Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 99

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 99

Nog altijd bezingen wij de heerlijkheid van het koninkrijk Gods onder de mensen, en worden wij evenals in de voorgaande psalmen, geroepen om Hem te loven. Maar die psalmen zagen voorwaarts naar de tijden van het Evangelie en profeteerden van de genade en vertroostingen van die tijden, deze psalm schijnt meer te verwijlen bij de Oud-Testamentische bedelingen, de openbaring van Gods heerlijkheid en genade daarin. In de verwachting van het koninkrijk van de Messias en de Evangelische aanbidding moesten de Joden de Goddelijke leefregel, waar ze toen onder waren, en de inzettingen, die hun gegeven waren, niet veronachtzamen, maar er God in zien, regerende, en overeenkomstig de wet van Mozes aanbidden voor Zijn aangezicht. Profetieën van toekomstige goederen moeten onze waardering niet verminderen van de tegenwoordige goederen. Aan Israël kwam voorzeker de belofte toe, die zij verplicht waren te geloven, maar hun behoorden ook de wetgeving en de dienst van God, die zij ook verplicht waren nauwgezet in acht te nemen, Romans 9:4. En om dit te doen worden zij hier in deze psalm opgeroepen, waarin toch ook veel van Christus is, want de regering van de kerk was in de handen van het eeuwige Woord, voordat het vlees was geworden, en daarenboven waren ook de ceremoniele diensten typen en afschaduwingen van de Evangelische aanbidding. Van het volk van Israël wordt hier geëist om God te loven en te verhogen en voor Zijn aangezicht te aanbidden uit overweging van deze twee zaken:

I. De gelukkige inrichting van de regering waar zij onder waren, zowel voor heilige als voor burgerlijke zaken, Psalms 99:1..

II. Enige voorbeelden van het gelukkig bestuur ervan, Psalms 99:6. Bij het zingen van deze psalm moeten wij er ons toe zetten om de naam van God te verhogen, gelijk ons die bekend is gemaakt in het Evangelie, waartoe wij veel meer reden hebben dan zij, die onder de wet leefden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 99

Nog altijd bezingen wij de heerlijkheid van het koninkrijk Gods onder de mensen, en worden wij evenals in de voorgaande psalmen, geroepen om Hem te loven. Maar die psalmen zagen voorwaarts naar de tijden van het Evangelie en profeteerden van de genade en vertroostingen van die tijden, deze psalm schijnt meer te verwijlen bij de Oud-Testamentische bedelingen, de openbaring van Gods heerlijkheid en genade daarin. In de verwachting van het koninkrijk van de Messias en de Evangelische aanbidding moesten de Joden de Goddelijke leefregel, waar ze toen onder waren, en de inzettingen, die hun gegeven waren, niet veronachtzamen, maar er God in zien, regerende, en overeenkomstig de wet van Mozes aanbidden voor Zijn aangezicht. Profetieën van toekomstige goederen moeten onze waardering niet verminderen van de tegenwoordige goederen. Aan Israël kwam voorzeker de belofte toe, die zij verplicht waren te geloven, maar hun behoorden ook de wetgeving en de dienst van God, die zij ook verplicht waren nauwgezet in acht te nemen, Romans 9:4. En om dit te doen worden zij hier in deze psalm opgeroepen, waarin toch ook veel van Christus is, want de regering van de kerk was in de handen van het eeuwige Woord, voordat het vlees was geworden, en daarenboven waren ook de ceremoniele diensten typen en afschaduwingen van de Evangelische aanbidding. Van het volk van Israël wordt hier geëist om God te loven en te verhogen en voor Zijn aangezicht te aanbidden uit overweging van deze twee zaken:

I. De gelukkige inrichting van de regering waar zij onder waren, zowel voor heilige als voor burgerlijke zaken, Psalms 99:1..

II. Enige voorbeelden van het gelukkig bestuur ervan, Psalms 99:6. Bij het zingen van deze psalm moeten wij er ons toe zetten om de naam van God te verhogen, gelijk ons die bekend is gemaakt in het Evangelie, waartoe wij veel meer reden hebben dan zij, die onder de wet leefden.

Verzen 1-5

Psalm 99:1-5

De grondslag van alle godsdienst is gelegd in deze waarheid, dat de Heere regeert. God bestuurt de wereld door Zijn voorzienigheid bestuurt de kerk door Zijn genade, en beide door Zijn Zoon. Wij moeten geloven, niet alleen dat de Heere leeft, maar ook dat de Heere regeert. Dit is de triomf van de Christelijke kerk, en hier was het de triomf van de Joodse kerk, dat Jehovah hun koning is, en daaruit wordt de vermaning afgeleid: dat de volken beven, dat is:

a. Laat zelfs de onderdanen van dit koninkrijk beven, want er was in de Oud-Testamentische bedeling veel verschrikking. Bij de berg Sinai was Israël, en zelfs Mozes, geheel bevreesd en bevende, en toen was God vreeslijk uit Zijn heiligdommen, zelfs als Hij verscheen ten behoeve van Zijn volk, deed Hij vreeslijke, dat is ontzaglijke dingen. Maar wij zijn thans niet gekomen tot de "tastelijke berg en het brandende vuur," Hebrews 12:18. Thans moet het zijn: De Heere regeert, de aarde verheuge zich, toen regeerde Hij meer door de kracht van heilige vreze, nu door de kracht van heilige liefde.

b. En nog veel meer: laat de vijanden van dit koninkrijk beven, want Hij zal hen of tot gehoorzaamheid brengen onder Zijn gouden scepter, of hen verpletteren met Zijn ijzeren roede. De Heere regeert, hoewel de volken in toorn er om ontstoken zijn, hoewel zij er zich om verteren van woede, maar ijdel is al hun tegenstand, Hij zal in weerwil van hen Zijn koning zalven over Zion, de berg van Zijn heiligheid, Psalms 2:6,. vroeg of laat zal Hij hen doen beven, Revelation 6:15. De Heere regeert, de aarde bewege zich. Zij, die zich aan Hem onderwerpen, zullen bevestigd worden en niet bewogen worden, Psalms 96:10, maar zij, die Hem tegenstaan, zullen bewogen worden. Hemel en aarde en alle volken zullen bewogen worden, maar het koninkrijk van Christus kan niet worden bewogen, de dingen "die niet beweeglijk zijn, blijven," Hebrews 12:27. In dezelve is de eeuwigheid, Isaiah 64:5.

Gods koninkrijk, opgericht onder Israël, wordt hier tot het onderwerp gemaakt van de lof van de psalmist.

1. God bestuurt de zaken van de Godsdienst, Hij zit tussen de cherubim, Psalms 99:1, als op Zijn troon om wet te geven door de orakelen, die daar overgeleverd werden, als op de genadetroon om smeekbeden te ontvangen. Het was de eer van Israël, dat onder hen de shechina, of de bijzondere tegenwoordigheid Gods was vergezeld van de heilige engelen, de tempel was het koninklijk paleis, en het heilige van de heiligen was de audiëntiezaal. De Heere is groot in Zion, Psalms 99:2, hier is Hij bekend en wordt Hij geprezen, Psalms 76:1, daar wordt Hij als groot zijnde gediend, meer dan overal elders, daar is Hij hoog boven alle volken, gelijk hetgeen hoog is, in het gezicht is gesteld, en er naar op wordt gezien, zo zijn de Goddelijke volmaaktheden op meer doorluchtige wijze door Hem geopenbaard in Zion dan overal elders. Laat hen daarom, die in Zion wonen en aldaar aanbidden, Uw grote en vreeslijke naam loven, en er U de eer van geven, want hij is heilig. De heiligheid van Gods naam maakt hem in waarheid groot voor Zijn vrienden en vreeslijk voor Zijn vijanden, Psalms 99:3. Deze is het, die zij hierboven aanbidden: Heilig, heilig, heilig.

2. Hij was alles in alles in hun burgerlijk bestuur, Psalms 99:4. Gelijk in Jeruzalem de getuigenis Israëls was, werwaarts de stammen opgingen, zo waren daar ook "de stoelen des gerichts gezet," Psalms 122:4, Psalms 122:5. Hun regering was een theocratie, Hij heeft David verwekt om over hen te heersen (en sommigen denken dat deze psalm geschreven werd bij gelegenheid van zijn gelukkige en rustige bevestiging op de troon) en hij is de koning, wiens sterkte het recht liefheeft, Psalms 99:4. Hij is sterk, al zijn sterkte heeft hij van God, en zijn sterkte wordt niet misbruikt ter ondersteuning van enigerlei onrecht, zoals de macht van grote vorsten maar al te dikwijls daarvoor misbruikt wordt, maar zij heeft gerechtigheid lief, hij doet recht met zijn macht, en doet het met welbehagen. En hierin was hij een type van Christus, aan wie God de troon Zijns vaders zal geven om recht en gerechtigheid te doen. Hij heeft macht om te verpletteren, maar zijn sterkte heeft gerechtigheid lief, hij regeert niet met harde strengheid, maar met gematigdheid, met wijsheid en met tederheid. Het volk van Israël had een goed koning, maar hier wordt hen geleerd tot God op te zien als tot Hem, door wie hun koning regeert. Gij hebt billijkheden bevestigd. God heeft hun voortreffelijke wetten gegeven, door welke zij bestuurd werden. Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob. Hij heeft niet alleen dikwijls door Zijn onmiddellijke voorzienigheid Zijn eigen wetten met kracht gehandhaafd en ten uitvoer gelegd, maar zorg gedragen voor de bedeling des rechts onder hen door burgerlijke magistraten, die door Hem regeerden. Hun rechters richtten voor God, en hun oordeel was het Zijne, 2 Chronicles 19:6.

Deze twee dingen samenvoegende zien wij waarin Israël gelukkig was boven ieder ander volk, zoals Mozes het beschreven heeft, Deuteronomy 4:7, Deuteronomy 4:8, namelijk dat God hun zo nabij was, zittende tussen de cherubim, en dat zij zo rechtvaardige inzettingen en rechten hadden, door welke billijkheid gevestigd was, en God zelf heerste in Jakob, waaruit hij dit gebod afleidt aan dit gelukkige volk, Psalms 99:5 :"verheft de Heere, onze God, en buigt u neer voor de voetbank van Zijn voeten, geeft Hem de eer van de goede regering, waar gij onder leeft, zoals zij nu gevestigd is beide in de kerk en de staat." Hoe groter de openbare zegeningen zijn waarin wij delen, hoe meer verplicht wij zijn om deel te nemen aan de openbare huldiging van God, inzonderheid behoort de oprichting van het koninkrijk van Christus het onderwerp te zijn van onze lof. Als wij tot God naderen om Hem te aanbidden, moet ons hart vervuld zijn van hoge gedachten van Hem, en Hij moet verhoogd worden in onze ziel. Hoe meer wij onszelf vernederen en ons voor God nederbuigen, hoe meer wij God verhogen. Wij moeten ons nederbukken aan de voetbank van Zijn voeten, aanbidden bij Zijn ark, die de voetbank was van Zijn genadetroon tussen de cherubim. Of wel, wij moeten ons nederbuigen op het plaveisel van Zijn voorhoven, en wij hebben goede redenen om aldus eerbiedig te zijn, want hij is heilig, en Zijn heiligheid moet ontzag in ons wekken, zoals zij in de engelen zelf ontzag wekt, Isaiah 6:2, Isaiah 6:3.

Verzen 1-5

Psalm 99:1-5

De grondslag van alle godsdienst is gelegd in deze waarheid, dat de Heere regeert. God bestuurt de wereld door Zijn voorzienigheid bestuurt de kerk door Zijn genade, en beide door Zijn Zoon. Wij moeten geloven, niet alleen dat de Heere leeft, maar ook dat de Heere regeert. Dit is de triomf van de Christelijke kerk, en hier was het de triomf van de Joodse kerk, dat Jehovah hun koning is, en daaruit wordt de vermaning afgeleid: dat de volken beven, dat is:

a. Laat zelfs de onderdanen van dit koninkrijk beven, want er was in de Oud-Testamentische bedeling veel verschrikking. Bij de berg Sinai was Israël, en zelfs Mozes, geheel bevreesd en bevende, en toen was God vreeslijk uit Zijn heiligdommen, zelfs als Hij verscheen ten behoeve van Zijn volk, deed Hij vreeslijke, dat is ontzaglijke dingen. Maar wij zijn thans niet gekomen tot de "tastelijke berg en het brandende vuur," Hebrews 12:18. Thans moet het zijn: De Heere regeert, de aarde verheuge zich, toen regeerde Hij meer door de kracht van heilige vreze, nu door de kracht van heilige liefde.

b. En nog veel meer: laat de vijanden van dit koninkrijk beven, want Hij zal hen of tot gehoorzaamheid brengen onder Zijn gouden scepter, of hen verpletteren met Zijn ijzeren roede. De Heere regeert, hoewel de volken in toorn er om ontstoken zijn, hoewel zij er zich om verteren van woede, maar ijdel is al hun tegenstand, Hij zal in weerwil van hen Zijn koning zalven over Zion, de berg van Zijn heiligheid, Psalms 2:6,. vroeg of laat zal Hij hen doen beven, Revelation 6:15. De Heere regeert, de aarde bewege zich. Zij, die zich aan Hem onderwerpen, zullen bevestigd worden en niet bewogen worden, Psalms 96:10, maar zij, die Hem tegenstaan, zullen bewogen worden. Hemel en aarde en alle volken zullen bewogen worden, maar het koninkrijk van Christus kan niet worden bewogen, de dingen "die niet beweeglijk zijn, blijven," Hebrews 12:27. In dezelve is de eeuwigheid, Isaiah 64:5.

Gods koninkrijk, opgericht onder Israël, wordt hier tot het onderwerp gemaakt van de lof van de psalmist.

1. God bestuurt de zaken van de Godsdienst, Hij zit tussen de cherubim, Psalms 99:1, als op Zijn troon om wet te geven door de orakelen, die daar overgeleverd werden, als op de genadetroon om smeekbeden te ontvangen. Het was de eer van Israël, dat onder hen de shechina, of de bijzondere tegenwoordigheid Gods was vergezeld van de heilige engelen, de tempel was het koninklijk paleis, en het heilige van de heiligen was de audiëntiezaal. De Heere is groot in Zion, Psalms 99:2, hier is Hij bekend en wordt Hij geprezen, Psalms 76:1, daar wordt Hij als groot zijnde gediend, meer dan overal elders, daar is Hij hoog boven alle volken, gelijk hetgeen hoog is, in het gezicht is gesteld, en er naar op wordt gezien, zo zijn de Goddelijke volmaaktheden op meer doorluchtige wijze door Hem geopenbaard in Zion dan overal elders. Laat hen daarom, die in Zion wonen en aldaar aanbidden, Uw grote en vreeslijke naam loven, en er U de eer van geven, want hij is heilig. De heiligheid van Gods naam maakt hem in waarheid groot voor Zijn vrienden en vreeslijk voor Zijn vijanden, Psalms 99:3. Deze is het, die zij hierboven aanbidden: Heilig, heilig, heilig.

2. Hij was alles in alles in hun burgerlijk bestuur, Psalms 99:4. Gelijk in Jeruzalem de getuigenis Israëls was, werwaarts de stammen opgingen, zo waren daar ook "de stoelen des gerichts gezet," Psalms 122:4, Psalms 122:5. Hun regering was een theocratie, Hij heeft David verwekt om over hen te heersen (en sommigen denken dat deze psalm geschreven werd bij gelegenheid van zijn gelukkige en rustige bevestiging op de troon) en hij is de koning, wiens sterkte het recht liefheeft, Psalms 99:4. Hij is sterk, al zijn sterkte heeft hij van God, en zijn sterkte wordt niet misbruikt ter ondersteuning van enigerlei onrecht, zoals de macht van grote vorsten maar al te dikwijls daarvoor misbruikt wordt, maar zij heeft gerechtigheid lief, hij doet recht met zijn macht, en doet het met welbehagen. En hierin was hij een type van Christus, aan wie God de troon Zijns vaders zal geven om recht en gerechtigheid te doen. Hij heeft macht om te verpletteren, maar zijn sterkte heeft gerechtigheid lief, hij regeert niet met harde strengheid, maar met gematigdheid, met wijsheid en met tederheid. Het volk van Israël had een goed koning, maar hier wordt hen geleerd tot God op te zien als tot Hem, door wie hun koning regeert. Gij hebt billijkheden bevestigd. God heeft hun voortreffelijke wetten gegeven, door welke zij bestuurd werden. Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob. Hij heeft niet alleen dikwijls door Zijn onmiddellijke voorzienigheid Zijn eigen wetten met kracht gehandhaafd en ten uitvoer gelegd, maar zorg gedragen voor de bedeling des rechts onder hen door burgerlijke magistraten, die door Hem regeerden. Hun rechters richtten voor God, en hun oordeel was het Zijne, 2 Chronicles 19:6.

Deze twee dingen samenvoegende zien wij waarin Israël gelukkig was boven ieder ander volk, zoals Mozes het beschreven heeft, Deuteronomy 4:7, Deuteronomy 4:8, namelijk dat God hun zo nabij was, zittende tussen de cherubim, en dat zij zo rechtvaardige inzettingen en rechten hadden, door welke billijkheid gevestigd was, en God zelf heerste in Jakob, waaruit hij dit gebod afleidt aan dit gelukkige volk, Psalms 99:5 :"verheft de Heere, onze God, en buigt u neer voor de voetbank van Zijn voeten, geeft Hem de eer van de goede regering, waar gij onder leeft, zoals zij nu gevestigd is beide in de kerk en de staat." Hoe groter de openbare zegeningen zijn waarin wij delen, hoe meer verplicht wij zijn om deel te nemen aan de openbare huldiging van God, inzonderheid behoort de oprichting van het koninkrijk van Christus het onderwerp te zijn van onze lof. Als wij tot God naderen om Hem te aanbidden, moet ons hart vervuld zijn van hoge gedachten van Hem, en Hij moet verhoogd worden in onze ziel. Hoe meer wij onszelf vernederen en ons voor God nederbuigen, hoe meer wij God verhogen. Wij moeten ons nederbukken aan de voetbank van Zijn voeten, aanbidden bij Zijn ark, die de voetbank was van Zijn genadetroon tussen de cherubim. Of wel, wij moeten ons nederbuigen op het plaveisel van Zijn voorhoven, en wij hebben goede redenen om aldus eerbiedig te zijn, want hij is heilig, en Zijn heiligheid moet ontzag in ons wekken, zoals zij in de engelen zelf ontzag wekt, Isaiah 6:2, Isaiah 6:3.

Verzen 6-9

Psalm 99:6-9

Israëls geluk in Gods regering wordt hier nog nader aangetoond door enige bijzondere voorbeelden van Zijn bestuur, inzonderheid met betrekking tot hen die in hun dagen de voornaamste leidslieden, de werkzaamste en zegenrijkste regeerders waren van dat volk, Mozes Aaron en Samuël, in de eerste twee begon de theocratie of Godsregering (want zij werden gebruikt om Israël tot een volk te formeren), en in de laatste is die regeringsvorm in grote mate geëindigd, want toen het volk Samuël verwierp en hem drong om afstand te doen van de regering, werden zij gezegd God zelf te hebben verworpen, dat Hij niet zo onmiddellijk hun koning zou zijn, als Hij tot nu toe geweest zijn, 1 Samuel 8:7, want nu wilden zij een koning hebben zoals al de volken. Mozes wordt, zowel als Aaron, gezegd "onder Zijn priesters te zijn," want hij heeft het priesterambt uitgeoefend totdat Aaron in dat ambt bevestigd was, en hij was het, die Aaron en zijn zonen gewijd heeft. Daarom wordt hij door de joden "de priester van de priesters" genoemd.

Nu valt betreffende deze drie regeerders op te merken:

1. De innige gemeenschap, die zij hadden met God, en de grote gunst, die Hij hun had betoond. Geen van al de volken van de aarde kon op zulke drie mannen wijzen als deze geweest zijn, die zo'n omgang hadden met de hemel, en die God bij name kende, Exodus 33:17. Hier is:

A.. Hun onderhouden van Gods getuigenissen. Geen koninkrijk had mannen, die God eerden zoals deze drie mannen van het koninkrijk van Israël Hem geëerd hebben. Zij eerden Hem:

a. Door hun gebeden. Samuël, hoewel hij niet onder Zijn priesters was, was toch onder de aanroepers Zijns naams, en daarvoor waren zij allen vermaard. Zij riepen tot de Heere zij steunden niet op hun eigen wijsheid of kracht maar in iedere nood namen zij de toevlucht tot God, tot Hem was hun begeerte, en op Hem verlieten zij zich.

b. Door hun gehoorzaamheid. Zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden en de inzettingen, die Hij hun gegeven had. Zij hebben nauwgezet hun plicht betracht, en in alles hebben zij zich Gods woord en wet ten regel gesteld, wetende dat zij, tenzij zij dit deden, niet konden verwachten dat hun gebeden verhoord zouden worden, Proverbs 28:9. Mozes deed alles naar het voorbeeld, dat hem getoond was- er wordt dikwijls herhaald: naar alles wat God aan Mozes gebood, zo deed hij. Evenzo deden ook Aaron en Samuël. Dat waren de grootste en achtbaarste mannen, die het meest uitmuntten in het houden van Gods getuigenissen, en in zich te houden aan de regel van Zijn woord.

B. Gods genadig aannemen van hen. Hij verhoorde hen, heeft hun gegeven hetgeen waarvoor zij Hem hadden aangeroepen. Zij hebben allen verwonderlijk bij God overmocht in het gebed, op hun bepaald verzoek, hun bede, werden wonderen gedaan, ja meer, Hij verwaardigde zich niet alleen om te doen wat zij begeerden, zoals een vorst voor een smekeling, maar Hij oefende gemeenschap met hen, zoals een vriend zich gemeenzaam met zijn vriend onderhoudt, Psalms 99:7. Hij sprak tot hen in een wolkkolom. Hij heeft dikwijls tot Samuël gesproken, reeds in zijn kindsheid is het woord des Heeren tot hem gekomen, en waarschijnlijk heeft Hij soms tot hem gesproken door een schitterende wolk, die hem overschaduwde, in elk geval heeft Hij tot Mozes en Aaron dikwijls gesproken, in de vermaarde wolkkolom Exodus 16:10, Numbers 12:5. Israël wordt hier nu aan herinnerd, ter bevestiging van hun geloof, dat, hoewel zij niet iedere dag zulke waarneembare tekenen hadden van Gods tegenwoordigheid als de wolkkolom voor hen geweest is, het toch Gode heeft behaagd, om aan hen, die hun eerste grondleggers waren, en aan hem, die hun grote hervormer is geweest, zich aldus te openbaren.

2. De goede diensten, die zij aan Israël hebben bewezen. Zij hebben voorbede gedaan voor het volk, en ook voor hen hebben zij menig antwoord des vredes verkregen. Mozes stond in de scheur, en Aaron stond tussen de levenden en de doden, en toen Israël in benauwdheid was, riep Samuël voor hen tot de Heere 1 Samuel 7:9. Daarnaar wordt verwezen in Psalms 99:8. O Heere, onze God, Gij hebt hen verhoord, en op hun gebed, zijt Gij hun geweest een vergevend God, Gij hebt vergiffenis geschonken aan het volk, voor hetwelk zij hadden gebeden, en hoewel Gij wraak deedt over hun daden, hebt Gij hen toch niet afgesneden, om niet meer Uw volk te zijn, zoals hun zonde verdiend had. "Gij zelf zijt hun een genadig God geweest aldus Dr. Hammond om hunnentwil en hebt op hun bede het volk gespaard, toen Gij op het punt waart om wraak te doen over hun daden, toen Uw toorn zozeer tegen hen ontstoken was, dat hij op het punt was om over hen los te barsten en hen te verdoen." Dat waren sommige van de vele merkwaardige voorbeelden van Gods heerschappij over Israël, meer dan over ieder ander volk, waarvoor het volk wederom opgeroepen wordt om God te loven, Psalms 99:9. Verheft de Heere onze God om hetgeen Hij vroeger voor ons gedaan heeft, zowel als om hetgeen Hij nu onlangs voor ons deed, en buigt u voor de berg van Zijn heiligheid, waarop Hij nu Zijn tempel heeft, en waarover Hij weldra Zijn Koning zal zalven, Psalms 2:6, de eerste een type van de tweede. Laat al Gods Israël daar, als in het middelpunt van de eenheid, samenkomen ter aanbidding, want de Heere onze God is heilig, en verschijnt aldus niet alleen in Zijn heilige wet, maar ook in Zijn heilig Evangelie.

Verzen 6-9

Psalm 99:6-9

Israëls geluk in Gods regering wordt hier nog nader aangetoond door enige bijzondere voorbeelden van Zijn bestuur, inzonderheid met betrekking tot hen die in hun dagen de voornaamste leidslieden, de werkzaamste en zegenrijkste regeerders waren van dat volk, Mozes Aaron en Samuël, in de eerste twee begon de theocratie of Godsregering (want zij werden gebruikt om Israël tot een volk te formeren), en in de laatste is die regeringsvorm in grote mate geëindigd, want toen het volk Samuël verwierp en hem drong om afstand te doen van de regering, werden zij gezegd God zelf te hebben verworpen, dat Hij niet zo onmiddellijk hun koning zou zijn, als Hij tot nu toe geweest zijn, 1 Samuel 8:7, want nu wilden zij een koning hebben zoals al de volken. Mozes wordt, zowel als Aaron, gezegd "onder Zijn priesters te zijn," want hij heeft het priesterambt uitgeoefend totdat Aaron in dat ambt bevestigd was, en hij was het, die Aaron en zijn zonen gewijd heeft. Daarom wordt hij door de joden "de priester van de priesters" genoemd.

Nu valt betreffende deze drie regeerders op te merken:

1. De innige gemeenschap, die zij hadden met God, en de grote gunst, die Hij hun had betoond. Geen van al de volken van de aarde kon op zulke drie mannen wijzen als deze geweest zijn, die zo'n omgang hadden met de hemel, en die God bij name kende, Exodus 33:17. Hier is:

A.. Hun onderhouden van Gods getuigenissen. Geen koninkrijk had mannen, die God eerden zoals deze drie mannen van het koninkrijk van Israël Hem geëerd hebben. Zij eerden Hem:

a. Door hun gebeden. Samuël, hoewel hij niet onder Zijn priesters was, was toch onder de aanroepers Zijns naams, en daarvoor waren zij allen vermaard. Zij riepen tot de Heere zij steunden niet op hun eigen wijsheid of kracht maar in iedere nood namen zij de toevlucht tot God, tot Hem was hun begeerte, en op Hem verlieten zij zich.

b. Door hun gehoorzaamheid. Zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden en de inzettingen, die Hij hun gegeven had. Zij hebben nauwgezet hun plicht betracht, en in alles hebben zij zich Gods woord en wet ten regel gesteld, wetende dat zij, tenzij zij dit deden, niet konden verwachten dat hun gebeden verhoord zouden worden, Proverbs 28:9. Mozes deed alles naar het voorbeeld, dat hem getoond was- er wordt dikwijls herhaald: naar alles wat God aan Mozes gebood, zo deed hij. Evenzo deden ook Aaron en Samuël. Dat waren de grootste en achtbaarste mannen, die het meest uitmuntten in het houden van Gods getuigenissen, en in zich te houden aan de regel van Zijn woord.

B. Gods genadig aannemen van hen. Hij verhoorde hen, heeft hun gegeven hetgeen waarvoor zij Hem hadden aangeroepen. Zij hebben allen verwonderlijk bij God overmocht in het gebed, op hun bepaald verzoek, hun bede, werden wonderen gedaan, ja meer, Hij verwaardigde zich niet alleen om te doen wat zij begeerden, zoals een vorst voor een smekeling, maar Hij oefende gemeenschap met hen, zoals een vriend zich gemeenzaam met zijn vriend onderhoudt, Psalms 99:7. Hij sprak tot hen in een wolkkolom. Hij heeft dikwijls tot Samuël gesproken, reeds in zijn kindsheid is het woord des Heeren tot hem gekomen, en waarschijnlijk heeft Hij soms tot hem gesproken door een schitterende wolk, die hem overschaduwde, in elk geval heeft Hij tot Mozes en Aaron dikwijls gesproken, in de vermaarde wolkkolom Exodus 16:10, Numbers 12:5. Israël wordt hier nu aan herinnerd, ter bevestiging van hun geloof, dat, hoewel zij niet iedere dag zulke waarneembare tekenen hadden van Gods tegenwoordigheid als de wolkkolom voor hen geweest is, het toch Gode heeft behaagd, om aan hen, die hun eerste grondleggers waren, en aan hem, die hun grote hervormer is geweest, zich aldus te openbaren.

2. De goede diensten, die zij aan Israël hebben bewezen. Zij hebben voorbede gedaan voor het volk, en ook voor hen hebben zij menig antwoord des vredes verkregen. Mozes stond in de scheur, en Aaron stond tussen de levenden en de doden, en toen Israël in benauwdheid was, riep Samuël voor hen tot de Heere 1 Samuel 7:9. Daarnaar wordt verwezen in Psalms 99:8. O Heere, onze God, Gij hebt hen verhoord, en op hun gebed, zijt Gij hun geweest een vergevend God, Gij hebt vergiffenis geschonken aan het volk, voor hetwelk zij hadden gebeden, en hoewel Gij wraak deedt over hun daden, hebt Gij hen toch niet afgesneden, om niet meer Uw volk te zijn, zoals hun zonde verdiend had. "Gij zelf zijt hun een genadig God geweest aldus Dr. Hammond om hunnentwil en hebt op hun bede het volk gespaard, toen Gij op het punt waart om wraak te doen over hun daden, toen Uw toorn zozeer tegen hen ontstoken was, dat hij op het punt was om over hen los te barsten en hen te verdoen." Dat waren sommige van de vele merkwaardige voorbeelden van Gods heerschappij over Israël, meer dan over ieder ander volk, waarvoor het volk wederom opgeroepen wordt om God te loven, Psalms 99:9. Verheft de Heere onze God om hetgeen Hij vroeger voor ons gedaan heeft, zowel als om hetgeen Hij nu onlangs voor ons deed, en buigt u voor de berg van Zijn heiligheid, waarop Hij nu Zijn tempel heeft, en waarover Hij weldra Zijn Koning zal zalven, Psalms 2:6, de eerste een type van de tweede. Laat al Gods Israël daar, als in het middelpunt van de eenheid, samenkomen ter aanbidding, want de Heere onze God is heilig, en verschijnt aldus niet alleen in Zijn heilige wet, maar ook in Zijn heilig Evangelie.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 99". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-99.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile