Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Kronieken 28

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 28

1 Chronicles 28:1

DAVIDS LAATSTE RIJKSDAG, WEGENS DE TEMPELBOUW GEHOUDEN

I. 1 Chronicles 28:1-1 Chronicles 29:22. Met voorbijgang van de in 1 Kings 1:1 medegedeelde geschiedenis van Adonia's poging tot overweldiging van de troon en van de daardoor veroorzaakte verheffing van Salomo tot koning, nog bij het leven van de vader, die als familie-geschiedenis in het plan van de Kronieken niet behoort, wordt de in de Boeken van de Koningen niet verhaalde laatste rijksdag ons beschreven, die David enige tijd na Salomo's verheffing met de stamvorsten van zijn volk en de overige waardigheidsbekleders van zijn rijk hield. Hij stelt daar aan de vergaderden, zijn door God tot troonopvolger bestemde zoon voor, vermaant hen, om Gods geboden te houden, drukt hun de bouw van de tempel op het hart, overhandigt Salomo een model er van met al de bouwstof, die hij tot uitvoering van het werk heeft samengebracht, en roept zijn omgeving op tot een liefdegift daarvoor, die ook bereidwillig gegeven wordt; daarop besluit hij deze laatste van zijn regeringshandelingen met lof en dank jegens God, en met een groot offerfeest, waarbij de verzamelde rijksstanden Salomo ten anderen male tot koning maken, en hem voor de Heere tot vorst zalven.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 28

1 Chronicles 28:1

DAVIDS LAATSTE RIJKSDAG, WEGENS DE TEMPELBOUW GEHOUDEN

I. 1 Chronicles 28:1-1 Chronicles 29:22. Met voorbijgang van de in 1 Kings 1:1 medegedeelde geschiedenis van Adonia's poging tot overweldiging van de troon en van de daardoor veroorzaakte verheffing van Salomo tot koning, nog bij het leven van de vader, die als familie-geschiedenis in het plan van de Kronieken niet behoort, wordt de in de Boeken van de Koningen niet verhaalde laatste rijksdag ons beschreven, die David enige tijd na Salomo's verheffing met de stamvorsten van zijn volk en de overige waardigheidsbekleders van zijn rijk hield. Hij stelt daar aan de vergaderden, zijn door God tot troonopvolger bestemde zoon voor, vermaant hen, om Gods geboden te houden, drukt hun de bouw van de tempel op het hart, overhandigt Salomo een model er van met al de bouwstof, die hij tot uitvoering van het werk heeft samengebracht, en roept zijn omgeving op tot een liefdegift daarvoor, die ook bereidwillig gegeven wordt; daarop besluit hij deze laatste van zijn regeringshandelingen met lof en dank jegens God, en met een groot offerfeest, waarbij de verzamelde rijksstanden Salomo ten anderen male tot koning maken, en hem voor de Heere tot vorst zalven.

Vers 1

1. Toen vergaderde David, enige tijd nadat hij Salomo tot zijn opvolger benoemd had (1 Koningen .1:5-53), te Jeruzalem, in zijn residentieslot op Zion alle oversten van Israël, namelijk de in 1 Chronicles 11:8 opgenoemde oversten van de stammen, en de oversten van de twaalf militaire verdelingen, de koning dienend en alle maanden elkaar in de dienst aflossend (1 Chronicles 27:2), en de oversten van de duizenden en de oversten van de honderden, de hoofdmannen van het volksleger, die aan de anderen ondergeschikt waren (Hoofdstuk .27:1), en de oversten van alle have en vee van de koning en zijn zonen, waarvan in 1 Chronicles 27:25, gesproken is, met de kamerlingen, de overige hofbeambten en de helden, de in 1 Chronicles 11:10, vermelde helden, uitgezonderd de vorsten van de 12 krijgsverdelingen; ja allen kloeken held.

Vers 1

1. Toen vergaderde David, enige tijd nadat hij Salomo tot zijn opvolger benoemd had (1 Koningen .1:5-53), te Jeruzalem, in zijn residentieslot op Zion alle oversten van Israël, namelijk de in 1 Chronicles 11:8 opgenoemde oversten van de stammen, en de oversten van de twaalf militaire verdelingen, de koning dienend en alle maanden elkaar in de dienst aflossend (1 Chronicles 27:2), en de oversten van de duizenden en de oversten van de honderden, de hoofdmannen van het volksleger, die aan de anderen ondergeschikt waren (Hoofdstuk .27:1), en de oversten van alle have en vee van de koning en zijn zonen, waarvan in 1 Chronicles 27:25, gesproken is, met de kamerlingen, de overige hofbeambten en de helden, de in 1 Chronicles 11:10, vermelde helden, uitgezonderd de vorsten van de 12 krijgsverdelingen; ja allen kloeken held.

Vers 2

2. En de koning David stond, niettegenstaande de grote zwakheid, waarmee hij in zijn ouderdom bezocht werd (1 Kings 1:1-1 Kings 1:4), op zijn voeten (1 Kings 1:53), en hij zei bij het openen van de rijksvergadering: Hoort mij, mijn broeders en mijn volk 1)! ik had in mijn hart een huis van rust voor de ark des verbonds van de Heere te bouwen, en voor de voetbank van de voeten van onze God (Psalms 99:5; Psalms 132:7 Isaiah 60:13 Klaagt.2:1), zoals die ark met zijn verzoendeksel (Exodus 25:17) moet zijn, en ik heb, door mij allerlei bouwstof aan te schaffen (1 Chronicles 22:2, 1 Chronicles 22:14),gereedschap gemaakt om te bouwen.

1) Ongetwijfeld voelt David het en spreekt het ook uit, dat hij theocratisch koning is van een theocratisch volk. Hij voelt het en spreekt het echter tevens uit, dat hij, ja wel de koning is van zijn volk, dat hij wl met dit volk verbonden is door natuurlijke banden, maar ook door die van het Verbond. Typisch spreekt hij het uit, dat het geestelijk volk van Zijn Zoon, voor zoveel het vlees aangaat, in waarheid broeders, zullen zijn, eenzelfde heil deelachtig, eenzelfde heerlijkheid wachtend. David is hier in waarheid groot, waar hij ogenschijnlijk zich zo klein aanstelt. 3. Maar God heeft tot mij, door Zijn profeet (2 Samuel 7:4), gezegd: Gij zult voor Mijn naam geen huis bouwen; want u bent een krijgsman, en u hebt veel bloed vergoten (2 Samuel 7:11).

Het krijgvoeren en bloedvergieten is objectief en subjectief zozeer met de zonde verenigd, en zoals God een God van de vrede, niet van de krijg is, zo is het krijgvoeren toch geen eigenlijk positief goddelijke daad, al wordt het ook door God bevolen en door God beloond. Vreedzame handen voegen zich tot vreedzame arbeid..

Vers 2

2. En de koning David stond, niettegenstaande de grote zwakheid, waarmee hij in zijn ouderdom bezocht werd (1 Kings 1:1-1 Kings 1:4), op zijn voeten (1 Kings 1:53), en hij zei bij het openen van de rijksvergadering: Hoort mij, mijn broeders en mijn volk 1)! ik had in mijn hart een huis van rust voor de ark des verbonds van de Heere te bouwen, en voor de voetbank van de voeten van onze God (Psalms 99:5; Psalms 132:7 Isaiah 60:13 Klaagt.2:1), zoals die ark met zijn verzoendeksel (Exodus 25:17) moet zijn, en ik heb, door mij allerlei bouwstof aan te schaffen (1 Chronicles 22:2, 1 Chronicles 22:14),gereedschap gemaakt om te bouwen.

1) Ongetwijfeld voelt David het en spreekt het ook uit, dat hij theocratisch koning is van een theocratisch volk. Hij voelt het en spreekt het echter tevens uit, dat hij, ja wel de koning is van zijn volk, dat hij wl met dit volk verbonden is door natuurlijke banden, maar ook door die van het Verbond. Typisch spreekt hij het uit, dat het geestelijk volk van Zijn Zoon, voor zoveel het vlees aangaat, in waarheid broeders, zullen zijn, eenzelfde heil deelachtig, eenzelfde heerlijkheid wachtend. David is hier in waarheid groot, waar hij ogenschijnlijk zich zo klein aanstelt. 3. Maar God heeft tot mij, door Zijn profeet (2 Samuel 7:4), gezegd: Gij zult voor Mijn naam geen huis bouwen; want u bent een krijgsman, en u hebt veel bloed vergoten (2 Samuel 7:11).

Het krijgvoeren en bloedvergieten is objectief en subjectief zozeer met de zonde verenigd, en zoals God een God van de vrede, niet van de krijg is, zo is het krijgvoeren toch geen eigenlijk positief goddelijke daad, al wordt het ook door God bevolen en door God beloond. Vreedzame handen voegen zich tot vreedzame arbeid..

Vers 4

4. Nu heeft mij de Heere, de God van Israël, verkoren uit mijns vaders ganse huis, dat ik in het van mij afstammende geslacht tot koning over Israël wezen zou in eeuwigheid; zolang in het algemeen een eigen koninkrijk in Israël bestaan zal; want Hij heeft, naar Jakob's zegen (Genesis 49:8), Juda tot een voorganger verkoren, en mijns vaders huis in het huis van Juda, naar het tot Samuël gesproken woord (1 Samuel 16:1); en onder de zonen van mijn vader heeft Hij een welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij tot koning maakte over gans Israël (1 Samuel 16:15).

Vers 4

4. Nu heeft mij de Heere, de God van Israël, verkoren uit mijns vaders ganse huis, dat ik in het van mij afstammende geslacht tot koning over Israël wezen zou in eeuwigheid; zolang in het algemeen een eigen koninkrijk in Israël bestaan zal; want Hij heeft, naar Jakob's zegen (Genesis 49:8), Juda tot een voorganger verkoren, en mijns vaders huis in het huis van Juda, naar het tot Samuël gesproken woord (1 Samuel 16:1); en onder de zonen van mijn vader heeft Hij een welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij tot koning maakte over gans Israël (1 Samuel 16:15).

Vers 5

5. En nu verder: uit al mijn zonen (want de Heere heeft mij vele zonen gegeven) (1 Chronicles 3:1), heeft Hij mijn zoon Salomo verkoren, dat hij zitten zou op de stoel van het koninkrijk van de Heere over Israël (1Ch 22:5).

Vers 5

5. En nu verder: uit al mijn zonen (want de Heere heeft mij vele zonen gegeven) (1 Chronicles 3:1), heeft Hij mijn zoon Salomo verkoren, dat hij zitten zou op de stoel van het koninkrijk van de Heere over Israël (1Ch 22:5).

Vers 6

6. En Hij heeft tot mij gezegd (1 Chronicles 17:11): Uw zoon Salomo, die zal Mijn huis en Mijn 1), dit huis omsluitende voorhoven bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn (2 Samuel 7:14; 2 Samuel 12:25).

1) Nadat hij in 1 Chronicles 28:4, 1 Chronicles 28:5 heeft aangetoond, dat hij, volgens Goddelijk recht, koning was geweest over Israël, verzekert hij het hier, dat insgelijks zijn zoon Salomo volgens Goddelijk recht op de troon zou zitten.

Vers 6

6. En Hij heeft tot mij gezegd (1 Chronicles 17:11): Uw zoon Salomo, die zal Mijn huis en Mijn 1), dit huis omsluitende voorhoven bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn (2 Samuel 7:14; 2 Samuel 12:25).

1) Nadat hij in 1 Chronicles 28:4, 1 Chronicles 28:5 heeft aangetoond, dat hij, volgens Goddelijk recht, koning was geweest over Israël, verzekert hij het hier, dat insgelijks zijn zoon Salomo volgens Goddelijk recht op de troon zou zitten.

Vers 7

7. En Ik zal zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid: indien hij sterk wezen zal, een Mijn geboden en Mijn rechten te doen, welke toezegging Hij dan ook reeds begonnen is te vervullen, ZOALS het is te dezen dage (2 Chronicles 6:15).

Vers 7

7. En Ik zal zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid: indien hij sterk wezen zal, een Mijn geboden en Mijn rechten te doen, welke toezegging Hij dan ook reeds begonnen is te vervullen, ZOALS het is te dezen dage (2 Chronicles 6:15).

Vers 8

8. Nu dan, voor de ogen van het ganse Israël, de gemeente van de Heere, die toch ervaart, wat ik thans tot u spreek, en voor de oren van onze God, die in ons midden tegenwoordig is, druk ik u de dringende vermaning op het hart: houd en zoek al de geboden van de Heere 1) uw God; opdat jullie dit goede land, dat Hij de vaderen beloofd en ons ook werkelijk gegeven heeft, erfelijk bezit, en uw kinderen na u tot in eeuwigheid doet erven 2) (Deuteronomy 4:23; Deuteronomy 30:15).

1) Men let op de inhoud van deze last. De Heere was hun God, Zijn geboden moesten hun richtsnoer zijn, zij moesten achting hebben voor die alle en zich ten uiterste bevlijtigen, om die te houden, en te dien einde moesten zij die zoeken; dat is, zij moesten weetgierig zijn, omtrent hun plicht, de Schriften onderzoeken en raadplegen, de Wet zoeken uit de mond van degenen, wier lippen de wetenschap bewaren, en God bidden, om hen te onderwijzen en te besturen..

2) Hier wordt Israël herinnerd en beloofd, dat als het aan zijn belijdenis zou vasthouden, het gelukkig zou zijn. Aan het vasthouden van de belijdenis hing voor Israël af, het gelukkig in bezit houden van de erve van de vaderen, het blijven vertoeven in het beloofde land.

De belijdenis van de enige en waarachtige God had Israël van God zelf ontvangen en als het deze in ere hield, zou God niet nalaten Zijn beloften te vervullen. Dit geldt niet alleen voor Israël, maar voor alle volken tot wie Gods Woord is gekomen, aan wie God Zich, in Zijn Woord, heeft geopenbaard.

Vers 8

8. Nu dan, voor de ogen van het ganse Israël, de gemeente van de Heere, die toch ervaart, wat ik thans tot u spreek, en voor de oren van onze God, die in ons midden tegenwoordig is, druk ik u de dringende vermaning op het hart: houd en zoek al de geboden van de Heere 1) uw God; opdat jullie dit goede land, dat Hij de vaderen beloofd en ons ook werkelijk gegeven heeft, erfelijk bezit, en uw kinderen na u tot in eeuwigheid doet erven 2) (Deuteronomy 4:23; Deuteronomy 30:15).

1) Men let op de inhoud van deze last. De Heere was hun God, Zijn geboden moesten hun richtsnoer zijn, zij moesten achting hebben voor die alle en zich ten uiterste bevlijtigen, om die te houden, en te dien einde moesten zij die zoeken; dat is, zij moesten weetgierig zijn, omtrent hun plicht, de Schriften onderzoeken en raadplegen, de Wet zoeken uit de mond van degenen, wier lippen de wetenschap bewaren, en God bidden, om hen te onderwijzen en te besturen..

2) Hier wordt Israël herinnerd en beloofd, dat als het aan zijn belijdenis zou vasthouden, het gelukkig zou zijn. Aan het vasthouden van de belijdenis hing voor Israël af, het gelukkig in bezit houden van de erve van de vaderen, het blijven vertoeven in het beloofde land.

De belijdenis van de enige en waarachtige God had Israël van God zelf ontvangen en als het deze in ere hield, zou God niet nalaten Zijn beloften te vervullen. Dit geldt niet alleen voor Israël, maar voor alle volken tot wie Gods Woord is gekomen, aan wie God Zich, in Zijn Woord, heeft geopenbaard.

Vers 9

9. En gij, mijn zoon Salomo! ken 1) de God van uw vader, David (1 Chronicles 28:20), die aan hem Zich zo wondervol verheerlijkt en hem steeds geholpen heeft (2 Samuel 22:1),en die Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de Heere doorzoekt, beproeft, alle harten (Psalms 139:1, Acts 1:24), en Hij verstaat al het gedichtsel van de gedachten 1), reeds vooruit, nog v rdat zij bij ons opkomen, en beter dan wij zelf ze kunnen inzien (John 2:25): indien gij Hem zoekt, Hij zal door u gevonden worden 2) (Deuteronomy 4:29); maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten 3) (2 Chronicles 15:2).

1) Dit woord kennen heeft de zin van erkennen. De grijze vader betuigt zijn zoon, om die God, die hij beleden heeft en belijdt, ook als zijn God te erkennen, te belijden in tegenstelling tot de valse goden. Dit erkennen sluit in zich een alles verwachten van Hem, een zich in alles aan Hem toevertrouwen. Daarom gaat dit woord ook het dienen vooraf. Want alleen die God, die men erkent als zijn God, als de alleen ware God, dient men ook. Het dienen is afhankelijk van het erkennen.

2) Laat ons verzekerd blijven, dat God gevonden wil worden door hen, die hem zoeken, dat Hij zich wil doen kennen van hen, die naar Hem waren, dat Hij gemeenschap wil houden met degenen, die zulks ernstig begeren, ja dat Hij wil komen tot en Zijn verblijf houden bij degenen, die Hem liefhebben. Hij wil hun zielen vervullen met de liefelijke invloed van Zijn Heilige Geest en hen vervullen met de vreugde en blijdschap van het geloof. Hij wil het licht van Zijn Aanschijn over hen verheffen, en hen het onuitsprekelijk vermaak van Gods tegenwoordigheid doen voelen.

3) Wij vinden hier wederom dezelfde belofte en dezelfde waarschuwing als waarmee God door Mozes (Deuteronomy 4:29) tot Israël komt. De grijze vader stelt hier zijn zoon de zegen en de vloek voor, de heerlijkste beloften, maar ook de ontzettendste bedreigingen. Want God vinden, dat is het leven in al zijn heerlijkheid, tijdelijk en eeuwig, te genieten, maar door God verlaten te zijn en te worden, dat is de dood hier en hiernamaals. Leven en dood worden hier tegenover elkaar gesteld, opdat Salomo zou leren kiezen voor het eerste en aldus een gezegend leven hebben.

Vers 9

9. En gij, mijn zoon Salomo! ken 1) de God van uw vader, David (1 Chronicles 28:20), die aan hem Zich zo wondervol verheerlijkt en hem steeds geholpen heeft (2 Samuel 22:1),en die Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de Heere doorzoekt, beproeft, alle harten (Psalms 139:1, Acts 1:24), en Hij verstaat al het gedichtsel van de gedachten 1), reeds vooruit, nog v rdat zij bij ons opkomen, en beter dan wij zelf ze kunnen inzien (John 2:25): indien gij Hem zoekt, Hij zal door u gevonden worden 2) (Deuteronomy 4:29); maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten 3) (2 Chronicles 15:2).

1) Dit woord kennen heeft de zin van erkennen. De grijze vader betuigt zijn zoon, om die God, die hij beleden heeft en belijdt, ook als zijn God te erkennen, te belijden in tegenstelling tot de valse goden. Dit erkennen sluit in zich een alles verwachten van Hem, een zich in alles aan Hem toevertrouwen. Daarom gaat dit woord ook het dienen vooraf. Want alleen die God, die men erkent als zijn God, als de alleen ware God, dient men ook. Het dienen is afhankelijk van het erkennen.

2) Laat ons verzekerd blijven, dat God gevonden wil worden door hen, die hem zoeken, dat Hij zich wil doen kennen van hen, die naar Hem waren, dat Hij gemeenschap wil houden met degenen, die zulks ernstig begeren, ja dat Hij wil komen tot en Zijn verblijf houden bij degenen, die Hem liefhebben. Hij wil hun zielen vervullen met de liefelijke invloed van Zijn Heilige Geest en hen vervullen met de vreugde en blijdschap van het geloof. Hij wil het licht van Zijn Aanschijn over hen verheffen, en hen het onuitsprekelijk vermaak van Gods tegenwoordigheid doen voelen.

3) Wij vinden hier wederom dezelfde belofte en dezelfde waarschuwing als waarmee God door Mozes (Deuteronomy 4:29) tot Israël komt. De grijze vader stelt hier zijn zoon de zegen en de vloek voor, de heerlijkste beloften, maar ook de ontzettendste bedreigingen. Want God vinden, dat is het leven in al zijn heerlijkheid, tijdelijk en eeuwig, te genieten, maar door God verlaten te zijn en te worden, dat is de dood hier en hiernamaals. Leven en dood worden hier tegenover elkaar gesteld, opdat Salomo zou leren kiezen voor het eerste en aldus een gezegend leven hebben.

Vers 10

10. Zie nu toe, en sla uit liefde tot de Heere op het nauwlettendst acht op alles, wat ik nu verder (1 Chronicles 28:11), tot u zeggen zal, want de Heere heeft u verkoren, dat u een huis als heiligdom bouwt, waarin de ark des verbonds als het eigenlijke heiligdom bestendig rust; wees sterk, laat uw jeugd en de grootte van het plan u niet afschrikken (1 Chronicles 22:15-1 Chronicles 22:16), en doe het, naar het voorbeeld, dat ik u thans geven zal.

Vers 10

10. Zie nu toe, en sla uit liefde tot de Heere op het nauwlettendst acht op alles, wat ik nu verder (1 Chronicles 28:11), tot u zeggen zal, want de Heere heeft u verkoren, dat u een huis als heiligdom bouwt, waarin de ark des verbonds als het eigenlijke heiligdom bestendig rust; wees sterk, laat uw jeugd en de grootte van het plan u niet afschrikken (1 Chronicles 22:15-1 Chronicles 22:16), en doe het, naar het voorbeeld, dat ik u thans geven zal.

Vers 11

11. En David gaf, terwijl hij de laatste woorden (1 Chronicles 28:10) sprak, zijn zoon Salomo een voorbeeld, een schets, van het voorhuis (1 Kings 6:3), met zijn, van de tempel behuizingen, of het eigenlijke tempelgebouw (1 Kings 6:2,1 Kings 6:4, 1 Kings 6:9) en zijn schatkamers in de zijgebouwen (1 Kings 6:5), en zijn opperzalenboven het Heilige der heiligen (1 Kings 6:2), en zijn binnenkamers, de binnenruimte van het voorhuis en van het Heilige, en van het huis van het verzoendeksel, het Heilige der heiligen, waarin de ark met het verzoendeksel moest worden geplaatst (1 Kings 6:14);

Vers 11

11. En David gaf, terwijl hij de laatste woorden (1 Chronicles 28:10) sprak, zijn zoon Salomo een voorbeeld, een schets, van het voorhuis (1 Kings 6:3), met zijn, van de tempel behuizingen, of het eigenlijke tempelgebouw (1 Kings 6:2,1 Kings 6:4, 1 Kings 6:9) en zijn schatkamers in de zijgebouwen (1 Kings 6:5), en zijn opperzalenboven het Heilige der heiligen (1 Kings 6:2), en zijn binnenkamers, de binnenruimte van het voorhuis en van het Heilige, en van het huis van het verzoendeksel, het Heilige der heiligen, waarin de ark met het verzoendeksel moest worden geplaatst (1 Kings 6:14);

Vers 12

12. En een voorbeeld of model van dit alles wat bij hem, in zijn gemoed, door de Geest was, namelijk van de voorhoven van het huis van de Heere, van de beide voorhoven, waardoor het tempelgebouw omringd moest worden (1 Kings 6:14), en van alle, in de buitenvoorhof aan te brengen (1 Kings 6:36) kamers rondom, tot bewaring van de schatten van het huis van God en tot bewaring van de schatten van de heilige dingen (Hoofdst 26:26).

Vers 12

12. En een voorbeeld of model van dit alles wat bij hem, in zijn gemoed, door de Geest was, namelijk van de voorhoven van het huis van de Heere, van de beide voorhoven, waardoor het tempelgebouw omringd moest worden (1 Kings 6:14), en van alle, in de buitenvoorhof aan te brengen (1 Kings 6:36) kamers rondom, tot bewaring van de schatten van het huis van God en tot bewaring van de schatten van de heilige dingen (Hoofdst 26:26).

Vers 13

13. En van de verdelingen of, ten opzichte van de afdelingen van de priesters en van de Levieten, zoals hij ze, naar hetgeen in 1 Chronicles 23:1-26 gemeld is, vastgesteld had, overhandigde hij hem ook een schriftelijk opstel, ende regeling van alle werk van de dienst van het huis van de Heere, en van alle vaten van de dienst van het huis van de Heere, met opgave van de daartoe nodige heilige vaten.

Vers 13

13. En van de verdelingen of, ten opzichte van de afdelingen van de priesters en van de Levieten, zoals hij ze, naar hetgeen in 1 Chronicles 23:1-26 gemeld is, vastgesteld had, overhandigde hij hem ook een schriftelijk opstel, ende regeling van alle werk van de dienst van het huis van de Heere, en van alle vaten van de dienst van het huis van de Heere, met opgave van de daartoe nodige heilige vaten.

Vers 14

14. Verder van het goud gaf hij hem een inhoudsopgave naar het goudgewicht zoveel als aan gewicht nodig was, tot alle vaten van elke dienst, ook van het zilver tot alle zilveren vaten bij gewicht, tot al de vaten van elke dienst (1 Chronicles 6:50).

Vers 14

14. Verder van het goud gaf hij hem een inhoudsopgave naar het goudgewicht zoveel als aan gewicht nodig was, tot alle vaten van elke dienst, ook van het zilver tot alle zilveren vaten bij gewicht, tot al de vaten van elke dienst (1 Chronicles 6:50).

Vers 15

15. En het gewicht tot de tien gouden kandelaars en hun (10 x 7) gouden lampen (1 Chronicles 6:49), naar het gewicht van elke kandelaar en zijn zeven afzonderlijke lampen; ook tot de zilveren kandelaars, naar het gewicht van een kandelaar en zijn lampen, naar de dienst van elke kandelaar.

Vers 15

15. En het gewicht tot de tien gouden kandelaars en hun (10 x 7) gouden lampen (1 Chronicles 6:49), naar het gewicht van elke kandelaar en zijn zeven afzonderlijke lampen; ook tot de zilveren kandelaars, naar het gewicht van een kandelaar en zijn lampen, naar de dienst van elke kandelaar.

Vers 16

16. Ook gaf hij een inhoudsopgave van het goud naar het gewicht tot de tien tafels van de toerichting (1 Kings 7:48), tot elke tafel, en het zilver tot de even zo veel zilveren tafels.

Van zilveren kandelaren en zilveren tafels lezen wij anders nergens iets in het Oude Testament; maar misschien waren er zulke in de voorhof van de priesters; tenminste de Rabbijnen berichten van de zilveren tafels, dat men er het vlees van de offerdieren op gelegd heeft..

Vers 16

16. Ook gaf hij een inhoudsopgave van het goud naar het gewicht tot de tien tafels van de toerichting (1 Kings 7:48), tot elke tafel, en het zilver tot de even zo veel zilveren tafels.

Van zilveren kandelaren en zilveren tafels lezen wij anders nergens iets in het Oude Testament; maar misschien waren er zulke in de voorhof van de priesters; tenminste de Rabbijnen berichten van de zilveren tafels, dat men er het vlees van de offerdieren op gelegd heeft..

Vers 17

17. En louter fijn, goud tot de krauwelen, vleesvorken (1 Samuel 2:13), en tot de sprengbekkenster opvanging van het bloed van de offerdieren, en tot de schotels, kannen of kruiken (Exodus 25:29), en tot gouden bekers, het gewicht tot elke beker; desgelijks tot zilveren bekers, tot elke beker het gewicht; 18. En het voorbeeld, de inhoudsopgave tot het reukaltaar (1 Kings 7:48), gelouterd goud in gewicht; en ook gaf hij hem goud tot het voorbeeld van de wagen, waarop (God opvaart (Psalms 18:11) of van de stoel, waarop Hij zit (Psalms 99:1), te weten van de beide gouden cherubim (1 Kings 6:23), die de vleugels zouden uitbreiden, en de ark des verbonds van de Heere overdekken.

Vers 17

17. En louter fijn, goud tot de krauwelen, vleesvorken (1 Samuel 2:13), en tot de sprengbekkenster opvanging van het bloed van de offerdieren, en tot de schotels, kannen of kruiken (Exodus 25:29), en tot gouden bekers, het gewicht tot elke beker; desgelijks tot zilveren bekers, tot elke beker het gewicht; 18. En het voorbeeld, de inhoudsopgave tot het reukaltaar (1 Kings 7:48), gelouterd goud in gewicht; en ook gaf hij hem goud tot het voorbeeld van de wagen, waarop (God opvaart (Psalms 18:11) of van de stoel, waarop Hij zit (Psalms 99:1), te weten van de beide gouden cherubim (1 Kings 6:23), die de vleugels zouden uitbreiden, en de ark des verbonds van de Heere overdekken.

Vers 19

19. Dit alles heeft men mij, zei David verder in zijn rede, toen hij aan Salomo deze voorbeelden overhandigde, bij eigen geschrift te verstaan gegeven van de hand van de Heere, te weten het geschrift, dat mij al de werken van dit voorbeeld 1) onderwees, opdat ik nauwkeurig zou weten, hoe alle afzonderlijke werkzaamheden bij de bouw uitgevoerd moeten worden.

1) Zoals de Heere eenmaal Mozes het voorbeeld van de tabernakel getoond had (Exodus 25:40; Exodus 26:30) zo deelde Hij ook aan David, door openbaring, het voorbeeld van de tempel en zijn inrichting mee..

Salomo bouwde op Gods bevel, naar het woord van God, aan zijn vader David beloofd (1 Chronicles 17:12); ook geeft David hem het model daartoe; hij mag niet arbeiden aan een zelf ontworpen godsdienst en werk..

Vraagt men nu, op welke wijze David de schets van de tempel ontvangen heeft, en welke schets het geweest is, dan is het zeer waarschijnlijk, dat God die aan David, of in een nachtelijk gezicht of door een andere openbaring getoond heeft, en dat hem daarna ook door Gad en Nathan (2 Chronicles 29:25) een schriftelijke schets is overgegeven, die hij later aan zijn zoon ter hand heeft gesteld, opdat hij met de bouwmeesters er zich nauwkeurig aan houden zou. Dit is zeker, zegt Lundius, dat David van God ontvangen en aan zijn zoon overhandigd heeft een volkomen beschrijving van de hele tempel en zijn hele toebehoren, waarin alles met de maat nauwkeurig en fraai was afgetekend en aangeduid. Omdat de tempel evenals de tabernakel de persoon, het ambt en het rijk van de Messias en al diens verborgenheden moest afschaduwen, zo moest ook aan de tempel niets naar eigen welgevallen van de mensen gebouwd worden. (Hebrews 8:5).

Men moest de vinding in een zaak van deze aard noch aan de godsvrucht van David, noch aan de wijsheid van Salomo toevertrouwen. De tempel moest een geheiligd huis en een voorbeeld van Christus zijn, daarin moest niet alleen gemak en welvoeglijkheid, maar ook betekenis gevonden worden..

Vers 19

19. Dit alles heeft men mij, zei David verder in zijn rede, toen hij aan Salomo deze voorbeelden overhandigde, bij eigen geschrift te verstaan gegeven van de hand van de Heere, te weten het geschrift, dat mij al de werken van dit voorbeeld 1) onderwees, opdat ik nauwkeurig zou weten, hoe alle afzonderlijke werkzaamheden bij de bouw uitgevoerd moeten worden.

1) Zoals de Heere eenmaal Mozes het voorbeeld van de tabernakel getoond had (Exodus 25:40; Exodus 26:30) zo deelde Hij ook aan David, door openbaring, het voorbeeld van de tempel en zijn inrichting mee..

Salomo bouwde op Gods bevel, naar het woord van God, aan zijn vader David beloofd (1 Chronicles 17:12); ook geeft David hem het model daartoe; hij mag niet arbeiden aan een zelf ontworpen godsdienst en werk..

Vraagt men nu, op welke wijze David de schets van de tempel ontvangen heeft, en welke schets het geweest is, dan is het zeer waarschijnlijk, dat God die aan David, of in een nachtelijk gezicht of door een andere openbaring getoond heeft, en dat hem daarna ook door Gad en Nathan (2 Chronicles 29:25) een schriftelijke schets is overgegeven, die hij later aan zijn zoon ter hand heeft gesteld, opdat hij met de bouwmeesters er zich nauwkeurig aan houden zou. Dit is zeker, zegt Lundius, dat David van God ontvangen en aan zijn zoon overhandigd heeft een volkomen beschrijving van de hele tempel en zijn hele toebehoren, waarin alles met de maat nauwkeurig en fraai was afgetekend en aangeduid. Omdat de tempel evenals de tabernakel de persoon, het ambt en het rijk van de Messias en al diens verborgenheden moest afschaduwen, zo moest ook aan de tempel niets naar eigen welgevallen van de mensen gebouwd worden. (Hebrews 8:5).

Men moest de vinding in een zaak van deze aard noch aan de godsvrucht van David, noch aan de wijsheid van Salomo toevertrouwen. De tempel moest een geheiligd huis en een voorbeeld van Christus zijn, daarin moest niet alleen gemak en welvoeglijkheid, maar ook betekenis gevonden worden..

Vers 20

20. En David, tot de vermaning in 1 Chronicles 28:10 terugkerende, zei tot zijn zoon Salomo: Wees sterk en heb goede moed, en doe het (1 Chronicles 22:13,1 Chronicles 22:16); vrees niet en wees niet verslagen; want de Heere God, die mijn God 1) en steeds mijn bescherming en bijstand geweest is, zal ook uw God en met u zijn; Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, totdat u al het werk tot de dienst van het huis van de Heere zult volbracht hebben (vgl. Deuteronomy 31:6, Joshua 1:5). 1) In dit mijn God doet David zich als een ware gelovige kennen. Op dit ogenblik doorleeft hij als in de geest al wat in zijn leven plaats greep. Hij denkt aan de gevaren, die hem hebben omringd, aan de hevige strijd, die hij te voeren heeft gehad, maar hij gedenkt ook daarbij, hoe God hem uit alle vrezen gered heeft. Ja, in dit mijn God schuilt meer dan geloof, schuilt aanbidding, schuilt hoop voor de toekomst. God, de Heere, is zijn God, die hem in zijn leven niet verlaten heeft, maar hem ook in de dood niet alleen zal laten. Met de arm van zijn geloof grijpt hij zijn God aan en hij voelt, dat hij met beide voeten staat op de onwankelbare rotsgrond.

Die God stelt David zijn zoon voor. Salomo weet wat zijn vader aan zijn God heeft gehad. Op Hem mag ook hij veilig vertrouwen. Hem als zodanig te kennen en te kennen, wat een behoefte voor Salomo, dit voelt David op dit ogenblik.

Vers 20

20. En David, tot de vermaning in 1 Chronicles 28:10 terugkerende, zei tot zijn zoon Salomo: Wees sterk en heb goede moed, en doe het (1 Chronicles 22:13,1 Chronicles 22:16); vrees niet en wees niet verslagen; want de Heere God, die mijn God 1) en steeds mijn bescherming en bijstand geweest is, zal ook uw God en met u zijn; Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, totdat u al het werk tot de dienst van het huis van de Heere zult volbracht hebben (vgl. Deuteronomy 31:6, Joshua 1:5). 1) In dit mijn God doet David zich als een ware gelovige kennen. Op dit ogenblik doorleeft hij als in de geest al wat in zijn leven plaats greep. Hij denkt aan de gevaren, die hem hebben omringd, aan de hevige strijd, die hij te voeren heeft gehad, maar hij gedenkt ook daarbij, hoe God hem uit alle vrezen gered heeft. Ja, in dit mijn God schuilt meer dan geloof, schuilt aanbidding, schuilt hoop voor de toekomst. God, de Heere, is zijn God, die hem in zijn leven niet verlaten heeft, maar hem ook in de dood niet alleen zal laten. Met de arm van zijn geloof grijpt hij zijn God aan en hij voelt, dat hij met beide voeten staat op de onwankelbare rotsgrond.

Die God stelt David zijn zoon voor. Salomo weet wat zijn vader aan zijn God heeft gehad. Op Hem mag ook hij veilig vertrouwen. Hem als zodanig te kennen en te kennen, wat een behoefte voor Salomo, dit voelt David op dit ogenblik.

Vers 21

21. En zie 1), daar zijn de verdelingen van de priesters en van de Levieten, die aangesteld zijn tot allen dienst van het huis van God (1 Chronicles 23:1-26 wier oversten u ook hier tegenwoordig ziet (1 Chronicles 28:1); en bij u zijn tot alle werk allerlei vrijwilligen, die als handwerkslieden en kunstenaars ter uwer beschikking staan (1 Chronicles 22:15. 2 Kings 2:7), die met wijsheid tot alle dienst begaafd zijn; ook de vorsten en het ganse volk bereid tot al uw bevelen.

1) Dit wil niet zeggen, dat al de priesters in hun verschillende afdelingen zich nu ook bij David en Salomo bevonden, maar David wijst op de oversten, bepaalt zijn zoon erbij, wat een hulp en steun hij van hen allen zal kunnen hebben.

Vers 21

21. En zie 1), daar zijn de verdelingen van de priesters en van de Levieten, die aangesteld zijn tot allen dienst van het huis van God (1 Chronicles 23:1-26 wier oversten u ook hier tegenwoordig ziet (1 Chronicles 28:1); en bij u zijn tot alle werk allerlei vrijwilligen, die als handwerkslieden en kunstenaars ter uwer beschikking staan (1 Chronicles 22:15. 2 Kings 2:7), die met wijsheid tot alle dienst begaafd zijn; ook de vorsten en het ganse volk bereid tot al uw bevelen.

1) Dit wil niet zeggen, dat al de priesters in hun verschillende afdelingen zich nu ook bij David en Salomo bevonden, maar David wijst op de oversten, bepaalt zijn zoon erbij, wat een hulp en steun hij van hen allen zal kunnen hebben.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 28". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-28.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile