Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Kronieken 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 19

1 Chronicles 19:1

DAVID WREEKT ZICH OVER DE HOON VAN DE AMMONIETEN

I. 1 Chronicles 19:1-1 Chronicles 19:16. Hierna volgt het bericht van de grootste en moeilijkste oorlog uit David's regering, die hij tegen buitenlandse vijanden gevoerd heeft, de Ammonitisch-Syrische oorlog. Bij de dood van Nahas, de koning van de Ammonieten, die met hem bevriend was, zendt David aan diens zoon en opvolger Hanun een gezantschap om hem rouwbeklag te doen, dat echter op het schandelijks behandeld wordt door Hanun, die zich door zijn vorsten op het dwaalspoor had laten leiden. Zeer goed ziende, dat hij zich daarmee een oorlog van David's zijde op de hals gehaald had, wist hij een sterk Syrisch leger te krijgen. Nochtans slaat Joab de Syriërs, die bij Medeba zich gelegerd hebben, op de vlucht, en nu zien de Ammonieten zich genoodzaakt om achter de muren van hun hoofdstad zich terug te trekken (Vergelijk 2 Samuel 10:1-2 Samuel 10:14).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 19

1 Chronicles 19:1

DAVID WREEKT ZICH OVER DE HOON VAN DE AMMONIETEN

I. 1 Chronicles 19:1-1 Chronicles 19:16. Hierna volgt het bericht van de grootste en moeilijkste oorlog uit David's regering, die hij tegen buitenlandse vijanden gevoerd heeft, de Ammonitisch-Syrische oorlog. Bij de dood van Nahas, de koning van de Ammonieten, die met hem bevriend was, zendt David aan diens zoon en opvolger Hanun een gezantschap om hem rouwbeklag te doen, dat echter op het schandelijks behandeld wordt door Hanun, die zich door zijn vorsten op het dwaalspoor had laten leiden. Zeer goed ziende, dat hij zich daarmee een oorlog van David's zijde op de hals gehaald had, wist hij een sterk Syrisch leger te krijgen. Nochtans slaat Joab de Syriërs, die bij Medeba zich gelegerd hebben, op de vlucht, en nu zien de Ammonieten zich genoodzaakt om achter de muren van hun hoofdstad zich terug te trekken (Vergelijk 2 Samuel 10:1-2 Samuel 10:14).

Vers 1

1. En het geschiedde hierna, omstreeks het jaar 1037 v r Christus (1 Kings 2:11), dat Nahas, de koning van de kinderen van Ammon, stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in zijn plaats.

Vers 1

1. En het geschiedde hierna, omstreeks het jaar 1037 v r Christus (1 Kings 2:11), dat Nahas, de koning van de kinderen van Ammon, stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in zijn plaats.

Vers 2

2. Toen zei David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, de zoon van Nahas, door mij als vriend en nabuur jegens hem te betonen; want zijn vader heeft voorheen weldadigheid aan mij gedaan, en mij bij dergelijke gelegenheden, die mij zelf betroffen, zijn vriendschappelijke gezindheid te kennen gegeven. Daarom zond David boden naar Rabbath-Ammon, om hem te troosten over zijn vader, en met zijn troonsbeklimming geluk te wensen. Toen de knechten van David in het land van de kinderen van Ammon tot Hanun kwamen, om hem te troosten, hem het rouwbeklag van hun koning en meester over de dood van zijn vader over te brengen;

Vers 2

2. Toen zei David: Ik zal weldadigheid doen aan Hanun, de zoon van Nahas, door mij als vriend en nabuur jegens hem te betonen; want zijn vader heeft voorheen weldadigheid aan mij gedaan, en mij bij dergelijke gelegenheden, die mij zelf betroffen, zijn vriendschappelijke gezindheid te kennen gegeven. Daarom zond David boden naar Rabbath-Ammon, om hem te troosten over zijn vader, en met zijn troonsbeklimming geluk te wensen. Toen de knechten van David in het land van de kinderen van Ammon tot Hanun kwamen, om hem te troosten, hem het rouwbeklag van hun koning en meester over de dood van zijn vader over te brengen;

Vers 3

3. Zo zeiden de vorsten van de kinderen van Ammon, naar de aard van boze raadslieden, die het goede dat zij zien op het verkeerdst uitleggen, tot Hanun: Eer David inderdaad, in waarheid, uw vader in uw ogen, denkt u dat het hem om een vriendschappelijke betrekking met u te doen is, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet integendeel zijn knechten tot u gekomen, om te doorzoeken hoe onze stad het best is in te nemen, en om te keren, haar later aan te grijpen en te verwoesten, en hebben dus deze voorgewende troosters wel enig ander doel dan om het land te verspieden? Hoed u daarom voor hen.

Vers 3

3. Zo zeiden de vorsten van de kinderen van Ammon, naar de aard van boze raadslieden, die het goede dat zij zien op het verkeerdst uitleggen, tot Hanun: Eer David inderdaad, in waarheid, uw vader in uw ogen, denkt u dat het hem om een vriendschappelijke betrekking met u te doen is, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet integendeel zijn knechten tot u gekomen, om te doorzoeken hoe onze stad het best is in te nemen, en om te keren, haar later aan te grijpen en te verwoesten, en hebben dus deze voorgewende troosters wel enig ander doel dan om het land te verspieden? Hoed u daarom voor hen.

Vers 4

4. Daarom nam Hanun, die aan het lichtzinnig uitgesproken woord dadelijk geloof sloeg, de knechten van David, om in hen hun koning te beschimpen, en hij beschoor hen, liet hen de baard aan de ene helft van het gelaat afscheren, en sneed hun klederen half af, van onder op tot aan de heupen, en liet hen in deze alleronterendste toestand heen gaan.

Vers 4

4. Daarom nam Hanun, die aan het lichtzinnig uitgesproken woord dadelijk geloof sloeg, de knechten van David, om in hen hun koning te beschimpen, en hij beschoor hen, liet hen de baard aan de ene helft van het gelaat afscheren, en sneed hun klederen half af, van onder op tot aan de heupen, en liet hen in deze alleronterendste toestand heen gaan.

Vers 5

5. Zij nu gingen henen van Rabba, waar zij zo'n snode behandeling hadden moeten ondergaan, en men boodschapte, toen zij weer in hun land tot aan Jericho gekomen waren, David van deze mannen, in welke toestand zij zich bevonden, en dat zij zich aldus niet aan de koning konden vertonen; en hij zond hun antwoord tegemoet, dat hij hen thans volstrekt niet wilde zien, want die mannen waren zeer beschaamd. De koning dan zei, liet hun bij zijn antwoord tevens zeggen: Blijf te Jericho, totdat jullie baard weer gegroeid is, kom dan wederom tot mij.

Vers 5

5. Zij nu gingen henen van Rabba, waar zij zo'n snode behandeling hadden moeten ondergaan, en men boodschapte, toen zij weer in hun land tot aan Jericho gekomen waren, David van deze mannen, in welke toestand zij zich bevonden, en dat zij zich aldus niet aan de koning konden vertonen; en hij zond hun antwoord tegemoet, dat hij hen thans volstrekt niet wilde zien, want die mannen waren zeer beschaamd. De koning dan zei, liet hun bij zijn antwoord tevens zeggen: Blijf te Jericho, totdat jullie baard weer gegroeid is, kom dan wederom tot mij.

Vers 6

6. Toen de kinderen van Ammon zagen, na de behandeling, die zij de condolerende gezanten hadden aangedaan, bij zichzelf overtuigd moeten zijn, dat zij zich stinkend gemaakt hadden bij David, grote wrevel omtrent hen bij hem hadden opgewekt, zodat dit van zijn zijde een oorlog ten gevolge zou hebben; zo zond Hanun en de kinderen van Ammon, de koning met zijn vorsten of landstanden, duizend talenten zilvers (= 4:500.000 gld., of, volgens de koninklijke sikkel, 2:250.000 gld.) om zich wagens en ruiters en voetvolk te huren uit Mesopotamië, uit dat gedeelte van Syrië, dat bij Rechab of Rehoboth (Genesis 36:37), waar de Chaboras in de Eufraat zich ontlast, en uit Syrië-Macha, de Syrische staat Macha, zuidwestelijk van de grote Hermon, en uit Zoba, noordoostelijk van Damascus (2 Samuel 8:6).

Vers 6

6. Toen de kinderen van Ammon zagen, na de behandeling, die zij de condolerende gezanten hadden aangedaan, bij zichzelf overtuigd moeten zijn, dat zij zich stinkend gemaakt hadden bij David, grote wrevel omtrent hen bij hem hadden opgewekt, zodat dit van zijn zijde een oorlog ten gevolge zou hebben; zo zond Hanun en de kinderen van Ammon, de koning met zijn vorsten of landstanden, duizend talenten zilvers (= 4:500.000 gld., of, volgens de koninklijke sikkel, 2:250.000 gld.) om zich wagens en ruiters en voetvolk te huren uit Mesopotamië, uit dat gedeelte van Syrië, dat bij Rechab of Rehoboth (Genesis 36:37), waar de Chaboras in de Eufraat zich ontlast, en uit Syrië-Macha, de Syrische staat Macha, zuidwestelijk van de grote Hermon, en uit Zoba, noordoostelijk van Damascus (2 Samuel 8:6).

Vers 7

7. Zodat zij zich met hun geld huurden tweeendertig duizend wagens en ruiters en voetvolk, deels uit Mesopotamië en Zoba, maar gedeeltelijk ook uit het land Tob, (2 Samuel 10:6). En de koning van Macha en zijn volk, 1.000 in getal, kwamen en legerden zich, 4 mijlen zuidwestelijk van Rabbath-Ammon, de hoofdstad van de Ammonieten, v r Medeba, of Medaba (Numbers 21:30 Joshua 13:9); ook vergaderden de kinderen van Ammon uit hun steden, en zij kwamen ten strijde, naar de hoofdstad van het land, omdat men allereerst op deze een aanval had te vrezen.

Vers 7

7. Zodat zij zich met hun geld huurden tweeendertig duizend wagens en ruiters en voetvolk, deels uit Mesopotamië en Zoba, maar gedeeltelijk ook uit het land Tob, (2 Samuel 10:6). En de koning van Macha en zijn volk, 1.000 in getal, kwamen en legerden zich, 4 mijlen zuidwestelijk van Rabbath-Ammon, de hoofdstad van de Ammonieten, v r Medeba, of Medaba (Numbers 21:30 Joshua 13:9); ook vergaderden de kinderen van Ammon uit hun steden, en zij kwamen ten strijde, naar de hoofdstad van het land, omdat men allereerst op deze een aanval had te vrezen.

Vers 8

8. Toen David het hoorde, zond hij naar het land van de Ammonieten Joab en het hele leger met de helden, met het gezamenlijke in de strijd geoefende en dappere leger.

Vers 8

8. Toen David het hoorde, zond hij naar het land van de Ammonieten Joab en het hele leger met de helden, met het gezamenlijke in de strijd geoefende en dappere leger.

Vers 9

9. Toen de kinderen van Ammon uitgetogen waren van Rabbath-Rimmon, waar al hun strijdbare manschappen waren samengekomen (1 Chronicles 19:7), stelden zij de slagorde voor de poort van de stad; maar de koningen uit Mesopotamië, Macha en Zoba, die gekomen waren om hen te helpen, die waren bijzonder in het uitgestrekte boomloze veld bij Medeba, om van daaruit hun krijgsbewegingen te beginnen.

Vers 9

9. Toen de kinderen van Ammon uitgetogen waren van Rabbath-Rimmon, waar al hun strijdbare manschappen waren samengekomen (1 Chronicles 19:7), stelden zij de slagorde voor de poort van de stad; maar de koningen uit Mesopotamië, Macha en Zoba, die gekomen waren om hen te helpen, die waren bijzonder in het uitgestrekte boomloze veld bij Medeba, om van daaruit hun krijgsbewegingen te beginnen.

Vers 10

10. Toen Joab zag, dat de spits van de slagorde van voren en van achteren tegen hem was, een deel van het vijandelijke legers v r hem was, maar het andere, dat aan zijn rechterzijde geplaatst was, hem op het geschikte ogenblik in de rug moest vallen, zo verkoos hij enigen uit alle tot de strijd uitgelezenen in Israël, een sterk korps en hij stelde hen in orde tegen de Syriërs aan in het zuidwesten.

Vers 10

10. Toen Joab zag, dat de spits van de slagorde van voren en van achteren tegen hem was, een deel van het vijandelijke legers v r hem was, maar het andere, dat aan zijn rechterzijde geplaatst was, hem op het geschikte ogenblik in de rug moest vallen, zo verkoos hij enigen uit alle tot de strijd uitgelezenen in Israël, een sterk korps en hij stelde hen in orde tegen de Syriërs aan in het zuidwesten.

Vers 11

11. En het overige volk gaf hij in de hand van zijn broeder Abisaï; en zij stelden hen in orde tegen de kinderen van Ammon aan, hielden hen slagvaardig, om de Ammonieten tegen te houden, terwijl hij met de Syriërs te doen had.

Vers 11

11. En het overige volk gaf hij in de hand van zijn broeder Abisaï; en zij stelden hen in orde tegen de kinderen van Ammon aan, hielden hen slagvaardig, om de Ammonieten tegen te houden, terwijl hij met de Syriërs te doen had.

Vers 12

12. En hij zei tot Abisaï, v rdat hij op de landstreek Medeba aanrukte: Indien mij de Syriërs te sterk worden, dan zult u mij, met een deel van uw leger, komen verlossen; en indien de kinderen van Ammon u aanvallen en te sterk worden, dan zal ik mij van de Syriërs afwenden en u verlossen. 13. Wees sterk, en laat ons sterk zijn, met grote moed strijden voor ons volk, en voor de steden van onze God; opdat niet deze heidenen over het volk en het land van de Heere heersen, maar de nederlaag lijden; de Heere nu doet wat goed is in Zijn ogen 1) want de zege komt alleen van Hem, en Hij zal gewis de vijanden in onze handen geven (1 Samuel 17:47).

1) Hoewel Joab een ruw en gewetenloos man was, ontbreekt het hem toch niet aan ogenblikken, waarin hij van de Heere de uitkomst van zijn handelingen verwacht.

Vers 12

12. En hij zei tot Abisaï, v rdat hij op de landstreek Medeba aanrukte: Indien mij de Syriërs te sterk worden, dan zult u mij, met een deel van uw leger, komen verlossen; en indien de kinderen van Ammon u aanvallen en te sterk worden, dan zal ik mij van de Syriërs afwenden en u verlossen. 13. Wees sterk, en laat ons sterk zijn, met grote moed strijden voor ons volk, en voor de steden van onze God; opdat niet deze heidenen over het volk en het land van de Heere heersen, maar de nederlaag lijden; de Heere nu doet wat goed is in Zijn ogen 1) want de zege komt alleen van Hem, en Hij zal gewis de vijanden in onze handen geven (1 Samuel 17:47).

1) Hoewel Joab een ruw en gewetenloos man was, ontbreekt het hem toch niet aan ogenblikken, waarin hij van de Heere de uitkomst van zijn handelingen verwacht.

Vers 14

14. Toen naderde Joab en het volk, dat bij hem was, ten strijde voor het aangezicht van de Syriërs; en zij vluchtten reeds na de eerste aanval voor zijn aangezicht, naardien zij, als door de Ammonieten gehuurde hulptroepen, evenmin met bijzondere geestdrift bezield waren om hun de overwinning te bezorgen, als in het vreemde land zich schaamden om het hazenpad te kiezen.

Vers 14

14. Toen naderde Joab en het volk, dat bij hem was, ten strijde voor het aangezicht van de Syriërs; en zij vluchtten reeds na de eerste aanval voor zijn aangezicht, naardien zij, als door de Ammonieten gehuurde hulptroepen, evenmin met bijzondere geestdrift bezield waren om hun de overwinning te bezorgen, als in het vreemde land zich schaamden om het hazenpad te kiezen.

Vers 15

15. Toen de kinderen van Ammon zagen, dat de Syriërs vluchtten, vluchtten zij van hun zijde ook voor het aangezicht van Abisaï, zijn, Joabs broeder, en zij kwamen in de sterke en goed verdedigde stad Rabba terug; en Joab, die het vanwege de naderende winter niet geraden achtte om de stad te belegeren, keerde met het Israëlitische leger weer huiswaarts, en kwam te Jeruzalem.

II. 1 Chronicles 19:16-1 Chronicles 19:19. Om de nederlaag van hun bij Medeba op de vlucht geslagen troepen weer goed te maken, en van hun schatplichtigheid aan Israël bevrijd te worden, brengen de Syriërs, op Hadar-zer's aansporing uit Mesopotamië een nieuw leger bijeen; maar David, die met het gezamenlijke Israëlitische leger tegen hen optrok, overwint in een zegevierende aanval hun opperbevelhebber Sofach, zodat zij het voortaan niet meer wagen om de kinderen van Ammon te hulp te snellen (Vergelijk 2 Samuel 10:15-2 Samuel 10:19).

Vers 15

15. Toen de kinderen van Ammon zagen, dat de Syriërs vluchtten, vluchtten zij van hun zijde ook voor het aangezicht van Abisaï, zijn, Joabs broeder, en zij kwamen in de sterke en goed verdedigde stad Rabba terug; en Joab, die het vanwege de naderende winter niet geraden achtte om de stad te belegeren, keerde met het Israëlitische leger weer huiswaarts, en kwam te Jeruzalem.

II. 1 Chronicles 19:16-1 Chronicles 19:19. Om de nederlaag van hun bij Medeba op de vlucht geslagen troepen weer goed te maken, en van hun schatplichtigheid aan Israël bevrijd te worden, brengen de Syriërs, op Hadar-zer's aansporing uit Mesopotamië een nieuw leger bijeen; maar David, die met het gezamenlijke Israëlitische leger tegen hen optrok, overwint in een zegevierende aanval hun opperbevelhebber Sofach, zodat zij het voortaan niet meer wagen om de kinderen van Ammon te hulp te snellen (Vergelijk 2 Samuel 10:15-2 Samuel 10:19).

Vers 16

16. Als de Syriërs, bij de terugkeer van de bij Meddo gevluchte hulptroepen (1 Chronicles 19:14), zagen, dat zij voor het aangezicht van Israël geslagen waren, zonden zij, om een aanval van David op hun land te voorkomen, en het door hem hun opgelegde juk (1 Chronicles 18:3) weer af te schudden, boden naar Mesopotamië, en brachten de Syriërs uit, die aan de andere zijde van de rivier de Eufraat woonden; en Sofach, in 2 Samuel 10:16 Sobach geheten, de krijgsoverste van Hadar-zer, die in de gehele onderneming het meest betrokken was, toog voor hun aangezicht henen.

Vers 16

16. Als de Syriërs, bij de terugkeer van de bij Meddo gevluchte hulptroepen (1 Chronicles 19:14), zagen, dat zij voor het aangezicht van Israël geslagen waren, zonden zij, om een aanval van David op hun land te voorkomen, en het door hem hun opgelegde juk (1 Chronicles 18:3) weer af te schudden, boden naar Mesopotamië, en brachten de Syriërs uit, die aan de andere zijde van de rivier de Eufraat woonden; en Sofach, in 2 Samuel 10:16 Sobach geheten, de krijgsoverste van Hadar-zer, die in de gehele onderneming het meest betrokken was, toog voor hun aangezicht henen.

Vers 17

17. Toen het David werd aangezegd, vergaderde hij gans Israël, de gezamenlijke krijgsmacht in Israël, en hij toog over de Jordaan, om de Syriërs op hun verzamelplaats bij Helam, noordoostelijk van Damascus, aan te grijpen; en hij kwam tot hen 1), en hij stelde de slagorde tegen hen. Toen David de slagorde tegen de Syriërs gesteld had, zo streden zij met hem.

1) Zie 2 Samuel 10:16,2 Samuel 10:17

Vers 17

17. Toen het David werd aangezegd, vergaderde hij gans Israël, de gezamenlijke krijgsmacht in Israël, en hij toog over de Jordaan, om de Syriërs op hun verzamelplaats bij Helam, noordoostelijk van Damascus, aan te grijpen; en hij kwam tot hen 1), en hij stelde de slagorde tegen hen. Toen David de slagorde tegen de Syriërs gesteld had, zo streden zij met hem.

1) Zie 2 Samuel 10:16,2 Samuel 10:17

Vers 18

18. Maar de Syriërs vluchtten voor het aangezicht van Israël, en David versloeg van de Syriërs zeven duizend wagens, 700 wagens met 10 gewapende mannen (2 Samuel 10:18) en veertigduizend mannen, deels te voet, deels te paard; daartoe doodde hij Sofach, de krijgsoverste, die ten gevolge van de bekomen wonden de slag niet overleefde.

2. En David, die op Joabs verzoek zelf, na plechtige aftocht van Jeruzalem (zie Psalms 20:1), naar Rabba kwam, om de verovering van deze stad door inneming van de vesting te voltooien, nam de kroon van hun koning van zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een talent goud, een zwaarte van een talent, een centenaar? goud, en daar was edelgesteente aan; en zij werd, bij gelegenheid van de plechtige inbezitneming van de opperheerschappij over het land, waarvoor zeker de 21ste Psalm bestemd was, op David's hoofd gezet, en hij voerde zeer veel door uit de stad mee.

3. Hij voerde ook al het volk uit, dat daarin in krijgsgevangenschap geraakt was; hij bracht hen voor de stad, en hij zaagde ze met de zaag, en met ijzeren dorswagens, en met bijlen (vgl. Proverbs 20:26); hij liet, tot straf voor de wreedheden, die zij aan Israël gepleegd hadden, hun lichamen met die werktuigen van elkaar scheuren; en alzo deed David aan al de steden van de kinderen van Ammon, die tegen hem gestreden hadden. Toen, na de gehele onderwerping van het land, keerde David weer met al het krijgsvolk naar Jeruzalem, terwijl de Bondskist, die ook in het veld geweest was (Psalms 68:1), vooruit gedragen werd.

IV. 1 Chronicles 19:4-1 Chronicles 19:8. Aan de geschiedenis van den Ammonietisch-Syrischen oorlog worden hier uit een kroniek van David's oorlogen nog voorvallen toegevoegd uit de krijgen, die met de Filistijnen gevoerd zijn, en naar alle waarschijnlijkheid dezelfde, waarvan 1 Chronicles 18:1 in een kort verslag gesproken werd. Alle drie hebben betrekking op heldendaden, die David's krijgslieden in de kamp met reusachtige Filistijnen verrichten waardoor de verovering van het land Kanan voltooid werd. (Vergelijk 2 Samuel 21:15-2 Samuel 21:22).

4. En het geschiedde daarna 1), niet, na het in 1 Chronicles 19:1-1 Chronicles 19:3 verhaalde, maar, ofschoon de tijd hier niet nader opgegeven wordt, worden waarschijnlijk de in 1 Chronicles 11:10, vermelde oorlogen bedoeld, als de strijd met de Filistijnen te Geser, noordwestelijk van Al lon, het tegenwoordige el Kubab (Joshua 10:33) opstond, toen sloeg Sibchaï, de Husathiet, een uit het niet nader bekende Husa (1 Chronicles 4:4) geboortige held van David, (1 Chronicles 11:29; 1 Chronicles 27:11)Sippaï, in 2 Samuel 21:18 "Saf" geheten, die van de kinderen van Rafa was, tot het oude reuzengeslacht van de Refaïeten (Deuteronomy 2:23) behoorde; en zij, de Filistijnen, werden, ten gevolge van deze zegepraal op een van hun sterksten, ten ondergebracht.

1) In het oorspronkelijke bericht, waaraan deze mededelingen zijn ontleend, was, zoals uit 2 Samuel 21:18 blijkt, de voor ons liggende geschiedenis gevoegd bij die van David's verlossing uit de handen van een andere Refaïet door Abisaï; laatstgenoemde geschiedenis (2 Samuel 21:15-2 Samuel 21:17) heeft de Schrijver van ons boek echter niet mee opgenomen..

5. Daarna was er nog een strijd tegen de Filistijnen te Geser, of te Gob, dat er dichtbij lag (2 Samuel 21:18),en Elhanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broeder van Goliath (1 Samuel 17:4), de Gethiet, een Filistijn van Gath (Joshua 13:3), wiens spiesehout, zoals eenmaal dat van zijn broeder, was als een weversboom. 6. Daarna was er nog een strijd met de Filistijnen, en wel te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn vingers waren zes en zes, vierentwintig tenen en vingers tezamen, en hij was ook van Rafa geboren, een afstammeling van de Refaïeten, zoals Sippaï; (1 Chronicles 19:4) en Lachmi (1 Chronicles 19:5).

7. En hij hoonde Israël, in navolging van Goliath (1 Samuel 17:8), maar Jonathan, de zoon van Simea, de broeder van David (1 Chronicles 2:13), versloeg hem, zozeer had David's heldengeest (1 Samuel 17:26) ook zijn bloedverwanten en vrienden tot geweldige krijgshelden weten te maken.

Vers 18

18. Maar de Syriërs vluchtten voor het aangezicht van Israël, en David versloeg van de Syriërs zeven duizend wagens, 700 wagens met 10 gewapende mannen (2 Samuel 10:18) en veertigduizend mannen, deels te voet, deels te paard; daartoe doodde hij Sofach, de krijgsoverste, die ten gevolge van de bekomen wonden de slag niet overleefde.

2. En David, die op Joabs verzoek zelf, na plechtige aftocht van Jeruzalem (zie Psalms 20:1), naar Rabba kwam, om de verovering van deze stad door inneming van de vesting te voltooien, nam de kroon van hun koning van zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een talent goud, een zwaarte van een talent, een centenaar? goud, en daar was edelgesteente aan; en zij werd, bij gelegenheid van de plechtige inbezitneming van de opperheerschappij over het land, waarvoor zeker de 21ste Psalm bestemd was, op David's hoofd gezet, en hij voerde zeer veel door uit de stad mee.

3. Hij voerde ook al het volk uit, dat daarin in krijgsgevangenschap geraakt was; hij bracht hen voor de stad, en hij zaagde ze met de zaag, en met ijzeren dorswagens, en met bijlen (vgl. Proverbs 20:26); hij liet, tot straf voor de wreedheden, die zij aan Israël gepleegd hadden, hun lichamen met die werktuigen van elkaar scheuren; en alzo deed David aan al de steden van de kinderen van Ammon, die tegen hem gestreden hadden. Toen, na de gehele onderwerping van het land, keerde David weer met al het krijgsvolk naar Jeruzalem, terwijl de Bondskist, die ook in het veld geweest was (Psalms 68:1), vooruit gedragen werd.

IV. 1 Chronicles 19:4-1 Chronicles 19:8. Aan de geschiedenis van den Ammonietisch-Syrischen oorlog worden hier uit een kroniek van David's oorlogen nog voorvallen toegevoegd uit de krijgen, die met de Filistijnen gevoerd zijn, en naar alle waarschijnlijkheid dezelfde, waarvan 1 Chronicles 18:1 in een kort verslag gesproken werd. Alle drie hebben betrekking op heldendaden, die David's krijgslieden in de kamp met reusachtige Filistijnen verrichten waardoor de verovering van het land Kanan voltooid werd. (Vergelijk 2 Samuel 21:15-2 Samuel 21:22).

4. En het geschiedde daarna 1), niet, na het in 1 Chronicles 19:1-1 Chronicles 19:3 verhaalde, maar, ofschoon de tijd hier niet nader opgegeven wordt, worden waarschijnlijk de in 1 Chronicles 11:10, vermelde oorlogen bedoeld, als de strijd met de Filistijnen te Geser, noordwestelijk van Al lon, het tegenwoordige el Kubab (Joshua 10:33) opstond, toen sloeg Sibchaï, de Husathiet, een uit het niet nader bekende Husa (1 Chronicles 4:4) geboortige held van David, (1 Chronicles 11:29; 1 Chronicles 27:11)Sippaï, in 2 Samuel 21:18 "Saf" geheten, die van de kinderen van Rafa was, tot het oude reuzengeslacht van de Refaïeten (Deuteronomy 2:23) behoorde; en zij, de Filistijnen, werden, ten gevolge van deze zegepraal op een van hun sterksten, ten ondergebracht.

1) In het oorspronkelijke bericht, waaraan deze mededelingen zijn ontleend, was, zoals uit 2 Samuel 21:18 blijkt, de voor ons liggende geschiedenis gevoegd bij die van David's verlossing uit de handen van een andere Refaïet door Abisaï; laatstgenoemde geschiedenis (2 Samuel 21:15-2 Samuel 21:17) heeft de Schrijver van ons boek echter niet mee opgenomen..

5. Daarna was er nog een strijd tegen de Filistijnen te Geser, of te Gob, dat er dichtbij lag (2 Samuel 21:18),en Elhanan, de zoon van Jaïr, versloeg Lachmi, de broeder van Goliath (1 Samuel 17:4), de Gethiet, een Filistijn van Gath (Joshua 13:3), wiens spiesehout, zoals eenmaal dat van zijn broeder, was als een weversboom. 6. Daarna was er nog een strijd met de Filistijnen, en wel te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn vingers waren zes en zes, vierentwintig tenen en vingers tezamen, en hij was ook van Rafa geboren, een afstammeling van de Refaïeten, zoals Sippaï; (1 Chronicles 19:4) en Lachmi (1 Chronicles 19:5).

7. En hij hoonde Israël, in navolging van Goliath (1 Samuel 17:8), maar Jonathan, de zoon van Simea, de broeder van David (1 Chronicles 2:13), versloeg hem, zozeer had David's heldengeest (1 Samuel 17:26) ook zijn bloedverwanten en vrienden tot geweldige krijgshelden weten te maken.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile