Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 92

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 92

Het is een ongegronde mening van sommigen van de Joodse schrijvers, die gewoonlijk zeer gul en grif zijn met hun gissingen, dat deze psalm geschreven en gezongen werd door Adam in de staat van de onschuld op de eerste sabbat. Dat is strijdig met de psalm zelf, die spreekt van werkers van de ongerechtigheid, toen de zonde dus nog niet in de wereld was gekomen. Het is waarschijnlijk dat David hem geschreven heeft, en daar hij bedoeld was voor de sabbatdag, wordt hier:

I. Het loven van God, het werk van de sabbatdag, aanbevolen, Psalms 92:2.

II. Gods werken, die aanleiding gaven voor de sabbat, worden hier bezongen als groot en ondoorgrondelijk in het algemeen, Psalms 92:5. In het bijzonder met betrekking tot de werken beide van de voorzienigheid en van de verlossing, zingt de psalmist Gode beide van goedertierenheid en van oordeel, het verderf van zondaren en de vreugde van de heiligen.

1. De goddelozen zullen worden verdelgd, Psalms 92:8,. maar God is eeuwig, Psalms 92:9..

2. Gods vijanden zullen vergaan, maar David zal verhoogd worden, Psalms 92:10, Psalms 92:11.

3. Davids vijanden zullen beschaamd worden, Psalms 92:12 maar al de rechtvaardigen zullen vruchtbaar zijn en bloeien, Psalms 92:13. Bij het zingen van deze psalm moeten wij er ons in verlustigen Gode de eer te geven van Zijn naam, en juichen in Zijn werken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 92

Het is een ongegronde mening van sommigen van de Joodse schrijvers, die gewoonlijk zeer gul en grif zijn met hun gissingen, dat deze psalm geschreven en gezongen werd door Adam in de staat van de onschuld op de eerste sabbat. Dat is strijdig met de psalm zelf, die spreekt van werkers van de ongerechtigheid, toen de zonde dus nog niet in de wereld was gekomen. Het is waarschijnlijk dat David hem geschreven heeft, en daar hij bedoeld was voor de sabbatdag, wordt hier:

I. Het loven van God, het werk van de sabbatdag, aanbevolen, Psalms 92:2.

II. Gods werken, die aanleiding gaven voor de sabbat, worden hier bezongen als groot en ondoorgrondelijk in het algemeen, Psalms 92:5. In het bijzonder met betrekking tot de werken beide van de voorzienigheid en van de verlossing, zingt de psalmist Gode beide van goedertierenheid en van oordeel, het verderf van zondaren en de vreugde van de heiligen.

1. De goddelozen zullen worden verdelgd, Psalms 92:8,. maar God is eeuwig, Psalms 92:9..

2. Gods vijanden zullen vergaan, maar David zal verhoogd worden, Psalms 92:10, Psalms 92:11.

3. Davids vijanden zullen beschaamd worden, Psalms 92:12 maar al de rechtvaardigen zullen vruchtbaar zijn en bloeien, Psalms 92:13. Bij het zingen van deze psalm moeten wij er ons in verlustigen Gode de eer te geven van Zijn naam, en juichen in Zijn werken.

Verzen 1-7

Psalm 92:1-7

Deze psalm was bestemd om gezongen te worden of werd tenminste gewoonlijk gezongen in het huis des heiligdoms op de sabbatdag, die dag van de rust, die een ingestelde gedachtenisviering was van het werk van de schepping, van Gods rusten van dat werk en de bestendiging ervan in Zijn voorzienigheid, want de Vader werkt tot nu toe. De sabbatdag moet niet alleen een dag zijn van heilige rust, maar van heilig werk, en de rust is voor en leidt uit het werk. Het voegzame werk van de sabbat is God te loven, iedere sabbatdag moet een dankdag zijn, en daartoe moeten de andere diensten op die dag strekken, weshalve wij dit volstrekt niet als in een hoek moeten dringen. Een van de Joodse schrijvers verwijst hem naar het koninkrijk van de Messias en noemt hem: Een psalm of lied voor de toekomende eeuw, die een en al sabbat zal zijn. Door Christus genieten de gelovigen dat sabbatisme, die rust, welke overblijft voor het volk van God Hebrews 4:9, het begin van de eeuwigen sabbat.

In deze verzen:

I. Worden wij geroepen en aangemoedigd om God te loven, Psalms 92:2. Het is goed dat men de Heere love. God te loven is een goed werk, het is goed op zichzelf, en goed voor ons, het is onze plicht, het is de schatting die wij aan onze Heer hebben te betalen, wij doen onrecht zo wij haar terughouden, het is ons voorrecht, dat wij toegelaten worden om God te loven, en de hoop hebben van er Hem welgevallig in te zijn, het is goed, want het is lieflijk en aangenaam, het is een werk, dat zijn eigen loon meebrengt, het is het werk des hemels. Het is goed om dankzegging te doen voor de zegeningen, die wij hebben ontvangen, want dat is het middel om nog meer zegeningen te verkrijgen, het is voegzaam de naam te zingen van Hem, die de Allerhoogste is, verhoogd boven alle lof en dank. Merk hier nu op:

1. Hoe wij God moeten loven, wij moeten het doen door Zijn goedertierenheid en trouw te verkondigen. Overtuigd zijnde van Zijn heerlijke eigenschappen en volmaaktheden, moeten wij ze verkondigen, als degenen, die er zelf diep door zijn getroffen, en begeren dat anderen er evenzo door aangedaan zullen worden. Wij moeten verkondigen, niet alleen Zijn grootheid en majesteit, Zijn heiligheid en gerechtigheid, die Hem verheerlijken en ons vervullen van ontzag, maar ook Zijn goedertierenheid en Zijn getrouwheid, want Zijn goedheid is Zijn heerlijkheid, Exodus 33:18, Exodus 33:19, en door deze maakt Hij Zijn naam bekend. Zijn goedertierenheid en waarheid zijn de grote steunpilaren van ons geloof en onze hoop, en de grote aanmoedigingen voor onze liefde en onze gehoorzaamheid, deze moeten wij dus verkondigen als onze pleitgronden in het gebed en als de stof de oorzaak, van onze blijdschap Dit werd toen gedaan niet alleen door te zingen, maar ook door er muziek aan toe te voegen, op het tiensnarig instrument, Psalms 92:4, maar het moest gedaan worden met een plechtige klank, niet met een vrolijk geluid, dat de geest allicht kon afleiden, maar op ernstige wijze, geschikt om hun aandacht te bepalen bij hetgeen zij deden.

2. Wanneer wij God moeten loven, in de morgenstond en in de nachten, niet alleen op de sabbatdagen, maar op elke dag, dat is het wat door de plicht van iedere dag wordt vereist. Wij moeten God loven, niet alleen in de openbare vergaderingen, maar ook in het verborgen en temidden van ons gezin, onszelf en hen, die ons omringen, wijzende op Zijn goedertierenheid en getrouwheid. Wij moeten elke dag beginnen en eindigen met God te loven, Hem dankzeggen iedere morgen, als wij nog fris en opgewekt zijn en voordat de werkzaamheden van de dag ons in beslag nemen, en iedere nacht, als wij weer tot rust en kalmte zijn gekomen. Iedere morgen moeten wij Hem dankzeggen voor de goedertierenheden van de nacht, en iedere nacht voor de zegeningen van de dag, uitgaande en inkomende moeten wij God loven.

II. Er wordt ons een voorbeeld gesteld in de psalmist zelf, beide om ons aan te sporen tot en ons te leiden in dat werk, Psalms 92:5. Want Gij hebt mij verblijd, Heere, met Uwe daden. Diegenen kunnen het best de plicht des lofs aanbevelen aan anderen, die zelf er het lieflijke van hebben ervaren. Gods werken, Gods daden, moeten geloofd worden, want menigmaal hebben zij mijn hart verblijd, en daarom: wat anderen er ook van mogen denken, ik moet er goed van denken en goed van spreken.

Als God ons de blijdschap heeft gegeven van Zijn daden, dan is er alle reden waarom wij er Hem de eer van zullen geven. Heeft Hij ons hart verblijd? Zo laat ons dan Zijn lof heerlijk maken. Heeft God ons verblijd door de werken van Zijn voorzienigheid voor ons en het werk van Zijn genade in ons? En beide door het grote werk van de verlossing? Zo laat ons er dan aanmoediging aan ontlenen voor ons geloof en onze hoop. Dat is het wat de psalmist doet: ik zal juichen over de werken Uwer handen. Uit de blijde herinnering aan hetgeen God voor ons gedaan heeft komt ons een blij vooruitzicht op hetgeen Hij zal doen, en zo kunnen wij juichen in de zekerheid ervan, 2 Thessalonians 2:13, 2 Thessalonians 2:14. Laat ons er stof aan ontlenen voor heilige aanbidding en bewondering van God, Psalms 92:6. O Heere, hoe groot zijn Uwe werken. Groot boven alle begrip of bevatting, boven alle uitdrukking! De voortbrengselen van grote macht en wijsheid, van groot belang en gewicht, daarbij vergeleken zijn der mensen werken niets. Wij kunnen de grootheid van Gods werken niet begrijpen, en daarom moeten wij ze met eerbied en ontzag bewonderen, verbaasd staan over hun pracht en heerlijkheid. Der mensen werken zijn klein en beuzelachtig, want hun gedachten zijn oppervlakkig, maar Heere, Uwe werken zijn groot, zodat zij niet gemeten kunnen worden, want Uwe gedachten zijn zeer diep, zij kunnen niet gepeild worden. Gods raad overtreft evenzeer het bedenksel van onze wijsheid, als Zijn werken de pogingen, of het streven, overtreffen van onze macht. "Zijn gedachten zijn hoger dan onze gedachten en Zijn wegen hoger dan onze wegen," Isaiah 55:9. "O diepten van Gods wijsheid en kennis," Romans 11:33. De grootheid van Gods werken moet ons leiden tot de beschouwing van de diepte van Zijn gedachten, de raad Zijns willens, waarnaar Hij alle dingen werkt. Hoe veelomvattend zijn Zijn gedachten, hoe wijd uitgestrekt zijn zij!

III. Wij worden vermaand om de werken Gods niet te veronachtzamen door ons te wijzen op de aard van hen, die dit wel doen, Psalms 92:7. Het zijn dwazen, zij zijn onvernuftig, die niet weten, niet verstaan hoe groot Gods werken zijn, er zich niet mee bekend willen maken noch Hem er de eer voor willen geven, zij "letten niet op de daden des Heeren, noch op het werk van Zijn handen," Psalms 28:5, zij verstaan inzonderheid de betekenis niet van hun eigen voorspoed, waarvan gesproken wordt in Psalms 92:8, zij beschouwen hem als een onderpand van hun geluk, terwijl hij slechts een voorbereiding is van hun verderf. Indien er zovelen zijn die de bedoelingen van Gods voorzienigheid niet kennen en er ook geen begeerte naar hebben om ze te kennen, dan hebben zij, die er door genade mee bekend zijn geworden, zoveel te meer reden om dankbaar te zijn.

Verzen 1-7

Psalm 92:1-7

Deze psalm was bestemd om gezongen te worden of werd tenminste gewoonlijk gezongen in het huis des heiligdoms op de sabbatdag, die dag van de rust, die een ingestelde gedachtenisviering was van het werk van de schepping, van Gods rusten van dat werk en de bestendiging ervan in Zijn voorzienigheid, want de Vader werkt tot nu toe. De sabbatdag moet niet alleen een dag zijn van heilige rust, maar van heilig werk, en de rust is voor en leidt uit het werk. Het voegzame werk van de sabbat is God te loven, iedere sabbatdag moet een dankdag zijn, en daartoe moeten de andere diensten op die dag strekken, weshalve wij dit volstrekt niet als in een hoek moeten dringen. Een van de Joodse schrijvers verwijst hem naar het koninkrijk van de Messias en noemt hem: Een psalm of lied voor de toekomende eeuw, die een en al sabbat zal zijn. Door Christus genieten de gelovigen dat sabbatisme, die rust, welke overblijft voor het volk van God Hebrews 4:9, het begin van de eeuwigen sabbat.

In deze verzen:

I. Worden wij geroepen en aangemoedigd om God te loven, Psalms 92:2. Het is goed dat men de Heere love. God te loven is een goed werk, het is goed op zichzelf, en goed voor ons, het is onze plicht, het is de schatting die wij aan onze Heer hebben te betalen, wij doen onrecht zo wij haar terughouden, het is ons voorrecht, dat wij toegelaten worden om God te loven, en de hoop hebben van er Hem welgevallig in te zijn, het is goed, want het is lieflijk en aangenaam, het is een werk, dat zijn eigen loon meebrengt, het is het werk des hemels. Het is goed om dankzegging te doen voor de zegeningen, die wij hebben ontvangen, want dat is het middel om nog meer zegeningen te verkrijgen, het is voegzaam de naam te zingen van Hem, die de Allerhoogste is, verhoogd boven alle lof en dank. Merk hier nu op:

1. Hoe wij God moeten loven, wij moeten het doen door Zijn goedertierenheid en trouw te verkondigen. Overtuigd zijnde van Zijn heerlijke eigenschappen en volmaaktheden, moeten wij ze verkondigen, als degenen, die er zelf diep door zijn getroffen, en begeren dat anderen er evenzo door aangedaan zullen worden. Wij moeten verkondigen, niet alleen Zijn grootheid en majesteit, Zijn heiligheid en gerechtigheid, die Hem verheerlijken en ons vervullen van ontzag, maar ook Zijn goedertierenheid en Zijn getrouwheid, want Zijn goedheid is Zijn heerlijkheid, Exodus 33:18, Exodus 33:19, en door deze maakt Hij Zijn naam bekend. Zijn goedertierenheid en waarheid zijn de grote steunpilaren van ons geloof en onze hoop, en de grote aanmoedigingen voor onze liefde en onze gehoorzaamheid, deze moeten wij dus verkondigen als onze pleitgronden in het gebed en als de stof de oorzaak, van onze blijdschap Dit werd toen gedaan niet alleen door te zingen, maar ook door er muziek aan toe te voegen, op het tiensnarig instrument, Psalms 92:4, maar het moest gedaan worden met een plechtige klank, niet met een vrolijk geluid, dat de geest allicht kon afleiden, maar op ernstige wijze, geschikt om hun aandacht te bepalen bij hetgeen zij deden.

2. Wanneer wij God moeten loven, in de morgenstond en in de nachten, niet alleen op de sabbatdagen, maar op elke dag, dat is het wat door de plicht van iedere dag wordt vereist. Wij moeten God loven, niet alleen in de openbare vergaderingen, maar ook in het verborgen en temidden van ons gezin, onszelf en hen, die ons omringen, wijzende op Zijn goedertierenheid en getrouwheid. Wij moeten elke dag beginnen en eindigen met God te loven, Hem dankzeggen iedere morgen, als wij nog fris en opgewekt zijn en voordat de werkzaamheden van de dag ons in beslag nemen, en iedere nacht, als wij weer tot rust en kalmte zijn gekomen. Iedere morgen moeten wij Hem dankzeggen voor de goedertierenheden van de nacht, en iedere nacht voor de zegeningen van de dag, uitgaande en inkomende moeten wij God loven.

II. Er wordt ons een voorbeeld gesteld in de psalmist zelf, beide om ons aan te sporen tot en ons te leiden in dat werk, Psalms 92:5. Want Gij hebt mij verblijd, Heere, met Uwe daden. Diegenen kunnen het best de plicht des lofs aanbevelen aan anderen, die zelf er het lieflijke van hebben ervaren. Gods werken, Gods daden, moeten geloofd worden, want menigmaal hebben zij mijn hart verblijd, en daarom: wat anderen er ook van mogen denken, ik moet er goed van denken en goed van spreken.

Als God ons de blijdschap heeft gegeven van Zijn daden, dan is er alle reden waarom wij er Hem de eer van zullen geven. Heeft Hij ons hart verblijd? Zo laat ons dan Zijn lof heerlijk maken. Heeft God ons verblijd door de werken van Zijn voorzienigheid voor ons en het werk van Zijn genade in ons? En beide door het grote werk van de verlossing? Zo laat ons er dan aanmoediging aan ontlenen voor ons geloof en onze hoop. Dat is het wat de psalmist doet: ik zal juichen over de werken Uwer handen. Uit de blijde herinnering aan hetgeen God voor ons gedaan heeft komt ons een blij vooruitzicht op hetgeen Hij zal doen, en zo kunnen wij juichen in de zekerheid ervan, 2 Thessalonians 2:13, 2 Thessalonians 2:14. Laat ons er stof aan ontlenen voor heilige aanbidding en bewondering van God, Psalms 92:6. O Heere, hoe groot zijn Uwe werken. Groot boven alle begrip of bevatting, boven alle uitdrukking! De voortbrengselen van grote macht en wijsheid, van groot belang en gewicht, daarbij vergeleken zijn der mensen werken niets. Wij kunnen de grootheid van Gods werken niet begrijpen, en daarom moeten wij ze met eerbied en ontzag bewonderen, verbaasd staan over hun pracht en heerlijkheid. Der mensen werken zijn klein en beuzelachtig, want hun gedachten zijn oppervlakkig, maar Heere, Uwe werken zijn groot, zodat zij niet gemeten kunnen worden, want Uwe gedachten zijn zeer diep, zij kunnen niet gepeild worden. Gods raad overtreft evenzeer het bedenksel van onze wijsheid, als Zijn werken de pogingen, of het streven, overtreffen van onze macht. "Zijn gedachten zijn hoger dan onze gedachten en Zijn wegen hoger dan onze wegen," Isaiah 55:9. "O diepten van Gods wijsheid en kennis," Romans 11:33. De grootheid van Gods werken moet ons leiden tot de beschouwing van de diepte van Zijn gedachten, de raad Zijns willens, waarnaar Hij alle dingen werkt. Hoe veelomvattend zijn Zijn gedachten, hoe wijd uitgestrekt zijn zij!

III. Wij worden vermaand om de werken Gods niet te veronachtzamen door ons te wijzen op de aard van hen, die dit wel doen, Psalms 92:7. Het zijn dwazen, zij zijn onvernuftig, die niet weten, niet verstaan hoe groot Gods werken zijn, er zich niet mee bekend willen maken noch Hem er de eer voor willen geven, zij "letten niet op de daden des Heeren, noch op het werk van Zijn handen," Psalms 28:5, zij verstaan inzonderheid de betekenis niet van hun eigen voorspoed, waarvan gesproken wordt in Psalms 92:8, zij beschouwen hem als een onderpand van hun geluk, terwijl hij slechts een voorbereiding is van hun verderf. Indien er zovelen zijn die de bedoelingen van Gods voorzienigheid niet kennen en er ook geen begeerte naar hebben om ze te kennen, dan hebben zij, die er door genade mee bekend zijn geworden, zoveel te meer reden om dankbaar te zijn.

Verzen 8-16

Psalm 92:8-16

In Psalms 92:5 had de psalmist gezegd dat hij zal juichen over Gods werken, en nu doet hij het.

I. Hij juicht over Gods vijanden, Psalms 92:8, Psalms 92:10, juicht in het vooruitzicht van hun verderf, niet als in de rampzaligheid van zijn medeschepselen, maar als hetgeen strekken zal tot eer van Gods gerechtigheid en heiligheid.

Hij is zeker van het verderf van de zondaren.

1. Hoewel zij bloeien, Psalms 92:8.als de goddelozen groeien als het gras in de lente zo talrijk, zo dicht bezaaid, zo groen en zo snel opwassende en alle de werkers van de ongerechtigheid bloeien in pracht en macht, en al de tekenen van uitwendige voorspoed, gerust en talrijk zijn, voorspoedig zijn in hun ondernemingen, dan zou men denken dat dit alles strekken zal tot hun geluk, dat het een stellig teken is van Gods gunst en een onderpand van iets dat even goed of nog beter is, en dat voor hen is weggelegd. Maar het is geheel anders, het is: opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden." De voorspoed van de zotten zal hen verderven," Proverbs 1:32. De schapen, die voor de slachtbank bestemd zijn, worden in de vetste weiden gebracht.

2. Hoewel zij stoutmoedig, vermetel zijn. Zij zijn Uwe vijanden, en zij hebben de onbeschaamdheid om zich als de zodanigen te bekennen. Zij zijn tegen God, en zij strijden tegen God, zij zijn in opstand tegen Zijn kroon en waardigheid, en daarom is het gemakkelijk te voorzien dat zij zullen vergaan, want wie heeft ooit zijn hart verhard tegen God en is voorspoedig geweest? Al de onboetvaardige werkers van de ongerechtigheid zullen voor Gods vijanden gehouden worden, en als zodanig zullen zij vergaan en verstrooid worden. Christus acht diegenen Zijn vijanden te zijn, die niet willen dat Hij koning over hen zijn zal, en zij zullen voorgebracht en voor Zijn ogen gedood worden. De werkers van de ongerechtigheid zijn nu tezamen verenigd en nauw aan elkaar verbonden tegen God en Godsdienst, maar zij zullen verstrooid worden, onmachtig gemaakt om elkaar bij te staan tegen het rechtvaardig oordeel Gods. "In de toekomende wereld zullen zij gescheiden worden van de vergadering van de rechtvaardigen" aldus de Chaldeer, Psalms 1:5.

3. Hoewel zij inzonderheid boosaardig gezind waren tegen de psalmist, en hij dieswege in verzoeking zou kunnen zijn om hen te vrezen, triomfeert hij toch over hen, Psalms 92:12. "Mijn oog zal mijne verspieders aanschouwen, zal mijn lust zien aan mijne vijanden, die tegen mij opstaan. Ik zal hen niet alleen onmachtig zien om mij nog verder kwaad te doen, maar zien dat er met hen afgerekend wordt voor het kwaad, dat zij mij al gedaan hebben, en zo zullen zij of tot berouw en bekering of ten verderve worden gebracht, en dit was zijn lust aan hen. In het Hebreeuws staat alleen: "Mijn oog zal mijne verspieders aanschouwen, mijne ogen zullen het horen aangaande de boosdoeners." Hij zegt niet wat hij zal aanschouwen, of wat hij zal horen, maar hij zal datgene zien en horen, waarin God verheerlijkt zal worden en waarmee hij dus voldaan zal zijn. Misschien heeft dit betrekking op Christus, op Zijn overwinning over Satan, dood en hel, het verderf van hen, die Hem vervolgd en gekruisigd hebben en Zijn Evangelie hebben tegengestaan, en op het verderf, dat ten laatsten dage over de onboetvaardigen komen zal. Zij, die tegen Christus opstaan, zullen vallen voor Zijn aangezicht en tot Zijn voetbank worden gezet.

II. Hij juicht in God, in Zijn heerlijkheid en genade. 1. In de heerlijkheid van God, Psalms 92:9. Maar Gij zijt de Allerhoogste, in eeuwigheid de Heere. De werkers van de ongerechtigheid, die tegen ons strijden, kunnen voor een tijd hoog zijn en denken dat zij zich met geweld van alles kunnen meester maken, maar Gij zijt hoog, de Allerhoogste in eeuwigheid, hun hoogheid zal vernederd, naar beneden gebracht worden, maar de Uwe is in eeuwigheid. Laat ons dan niet vrezen voor de hoogmoed en de macht van boze mensen, noch ontmoedigd worden door hun machteloze dreigementen, "want de mot zal hen opeten als een kleed, maar Gods gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn," Isaiah 51:7,Isaiah 51:8.

2. In de genade van God, in Zijn gunst en de vruchten ervan.

A.. Voor hemzelf, Psalms 92:11. "Gij, o Heere die zelf de Allerhoogste zijt, zult mijn hoorn verhogen. De grote God is de fontein van eer, en daar Hij tot in eeuwigheid de Allerhoogste is, zal Hij zelf Zijn volk tot in eeuwigheid verhogen, want Hij is "de roem van al Zijn gunstgenoten," Psalms 148:14. De goddelozen wordt verboden de hoorn te verhogen, Psalms 75:5. Maar zij, die God en de belangen van Zijn koninkrijk dienen met hun eer en macht, en ze aan Hem overgeven om ze te bewaren, ze te verhogen, ze te gebruiken, er over te beschikken naar het Hem behaagt, kunnen hopen dat Hij hun hoorn zal verhogen gelijk eens eenhoorns, tot de grootste hoogte, hetzij in deze of in de andere wereld, mijn hoorn zult Gij verhoogen, als Uwe vijanden vergaan, want de rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zijne, als de goddelozen tot versmaadheden en eeuwige afgrijzing gedoemd zijn. Hij voegt er bij: ik zal met verse olie overgoten worden, hetgeen duidt op een hernieuwde bevestiging in zijn ambt, waartoe hij gezalfd was, of wel op grote overvloed, zodat hij verse olie kon hebben zo dikwijls als hij wilde, of hernieuwde vertroostingen om hem op te wekken als de moed verflauwde. Genade is de zalving des Geestes, als deze gegeven wordt in een tijd van nood en ontvangen wordt uit de volheid, die in Christus Jezus is, dan zijn wij met verse olie overgoten. Sommigen lezen het: "Als ik oud word, dan zult Gij mij met verse olie zalven. Mijn ouderdom zult Gij verhogen door rijke genade, " aldus de zeventig. Vergelijk Psalms 92:15. In de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen. De vertroostingen van Gods Geest en de vreugde Zijns heils zullen een verfrissende olie zijn voor het grijze hoofd, welks kroon op de weg van de gerechtigheid wordt gevonden

B. Voor al de heiligen. Zij worden hier voorgesteld als bomen van de gerechtigheid, Isaiah 61:3, Psalms 1:3.

Merk op:

a. De goede plaats in welke zij gevestigd zijn, zij zijn geplant in het huis des Heeren, Psalms 92:14. De bomen van de gerechtigheid groeien niet vanzelf, zij zijn geplant, niet in gewone grond, maar in het paradijs, in het huis des Heeren. Bomen worden niet geplant in een huis, maar Gods bomen worden gezegd in Zijn huis geplant te zijn, omdat het van Zijn genade, door Zijn woord en Geest is, dat zij al het sap en al de kracht ontvangen, die hen in het leven behoudt en hen vruchtbaar maakt. Zij gronden zich in de heilige inzettingen, blijven er bij, zij staan onder de Goddelijke bescherming. en brengen allen hun vruchten voort tot Gods eer en heerlijkheid.

b. De goede staat, waarin zij gehouden zullen worden. Er is hier beloofd:

Ten eerste. Dat zij zullen groeien, Psalms 92:13. Waar God ware genade geeft, geeft Hij meer genade. Gods bomen zullen hoger worden, als de cederen, de hoge cederen van de Libanon. Zij zullen dichter bij de hemel groeien en met heilige eerzucht opwaarts streven naar de bovenwereld, zij zullen sterker worden, zoals de cederen, en geschikter om nuttig te zijn. Hij, die reine handen heeft, zal al sterker en sterker worden.

Ten tweede. Dat zij zullen bloeien, beide in de eer hunner belijdenis en in de vertroosting en blijdschap van hun eigen ziel. Zij zullen blijmoedig wezen, geëerd en geacht, door allen, die hen omringen. Zij "zullen groeien als een palmboom," die statig is, Song of Solomon 7:7, en grote takken heeft, Leviticus 23:40, Judges 4:5. Dadels, de vruchten ervan, zijn zeer aangenaam, maar hij wordt hier inzonderheid vermeld als een boom, die altijd groen blijft. De goddelozen bloeien als het gras, Psalms 92:8, dat spoedig verdort, en de rechtvaardigen als de palmboom, die lang leeft, en in de winter niet verandert. Van de palmboom is gezegd: "Sub pondere crescit hoe meer hij naar beneden gedrukt wordt, hoe meer hij groeit," zo bloeien ook de rechtvaardigen onder de druk, onder hun lasten, hoe meer zij verdrukt worden, hoe meer zij vermenigvuldigen. Geplant zijnde in het huis des Heeren, is daar hun wortel, zij groeien in de voorhoven onzes Gods, daar spreiden hun takken zich uit, hun leven is met Christus verborgen in God. Maar hun licht schijnt ook voor de mensen. Het is wenselijk dat zij, die een plaats hebben in Gods huis, er ook een naam hebben en binnen Zijn muren zijn, Isaiah 56:5. Laat goede Christenen er naar streven om uit te munten, opdat zij uitnemend worden en bloeien en aldus de leer van God onze Zaligmaker in alles versieren, zoals bloeiende bomen de voorhoven van een huis versieren. En laat hen, die bloeien in Gods voorhoven, Hem de eer er voor geven, het is krachtens de belofte: zij zullen vet en groen zijn. Hun groen zijn van buiten komt van hun vettigheid van binnen, van "de wortel en de vettigheid des goeden olijfbooms, Romans 11:15. Zonder een levend beginsel van genade in het hart, zal de belijdenis niet lang bloeiend zijn, maar waar dit is, zal het blad niet afvallen, Psalms 1:3. "De bomen des Heeren worden verzadigd", Psalms 104:16. Zie Hosea 14:6, Hosea 14:7.

Ten derde. Dat zij vruchtbaar zullen zijn indien er niets dan bladeren aan hen was, het zouden geen bomen van enigerlei waarde zijn, zij zullen nog vruchten dragen, de voortbrengselen van de heiligmaking, al de blijken van een levende Godsvrucht en een wandel, die nuttig is voor anderen, goede werken, door welke God verheerlijkt wordt en anderen worden gesticht. Dat zijn de vruchten van de gerechtigheid, en het is het voorrecht zowel als de plicht van de heiligen, om daarin overvloedig te zijn, en dit is een belofte zowel als een gebod. Er is beloofd dat zij in de grijze ouderdom nog vruchten zullen voortbrengen. Andere bomen houden, als zij oud zijn, op van vruchten te dragen, maar in de bomen Gods zal de kracht van de genade niet feilen tegelijk met de kracht van de natuur. De laatste dagen van de heiligen zijn soms hun beste dagen, en hun laatste werk hun beste werk Dit toont in waarheid aan dat zij oprecht zijn, volharding is het stelligste bewijs van oprechtheid. Maar hier wordt gezegd: om te verkondigen dat de Heere recht is, Psalms 92:16, dat Hij getrouw is aan Zijn beloften, getrouw aan ieder woord, dat Hij heeft gesproken, en het werk dat Hij begonnen heeft zal voleinden. Gelijk het door de belofte is, dat de gelovigen voor het eerst van de Goddelijke natuur deelachtig worden, zo is het door de belofte dat deze Goddelijke natuur in hen bewaard wordt, in hen blijft, en daarom is de kracht, die zij uitoefent, een bewijs dat de Heere recht is, en aldus zal Hij zich "bij de oprechte oprecht houden," Psalms 18:26. Hierin juicht de psalmist: "Hij is mijn rotssteen en in Hem is geen onrecht. Ik heb Hem gekozen voor mijn rotssteen, om er op te bouwen, in zijn kloven beschutting te zoeken, en op zijn top mijne voeten te stellen. Ik heb Hem een rotssteen bevonden, sterk en standvastig, en Zijn woord is zo vast als een rotssteen. Ik heb bevonden," en laat iedereen spreken naar zijn bevinding "dat in Hem geen onrecht is." Hij is even machtig, en zal even goed zijn, als Zijn woord zegt dat Hij is. Allen, die ooit op God vertrouwd hebben, hebben Hem getrouw en algenoegzaam bevonden, en nooit is iemand in zijn hoop op Hem beschaamd geworden.

Verzen 8-16

Psalm 92:8-16

In Psalms 92:5 had de psalmist gezegd dat hij zal juichen over Gods werken, en nu doet hij het.

I. Hij juicht over Gods vijanden, Psalms 92:8, Psalms 92:10, juicht in het vooruitzicht van hun verderf, niet als in de rampzaligheid van zijn medeschepselen, maar als hetgeen strekken zal tot eer van Gods gerechtigheid en heiligheid.

Hij is zeker van het verderf van de zondaren.

1. Hoewel zij bloeien, Psalms 92:8.als de goddelozen groeien als het gras in de lente zo talrijk, zo dicht bezaaid, zo groen en zo snel opwassende en alle de werkers van de ongerechtigheid bloeien in pracht en macht, en al de tekenen van uitwendige voorspoed, gerust en talrijk zijn, voorspoedig zijn in hun ondernemingen, dan zou men denken dat dit alles strekken zal tot hun geluk, dat het een stellig teken is van Gods gunst en een onderpand van iets dat even goed of nog beter is, en dat voor hen is weggelegd. Maar het is geheel anders, het is: opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden." De voorspoed van de zotten zal hen verderven," Proverbs 1:32. De schapen, die voor de slachtbank bestemd zijn, worden in de vetste weiden gebracht.

2. Hoewel zij stoutmoedig, vermetel zijn. Zij zijn Uwe vijanden, en zij hebben de onbeschaamdheid om zich als de zodanigen te bekennen. Zij zijn tegen God, en zij strijden tegen God, zij zijn in opstand tegen Zijn kroon en waardigheid, en daarom is het gemakkelijk te voorzien dat zij zullen vergaan, want wie heeft ooit zijn hart verhard tegen God en is voorspoedig geweest? Al de onboetvaardige werkers van de ongerechtigheid zullen voor Gods vijanden gehouden worden, en als zodanig zullen zij vergaan en verstrooid worden. Christus acht diegenen Zijn vijanden te zijn, die niet willen dat Hij koning over hen zijn zal, en zij zullen voorgebracht en voor Zijn ogen gedood worden. De werkers van de ongerechtigheid zijn nu tezamen verenigd en nauw aan elkaar verbonden tegen God en Godsdienst, maar zij zullen verstrooid worden, onmachtig gemaakt om elkaar bij te staan tegen het rechtvaardig oordeel Gods. "In de toekomende wereld zullen zij gescheiden worden van de vergadering van de rechtvaardigen" aldus de Chaldeer, Psalms 1:5.

3. Hoewel zij inzonderheid boosaardig gezind waren tegen de psalmist, en hij dieswege in verzoeking zou kunnen zijn om hen te vrezen, triomfeert hij toch over hen, Psalms 92:12. "Mijn oog zal mijne verspieders aanschouwen, zal mijn lust zien aan mijne vijanden, die tegen mij opstaan. Ik zal hen niet alleen onmachtig zien om mij nog verder kwaad te doen, maar zien dat er met hen afgerekend wordt voor het kwaad, dat zij mij al gedaan hebben, en zo zullen zij of tot berouw en bekering of ten verderve worden gebracht, en dit was zijn lust aan hen. In het Hebreeuws staat alleen: "Mijn oog zal mijne verspieders aanschouwen, mijne ogen zullen het horen aangaande de boosdoeners." Hij zegt niet wat hij zal aanschouwen, of wat hij zal horen, maar hij zal datgene zien en horen, waarin God verheerlijkt zal worden en waarmee hij dus voldaan zal zijn. Misschien heeft dit betrekking op Christus, op Zijn overwinning over Satan, dood en hel, het verderf van hen, die Hem vervolgd en gekruisigd hebben en Zijn Evangelie hebben tegengestaan, en op het verderf, dat ten laatsten dage over de onboetvaardigen komen zal. Zij, die tegen Christus opstaan, zullen vallen voor Zijn aangezicht en tot Zijn voetbank worden gezet.

II. Hij juicht in God, in Zijn heerlijkheid en genade. 1. In de heerlijkheid van God, Psalms 92:9. Maar Gij zijt de Allerhoogste, in eeuwigheid de Heere. De werkers van de ongerechtigheid, die tegen ons strijden, kunnen voor een tijd hoog zijn en denken dat zij zich met geweld van alles kunnen meester maken, maar Gij zijt hoog, de Allerhoogste in eeuwigheid, hun hoogheid zal vernederd, naar beneden gebracht worden, maar de Uwe is in eeuwigheid. Laat ons dan niet vrezen voor de hoogmoed en de macht van boze mensen, noch ontmoedigd worden door hun machteloze dreigementen, "want de mot zal hen opeten als een kleed, maar Gods gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn," Isaiah 51:7,Isaiah 51:8.

2. In de genade van God, in Zijn gunst en de vruchten ervan.

A.. Voor hemzelf, Psalms 92:11. "Gij, o Heere die zelf de Allerhoogste zijt, zult mijn hoorn verhogen. De grote God is de fontein van eer, en daar Hij tot in eeuwigheid de Allerhoogste is, zal Hij zelf Zijn volk tot in eeuwigheid verhogen, want Hij is "de roem van al Zijn gunstgenoten," Psalms 148:14. De goddelozen wordt verboden de hoorn te verhogen, Psalms 75:5. Maar zij, die God en de belangen van Zijn koninkrijk dienen met hun eer en macht, en ze aan Hem overgeven om ze te bewaren, ze te verhogen, ze te gebruiken, er over te beschikken naar het Hem behaagt, kunnen hopen dat Hij hun hoorn zal verhogen gelijk eens eenhoorns, tot de grootste hoogte, hetzij in deze of in de andere wereld, mijn hoorn zult Gij verhoogen, als Uwe vijanden vergaan, want de rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zijne, als de goddelozen tot versmaadheden en eeuwige afgrijzing gedoemd zijn. Hij voegt er bij: ik zal met verse olie overgoten worden, hetgeen duidt op een hernieuwde bevestiging in zijn ambt, waartoe hij gezalfd was, of wel op grote overvloed, zodat hij verse olie kon hebben zo dikwijls als hij wilde, of hernieuwde vertroostingen om hem op te wekken als de moed verflauwde. Genade is de zalving des Geestes, als deze gegeven wordt in een tijd van nood en ontvangen wordt uit de volheid, die in Christus Jezus is, dan zijn wij met verse olie overgoten. Sommigen lezen het: "Als ik oud word, dan zult Gij mij met verse olie zalven. Mijn ouderdom zult Gij verhogen door rijke genade, " aldus de zeventig. Vergelijk Psalms 92:15. In de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen. De vertroostingen van Gods Geest en de vreugde Zijns heils zullen een verfrissende olie zijn voor het grijze hoofd, welks kroon op de weg van de gerechtigheid wordt gevonden

B. Voor al de heiligen. Zij worden hier voorgesteld als bomen van de gerechtigheid, Isaiah 61:3, Psalms 1:3.

Merk op:

a. De goede plaats in welke zij gevestigd zijn, zij zijn geplant in het huis des Heeren, Psalms 92:14. De bomen van de gerechtigheid groeien niet vanzelf, zij zijn geplant, niet in gewone grond, maar in het paradijs, in het huis des Heeren. Bomen worden niet geplant in een huis, maar Gods bomen worden gezegd in Zijn huis geplant te zijn, omdat het van Zijn genade, door Zijn woord en Geest is, dat zij al het sap en al de kracht ontvangen, die hen in het leven behoudt en hen vruchtbaar maakt. Zij gronden zich in de heilige inzettingen, blijven er bij, zij staan onder de Goddelijke bescherming. en brengen allen hun vruchten voort tot Gods eer en heerlijkheid.

b. De goede staat, waarin zij gehouden zullen worden. Er is hier beloofd:

Ten eerste. Dat zij zullen groeien, Psalms 92:13. Waar God ware genade geeft, geeft Hij meer genade. Gods bomen zullen hoger worden, als de cederen, de hoge cederen van de Libanon. Zij zullen dichter bij de hemel groeien en met heilige eerzucht opwaarts streven naar de bovenwereld, zij zullen sterker worden, zoals de cederen, en geschikter om nuttig te zijn. Hij, die reine handen heeft, zal al sterker en sterker worden.

Ten tweede. Dat zij zullen bloeien, beide in de eer hunner belijdenis en in de vertroosting en blijdschap van hun eigen ziel. Zij zullen blijmoedig wezen, geëerd en geacht, door allen, die hen omringen. Zij "zullen groeien als een palmboom," die statig is, Song of Solomon 7:7, en grote takken heeft, Leviticus 23:40, Judges 4:5. Dadels, de vruchten ervan, zijn zeer aangenaam, maar hij wordt hier inzonderheid vermeld als een boom, die altijd groen blijft. De goddelozen bloeien als het gras, Psalms 92:8, dat spoedig verdort, en de rechtvaardigen als de palmboom, die lang leeft, en in de winter niet verandert. Van de palmboom is gezegd: "Sub pondere crescit hoe meer hij naar beneden gedrukt wordt, hoe meer hij groeit," zo bloeien ook de rechtvaardigen onder de druk, onder hun lasten, hoe meer zij verdrukt worden, hoe meer zij vermenigvuldigen. Geplant zijnde in het huis des Heeren, is daar hun wortel, zij groeien in de voorhoven onzes Gods, daar spreiden hun takken zich uit, hun leven is met Christus verborgen in God. Maar hun licht schijnt ook voor de mensen. Het is wenselijk dat zij, die een plaats hebben in Gods huis, er ook een naam hebben en binnen Zijn muren zijn, Isaiah 56:5. Laat goede Christenen er naar streven om uit te munten, opdat zij uitnemend worden en bloeien en aldus de leer van God onze Zaligmaker in alles versieren, zoals bloeiende bomen de voorhoven van een huis versieren. En laat hen, die bloeien in Gods voorhoven, Hem de eer er voor geven, het is krachtens de belofte: zij zullen vet en groen zijn. Hun groen zijn van buiten komt van hun vettigheid van binnen, van "de wortel en de vettigheid des goeden olijfbooms, Romans 11:15. Zonder een levend beginsel van genade in het hart, zal de belijdenis niet lang bloeiend zijn, maar waar dit is, zal het blad niet afvallen, Psalms 1:3. "De bomen des Heeren worden verzadigd", Psalms 104:16. Zie Hosea 14:6, Hosea 14:7.

Ten derde. Dat zij vruchtbaar zullen zijn indien er niets dan bladeren aan hen was, het zouden geen bomen van enigerlei waarde zijn, zij zullen nog vruchten dragen, de voortbrengselen van de heiligmaking, al de blijken van een levende Godsvrucht en een wandel, die nuttig is voor anderen, goede werken, door welke God verheerlijkt wordt en anderen worden gesticht. Dat zijn de vruchten van de gerechtigheid, en het is het voorrecht zowel als de plicht van de heiligen, om daarin overvloedig te zijn, en dit is een belofte zowel als een gebod. Er is beloofd dat zij in de grijze ouderdom nog vruchten zullen voortbrengen. Andere bomen houden, als zij oud zijn, op van vruchten te dragen, maar in de bomen Gods zal de kracht van de genade niet feilen tegelijk met de kracht van de natuur. De laatste dagen van de heiligen zijn soms hun beste dagen, en hun laatste werk hun beste werk Dit toont in waarheid aan dat zij oprecht zijn, volharding is het stelligste bewijs van oprechtheid. Maar hier wordt gezegd: om te verkondigen dat de Heere recht is, Psalms 92:16, dat Hij getrouw is aan Zijn beloften, getrouw aan ieder woord, dat Hij heeft gesproken, en het werk dat Hij begonnen heeft zal voleinden. Gelijk het door de belofte is, dat de gelovigen voor het eerst van de Goddelijke natuur deelachtig worden, zo is het door de belofte dat deze Goddelijke natuur in hen bewaard wordt, in hen blijft, en daarom is de kracht, die zij uitoefent, een bewijs dat de Heere recht is, en aldus zal Hij zich "bij de oprechte oprecht houden," Psalms 18:26. Hierin juicht de psalmist: "Hij is mijn rotssteen en in Hem is geen onrecht. Ik heb Hem gekozen voor mijn rotssteen, om er op te bouwen, in zijn kloven beschutting te zoeken, en op zijn top mijne voeten te stellen. Ik heb Hem een rotssteen bevonden, sterk en standvastig, en Zijn woord is zo vast als een rotssteen. Ik heb bevonden," en laat iedereen spreken naar zijn bevinding "dat in Hem geen onrecht is." Hij is even machtig, en zal even goed zijn, als Zijn woord zegt dat Hij is. Allen, die ooit op God vertrouwd hebben, hebben Hem getrouw en algenoegzaam bevonden, en nooit is iemand in zijn hoop op Hem beschaamd geworden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 92". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-92.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile