge gedachten moeten naar beneden gebracht en gevangen worden tot de gehoorzaamheid van Christus. Koperen deuren moeten verbroken, ijzeren grendelen in stukken gehouwen worden, eer de eeuwige deuren geopend zijn om den Koning der ere binnen te laten. De weg der zonde en van Satan is een kromme weg, om een weg te bereiden voor Christus moeten de paden recht gemaakt worden Hebrews 12:13.

V. Het gewaad, waarin hij verscheen, zijn voorkomen, en zijne levenswijze, Matthew 3:4. Zij die den Messias verwachtten als een wereldlijk vorst, zouden denken, dat Zijn voorloper in grote pracht en praal zal verschijnen, dat zijne toerusting zeer glansrijk zal zijn met levendige, vrolijke kleuren, maar het tegendeel blijkt, hij zal groot zijn in de ogen des Heren, maar gering schijnen in het oog der wereld, en, evenals Christus zelf, zal er aan hem gene gedaante noch heerlijkheid zijn, ten einde reeds dadelijk aan te tonen, dat de heerlijkheid van Christus, koninkrijk geestelijk is, en des zelfs onderdanen zoals zij gewoonlijk er door gevonden of er door gemaakt zijn, arm en veracht, hun eer, hun genoegens en hun rijkdom aan ene andere wereld ontlenende.

1. Zijn kleed was eenvoudig. Dezelve Johannes had zijne kleding van kameelhaar, en een lederen gordel om zijne lenden, hij ging niet in lange klederen, zoals de schriftgeleerden, of in zachte klederen, zoals de hovelingen, maar in de klederen van een landman, want hij woonde op het land, en richtte zich in zijne kledij naar zijne omgeving. Het is goed voor ons, om ons te schikken naar de plaats en den toestand, waarin God ons in Zijne voorzienigheid gesteld heeft. Johannes verscheen in deze kledij.

a. Om te tonen, dat hij, gelijk Jakob, een oprecht, een eenvoudig man was, die dezer wereld en dezelve heerlijkheid gestorven was, Zie waarlijk een Israëliet! Zij, die nederig van hart zijn, behoren dit te tonen door ene heilige onverschilligheid omtrent hun kledij, hun versiersel moet niet bestaan in het aantrekken van klederen, en evenmin moeten zij anderen naar hun kledij schatten.

b. Om te tonen dat hij een profeet was, want profeten droegen een harigen mantel, Zacheria 13:4, en inzonderheid om te tonen, dat hij de beloofde Elia was, want van Elia wordt zeer bijzonder melding gemaakt als van een harig man, (dat door sommigen verstaan wordt van het harig kleed, dat hij droeg), en dat hij gegord was met een lederen gordel om zijne lenden, 2 Kings 1:8. Johannes de Doper schijnt in niets zijn mindere in doding van het vlees, deze is dus Elias, die komen zou.

a. Om te tonen, dat hij een man was van vastberadenheid en kracht, zijn gordel was niet fraai, zoals men ze toen algemeen droeg, maar hij was sterk, het was een lederen gordel, en zalig is die dienstknecht, dien zijn heer, als hij komt, vinden zal, met zijne lenden omgord. Luke 12:35, 1 Peter 1:13.

2. Zijne spijze was eenvoudig, zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing, niet alsof hij nooit iets anders at, maar dit was zijn gewoon voedsel, als hij zich terugtrok in eenzame plaatsen, en daar langen tijd verbleef in overdenking. Sprinkhanen zijn ene soort vliegende insecten, zeer goed tot spijze, en toegelaten als rein, Leviticus 11:22, zij zijn gemakkelijk te verteren, vandaar dat het tot de zwakheid of de gebreken van den ouderdom gerekend wordt, dat de sprinkhaan dan een last wordt voor de maag, Ecclesiastes 12:5. Van wilden honing was het land Kanan overvloeiende, 1 Samuel 14:26. Hij werd of onmiddellijk verzameld, als hij neerviel in den dauw, of liever, als hij in de holligheden van bomen en rotsen werd gevonden, waar de bijen bouwden, die niet, als de bijen in korven, onder de zorg der mensen waren. Dit geeft te kennen, dat hij grote matigheid betrachtte in zijn eten, een weinigje was hem genoeg, er is veel nodig eer een man zich verzadigen kan met sprinkhanen en wilden honing: Johannes de Doper is gekomen noch etende, noch drinkende, Matthew 11:18- niet op de kieskeurige, vormelijke wijze, zoals andere mensen. Hij was zo gans en al vervuld van geestelijke dingen, dat hij slechts zelden den tijd kon vinden voor een gezetten maaltijd. Nu kwam dit overeen

a. met de leer die hij predikte van bekering, en van vruchten, der bekering waardig. Zij, wier roeping het is, anderen te vermanen om te treuren over hun zonden, en de zonde in zich te doden, behoren zelf een ernstig leven te leiden, een leven van zelfverloochening, doding van het vlees, en verachting van de wereld. Johannes de Doper toonde dus, dat hij zich diep bewust was van het slechte van den tijd wanneer, en de plaats, waarin hij leefde, hetgeen de prediking der bekering nodig maakte, iedere dag was een vastendag voor hem.

b. Dit kwam overeen met zijn ambt als voorloper, door die wijze van leven toonde hij te weten wat het koninkrijk der hemelen is, en dat hij er de kracht van had ervaren. Zij die kennis hebben aan geestelijke en Goddelijke genietingen, kunnen niet anders dan met ene heilige onverschilligheid zien op de genietingen en hetgeen sierlijk is voor de zinnen, zij kennen iets beters. Door aan anderen dit voorbeeld te geven, baande hij den weg voor Christus. De overtuiging van het ijdele der wereld en van alles wat er in is, is de beste toebereiding voor het ontvangen van het koninkrijk der hemelen in het hart.

Zalig zijn de armen van geest.

VI. Het volk, dat tot hem uitging om hem te horen, Matthew 3:5, Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea. Grote menigten kwamen tot hem van uit de stad, en van alle delen des lands, mensen van allerlei soort, mannen en vrouwen, jong en oud, rijken en armen, Farizeeën en tollenaars, zij gingen tot hem uit, zodra zij hoorden van zijne prediking van het koninkrijk der hemelen, opdat zij zelven datgene mochten horen, waarvan zij reeds zo veel hadden horen spreken. Nu was het

1. ene grote eer voor Johannes, dat zo velen hem hoorden, en wel met zo veel eerbied. Dikwijls wordt in werkelijkheid de meeste eer aangedaan aan hen, die er het minst naar haken. Zij die een streng, ingetogen leven leidden, die ootmoedig zijn en zich zelven verloochenen, der wereld zijn gestorven, dwingen eerbied af, en de mensen koesteren in hun hart meer achting en waardering van hen, dan men wel zou denken.

2. Dit verschafte aan Johannes ene schone gelegenheid om goed te doen, en was een blijk, dat God met hem was. Nu begint de menigte het koninkrijk der hemelen geweld te doen, Luke 16:16, en heerlijk was het te zien hoe de dauw der jeugd als uit de baarmoeder van den Evangelie-morgen neer druppelde Psalms 110:3, het net te zien uitwerpen, waarin zo vele vissen werden gevangen.

3. Dit was een blijk, dat het thans een tijd was van grote verwachting: algemeen dacht men, dat het koninkrijk Gods, nu terstond zou openbaar worden, Luke 19:11, toen Johannes zich dus aan Israël vertoonde, op de beschrevene wijze leefde en predikte, hetwelk zo gans verschillend was van het leven en de lering der schriftgeleerden en Farizeeën, waren zij gereed van hem te zeggen, dat hij de Christus was, Luke 3:15, en hierdoor werd deze samenstroming van het volk veroorzaakt.

4. Zij, die nut en voordeel wilden hebben van Johannes' bediening, moeten tot hem uitgaan in de woestijn, en delen in zijn smaad, zij, die waarlijk begerig zijn naar de redelijke, onvervalste melk des woords, zullen, zo zij niet tot hen wordt gebracht, uitgaan en er naar zoeken, en zij die de leer der bekering wensen te kennen, moeten van het gewoel der wereld uitgaan en stille zijn.

5. Later is gebleken, dat van de velen, die tot Johannes den Doper zijn gekomen, er slechts weinigen waren, die bij zijne leer gebleven zijn, getuige de koele ontvangst van Christus in Judea en in Jeruzalem. Er kan wel een grote menigte zijn van gretige hoorders, terwijl er onder die menigte slechts weinige ware gelovigen zijn. Nieuwsgierigheid, zucht naar het nieuwe en naar afwisseling, kan velen onder het gehoor ener goede prediking brengen, die ook voor een tijd onder den indruk er van schijnen te komen, maar toch nooit aan de kracht er van onderworpen worden, EZECHIËL 33:31, 32.

VII. De plechtigheid, of ceremonie, waarmee hij discipelen aannam, Matthew 3:6. Zij, die zijne leer ontvingen, en zich onderwierpen aan zijne tucht, werden van hem gedoopt in de Jordaan, hiermede hun berouw en bekering belijdende, en hun geloof, dat het koninkrijk van den Messias nabij was.

1. Zij betuigden hun berouw en hun bekering door hun zonden te belijden, ene algemene belijdenis waarschijnlijk, die zij aan Johannes deden, dat zij zondaars waren, dat zij verontreinigd waren door de zonde, en reiniging behoefden, maar aan God beleden zij hun bijzondere zonden, want Hij is de Beledigde, de Verongelijkte. Den Joden was geleerd zich zelven te rechtvaardigen, maar Johannes leert hun zich zelven te beschuldigen, en niet te rusten, gelijk zij dit gewoon waren, in de algemene belijdenis van zonde, gedaan voor geheel Israël, eenmaal per jaar op den Groten Verzoendag, maar ene bijzondere bekentenis af te leggen, ieder voor zich, van de plage van zijn eigen hart. Ene boetvaardige belijdenis van zonde wordt vereist om vergiffenis en vrede te verkrijgen, en alleen diegenen zijn bereid Jezus Christus als hun Gerechtigheid aan te nemen, die er toe gebracht worden, om met droefheid en schaamte hun schuld te erkennen, 1 John 9:1.

2. De voorrechten van het koninkrijk der hemelen, dat nabij was, werden hierop aan hen verzegeld door den doop. Hij wies hen met water, ten teken, -dat God hen zal reinigen van al hun ongerechtigheden. Het was gebruikelijk onder de Joden, dat zij hen, die zij als proselieten aannamen, doopten, inzonderheid diegenen, die slechts proselieten der poort waren, en niet, gelijk de proselieten der gerechtigheid, besneden waren. Sommigen denken, dat het ook de gewoonte was voor zeer bijzonder vrome mannen, die leidslieden wilden zijn van anderen, om door den doop leerlingen en discipelen toe te laten. De vraag van Christus betreffende den doop van Johannes: Was hij uit den hemel of uit de mensen? gaf te kennen, dat er ook een doop was van mensen, die gene aanspraak maakten op ene Goddelijke zending, naar deze gewoonte voegde zich Johannes, maar zijn doop was uit den hemel, en werd van alle anderen onderscheiden door zijn aard. Het was de doop der bekering, Acts 19:4. Geheel Israël werd in Mozes gedoopt, 1 Corinthians 10:2. De ceremoniële wet bestond in verscheidene wassingen, of dopen, Hebrews 9:10, maar de doop van Johannes heeft betrekking op de wet der herstelling, de wet van bekering en geloof. Hij wordt gezegd hen te dopen in de Jordaan, de rivier welke vermaard was wegens Israël's doortocht door haar, en Namans genezing, maar waarschijnlijk heeft Johannes in het begin niet in deze rivier gedoopt, maar is hij later, door den toevloed der mensen, die door hem gedoopt wilden worden, naar de Jordaan gegaan. Door den doop verplichtte hij hen tot een heilig leven, overeenkomstig hun belijdenis. Belijdenis van zonde moet altijd gepaard gaan met een heilig voornemen om, in de kracht van Gods genade, niet tot de zonde terug te keren.

Verzen 7-12

Mattheus 3:7-12

De leer, die Johannes predikte, was die der bekering, omdat het koninkrijk der hemelen nabij was, nu hebben wij hier het nut dezer leer. Toepassing is het leven der prediking, zo was het ook met de prediking van Johannes.

Merk op:

1. Op wie hij haar toepaste, op de Farizeeën en Sadduceeën, die tot zijn doop kwamen, Matthew 3:7. Voor anderen achtte hij het genoeg te zeggen: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen: maar toen hij deze Farizeeën en Sadduceeën tot zich zag komen, vond hij het nodig zich nader te verklaren. Deze waren twee van de drie voorname sekten onder de Joden van dien tijd, de derde sekte was die der Esseërs, van welke wij nooit lezen in de Evangeliën, want zij beminden de afzondering, en weigerden zich met de openbare aangelegenheden in te laten. De Farizeeën waren ijveraars voor de ceremoniën, voor de macht en het gezag der kerk en de overleveringen der ouden, de Sadduceeën vervielen tot het tegenovergestelde uiterste, en waren weinig beter dan deïsten, het bestaan ontkennende van geesten en van een toekomstigen staat. Het was vreemd, dat zij tot den doop van Johannes kwamen, maar hun nieuwsgierigheid bracht hen onder de hoorders, en sommigen van hen hebben zich waarschijnlijk aan den doop onderworpen, maar zeker is het, dat de meesten hunner dit niet deden, want Christus zegt, Luke 7:29, Luke 7:30, dat, terwijl de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, God rechtvaardigden, de Farizeeën en de Wetgeleerden, den raad Gods tegen zich zelven verworpen hebben, van hem niet gedoopt zijnde. Er zijn velen, die tot de genademiddelen komen, maar niet onder de kracht er van komen. Tot dezen nu richt zich Johannes in alle getrouwheid, en wat hij tot hen zei, zei hij ook tot de scharen, Luke 3:7, want zij waren er allen bij betrokken.

2. Op hetgeen de toepassing was. Zij is eenvoudig en op den man af, gericht tot hun consciëntie, hij spreekt als iemand, die niet kwam om voor hen te prediken, maar om tot hen te prediken. Hoewel hij was opgevoed in de afzondering, was hij toch niet beschroomd of verlegen, als hij in het openbaar verscheen, hij vreesde niet voor het aangezicht van den mens, want hij was vol van den Heiligen Geest en van kracht.

I. Hier is een woord om van zonde te overtuigen en om te doen ontwaken. Hij begint ruw, hij noemt hen niet Rabbi, geeft hun geen titels en nog minder de woorden van lof of toejuiching, waaraan zij gewoon waren.

1. De titel, dien hij hun geeft, is: Adderengebroedsels. Christus gaf hun diezelfden titel, Matthew 12:34, Matthew 23:33. Zij waren als anders, schoonschijnend, maar venijnig, vol van boosheid en vijandschap tegen al wat goed was, zij waren een adderengebroedsel, het zaad en nakroost van dezulken, die van een zelfde geest waren, het was hun aangeboren. Zij roemden er in, dat zij het zaad van Abraham waren, maar Johannes toonde hun, dat zij van het zaad der slang waren (vergelijk Genesis 3:15), van hun vader, den duivel, John 8:44. Zij waren ene slangachtige bende, allen aan elkaar gelijk, hoewel vijanden van elkaar, toch saamverbonden in het kwaad. Een goddeloos geslacht is een geslacht van anders, en dit moet hun gezegd worden, het betaamt den dienstknechten van Christus vrijmoedig te zijn en de zondaars hun waren aard te tonen. 2. Het alarmsein, dat hij hun geeft is: Wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Dit geeft te kennen, dat zij in gevaar waren van den toekomenden toorn, en dat hun toestand schier hopeloos was, en hun hart zo verhard in de zonde (de Farizeeën door hun pralen met den Godsdienst, en de Sadduceeën door hun spreken tegen den Godsdienst), dat het schier een wonder was om iets bij hen uit te werken, dat enigerlei hoop kon geven. "Wat brengt u hier? Wie heeft gedacht u hier te zien? Welk een schrik is u aangejaagd, dat gij naar het koninkrijk der hemelen vraagt?" Merk op

a. Er is een toekomende toorn, behalve de tegenwoordige toorn, waarvan de fiolen thans uitgestort worden, is er een toekomende toorn die voor later opgelegd en bewaard wordt.

b. Het is ons aller zorg en belang om dezen toorn te ontvlieden.

c. Het is ene wondervolle genade, dat wij zo eerlijk en duidelijk gewaarschuwd worden om te vlieden van dezen toorn, bedenk-wie ons gewaarschuwd heeft. God heeft ons gewaarschuwd, God, die geen behagen schept in ons verderf. Hij waarschuwt ons door het geschreven woord, door leraren, door onze consciëntie.

d. Deze waarschuwingen doen soms diegenen opschrikken, die zeer verhard schenen in hun gerustheid en in hun' goeden dunk omtrent zich zelven.

II. Hier is een woord van vermaning en leiding, Matthew 3:8, "Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Dan, of daarom, omdat gij gewaarschuwd zijt den toekomenden toorn te ontvlieden, zo laat de schrik des Heren u bewegen tot een heilig leven". Of: "Daarom, omdat gij bekering belijdt, en luistert naar de leer van doop en bekering, zo bewijst, dat gij ware bekeerlingen zijt." Bekering heeft haar zetel in het hart. D r is zij als een wortel, maar te vergeefs zeggen wij, dat zij d r is, indien wij gene vruchten er van voortbrengen, in ene algehele verandering van ons leven, daar wij aflaten van alle zonde, en het goede aankleven, dat zijn vruchten, aksious ts metanoias, der bekering waardig. Diegenen zijn den naam, of de voorrechten, van boetvaardigen, of bekeerlingen, niet waardig, die zeggen, dat hun zonden hun leed doen, maar er toch in volharden. Zij die bekering belijden, gelijk alle gedoopten doen, moeten zijn en moeten handelen zoals het bekeerlingen betaamt en nooit iets doen, dat aan een boetvaardigzondaar niet voegt. Het betaamt boetvaardigen ootmoedig te zijn en gering in hun eigene ogen, dankbaar te zijn, ook voor het kleinste voorrecht, geduldig te zijn ook onder de grootste verdrukking, te waken, ook tegen allen schijn van zonde, overvloedig te zijn in elke plicht, en liefderijk te zijn in het oordelen van anderen.

III. Hier is een woord van waarschuwing, tegen het vertrouwen op uitwendige voorrechten, waardoor men op de roepstem tot bekering geen acht slaat, Matthew 3:9. Meent niet bij u zelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een' vader. Er is zeer veel, dat vleselijk gezinde harten geneigd zijn bij zich zelven te zeggen, om de overtuigende, gebiedende kracht van het woord Gods af te weren. De dienaren des woords moeten er naar streven dit te voorkomen. Het zijn ijdele gedachten, die vernachten in het binnenste van hen, die geroepen worden om hun hart te wassen, Jeremiah 4:14.

M doxte -"Meent niet, onderstaat niet bij u zelven te zeggen, weest niet van mening, dat dit u zal behouden, geeft aan dit denkbeeld gene plaats. Sommigen lezen hiervoor: Behaagt u zelven niet met dit te zeggen, "wiegt u hiermede niet in slaap, en vleit u niet met die ijdele hoop." God geeft acht op hetgeen wij bij ons zelven zeggen, maar niet durven uitspreken, Hij is bekend met al dit valse betrouwen der ziel, met al de drogredenen, waarmee zij zich zelf misleidt, maar die zij niet bloot wil leggen, om maar niet uit den droom te komen. Velen verbergen de leugen in hun rechterhand, omdat zij zich schamen haar te bekennen, zij blijven in het belang van den duivel, doordat zij des duivels geheim bewaren. Johannes nu toont hun

1. Wat hun inbeelding was: "Wij hebben Abraham tot een vader, wij zijn gene zondaren uit de Heidenen, het betaamt voorzeker, dat zij tot bekering worden geroepen, waar wij zijn Joden, een heilig volk, een verkregen volk, wat hebben wij hiermede van doen?" Het woord zal ons geen goed doen, zo wij het niet aannemen als gesproken tot ons, en behorende tot ons. "Meent niet, dat, wijl gij Abrahams zaad zijt, gij daarom

a. "Niet nodig hebt u te bekeren, dat er niets is, waarvan gij u moet bekeren, dat uwe betrekking tot Abraham, en uw deel aan het verbond, dat met hem gemaakt is, u zo heilig maken, dat er voor u gene aanleiding is om van zin of van levenswijze te veranderen."

b. "Dat het u daarom wel genoeg gaan zal al bekeert gij u ook niet. Denkt niet, dat dit u in den dag des oordeels iets baten zal, dat het u beveiligen zal tegen den toekomenden toorn, dat God uwe onboetvaardigheid wel door de vingers zal zien, omdat gij Abrahams zaad zijt." Het is een ijdele waan te denken, dat onze vrome bloedverwanten ons zullen behouden, al is het ook, dat wij zelven niet vroom zijn. Wat zal het ons baten van Godvrezende voorouders af te stammen, het voorrecht gehad te hebben van ene Godsdienstige opvoeding, deel uit te maken van een gezin, waarin de vreze Gods heerst, goede vrienden te hebben, die ons ten goede raden en voor ons bidden, wat zal het ons alles baten, zeg ik, als wij ons niet bekeren, en een leven van boetvaardigheid en geloof leiden? Wij hebben Abraham tot onzen vader, en hebben dus aanspraak op de voorrechten van het verbond, dat met hem gemaakt is, zijn zaad zijnde, wij zijn zonen der kerk, de tempel des Heren, Jeremiah 7:4. Er zijn zeer velen, die door hun betrouwen op de eer en de voorrechten van het lidmaatschap der zichtbare kerk, den hemel zullen missen.

2. Hoe dwaas en ongegrond die mening was. Zij dachten, dat zij, het zaad van Abraham zijnde, het enige volk waren, dat God in de wereld had, en dat Hij, indien zij afgesneden waren, dus ook gene kerk zou hebben, maar Johannes toont hun hoe dwaas en ijdel die waan was, Ik zeg u (wat gij ook bij u zelven moogt zeggen), dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. Hij doopte thans in de Jordaan te Bethabara, John 1:28, het huis van den overtocht, waar de kinderen Israël's overtrokken, d r waren de twaalf stenen, een voor elke stam, die Jozua als gedenkteken heeft opgericht, Joshua 4:20. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij op deze stenen gewezen heeft, waaruit God, meer dan in blote voorstelling, de twaalf stammen Israël's kon verwekken. Of hij doelt wellicht op Isaiah 51:1, waar Abraham genoemd is de rotssteen, waaruit zij gehouwen waren. Dat God, die Izaak uit zulk een rotssteen verwekt heeft, indien het nodig is, hetzelfde wederom kan doen, omdat bij Hem geen ding onmogelijk is. Sommigen denken, dat hij wees op de Heidense krijgslieden, die daar tegenwoordig waren, den Joden aanzeggende: dat God zich ene kerk zou oprichten onder de Heidenen, en den zegen van Abraham op hen zou doen overgaan. Zo zou God, toen onze eerste ouders gevallen zijn, hen hebben kunnen laten omkomen, om zich dan uit stenen een anderen Adam en ene andere Eva te verwekken. Of neemt het zo: "Stenen zelfs zullen als Abrahams zaad erkend worden, veeleer dan zulke harde, dorre, onvruchtbare zondaars, als gij zijt". Merk op, dat gelijk het somber en dreigend is voor het betrouwen van de zondaars in Zion, zo is het voor de zonen van Zion bemoedigend, dat, wat er ook moge gebeuren met het tegenwoordige geslacht, God toch nooit gebrek zal hebben aan ene kerk in deze wereld. Indien de Joden afvallen, de Heidenen zullen ingeënt worden, Matthew 21:43, Romans 11:12 enz.

IV. Hier is een woord der verschrikking voor de zorgeloze en geruste Farizeeën en Sadduceeën, en andere Joden, die de tekenen der tijden niet kenden, noch den dag hunner bezoeking, Matthew 3:10. "Ziet thans toe, nu het koninkrijk Gods nabij is gekomen, en wordt verstandig.

1. "Hoe strikt en kort uw proeftijd is: Nu wordt de bijl voor u uitgedragen, nu wordt zij aan den wortel der bomen gelegd, nu wordt gij op de proef gesteld, maar slechts voor ene wijle, nu wordt gij getekend ter verderfenis, en kunt dit niet anders voorkomen dan door ene spoedige en oprechte bekering. Nu moet gij verwachten, dat God sneller zal te werk gaan met uw oordeel dan vroeger, en dat dit oordeel zal beginnen met het huis Gods. Waar God meer middelen toestaat, geeft Hij minder tijd". Ziet, Ik kom haastelijk. Nu was hun de laatste proeftijd gegeven, het is voor hen "nu of nooit".

2. "Hoe zwaar en streng uw oordeel zal zijn, indien gij u dezen proeftijd niet ten nutte maakt. Nu wordt het met de bijl aan den wortel, bekend gemaakt, om te tonen, dat het Gode ernst is met Zijne verklaring, dat alle boom, hoe hoog ook in gaven en in ere, hoe groen ook in uitwendige belijdenis en in het nakomen van Godsdienstplichten, indien hij gene goede vrucht voortbrengt, vrucht der bekering waardig, uitgehouwen wordt, verloochend, niet erkend, als een boom in Gods wijngaard, onwaardig om er ene plaats in te beslaan, en in het vuur wordt geworpen van Gods toorn-de geschiktste plaats voor onvruchtbare bomen: waar zijn zij ook anders goed voor? Indien zij niet geschikt zijn voor vrucht, dan zijn zij geschikt voor brandhout. Waarschijnlijk ziet dit op de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, een oordeel, dat niet was, zoals andere oordelen geweest zijn, als een afsnijden van takken of ranken, of het neder houwen van den tronk eens booms, terwijl de wortelen bleven om opnieuw uit te spruiten, maar het zou ene algehele, finale, onherroepelijke uitroeiing zijn van dat volk, waarbij al diegenen zouden omkomen, die onboetvaardig, onbekeerlijk waren gebleven. Nu zou God een volkomen einde maken, de toorn zou tot het uiterste over hen komen.

V. Een woord van lering betreffende Jezus Christus, in wie geheel de prediking van Johannes haar middelpunt vond. Christus' dienaren prediken, niet zich zelven, maar Hem. Hier is:

1. De waardigheid en voortreffelijkheid van Christus boven Johannes. Zie hoe gering hij over zich zelven spreekt, ten einde Christus groot te maken, Matthew 3:11, "Ik doop u wel met water, dat is alles wat ik kan doen". Sacramenten ontlenen hun kracht of uitwerking niet aan hen, die ze bedienen: zij kunnen slechts het teken geven, het is Christus' kroonrecht om de zaak te geven, waarop het teken wijst, 1 Corinthians 3:6, 2 Kings 4:31. Maar die na mij komt, is sterker dan ik. Johannes had wel veel kracht, want hij kwam in den geest en de kracht van Elia, maar Christus had meer. Hoewel Johannes waarlijk groot was, groot in de ogen des Heren (uit vrouwen was geen grotere geboren), toch acht hij zich onwaardig om zelfs de geringste plaats van dienstbetoon bij Christus te vervullen, wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen. Hij ziet, a. hoe machtig Christus is in vergelijking van hem. Het is voor getrouwe leraren een grote troost, te denken, dat Jezus Christus sterker, machtiger, is dan zij, voor hen, en door hen kan doen, wat zij zelf niet kunnen, Zijne kracht wordt in hun zwakheid volbracht.

b. Hoe gering hij is in vergelijking van Christus. niet waardig Hem Zijne schoenen na te dragen! Zij, die van God ere ontvangen, worden er door verootmoedigd in hun eigene ogen, gans gewillig om naar beneden te worden gebracht, zo Christus slechts wordt groot gemaakt, alles te wezen en niets te wezen, opdat Christus alles zij.

2. Het doel van Christus' verschijning, die zij nu spoedig verwachtten. Als geprofeteerd wordt, dat Johannes Christus' voorloper zou zijn Malachi 3:1, Malachi 3:2 volgt daar onmiddellijk op: De Heere, dien gijlieden zoekt, zal snellijk komen, en Hij zal zitten louterende, vers.

3. En na de komst van Elia: Die dag komt, brandende als een oven, (Malachi 4:1,) waarnaar de Doper hier schijnt te verwijzen. Christus zal komen om een onderscheid te maken:

a. Door de krachtige werking Zijner genade, Hij zal u dopen, dat is: sommigen van u, met den Heiligen Geest en met vuur. Merk op. Het is Christus kroonrecht om met den Heiligen Geest te dopen. Dit deed Hij in de buitengewone gaven des Geestes, geschonken aan de apostelen, op welke Christus zelf deze woorden van Johannes toepast, Acts 1:5. Dit doet Hij in de genadegaven en vertroostingen des Geestes, gegeven aan hen, die er Hem om vragen, Luke 11:13, John 7:38, John 7:39, zie ook Acts 11:16. Zij, die met den Heiligen Geest gedoopt zijn, zijn als met vuur gedoopt, de zeven geesten Gods verschijnen als zeven vurige lampen. Revelation 4:5. Is vuur verlichtend? Evenzo is de Geest een Geest die verlicht. Verwarmt het? Is niet hun hart brandende in hen? Verteert het? En verteert niet de Geest des oordeels als een Geest der uitbranding het schuim van hun bederf? Wordt alles, wat door het vuur wordt gegrepen, aan hetzelve gelijk gemaakt? En beweegt het zich naar boven? Zo wordt de ziel door den Geest heilig gemaakt, gelijk Hij zelf heilig is, en dan strekt zij zich hemelwaarts. Christus zegt: Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen, Luke 12:49.

b. Door de laatste beslissingen van Zijn oordeel, Matthew 3:12, Wiens wan in Zijne hand is. Zijn vermogen om te onderscheiden, als de eeuwige wijsheid des Vaders, die alles in het ware licht beziet, en Zijn gezag, Zijne volmacht om te onderscheiden, als de Persoon, aan wie alle oordeel is overgegeven, dit alles is de wan, die in Zijne hand is, Jeremiah 15:7. Nu zit Hij, louterende. Merk hier op. De zichtbare kerk is Christus' dorsvloer, O mijne dorsing, en de tarwe mijns dorsvloers, Isaiah 21:10. De tempel, een type van de kerk, was op een dorsvloer gebouwd. Op dezen dorsvloer is ene vermenging van tarwe en kaf. Ware gelovigen zijn als tarwe: degelijk, nuttig, kostbaar, geveinsden zijn als kaf: licht en ledig, nutteloos en waardeloos, weggevoerd door elke wind, deze twee zijn thans onder elkaar gemengd, goeden en slechten onder dezelfde uitwendige belijdenis en in dezelfde zichtbare gemeenschap. Er komt een dag, wanneer de dorsvloer doorzuiverd zal worden, en de tarwe van het kaf zal worden gescheiden. Iets van dien aard geschiedt dikwijls in de wereld, als God Zijn volk roept uit Babylon, Revelation 18:4. Maar het is de dag van het laatste oordeel, die de dag van het grote wannen zijn zal, een dag der onderscheiding, die onfeilbaar beslissen zal betreffende leer en werken, 1 Corinthians 3:13, en betreffende personen, Matthew 25:32, Matthew 25:33, wanneer heiligen en zondaars voor eeuwig van elkaar gescheiden zullen worden. De hemel is de korenschuur, waarin Jezus Christus weldra al Zijne tarwe zal vergaderen, en geen enkel graankorreltje zal verloren gaan. Hij zal ze vergaderen, zoals rijpe vruchten ingezameld worden. De zeis van den dood wordt gebruikt om hen tot hun volken te verzamelen. In den hemel worden heiligen samengebracht, en dan zijn zij niet langer verstrooid, zij zijn veilig, en niet meer aan gevaar blootgesteld, afgezonderd van verdorvene naburen van buiten, en verdorvene neigingen van binnen, en dan is er geen kaf onder hen. Zij zijn niet slechts in de schuur gebracht, Matthew 13:30, maar in de korenschuur, waar zij gans doorzuiverd zijn. De hel is het onuitblusselijk vuur, dat het kaf zal verbranden, dat gewis het deel, de straf en het eeuwig verderf zal zijn van geveinsden en ongelovigen. Zo dat ons hier leven en dood, goed en kwaad, worden voorgesteld, al naar wij thans zijn in het veld, zullen wij dan zijn op den dorsvloer.

Verzen 7-12

Mattheus 3:7-12

De leer, die Johannes predikte, was die der bekering, omdat het koninkrijk der hemelen nabij was, nu hebben wij hier het nut dezer leer. Toepassing is het leven der prediking, zo was het ook met de prediking van Johannes.

Merk op:

1. Op wie hij haar toepaste, op de Farizeeën en Sadduceeën, die tot zijn doop kwamen, Matthew 3:7. Voor anderen achtte hij het genoeg te zeggen: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen: maar toen hij deze Farizeeën en Sadduceeën tot zich zag komen, vond hij het nodig zich nader te verklaren. Deze waren twee van de drie voorname sekten onder de Joden van dien tijd, de derde sekte was die der Esseërs, van welke wij nooit lezen in de Evangeliën, want zij beminden de afzondering, en weigerden zich met de openbare aangelegenheden in te laten. De Farizeeën waren ijveraars voor de ceremoniën, voor de macht en het gezag der kerk en de overleveringen der ouden, de Sadduceeën vervielen tot het tegenovergestelde uiterste, en waren weinig beter dan deïsten, het bestaan ontkennende van geesten en van een toekomstigen staat. Het was vreemd, dat zij tot den doop van Johannes kwamen, maar hun nieuwsgierigheid bracht hen onder de hoorders, en sommigen van hen hebben zich waarschijnlijk aan den doop onderworpen, maar zeker is het, dat de meesten hunner dit niet deden, want Christus zegt, Luke 7:29, Luke 7:30, dat, terwijl de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, God rechtvaardigden, de Farizeeën en de Wetgeleerden, den raad Gods tegen zich zelven verworpen hebben, van hem niet gedoopt zijnde. Er zijn velen, die tot de genademiddelen komen, maar niet onder de kracht er van komen. Tot dezen nu richt zich Johannes in alle getrouwheid, en wat hij tot hen zei, zei hij ook tot de scharen, Luke 3:7, want zij waren er allen bij betrokken.

2. Op hetgeen de toepassing was. Zij is eenvoudig en op den man af, gericht tot hun consciëntie, hij spreekt als iemand, die niet kwam om voor hen te prediken, maar om tot hen te prediken. Hoewel hij was opgevoed in de afzondering, was hij toch niet beschroomd of verlegen, als hij in het openbaar verscheen, hij vreesde niet voor het aangezicht van den mens, want hij was vol van den Heiligen Geest en van kracht.

I. Hier is een woord om van zonde te overtuigen en om te doen ontwaken. Hij begint ruw, hij noemt hen niet Rabbi, geeft hun geen titels en nog minder de woorden van lof of toejuiching, waaraan zij gewoon waren.

1. De titel, dien hij hun geeft, is: Adderengebroedsels. Christus gaf hun diezelfden titel, Matthew 12:34, Matthew 23:33. Zij waren als anders, schoonschijnend, maar venijnig, vol van boosheid en vijandschap tegen al wat goed was, zij waren een adderengebroedsel, het zaad en nakroost van dezulken, die van een zelfde geest waren, het was hun aangeboren. Zij roemden er in, dat zij het zaad van Abraham waren, maar Johannes toonde hun, dat zij van het zaad der slang waren (vergelijk Genesis 3:15), van hun vader, den duivel, John 8:44. Zij waren ene slangachtige bende, allen aan elkaar gelijk, hoewel vijanden van elkaar, toch saamverbonden in het kwaad. Een goddeloos geslacht is een geslacht van anders, en dit moet hun gezegd worden, het betaamt den dienstknechten van Christus vrijmoedig te zijn en de zondaars hun waren aard te tonen. 2. Het alarmsein, dat hij hun geeft is: Wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Dit geeft te kennen, dat zij in gevaar waren van den toekomenden toorn, en dat hun toestand schier hopeloos was, en hun hart zo verhard in de zonde (de Farizeeën door hun pralen met den Godsdienst, en de Sadduceeën door hun spreken tegen den Godsdienst), dat het schier een wonder was om iets bij hen uit te werken, dat enigerlei hoop kon geven. "Wat brengt u hier? Wie heeft gedacht u hier te zien? Welk een schrik is u aangejaagd, dat gij naar het koninkrijk der hemelen vraagt?" Merk op

a. Er is een toekomende toorn, behalve de tegenwoordige toorn, waarvan de fiolen thans uitgestort worden, is er een toekomende toorn die voor later opgelegd en bewaard wordt.

b. Het is ons aller zorg en belang om dezen toorn te ontvlieden.

c. Het is ene wondervolle genade, dat wij zo eerlijk en duidelijk gewaarschuwd worden om te vlieden van dezen toorn, bedenk-wie ons gewaarschuwd heeft. God heeft ons gewaarschuwd, God, die geen behagen schept in ons verderf. Hij waarschuwt ons door het geschreven woord, door leraren, door onze consciëntie.

d. Deze waarschuwingen doen soms diegenen opschrikken, die zeer verhard schenen in hun gerustheid en in hun' goeden dunk omtrent zich zelven.

II. Hier is een woord van vermaning en leiding, Matthew 3:8, "Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Dan, of daarom, omdat gij gewaarschuwd zijt den toekomenden toorn te ontvlieden, zo laat de schrik des Heren u bewegen tot een heilig leven". Of: "Daarom, omdat gij bekering belijdt, en luistert naar de leer van doop en bekering, zo bewijst, dat gij ware bekeerlingen zijt." Bekering heeft haar zetel in het hart. D r is zij als een wortel, maar te vergeefs zeggen wij, dat zij d r is, indien wij gene vruchten er van voortbrengen, in ene algehele verandering van ons leven, daar wij aflaten van alle zonde, en het goede aankleven, dat zijn vruchten, aksious ts metanoias, der bekering waardig. Diegenen zijn den naam, of de voorrechten, van boetvaardigen, of bekeerlingen, niet waardig, die zeggen, dat hun zonden hun leed doen, maar er toch in volharden. Zij die bekering belijden, gelijk alle gedoopten doen, moeten zijn en moeten handelen zoals het bekeerlingen betaamt en nooit iets doen, dat aan een boetvaardigzondaar niet voegt. Het betaamt boetvaardigen ootmoedig te zijn en gering in hun eigene ogen, dankbaar te zijn, ook voor het kleinste voorrecht, geduldig te zijn ook onder de grootste verdrukking, te waken, ook tegen allen schijn van zonde, overvloedig te zijn in elke plicht, en liefderijk te zijn in het oordelen van anderen.

III. Hier is een woord van waarschuwing, tegen het vertrouwen op uitwendige voorrechten, waardoor men op de roepstem tot bekering geen acht slaat, Matthew 3:9. Meent niet bij u zelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een' vader. Er is zeer veel, dat vleselijk gezinde harten geneigd zijn bij zich zelven te zeggen, om de overtuigende, gebiedende kracht van het woord Gods af te weren. De dienaren des woords moeten er naar streven dit te voorkomen. Het zijn ijdele gedachten, die vernachten in het binnenste van hen, die geroepen worden om hun hart te wassen, Jeremiah 4:14.

M doxte -"Meent niet, onderstaat niet bij u zelven te zeggen, weest niet van mening, dat dit u zal behouden, geeft aan dit denkbeeld gene plaats. Sommigen lezen hiervoor: Behaagt u zelven niet met dit te zeggen, "wiegt u hiermede niet in slaap, en vleit u niet met die ijdele hoop." God geeft acht op hetgeen wij bij ons zelven zeggen, maar niet durven uitspreken, Hij is bekend met al dit valse betrouwen der ziel, met al de drogredenen, waarmee zij zich zelf misleidt, maar die zij niet bloot wil leggen, om maar niet uit den droom te komen. Velen verbergen de leugen in hun rechterhand, omdat zij zich schamen haar te bekennen, zij blijven in het belang van den duivel, doordat zij des duivels geheim bewaren. Johannes nu toont hun

1. Wat hun inbeelding was: "Wij hebben Abraham tot een vader, wij zijn gene zondaren uit de Heidenen, het betaamt voorzeker, dat zij tot bekering worden geroepen, waar wij zijn Joden, een heilig volk, een verkregen volk, wat hebben wij hiermede van doen?" Het woord zal ons geen goed doen, zo wij het niet aannemen als gesproken tot ons, en behorende tot ons. "Meent niet, dat, wijl gij Abrahams zaad zijt, gij daarom

a. "Niet nodig hebt u te bekeren, dat er niets is, waarvan gij u moet bekeren, dat uwe betrekking tot Abraham, en uw deel aan het verbond, dat met hem gemaakt is, u zo heilig maken, dat er voor u gene aanleiding is om van zin of van levenswijze te veranderen."

b. "Dat het u daarom wel genoeg gaan zal al bekeert gij u ook niet. Denkt niet, dat dit u in den dag des oordeels iets baten zal, dat het u beveiligen zal tegen den toekomenden toorn, dat God uwe onboetvaardigheid wel door de vingers zal zien, omdat gij Abrahams zaad zijt." Het is een ijdele waan te denken, dat onze vrome bloedverwanten ons zullen behouden, al is het ook, dat wij zelven niet vroom zijn. Wat zal het ons baten van Godvrezende voorouders af te stammen, het voorrecht gehad te hebben van ene Godsdienstige opvoeding, deel uit te maken van een gezin, waarin de vreze Gods heerst, goede vrienden te hebben, die ons ten goede raden en voor ons bidden, wat zal het ons alles baten, zeg ik, als wij ons niet bekeren, en een leven van boetvaardigheid en geloof leiden? Wij hebben Abraham tot onzen vader, en hebben dus aanspraak op de voorrechten van het verbond, dat met hem gemaakt is, zijn zaad zijnde, wij zijn zonen der kerk, de tempel des Heren, Jeremiah 7:4. Er zijn zeer velen, die door hun betrouwen op de eer en de voorrechten van het lidmaatschap der zichtbare kerk, den hemel zullen missen.

2. Hoe dwaas en ongegrond die mening was. Zij dachten, dat zij, het zaad van Abraham zijnde, het enige volk waren, dat God in de wereld had, en dat Hij, indien zij afgesneden waren, dus ook gene kerk zou hebben, maar Johannes toont hun hoe dwaas en ijdel die waan was, Ik zeg u (wat gij ook bij u zelven moogt zeggen), dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. Hij doopte thans in de Jordaan te Bethabara, John 1:28, het huis van den overtocht, waar de kinderen Israël's overtrokken, d r waren de twaalf stenen, een voor elke stam, die Jozua als gedenkteken heeft opgericht, Joshua 4:20. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hij op deze stenen gewezen heeft, waaruit God, meer dan in blote voorstelling, de twaalf stammen Israël's kon verwekken. Of hij doelt wellicht op Isaiah 51:1, waar Abraham genoemd is de rotssteen, waaruit zij gehouwen waren. Dat God, die Izaak uit zulk een rotssteen verwekt heeft, indien het nodig is, hetzelfde wederom kan doen, omdat bij Hem geen ding onmogelijk is. Sommigen denken, dat hij wees op de Heidense krijgslieden, die daar tegenwoordig waren, den Joden aanzeggende: dat God zich ene kerk zou oprichten onder de Heidenen, en den zegen van Abraham op hen zou doen overgaan. Zo zou God, toen onze eerste ouders gevallen zijn, hen hebben kunnen laten omkomen, om zich dan uit stenen een anderen Adam en ene andere Eva te verwekken. Of neemt het zo: "Stenen zelfs zullen als Abrahams zaad erkend worden, veeleer dan zulke harde, dorre, onvruchtbare zondaars, als gij zijt". Merk op, dat gelijk het somber en dreigend is voor het betrouwen van de zondaars in Zion, zo is het voor de zonen van Zion bemoedigend, dat, wat er ook moge gebeuren met het tegenwoordige geslacht, God toch nooit gebrek zal hebben aan ene kerk in deze wereld. Indien de Joden afvallen, de Heidenen zullen ingeënt worden, Matthew 21:43, Romans 11:12 enz.

IV. Hier is een woord der verschrikking voor de zorgeloze en geruste Farizeeën en Sadduceeën, en andere Joden, die de tekenen der tijden niet kenden, noch den dag hunner bezoeking, Matthew 3:10. "Ziet thans toe, nu het koninkrijk Gods nabij is gekomen, en wordt verstandig.

1. "Hoe strikt en kort uw proeftijd is: Nu wordt de bijl voor u uitgedragen, nu wordt zij aan den wortel der bomen gelegd, nu wordt gij op de proef gesteld, maar slechts voor ene wijle, nu wordt gij getekend ter verderfenis, en kunt dit niet anders voorkomen dan door ene spoedige en oprechte bekering. Nu moet gij verwachten, dat God sneller zal te werk gaan met uw oordeel dan vroeger, en dat dit oordeel zal beginnen met het huis Gods. Waar God meer middelen toestaat, geeft Hij minder tijd". Ziet, Ik kom haastelijk. Nu was hun de laatste proeftijd gegeven, het is voor hen "nu of nooit".

2. "Hoe zwaar en streng uw oordeel zal zijn, indien gij u dezen proeftijd niet ten nutte maakt. Nu wordt het met de bijl aan den wortel, bekend gemaakt, om te tonen, dat het Gode ernst is met Zijne verklaring, dat alle boom, hoe hoog ook in gaven en in ere, hoe groen ook in uitwendige belijdenis en in het nakomen van Godsdienstplichten, indien hij gene goede vrucht voortbrengt, vrucht der bekering waardig, uitgehouwen wordt, verloochend, niet erkend, als een boom in Gods wijngaard, onwaardig om er ene plaats in te beslaan, en in het vuur wordt geworpen van Gods toorn-de geschiktste plaats voor onvruchtbare bomen: waar zijn zij ook anders goed voor? Indien zij niet geschikt zijn voor vrucht, dan zijn zij geschikt voor brandhout. Waarschijnlijk ziet dit op de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, een oordeel, dat niet was, zoals andere oordelen geweest zijn, als een afsnijden van takken of ranken, of het neder houwen van den tronk eens booms, terwijl de wortelen bleven om opnieuw uit te spruiten, maar het zou ene algehele, finale, onherroepelijke uitroeiing zijn van dat volk, waarbij al diegenen zouden omkomen, die onboetvaardig, onbekeerlijk waren gebleven. Nu zou God een volkomen einde maken, de toorn zou tot het uiterste over hen komen.

V. Een woord van lering betreffende Jezus Christus, in wie geheel de prediking van Johannes haar middelpunt vond. Christus' dienaren prediken, niet zich zelven, maar Hem. Hier is:

1. De waardigheid en voortreffelijkheid van Christus boven Johannes. Zie hoe gering hij over zich zelven spreekt, ten einde Christus groot te maken, Matthew 3:11, "Ik doop u wel met water, dat is alles wat ik kan doen". Sacramenten ontlenen hun kracht of uitwerking niet aan hen, die ze bedienen: zij kunnen slechts het teken geven, het is Christus' kroonrecht om de zaak te geven, waarop het teken wijst, 1 Corinthians 3:6, 2 Kings 4:31. Maar die na mij komt, is sterker dan ik. Johannes had wel veel kracht, want hij kwam in den geest en de kracht van Elia, maar Christus had meer. Hoewel Johannes waarlijk groot was, groot in de ogen des Heren (uit vrouwen was geen grotere geboren), toch acht hij zich onwaardig om zelfs de geringste plaats van dienstbetoon bij Christus te vervullen, wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen. Hij ziet, a. hoe machtig Christus is in vergelijking van hem. Het is voor getrouwe leraren een grote troost, te denken, dat Jezus Christus sterker, machtiger, is dan zij, voor hen, en door hen kan doen, wat zij zelf niet kunnen, Zijne kracht wordt in hun zwakheid volbracht.

b. Hoe gering hij is in vergelijking van Christus. niet waardig Hem Zijne schoenen na te dragen! Zij, die van God ere ontvangen, worden er door verootmoedigd in hun eigene ogen, gans gewillig om naar beneden te worden gebracht, zo Christus slechts wordt groot gemaakt, alles te wezen en niets te wezen, opdat Christus alles zij.

2. Het doel van Christus' verschijning, die zij nu spoedig verwachtten. Als geprofeteerd wordt, dat Johannes Christus' voorloper zou zijn Malachi 3:1, Malachi 3:2 volgt daar onmiddellijk op: De Heere, dien gijlieden zoekt, zal snellijk komen, en Hij zal zitten louterende, vers.

3. En na de komst van Elia: Die dag komt, brandende als een oven, (Malachi 4:1,) waarnaar de Doper hier schijnt te verwijzen. Christus zal komen om een onderscheid te maken:

a. Door de krachtige werking Zijner genade, Hij zal u dopen, dat is: sommigen van u, met den Heiligen Geest en met vuur. Merk op. Het is Christus kroonrecht om met den Heiligen Geest te dopen. Dit deed Hij in de buitengewone gaven des Geestes, geschonken aan de apostelen, op welke Christus zelf deze woorden van Johannes toepast, Acts 1:5. Dit doet Hij in de genadegaven en vertroostingen des Geestes, gegeven aan hen, die er Hem om vragen, Luke 11:13, John 7:38, John 7:39, zie ook Acts 11:16. Zij, die met den Heiligen Geest gedoopt zijn, zijn als met vuur gedoopt, de zeven geesten Gods verschijnen als zeven vurige lampen. Revelation 4:5. Is vuur verlichtend? Evenzo is de Geest een Geest die verlicht. Verwarmt het? Is niet hun hart brandende in hen? Verteert het? En verteert niet de Geest des oordeels als een Geest der uitbranding het schuim van hun bederf? Wordt alles, wat door het vuur wordt gegrepen, aan hetzelve gelijk gemaakt? En beweegt het zich naar boven? Zo wordt de ziel door den Geest heilig gemaakt, gelijk Hij zelf heilig is, en dan strekt zij zich hemelwaarts. Christus zegt: Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen, Luke 12:49.

b. Door de laatste beslissingen van Zijn oordeel, Matthew 3:12, Wiens wan in Zijne hand is. Zijn vermogen om te onderscheiden, als de eeuwige wijsheid des Vaders, die alles in het ware licht beziet, en Zijn gezag, Zijne volmacht om te onderscheiden, als de Persoon, aan wie alle oordeel is overgegeven, dit alles is de wan, die in Zijne hand is, Jeremiah 15:7. Nu zit Hij, louterende. Merk hier op. De zichtbare kerk is Christus' dorsvloer, O mijne dorsing, en de tarwe mijns dorsvloers, Isaiah 21:10. De tempel, een type van de kerk, was op een dorsvloer gebouwd. Op dezen dorsvloer is ene vermenging van tarwe en kaf. Ware gelovigen zijn als tarwe: degelijk, nuttig, kostbaar, geveinsden zijn als kaf: licht en ledig, nutteloos en waardeloos, weggevoerd door elke wind, deze twee zijn thans onder elkaar gemengd, goeden en slechten onder dezelfde uitwendige belijdenis en in dezelfde zichtbare gemeenschap. Er komt een dag, wanneer de dorsvloer doorzuiverd zal worden, en de tarwe van het kaf zal worden gescheiden. Iets van dien aard geschiedt dikwijls in de wereld, als God Zijn volk roept uit Babylon, Revelation 18:4. Maar het is de dag van het laatste oordeel, die de dag van het grote wannen zijn zal, een dag der onderscheiding, die onfeilbaar beslissen zal betreffende leer en werken, 1 Corinthians 3:13, en betreffende personen, Matthew 25:32, Matthew 25:33, wanneer heiligen en zondaars voor eeuwig van elkaar gescheiden zullen worden. De hemel is de korenschuur, waarin Jezus Christus weldra al Zijne tarwe zal vergaderen, en geen enkel graankorreltje zal verloren gaan. Hij zal ze vergaderen, zoals rijpe vruchten ingezameld worden. De zeis van den dood wordt gebruikt om hen tot hun volken te verzamelen. In den hemel worden heiligen samengebracht, en dan zijn zij niet langer verstrooid, zij zijn veilig, en niet meer aan gevaar blootgesteld, afgezonderd van verdorvene naburen van buiten, en verdorvene neigingen van binnen, en dan is er geen kaf onder hen. Zij zijn niet slechts in de schuur gebracht, Matthew 13:30, maar in de korenschuur, waar zij gans doorzuiverd zijn. De hel is het onuitblusselijk vuur, dat het kaf zal verbranden, dat gewis het deel, de straf en het eeuwig verderf zal zijn van geveinsden en ongelovigen. Zo dat ons hier leven en dood, goed en kwaad, worden voorgesteld, al naar wij thans zijn in het veld, zullen wij dan zijn op den dorsvloer.

Verzen 13-17

Mattheus 3:13-17

Van Zijne kindsheid af tot op dit ogenblik, nu Hij bijna dertig jaren oud is, was onze Heere in afzondering gebleven in Galilea, levend begraven, als het ware, maar thans, na een langen duisteren nacht, ziet, de Zon der Gerechtigheid gaat op in heerlijkheid. De volheid des tijds was gekomen, wanneer Christus Zijn profetisch ambt op zich zou nemen, en het behaagt Hem dit te doen, nit te Jeruzalem (hoewel Hij daar waarschijnlijk op de drie jaarlijkse feesten, evenals anderen heenging) maar d r, waar Johannes was dopende, want tot hem begaven zich diegenen, die wachtten op de vertroosting Israël's, aan wie alleen Hij welkom zijn zou. Johannes de Doper was zes maanden ouder dan onze Zaligmaker, en men denkt, dat hij omstreeks zes maanden voordat Christus verscheen, was begonnen te prediken en te dopen, zo lang was Hij bezig met Hem den weg te bereiden, in het land rondom de Jordaan, en in die zes maanden was daar meer voor gedaan, dan in verscheidene eeuwen te voren. Christus' komst van Galilea naar de Jordaan, om gedoopt te worden, leert ons, niet terug te deinzen voor pijn of moeite ten einde gelegenheid te verkrijgen om tot God te naderen in de inzetting van een genademiddel. Wij moeten bereid zijn, om liever ver te gaan dan te kort te komen in de gemeenschapsoefening met God. Die willen vinden, moeten zoeken. In dit verhaal nu van Christus' doop kunnen wij opmerken:

I. Hoe moeilijk Johannes te bewegen was om dit toe te laten, Matthew 3:14, Matthew 3:15. Het was een voorbeeld van den groten ootmoed van Jezus, dat Hij van Johannes gedoopt wilde worden, dat Hij, die gene zonde gekend heeft, zich onderwierp aan den doop der bekering. Zodra Christus aanving te prediken, predikte Hij ootmoed, predikte dien door Zijn voorbeeld, predikte hem aan allen, inzonderheid aan jonge leraren. Christus was bestemd voor de hoogste eer, toch heeft Hij zich bij dien eersten stap in het openbare leven aldus vernederd. Zij, die hoog willen opklimmen, moeten laag beginnen. Nederigheid gaat voor de eer. Het was een bewijs van hoge achting voor Johannes, dat Christus aldus tot hem kwam, en het was ene beloning voor den dienst, dien hij Hem bewees, door Zijne nadering aan te kondigen. Die God eren, zal Hij eren. Nu hebben wij hier:

1. Het bezwaar, dat Johannes maakte, om Jezus te dopen, Matthew 3:14. Johannes weigerde Hem, gelijk Petrus deed, toen Christus hem de voeten ging wassen, John 13:6, John 13:8. Christus' genadige neerbuigingen zijn zo verrassend, dat zij ook voor de krachtigste gelovigen in den beginne ongelooflijk schijnen, zo diep en geheimenisvol, dat zelfs zij, die Zijn wil goed kennen, er niet spoedig de betekenis van kunnen ontdekken, maar, vanwege de duisternis, zich verzetten tegen den wil van Christus. In zijne bescheidenheid denkt Johannes, dat dit een te grote ere voor hem is, en hij drukt zich uit voor Christus op dezelfde wijze, als zijne moeder zich uitgedrukt had voor Christus' moeder, Luke 1:43, Van waar komt mij dit, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? Johannes had nu veel naam gemaakt, en was algemeen geacht, maar zie hoe nederig hij nog is! God heeft nog meerdere ere weggelegd voor hen, wier hart nederig blijft, ook als hun roem groot is.

a. Johannes acht het nodig, dat hij van Christus gedoopt zal worden: Mij is nodig van U gedoopt te worden met den doop des Heiligen Geestes, als met vuur, want dat was de doop van Christus, Matthew 3:11. Hoewel Johannes van moeders lijf aan met den Heiligen Geest was vervuld Luke 1:15, erkent hij toch het nodig te hebben om met dien doop gedoopt te worden. Zij, die veel van den Geest Gods hebben, zien toch, dat zolang zij nog hier zijn in den onvolmaakten staat, zij behoefte hebben aan nog meer, en nodig hebben om tot Christus te gaan, ten einde meer te ontvangen. Johannes had nodig gedoopt te worden, hoewel hij de grootste was van hen, die uit vrouwen geboren zijn, maar, uit ene vrouw geboren zijnde, is hij bevlekt, zoals anderen van Adams zaad, en hij erkent de behoefte aan reiniging. De reinste zielen zijn zich het meest bewust van de onreinheid, die nog in hen is overgebleven en streven het meest naar de geestelijke wassing. Hem is nodig gedoopt te worden van Christus, die datgene voor ons doen kan, dat door niemand anders gedaan kan worden, en dat toch voor ons gedaan moet worden, of het is gedaan met ons. De beste en heiligste mensen hebben Christus nodig, en hoe beter zij zijn, hoe meer zij die behoefte bespeuren. Dit werd gezegd ten aanhore der scharen, die groten eerbied hadden voor Johannes, en bereid waren hem als den Messias aan te nemen, toch erkent hij openlijk, dat hem nodig was van Christus gedoopt te worden. Het is ook voor de grootste mannen gene verkleining te bekennen, dat zij zonder Christus en Zijne genade ten verderve gaan. Johannes was de voorloper van Christus, en toch erkent hij nodig te hebben van Hem gedoopt te worden. Zelfs zij, die er voor Christus geweest zijn, waren van Hem afhankelijk, en hadden het oog op Hem. Merk op hoe Johannes, terwijl hij met anderen sprak over hun ziel, treffend over zijn eigen zielstoestand sprak: Mij is nodig van U gedoopt te worden. Leraren, die voor anderen prediken, en anderen dopen, moeten wel toezien, dat zij ook tot zich zelven prediken, en zelven met den Heiligen Geest gedoopt zijn. Heb acht op u zelven, 1 Timothy 4:16.

b. Daarom vindt hij het ongehoord en ongerijmd, dat Christus door hem gedoopt zou worden: Komt Gij tot mij? Komt de heilige Jezus, die afgescheiden is van de zondaren, om gedoopt te worden door een zondaar, als een zondaar, en onder zondaren? Hoe kan dit? Welke reden kunnen wij hiervoor opgeven? Het komen van Christus tot ons mag ons wel verwondering baren.

2. Hoe het bezwaar, de tegenwerping, wordt ter zijde gesteld, Matthew 3:15, Jezus zei: Laat nu af. Christus nam Zijn ootmoed wel aan, maar niet zijne weigering, Hij wil, dat de zaak zal geschieden, en het betaamt, dat Christus Zijne eigene wijze van doen volgt, al begrijpen wij het niet, en kunnen wij er gene reden voor opgeven. Zie

a. Hoe Christus er op aandringt.

Laat nu af. Hij ontkent niet, dat Johannes nodig heeft van Hem gedoopt te worden, maar nu wil Hij gedoopt worden van Johannes. Aphes arti. Laat het nu zo zijn. Alles is schoon op zijn tijd. Maar waarom nu? Christus is nu in een staat van vernedering, Hij heeft zich ontledigd. Hij heeft zich vernietigd. Hij is niet slechts in gedaante gevonden als en mens, maar is gezonden in gelijkheid des zondigen vlezes, en daarom, laat Hij nu van Johannes gedoopt worden, alsof Hij het nodig had te worden gewassen, hoewel Hij volkomen rein was, en aldus is Hij zonde voor ons gemaakt, hoewel Hij gene zonde gekend heeft. De doop van Johannes geldt nu, daardoor doet God nu Zijn werk, dat is de tegenwoordige bedeling, en daarom wil Jezus nu gedoopt worden met water, maar Zijn dopen met den Heiligen Geest wordt voor later bewaard, niet lang na deze dagen, Acts 1:5. De doop van Johannes heeft nu zijn dag, en daarom moet hij nu geëerd worden, en die er mede gedoopt worden, moeten bemoedigd worden. Zij, die het verst gevorderd zijn in gaven en genade, behoren in hun plaats getuigenis af te leggen voor de ingestelde genademiddelen door er ootmoedig gebruik van te maken, ten einde ook aan anderen een goed voorbeeld te geven. Johannes was nu wassende, en daarom moet het nu zo zijn, weldra zal hij afnemen, en dan zal het anders wezen. Het moet nu zo zijn, omdat het nu de tijd is, dat Christus in het openbaar verschijnt, en dit is er ene goede gelegenheid voor, zie John 1:31. Aldus moet Hij geopenbaard worden aan Israël, en aangekondigd worden door wonderen van den hemel in deze Zijne daad, die van de grootste neerbuiging en zelfvernedering getuigt.

a. De reden, die Hij er voor opgeeft: Aldus betaamt ons alle gerechtigdheid te vervullen. Merk op: Er was betamelijkheid in alles wat Christus voor ons deed, het was alles betamelijk, Hebrews 2:10, Hebrews 7:26, en wij moeten er ons op toeleggen, om niet slechts de dingen te doen, die ons voegen, maar die ons betamen, niet slechts hetgeen volstrekt noodzakelijk is, maar ook hetgeen liefelijk is en wel luidt. Onze Heere Jezus beschouwde het als ene zaak, die Hem betaamde, om alle gerechtigheid te vervullen, dat is, iedere Goddelijke inzetting te erkennen, en Zijne bereidheid te tonen, om zich naar alle de rechtvaardige voorschriften Gods te voegen. Aldus betaamt het Hem God te rechtvaardigen, en Zijne wijsheid te loven in de zending van Johannes om door den doop der bekering den weg voor Hem te bereiden. Aldus betaamt het ons alles wat goed is te steunen en aan te moedigen door ons voorbeeld en door ons woord. Christus heeft Johannes en zijn doop dikwijls met ere vermeld, en om dit nog des te beter te doen, heeft Hij zich zelf door hem laten dopen. Aldus begon Jezus eerst te doen, en toen te leren, en Zijne dienaren moeten dezelfde methode volgen. Aldus vervulde Christus de gerechtigheid van de ceremoniële wet, die in onderscheidene wassingen bestond, aldus heeft Hij de Evangelie-inzetting van den doop Zijner kerk aanbevolen, hem geëerd, en aangetoond, welke kracht Hij er in zou leggen. Het betaamde Christus zich te onderwerpen aan Johannes' wassing met water, omdat die door God was verordineerd, maar het betaamde Hem om der Farizeeën wassing met water tegen te staan, omdat dit een bedeksel en ene verordinering was van mensen, en Hij rechtvaardigde Zijne discipelen, toen dezen weigerden er zich aan te onderwerpen. Met den wil van Christus en de reden, die Hij er voor opgaf, was Johannes volkomen tevreden, en toen liet hij van Hem af. Dezelfde bescheidenheid, die hem eerst de ere, die Christus hem wilde aandoen, deed weigeren, deed hem den dienst verrichten, die Christus van hem vroeg. Gene voorgewende nederigheid moet ons doen nalaten wat onze plicht is te doen.

II. Het heeft den hemel behaagd den doop van Christus met ene bijzondere tentoonspreiding van heerlijkheid te eren. Matthew 3:16, Matthew 3:17, Jezus gedoopt zijnde is terstond opgeklommen uit het water. Andere gedoopten bleven nog om hun zonden te belijden, Matthew 3:6, maar Christus, gene zonde hebbende te belijden, is terstond opgeklommen uit het water, zo lezen wij dien zin, maar niet geheel juist, want het is opo tou hudatos -van het water, van den oever der rivier, waarvan Hij was afgekomen om met water te worden gewassen, dat is: om Zijn hoofd of Zijn aangezicht te laten wassen, John 13:9, want hier wordt gene melding gemaakt van het uit- of aandoen van Zijne klederen, hetgeen niet nagelaten zou zijn, indien Hij naakt gedoopt ware. Hij is terstond opgeklommen, als iemand, die met de grootste blijmoedigheid en vastberadenheid aan het werk ging, Hij wilde geen tijd verliezen. Hoe was Hij geperst, opdat het volbracht werd! Toen Hij nu opgeklommen was uit het water en allen het oog op hem gericht hadden:

1. Ziet, de hemelen werden hem geopend, om iets boven den sterrenhemel te laten zien, ten minste aan Hem. Dit geschiedde:

a. Om Hem aan te moedigen in hetgeen Hij op zich had genomen, door het vooruitzicht op de heerlijkheid en de vreugde, die Hem waren voorgesteld. De hemel is geopend om Hem te ontvangen, als Hij het werk, dat Hij nu aanving, volbracht zal hebben. b. Om ons aan te moedigen Hem te ontvangen en ons aan Hem te onderwerpen. In, en door, Jezus Christus zijn voor de kinderen der mensen de hemelen geopend. De zonde heeft den hemel toegesloten, een einde gemaakt aan den vriendelijken omgang van God met den mens, maar nu heeft Christus het koninkrijk der hemelen geopend voor alle gelovigen. Goddelijk licht en Goddelijke liefde stromen neer op de mensenkinderen, en wij hebben vrijmoedigheid, om in te gaan in het heiligdom. Wij ontvangen van God genade, en wij betonen aan God gehoorzaamheid, en dat geschiedt alles door Jezus Christus, die de ladder is, welker voet op de aarde staat, en welker opperste in den hemel is, door wie alleen wij liefelijke gemeenschap hebben met God, en de hoop van ten laatste in den hemel te zullen komen. Toen Christus gedoopt werd, werden de hemelen geopend, om ons te leren, dat, zo wij behoorlijk gebruik maken van de genademiddelen, wij verwachten kunnen gemeenschap met Hem te oefenen, en mededelingen van Hem te ontvangen.

2. Hij zag den Geest Gods nederdalen, gelijk ene duive, en op Hem komen. Christus zag het, Mark 1:10, en Johannes zag het, John 1:33, John 1:34, en waarschijnlijk hebben allen, die er bijstonden, het gezien, want dit was bestemd en bedoeld voor Zijne openbare inwijding. Merk op:

a. De Geest Gods daalde neer en kwam op Hem. In het begin der oude wereld zweefde de Geest Gods op de wateren. Genesis 1:2, zweefde als een vogel boven het nest. Zo heeft Christus, als God, bij het begin dezer nieuwe wereld, niet nodig gehad den Heiligen Geest te ontvangen, maar het was voorzegd, dat de Geest des Heren op Hem zal rusten. Isaiah 11:2, Isaiah 61:1, en hier deed Hij dit, want Hij moest een profeet zijn, en de profeten hebben altijd gesproken door den Geest Gods, die op hen kwam. Christus moest het profetisch ambt vervullen, niet door Zijne Goddelijke natuur, maar door de ingeving van den Heiligen Geest. Hij moest het Hoofd der kerk wezen, en de Geest kwam neer op Hem, en door Hem, op alle gelovigen in Zijne gaven, -Zijne genade en Zijne vertroostingen. De zalfolie vloeide neer van het hoofd tot de zomen, Christus heeft gaven ontvangen voor de mensen, opdat Hij gaven zou geven aan de mensen.

b. Hij kwam op Hem neer als ene duive, of het ene wezenlijke, levende duive was, of gelijk in visioenen, de voorstelling, of gelijkenis van ene duive, is onzeker. Indien er ene lichamelijke gedaante moet wezen, Luke 3:22, dan moet het niet die wezen van een mens, want het gezien worden in gedaante als een mens was eigen aan den tweeden Persoon in de Goddelijke Drie-eenheid, er was dus gene voegzame gedaante dan die van een der vogelen des hemels (de hemel nu geopend zijnde), en van alle vogelen was er geen zo betekenisvol als de duive. De Geest van Christus is als die ener duive, niet als die ener botte duif, zonder hart. Hosea 7:11, maar als ener onschuldige duive, zonder gal. Ge Geest kwam neer, niet in de gedaante van een adelaar, die, hoewel een koninklijke vogel, toch een roofvogel is, maar in de gedaante ener duive, die van alle schepselen het meest argeloze is. Zodanig was de Geest van Christus. Hij zal niet twisten noch roepen, zo moeten de Christenen zijn, oprecht gelijk de duiven. De duif is merkwaardig om hare ogen, wij bevinden, dat zowel de ogen van Christus, Song of Solomon 5:12, als de ogen der kerk, Song of Solomon 1:15, Song of Solomon 6:1 vergeleken worden bij duivenogen, want zij hebben dezelfden geest, dezelfde gezindheid. De duif klaagt veel, Isaiah 38:14. Christus heeft veel geweend, en boetvaardige zielen worden vergeleken bij duiven der dalen. De duif was de enige vogel, die geofferd werd. Leviticus 1:14, en door den Geest, den eeuwigen Geest, heeft Christus zich zelven Gode onstraffelijk opgeofferd. De tijding van het afnemen van den zondvloed werd gebracht door ene duive met een olijfblad in haren mond, zeer gepast was het dus, dat de blijde boodschap van vrede met God gebracht werd door den Geest als ene duive. Het spreekt van Gods welbehagen in mensen, dat Zijne gedachten over ons gedachten zijn van goed, en niet van kwaad. Door de stem der tortelduif in ons land Song of Solomon 2:12 verstaat de Chaldeeuwse parafrase de stem des Heiligen Geestes. Dat God in Christus is, de wereld met zich zelven verzoenende, is ene blijde boodschap, die tot ons komt op de vleugelen ener duive.

3. Om deze plechtigheid te verklaren en te vervolledigen kwam ene stem van den hemel, die naar wij reden hebben te geloven, door allen gehoord werd, die daar tegenwoordig waren. De Heilige Geest openbaarde zich in de gelijkheid ener duive, maar God, de Vader, door ene stem, want toen de wet was gegeven, zagen zij gene gelijkenis, zij hoorden, slechts de stem, Deuteronomy 4:12, en zo kwam dit Evangelie, en een Evangelie is het voorzeker, de beste tijding, die ooit van den hemel op de aarde is gekomen, want het spreekt duidelijk en volledig van Gods gunst over Christus, en, in hem, over ons.

a. Zie hier, hoe God onzen Heere Jezus erkent: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde. Merk op: De betrekking, waarin Hij tot Hem stond: Hij is Mijn Zoon, Jezus Christus is de Zoon van God, door eeuwige generatie, Colossians 1:15, Hebrews 1:3, en door bovennatuurlijke ontvangenis, Hij werd de Zoon van God genoemd, omdat Hij ontvangen was door de kracht des Heiligen Geestes. Luke 1:35. Maar dit is niet alles, Hij is de Zoon van God wegens Zijne bijzondere bestemming voor het werk en het ambt van Verlosser der wereld. Hij was afgezonderd en verzegeld, en op die boodschap uitgezonden, een voedsterling er voor bij den Vader, Ecclesiastes 8:30. Daartoe gesteld: Ik zal hem ten eerstgeborenen zoon stellen, Psalms 89:28. De liefde des Vaders voor Hem, Hij is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, de Zoon Zijner liefde, Colossians 1:13, Hij was van alle eeuwigheid in den schoot des Vaders, John 1:18, is van alle eeuwigheid af Zijne vermaking geweest. Ecclesiastes 8:30, maar inzonderheid als Middelaar in het op zich nemen van het werk van des mensen verlossing, was Hij Zijn geliefde Zoon. Hij is Mijn Uitverkorene, in dewelke Mijne ziel een welbehagen heeft. Zie Isaiah 12:1. Omdat Hij toegestemd heeft in het verbond der verlossing, en zich verlustigd heeft dien wil van God te doen, daarom heeft de vader Hem lief. John 10:17, John 3:35. Ziet dus, ziet en verwondert u, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat Hij Hem, die de Zoon was Zijner liefde, heeft overgegeven om te lijden en te sterven voor hen, die het geslacht Zijns toorns waren, ja, en dat Hij Hem daarom heeft liefgehad, omdat Hij Zijn leven heeft afgelegd voor de schapen! Nu weten wij, dat Hij ons heeft liefgehad, daar Hij Zijn enigen Zoon niet gespaard heeft, Zijn Izaak, dien Hij liefhad, maar Hem als een offer voor onze zonde heeft overgegeven.

b. Zie hoe bereid Hij is ons in Hem ons te erkennen: Hij is Mijn geliefde Zoon, niet slechts met wie, maar in wie Ik Mijn welbehagen heb. Hij heeft een welbehagen in allen, die in Hem zijn, en door het geloof met Hem zijn verenigd. Tot nu toe heeft God geen welbehagen gehad in de kinderen der mensen, maar thans is Zijn toorn afgekeerd, en Hij heeft ons begenadigd in den Geliefde, Efeziërs 1:6. Laat de ganse wereld het opmerken, dat deze de Vredemaker, de Scheidsman is, die Zijne hand op ons beiden gelegd heeft, en dat er geen komen is tot God als Vader, dan door Hem als Middelaar, John 14:6. In Hem zijn onze geestelijke offeranden Gode welbehaaglijk, want Hij is het altaar, dat iedere gave heiligt, 1 Peter 2:5. Buiten Christus is God een verterend vuur, maar in Christus, een verzoend Vader. Dit is de hoofdsom en inhoud van geheel het Evangelie, het is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat God door ene stem van den hemel verklaard heeft, dat Jezus Christus Zijn geliefde Zoon is, in wie Hij een welbehagen heeft, waarmee wij blijmoedig behoren in te stemmen, en te zeggen: Hij is onze geliefde Zaligmaker, in wie wij een welbehagen hebben.

Verzen 13-17

Mattheus 3:13-17

Van Zijne kindsheid af tot op dit ogenblik, nu Hij bijna dertig jaren oud is, was onze Heere in afzondering gebleven in Galilea, levend begraven, als het ware, maar thans, na een langen duisteren nacht, ziet, de Zon der Gerechtigheid gaat op in heerlijkheid. De volheid des tijds was gekomen, wanneer Christus Zijn profetisch ambt op zich zou nemen, en het behaagt Hem dit te doen, nit te Jeruzalem (hoewel Hij daar waarschijnlijk op de drie jaarlijkse feesten, evenals anderen heenging) maar d r, waar Johannes was dopende, want tot hem begaven zich diegenen, die wachtten op de vertroosting Israël's, aan wie alleen Hij welkom zijn zou. Johannes de Doper was zes maanden ouder dan onze Zaligmaker, en men denkt, dat hij omstreeks zes maanden voordat Christus verscheen, was begonnen te prediken en te dopen, zo lang was Hij bezig met Hem den weg te bereiden, in het land rondom de Jordaan, en in die zes maanden was daar meer voor gedaan, dan in verscheidene eeuwen te voren. Christus' komst van Galilea naar de Jordaan, om gedoopt te worden, leert ons, niet terug te deinzen voor pijn of moeite ten einde gelegenheid te verkrijgen om tot God te naderen in de inzetting van een genademiddel. Wij moeten bereid zijn, om liever ver te gaan dan te kort te komen in de gemeenschapsoefening met God. Die willen vinden, moeten zoeken. In dit verhaal nu van Christus' doop kunnen wij opmerken:

I. Hoe moeilijk Johannes te bewegen was om dit toe te laten, Matthew 3:14, Matthew 3:15. Het was een voorbeeld van den groten ootmoed van Jezus, dat Hij van Johannes gedoopt wilde worden, dat Hij, die gene zonde gekend heeft, zich onderwierp aan den doop der bekering. Zodra Christus aanving te prediken, predikte Hij ootmoed, predikte dien door Zijn voorbeeld, predikte hem aan allen, inzonderheid aan jonge leraren. Christus was bestemd voor de hoogste eer, toch heeft Hij zich bij dien eersten stap in het openbare leven aldus vernederd. Zij, die hoog willen opklimmen, moeten laag beginnen. Nederigheid gaat voor de eer. Het was een bewijs van hoge achting voor Johannes, dat Christus aldus tot hem kwam, en het was ene beloning voor den dienst, dien hij Hem bewees, door Zijne nadering aan te kondigen. Die God eren, zal Hij eren. Nu hebben wij hier:

1. Het bezwaar, dat Johannes maakte, om Jezus te dopen, Matthew 3:14. Johannes weigerde Hem, gelijk Petrus deed, toen Christus hem de voeten ging wassen, John 13:6, John 13:8. Christus' genadige neerbuigingen zijn zo verrassend, dat zij ook voor de krachtigste gelovigen in den beginne ongelooflijk schijnen, zo diep en geheimenisvol, dat zelfs zij, die Zijn wil goed kennen, er niet spoedig de betekenis van kunnen ontdekken, maar, vanwege de duisternis, zich verzetten tegen den wil van Christus. In zijne bescheidenheid denkt Johannes, dat dit een te grote ere voor hem is, en hij drukt zich uit voor Christus op dezelfde wijze, als zijne moeder zich uitgedrukt had voor Christus' moeder, Luke 1:43, Van waar komt mij dit, dat de moeder mijns Heren tot mij komt? Johannes had nu veel naam gemaakt, en was algemeen geacht, maar zie hoe nederig hij nog is! God heeft nog meerdere ere weggelegd voor hen, wier hart nederig blijft, ook als hun roem groot is.

a. Johannes acht het nodig, dat hij van Christus gedoopt zal worden: Mij is nodig van U gedoopt te worden met den doop des Heiligen Geestes, als met vuur, want dat was de doop van Christus, Matthew 3:11. Hoewel Johannes van moeders lijf aan met den Heiligen Geest was vervuld Luke 1:15, erkent hij toch het nodig te hebben om met dien doop gedoopt te worden. Zij, die veel van den Geest Gods hebben, zien toch, dat zolang zij nog hier zijn in den onvolmaakten staat, zij behoefte hebben aan nog meer, en nodig hebben om tot Christus te gaan, ten einde meer te ontvangen. Johannes had nodig gedoopt te worden, hoewel hij de grootste was van hen, die uit vrouwen geboren zijn, maar, uit ene vrouw geboren zijnde, is hij bevlekt, zoals anderen van Adams zaad, en hij erkent de behoefte aan reiniging. De reinste zielen zijn zich het meest bewust van de onreinheid, die nog in hen is overgebleven en streven het meest naar de geestelijke wassing. Hem is nodig gedoopt te worden van Christus, die datgene voor ons doen kan, dat door niemand anders gedaan kan worden, en dat toch voor ons gedaan moet worden, of het is gedaan met ons. De beste en heiligste mensen hebben Christus nodig, en hoe beter zij zijn, hoe meer zij die behoefte bespeuren. Dit werd gezegd ten aanhore der scharen, die groten eerbied hadden voor Johannes, en bereid waren hem als den Messias aan te nemen, toch erkent hij openlijk, dat hem nodig was van Christus gedoopt te worden. Het is ook voor de grootste mannen gene verkleining te bekennen, dat zij zonder Christus en Zijne genade ten verderve gaan. Johannes was de voorloper van Christus, en toch erkent hij nodig te hebben van Hem gedoopt te worden. Zelfs zij, die er voor Christus geweest zijn, waren van Hem afhankelijk, en hadden het oog op Hem. Merk op hoe Johannes, terwijl hij met anderen sprak over hun ziel, treffend over zijn eigen zielstoestand sprak: Mij is nodig van U gedoopt te worden. Leraren, die voor anderen prediken, en anderen dopen, moeten wel toezien, dat zij ook tot zich zelven prediken, en zelven met den Heiligen Geest gedoopt zijn. Heb acht op u zelven, 1 Timothy 4:16.

b. Daarom vindt hij het ongehoord en ongerijmd, dat Christus door hem gedoopt zou worden: Komt Gij tot mij? Komt de heilige Jezus, die afgescheiden is van de zondaren, om gedoopt te worden door een zondaar, als een zondaar, en onder zondaren? Hoe kan dit? Welke reden kunnen wij hiervoor opgeven? Het komen van Christus tot ons mag ons wel verwondering baren.

2. Hoe het bezwaar, de tegenwerping, wordt ter zijde gesteld, Matthew 3:15, Jezus zei: Laat nu af. Christus nam Zijn ootmoed wel aan, maar niet zijne weigering, Hij wil, dat de zaak zal geschieden, en het betaamt, dat Christus Zijne eigene wijze van doen volgt, al begrijpen wij het niet, en kunnen wij er gene reden voor opgeven. Zie

a. Hoe Christus er op aandringt.

Laat nu af. Hij ontkent niet, dat Johannes nodig heeft van Hem gedoopt te worden, maar nu wil Hij gedoopt worden van Johannes. Aphes arti. Laat het nu zo zijn. Alles is schoon op zijn tijd. Maar waarom nu? Christus is nu in een staat van vernedering, Hij heeft zich ontledigd. Hij heeft zich vernietigd. Hij is niet slechts in gedaante gevonden als en mens, maar is gezonden in gelijkheid des zondigen vlezes, en daarom, laat Hij nu van Johannes gedoopt worden, alsof Hij het nodig had te worden gewassen, hoewel Hij volkomen rein was, en aldus is Hij zonde voor ons gemaakt, hoewel Hij gene zonde gekend heeft. De doop van Johannes geldt nu, daardoor doet God nu Zijn werk, dat is de tegenwoordige bedeling, en daarom wil Jezus nu gedoopt worden met water, maar Zijn dopen met den Heiligen Geest wordt voor later bewaard, niet lang na deze dagen, Acts 1:5. De doop van Johannes heeft nu zijn dag, en daarom moet hij nu geëerd worden, en die er mede gedoopt worden, moeten bemoedigd worden. Zij, die het verst gevorderd zijn in gaven en genade, behoren in hun plaats getuigenis af te leggen voor de ingestelde genademiddelen door er ootmoedig gebruik van te maken, ten einde ook aan anderen een goed voorbeeld te geven. Johannes was nu wassende, en daarom moet het nu zo zijn, weldra zal hij afnemen, en dan zal het anders wezen. Het moet nu zo zijn, omdat het nu de tijd is, dat Christus in het openbaar verschijnt, en dit is er ene goede gelegenheid voor, zie John 1:31. Aldus moet Hij geopenbaard worden aan Israël, en aangekondigd worden door wonderen van den hemel in deze Zijne daad, die van de grootste neerbuiging en zelfvernedering getuigt.

a. De reden, die Hij er voor opgeeft: Aldus betaamt ons alle gerechtigdheid te vervullen. Merk op: Er was betamelijkheid in alles wat Christus voor ons deed, het was alles betamelijk, Hebrews 2:10, Hebrews 7:26, en wij moeten er ons op toeleggen, om niet slechts de dingen te doen, die ons voegen, maar die ons betamen, niet slechts hetgeen volstrekt noodzakelijk is, maar ook hetgeen liefelijk is en wel luidt. Onze Heere Jezus beschouwde het als ene zaak, die Hem betaamde, om alle gerechtigheid te vervullen, dat is, iedere Goddelijke inzetting te erkennen, en Zijne bereidheid te tonen, om zich naar alle de rechtvaardige voorschriften Gods te voegen. Aldus betaamt het Hem God te rechtvaardigen, en Zijne wijsheid te loven in de zending van Johannes om door den doop der bekering den weg voor Hem te bereiden. Aldus betaamt het ons alles wat goed is te steunen en aan te moedigen door ons voorbeeld en door ons woord. Christus heeft Johannes en zijn doop dikwijls met ere vermeld, en om dit nog des te beter te doen, heeft Hij zich zelf door hem laten dopen. Aldus begon Jezus eerst te doen, en toen te leren, en Zijne dienaren moeten dezelfde methode volgen. Aldus vervulde Christus de gerechtigheid van de ceremoniële wet, die in onderscheidene wassingen bestond, aldus heeft Hij de Evangelie-inzetting van den doop Zijner kerk aanbevolen, hem geëerd, en aangetoond, welke kracht Hij er in zou leggen. Het betaamde Christus zich te onderwerpen aan Johannes' wassing met water, omdat die door God was verordineerd, maar het betaamde Hem om der Farizeeën wassing met water tegen te staan, omdat dit een bedeksel en ene verordinering was van mensen, en Hij rechtvaardigde Zijne discipelen, toen dezen weigerden er zich aan te onderwerpen. Met den wil van Christus en de reden, die Hij er voor opgaf, was Johannes volkomen tevreden, en toen liet hij van Hem af. Dezelfde bescheidenheid, die hem eerst de ere, die Christus hem wilde aandoen, deed weigeren, deed hem den dienst verrichten, die Christus van hem vroeg. Gene voorgewende nederigheid moet ons doen nalaten wat onze plicht is te doen.

II. Het heeft den hemel behaagd den doop van Christus met ene bijzondere tentoonspreiding van heerlijkheid te eren. Matthew 3:16, Matthew 3:17, Jezus gedoopt zijnde is terstond opgeklommen uit het water. Andere gedoopten bleven nog om hun zonden te belijden, Matthew 3:6, maar Christus, gene zonde hebbende te belijden, is terstond opgeklommen uit het water, zo lezen wij dien zin, maar niet geheel juist, want het is opo tou hudatos -van het water, van den oever der rivier, waarvan Hij was afgekomen om met water te worden gewassen, dat is: om Zijn hoofd of Zijn aangezicht te laten wassen, John 13:9, want hier wordt gene melding gemaakt van het uit- of aandoen van Zijne klederen, hetgeen niet nagelaten zou zijn, indien Hij naakt gedoopt ware. Hij is terstond opgeklommen, als iemand, die met de grootste blijmoedigheid en vastberadenheid aan het werk ging, Hij wilde geen tijd verliezen. Hoe was Hij geperst, opdat het volbracht werd! Toen Hij nu opgeklommen was uit het water en allen het oog op hem gericht hadden:

1. Ziet, de hemelen werden hem geopend, om iets boven den sterrenhemel te laten zien, ten minste aan Hem. Dit geschiedde:

a. Om Hem aan te moedigen in hetgeen Hij op zich had genomen, door het vooruitzicht op de heerlijkheid en de vreugde, die Hem waren voorgesteld. De hemel is geopend om Hem te ontvangen, als Hij het werk, dat Hij nu aanving, volbracht zal hebben. b. Om ons aan te moedigen Hem te ontvangen en ons aan Hem te onderwerpen. In, en door, Jezus Christus zijn voor de kinderen der mensen de hemelen geopend. De zonde heeft den hemel toegesloten, een einde gemaakt aan den vriendelijken omgang van God met den mens, maar nu heeft Christus het koninkrijk der hemelen geopend voor alle gelovigen. Goddelijk licht en Goddelijke liefde stromen neer op de mensenkinderen, en wij hebben vrijmoedigheid, om in te gaan in het heiligdom. Wij ontvangen van God genade, en wij betonen aan God gehoorzaamheid, en dat geschiedt alles door Jezus Christus, die de ladder is, welker voet op de aarde staat, en welker opperste in den hemel is, door wie alleen wij liefelijke gemeenschap hebben met God, en de hoop van ten laatste in den hemel te zullen komen. Toen Christus gedoopt werd, werden de hemelen geopend, om ons te leren, dat, zo wij behoorlijk gebruik maken van de genademiddelen, wij verwachten kunnen gemeenschap met Hem te oefenen, en mededelingen van Hem te ontvangen.

2. Hij zag den Geest Gods nederdalen, gelijk ene duive, en op Hem komen. Christus zag het, Mark 1:10, en Johannes zag het, John 1:33, John 1:34, en waarschijnlijk hebben allen, die er bijstonden, het gezien, want dit was bestemd en bedoeld voor Zijne openbare inwijding. Merk op:

a. De Geest Gods daalde neer en kwam op Hem. In het begin der oude wereld zweefde de Geest Gods op de wateren. Genesis 1:2, zweefde als een vogel boven het nest. Zo heeft Christus, als God, bij het begin dezer nieuwe wereld, niet nodig gehad den Heiligen Geest te ontvangen, maar het was voorzegd, dat de Geest des Heren op Hem zal rusten. Isaiah 11:2, Isaiah 61:1, en hier deed Hij dit, want Hij moest een profeet zijn, en de profeten hebben altijd gesproken door den Geest Gods, die op hen kwam. Christus moest het profetisch ambt vervullen, niet door Zijne Goddelijke natuur, maar door de ingeving van den Heiligen Geest. Hij moest het Hoofd der kerk wezen, en de Geest kwam neer op Hem, en door Hem, op alle gelovigen in Zijne gaven, -Zijne genade en Zijne vertroostingen. De zalfolie vloeide neer van het hoofd tot de zomen, Christus heeft gaven ontvangen voor de mensen, opdat Hij gaven zou geven aan de mensen.

b. Hij kwam op Hem neer als ene duive, of het ene wezenlijke, levende duive was, of gelijk in visioenen, de voorstelling, of gelijkenis van ene duive, is onzeker. Indien er ene lichamelijke gedaante moet wezen, Luke 3:22, dan moet het niet die wezen van een mens, want het gezien worden in gedaante als een mens was eigen aan den tweeden Persoon in de Goddelijke Drie-eenheid, er was dus gene voegzame gedaante dan die van een der vogelen des hemels (de hemel nu geopend zijnde), en van alle vogelen was er geen zo betekenisvol als de duive. De Geest van Christus is als die ener duive, niet als die ener botte duif, zonder hart. Hosea 7:11, maar als ener onschuldige duive, zonder gal. Ge Geest kwam neer, niet in de gedaante van een adelaar, die, hoewel een koninklijke vogel, toch een roofvogel is, maar in de gedaante ener duive, die van alle schepselen het meest argeloze is. Zodanig was de Geest van Christus. Hij zal niet twisten noch roepen, zo moeten de Christenen zijn, oprecht gelijk de duiven. De duif is merkwaardig om hare ogen, wij bevinden, dat zowel de ogen van Christus, Song of Solomon 5:12, als de ogen der kerk, Song of Solomon 1:15, Song of Solomon 6:1 vergeleken worden bij duivenogen, want zij hebben dezelfden geest, dezelfde gezindheid. De duif klaagt veel, Isaiah 38:14. Christus heeft veel geweend, en boetvaardige zielen worden vergeleken bij duiven der dalen. De duif was de enige vogel, die geofferd werd. Leviticus 1:14, en door den Geest, den eeuwigen Geest, heeft Christus zich zelven Gode onstraffelijk opgeofferd. De tijding van het afnemen van den zondvloed werd gebracht door ene duive met een olijfblad in haren mond, zeer gepast was het dus, dat de blijde boodschap van vrede met God gebracht werd door den Geest als ene duive. Het spreekt van Gods welbehagen in mensen, dat Zijne gedachten over ons gedachten zijn van goed, en niet van kwaad. Door de stem der tortelduif in ons land Song of Solomon 2:12 verstaat de Chaldeeuwse parafrase de stem des Heiligen Geestes. Dat God in Christus is, de wereld met zich zelven verzoenende, is ene blijde boodschap, die tot ons komt op de vleugelen ener duive.

3. Om deze plechtigheid te verklaren en te vervolledigen kwam ene stem van den hemel, die naar wij reden hebben te geloven, door allen gehoord werd, die daar tegenwoordig waren. De Heilige Geest openbaarde zich in de gelijkheid ener duive, maar God, de Vader, door ene stem, want toen de wet was gegeven, zagen zij gene gelijkenis, zij hoorden, slechts de stem, Deuteronomy 4:12, en zo kwam dit Evangelie, en een Evangelie is het voorzeker, de beste tijding, die ooit van den hemel op de aarde is gekomen, want het spreekt duidelijk en volledig van Gods gunst over Christus, en, in hem, over ons.

a. Zie hier, hoe God onzen Heere Jezus erkent: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde. Merk op: De betrekking, waarin Hij tot Hem stond: Hij is Mijn Zoon, Jezus Christus is de Zoon van God, door eeuwige generatie, Colossians 1:15, Hebrews 1:3, en door bovennatuurlijke ontvangenis, Hij werd de Zoon van God genoemd, omdat Hij ontvangen was door de kracht des Heiligen Geestes. Luke 1:35. Maar dit is niet alles, Hij is de Zoon van God wegens Zijne bijzondere bestemming voor het werk en het ambt van Verlosser der wereld. Hij was afgezonderd en verzegeld, en op die boodschap uitgezonden, een voedsterling er voor bij den Vader, Ecclesiastes 8:30. Daartoe gesteld: Ik zal hem ten eerstgeborenen zoon stellen, Psalms 89:28. De liefde des Vaders voor Hem, Hij is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, de Zoon Zijner liefde, Colossians 1:13, Hij was van alle eeuwigheid in den schoot des Vaders, John 1:18, is van alle eeuwigheid af Zijne vermaking geweest. Ecclesiastes 8:30, maar inzonderheid als Middelaar in het op zich nemen van het werk van des mensen verlossing, was Hij Zijn geliefde Zoon. Hij is Mijn Uitverkorene, in dewelke Mijne ziel een welbehagen heeft. Zie Isaiah 12:1. Omdat Hij toegestemd heeft in het verbond der verlossing, en zich verlustigd heeft dien wil van God te doen, daarom heeft de vader Hem lief. John 10:17, John 3:35. Ziet dus, ziet en verwondert u, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat Hij Hem, die de Zoon was Zijner liefde, heeft overgegeven om te lijden en te sterven voor hen, die het geslacht Zijns toorns waren, ja, en dat Hij Hem daarom heeft liefgehad, omdat Hij Zijn leven heeft afgelegd voor de schapen! Nu weten wij, dat Hij ons heeft liefgehad, daar Hij Zijn enigen Zoon niet gespaard heeft, Zijn Izaak, dien Hij liefhad, maar Hem als een offer voor onze zonde heeft overgegeven.

b. Zie hoe bereid Hij is ons in Hem ons te erkennen: Hij is Mijn geliefde Zoon, niet slechts met wie, maar in wie Ik Mijn welbehagen heb. Hij heeft een welbehagen in allen, die in Hem zijn, en door het geloof met Hem zijn verenigd. Tot nu toe heeft God geen welbehagen gehad in de kinderen der mensen, maar thans is Zijn toorn afgekeerd, en Hij heeft ons begenadigd in den Geliefde, Efeziërs 1:6. Laat de ganse wereld het opmerken, dat deze de Vredemaker, de Scheidsman is, die Zijne hand op ons beiden gelegd heeft, en dat er geen komen is tot God als Vader, dan door Hem als Middelaar, John 14:6. In Hem zijn onze geestelijke offeranden Gode welbehaaglijk, want Hij is het altaar, dat iedere gave heiligt, 1 Peter 2:5. Buiten Christus is God een verterend vuur, maar in Christus, een verzoend Vader. Dit is de hoofdsom en inhoud van geheel het Evangelie, het is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat God door ene stem van den hemel verklaard heeft, dat Jezus Christus Zijn geliefde Zoon is, in wie Hij een welbehagen heeft, waarmee wij blijmoedig behoren in te stemmen, en te zeggen: Hij is onze geliefde Zaligmaker, in wie wij een welbehagen hebben.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Matthew 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/matthew-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile