Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 15

1 Samuel 15:1.

SAUL OM ZIJN ONGEHOORZAAMHEID VERWORPEN.

I. 1 Samuel 15:1-1 Samuel 15:9. De in 13:13vv. tegen Saul uitgesproken bedreiging, dat zijn koninkrijk niet bestaan zou, was meer een waarschuwing dan een vast, onveranderlijk besluit geweest; nu wordt zijn gehoorzaamheid op een beslissende proef gesteld, Amalek is een toonbeeld van de aan God vijandige macht van de wereld (Exodus 17:8vv.); Mozes had kort v r zijn einde het volk van God aan de uitroeiing van deze herinnerd (Deuteronomy 25:17vv.); van Amaleks vernietiging door Israël's koning was reeds lang tevoren, door Bileam in zijn vierde en laatste rede voorspeld (Numbers 24:20); nu zegt Samuël Saul volgens bevel van God aan, dat hij een krijgstocht tegen deze moet ondernemen en de ban in zijn gehele omvang aan hen ten uitvoer moet brengen. Saul doet dit in zoverre, dat hij de strijd tegen de Amalekieten begint en, nadat hij hen geslagen heeft, de ban tot op zekere hoogte uitvoert; maar niet alleen laat hij de koning in leven, om met een koninklijke slaaf te kunnen pronken, maar geeft ook aan de hebzucht van zijn krijgslieden toe, die het beste vee sparen, om het voor zich te behouden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 15

1 Samuel 15:1.

SAUL OM ZIJN ONGEHOORZAAMHEID VERWORPEN.

I. 1 Samuel 15:1-1 Samuel 15:9. De in 13:13vv. tegen Saul uitgesproken bedreiging, dat zijn koninkrijk niet bestaan zou, was meer een waarschuwing dan een vast, onveranderlijk besluit geweest; nu wordt zijn gehoorzaamheid op een beslissende proef gesteld, Amalek is een toonbeeld van de aan God vijandige macht van de wereld (Exodus 17:8vv.); Mozes had kort v r zijn einde het volk van God aan de uitroeiing van deze herinnerd (Deuteronomy 25:17vv.); van Amaleks vernietiging door Israël's koning was reeds lang tevoren, door Bileam in zijn vierde en laatste rede voorspeld (Numbers 24:20); nu zegt Samuël Saul volgens bevel van God aan, dat hij een krijgstocht tegen deze moet ondernemen en de ban in zijn gehele omvang aan hen ten uitvoer moet brengen. Saul doet dit in zoverre, dat hij de strijd tegen de Amalekieten begint en, nadat hij hen geslagen heeft, de ban tot op zekere hoogte uitvoert; maar niet alleen laat hij de koning in leven, om met een koninklijke slaaf te kunnen pronken, maar geeft ook aan de hebzucht van zijn krijgslieden toe, die het beste vee sparen, om het voor zich te behouden.

Vers 1

1. Toen zei Samuël, gedwongen door de Geest van God, tot Saul, toen deze de in 14:47 vermelde strijd zegerijk volbracht had, naar onze berekening ongeveer in het jaar 1067 v. C.: De HEERE heeft, toen het volk een koning begeerde (8-10), mij gezonden, dat ik u tot koning zalfde over Zijn volk, over Israël; hoor dan nu de stem van de woorden van de HEERE, die ik u bekend zal maken, en vervul dat bevel getrouw en nauwgezet. Was God tevoren vertoornd over uw ongeloof (13:8vv.), toon u nu voor de in die tijd ontvangen zalving (10:1) dankbaar door volkomen gehoorzaamheid.

Wij hebben gezien, hoe Saul in het gehele gedeelte van 14:24-46 niet de verkeerde wegen ging, omdat hij zijn zonde in 13:8vv. niet erkennen en belijden, maar de boete ontwijken wilde. Toch lag aan zijn vleselijke ijver en zijn uiterlijke godsdienst altijd nog een zeker verlangen ten grondslag, om weer met God verenigd te worden; verworpen had de Heere hem nog niet, hoewel hem reeds aanstonds gezegd was, dat zijn rijk niet zou bestaan. De in 14:47 meegedeelde strijd met hetgeen hij, volgens 28:9, tot uitroeiing van de waarzeggers en duivelskunstenaars in zijn rijk deed, waren aan de ene zijde een openbaring van dat verlangen. Zoals echter aan de andere zijde dit streven, om door werken van eigengerechtigheid God te verzoenen en de boete na te laten, in de grond verkeerd was, zo stond ook Saul in groot gevaar voor zijn ziel, wanneer de Heere aan zijn ondernemingen geluk en zegen verleende, hij zag dit slagen voor een teken aan, dat hij werkelijk zijn doel bereikt en zijn onrecht weer goed gemaakt had, alsof God weer zijn vriend was en zijn verhouding tot Hem de ware was. Daarom stelt de Heere door hetgeen Hij in ons gedeelte door Samuëls mond hem gebiedt, hem op de proef: het moet nu duidelijk en openbaar worden, wat op de diepste grond van zijn hart is: er moet, omdat de Hartenkenner dit reeds weet en hem als onrein en zelfzuchtig kent, gelegenheid komen, om het oordeel over hem uit te spreken en aan zijn koninkrijk een einde te maken. Wanneer hij ook later nog een tijdlang in zijn koninklijke waardigheid blijft, zo figureert hij toch slechts als koning; de eigenlijke koning van Israël is reeds diegene, die de Heere geboden heeft, vorst te zijn over Zijn volk. Zo staat onze geschiedenis enigermate op een gelijke lijn met de verzoeking van Abraham in Genesis 22:1 ; bij Abraham heeft echter het tegenovergestelde plaats. Bij Abraham zal het reine, het zich geheel en al de Heere opofferende geloof openbaar worden; bij hem zal het vast en zeker worden, dat hij voor altijd tot erfgenaam van de goddelijke belofte en tot middelaar van de zegen van God voor de gehele wereld gesteld wordt. Evenals echter bij Abraham, van de kant van de mens gezien, de mogelijkheid bestond, om aan Gods gebod ongehoorzaam te worden, zo was het voor Saul mogelijk, dat hij het bevel, dat door Samuël tot hem gekomen was, in alle trouw ten uitvoer bracht: de beproeving, waarin hij kwam, moest, volgens Gods genadige bedoelingen, een handreiking zijn, om hem op de rechte weg terug te brengen; want wie heeft, die zal gegeven worden, opdat hij overvloedig hebbe. In dit opzicht staat Sauls beproeving op gelijke lijn met die, die farao ondervond (Exodus 3:18)..

Vers 1

1. Toen zei Samuël, gedwongen door de Geest van God, tot Saul, toen deze de in 14:47 vermelde strijd zegerijk volbracht had, naar onze berekening ongeveer in het jaar 1067 v. C.: De HEERE heeft, toen het volk een koning begeerde (8-10), mij gezonden, dat ik u tot koning zalfde over Zijn volk, over Israël; hoor dan nu de stem van de woorden van de HEERE, die ik u bekend zal maken, en vervul dat bevel getrouw en nauwgezet. Was God tevoren vertoornd over uw ongeloof (13:8vv.), toon u nu voor de in die tijd ontvangen zalving (10:1) dankbaar door volkomen gehoorzaamheid.

Wij hebben gezien, hoe Saul in het gehele gedeelte van 14:24-46 niet de verkeerde wegen ging, omdat hij zijn zonde in 13:8vv. niet erkennen en belijden, maar de boete ontwijken wilde. Toch lag aan zijn vleselijke ijver en zijn uiterlijke godsdienst altijd nog een zeker verlangen ten grondslag, om weer met God verenigd te worden; verworpen had de Heere hem nog niet, hoewel hem reeds aanstonds gezegd was, dat zijn rijk niet zou bestaan. De in 14:47 meegedeelde strijd met hetgeen hij, volgens 28:9, tot uitroeiing van de waarzeggers en duivelskunstenaars in zijn rijk deed, waren aan de ene zijde een openbaring van dat verlangen. Zoals echter aan de andere zijde dit streven, om door werken van eigengerechtigheid God te verzoenen en de boete na te laten, in de grond verkeerd was, zo stond ook Saul in groot gevaar voor zijn ziel, wanneer de Heere aan zijn ondernemingen geluk en zegen verleende, hij zag dit slagen voor een teken aan, dat hij werkelijk zijn doel bereikt en zijn onrecht weer goed gemaakt had, alsof God weer zijn vriend was en zijn verhouding tot Hem de ware was. Daarom stelt de Heere door hetgeen Hij in ons gedeelte door Samuëls mond hem gebiedt, hem op de proef: het moet nu duidelijk en openbaar worden, wat op de diepste grond van zijn hart is: er moet, omdat de Hartenkenner dit reeds weet en hem als onrein en zelfzuchtig kent, gelegenheid komen, om het oordeel over hem uit te spreken en aan zijn koninkrijk een einde te maken. Wanneer hij ook later nog een tijdlang in zijn koninklijke waardigheid blijft, zo figureert hij toch slechts als koning; de eigenlijke koning van Israël is reeds diegene, die de Heere geboden heeft, vorst te zijn over Zijn volk. Zo staat onze geschiedenis enigermate op een gelijke lijn met de verzoeking van Abraham in Genesis 22:1 ; bij Abraham heeft echter het tegenovergestelde plaats. Bij Abraham zal het reine, het zich geheel en al de Heere opofferende geloof openbaar worden; bij hem zal het vast en zeker worden, dat hij voor altijd tot erfgenaam van de goddelijke belofte en tot middelaar van de zegen van God voor de gehele wereld gesteld wordt. Evenals echter bij Abraham, van de kant van de mens gezien, de mogelijkheid bestond, om aan Gods gebod ongehoorzaam te worden, zo was het voor Saul mogelijk, dat hij het bevel, dat door Samuël tot hem gekomen was, in alle trouw ten uitvoer bracht: de beproeving, waarin hij kwam, moest, volgens Gods genadige bedoelingen, een handreiking zijn, om hem op de rechte weg terug te brengen; want wie heeft, die zal gegeven worden, opdat hij overvloedig hebbe. In dit opzicht staat Sauls beproeving op gelijke lijn met die, die farao ondervond (Exodus 3:18)..

Vers 3

3. Ga nu heen, gij Saul, die geroepen zijt om als vorst van Mijn volk het vonnis te voltrekken, naar de zuidelijke grenzen van het land, en sla Amalek, dat aan de overzijde van die grenzen in het steenachtig Arabië woont, en verbanalles, wat hij heeft (Leviticus 27:29) en spaar hem niet, maar dood van de man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kamelen tot de ezels toe, 1) zoals de wet ten opzichte van de ban voorschrijft, wanneer die in al haar strengheid ten uitvoer gebracht moet worden.

1) Vroeg of laat zal de afrekening geschieden, wegens de verongelijkingen, die het Israël's God zijn aangedaan. God draagt veeltijds zeer lang degenen, die tot het verderf zijn aangeschreven; ofschoon het vonnis gestreken is, het wordt echter niet aanstonds uitgevoerd. Alhoewel God lang verdraagt, Hij zal nochtans niet altijd verdragen; de dag zal eindelijk komen, waarop gewroken zullen worden alle ongelijkheden die Gods volk zijn aangedaan. Gods Rechtvaardigheid slaat langzaam, maar zij treft gewis..

Vers 3

3. Ga nu heen, gij Saul, die geroepen zijt om als vorst van Mijn volk het vonnis te voltrekken, naar de zuidelijke grenzen van het land, en sla Amalek, dat aan de overzijde van die grenzen in het steenachtig Arabië woont, en verbanalles, wat hij heeft (Leviticus 27:29) en spaar hem niet, maar dood van de man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kamelen tot de ezels toe, 1) zoals de wet ten opzichte van de ban voorschrijft, wanneer die in al haar strengheid ten uitvoer gebracht moet worden.

1) Vroeg of laat zal de afrekening geschieden, wegens de verongelijkingen, die het Israël's God zijn aangedaan. God draagt veeltijds zeer lang degenen, die tot het verderf zijn aangeschreven; ofschoon het vonnis gestreken is, het wordt echter niet aanstonds uitgevoerd. Alhoewel God lang verdraagt, Hij zal nochtans niet altijd verdragen; de dag zal eindelijk komen, waarop gewroken zullen worden alle ongelijkheden die Gods volk zijn aangedaan. Gods Rechtvaardigheid slaat langzaam, maar zij treft gewis..

Vers 4

4. Dit woord van de Heere verkondigde Saul het volk, en riep het tot de strijd tegen Amalek op, en hij telde hen te Telaïm (= schapen) of Telem in het oostelijk gedeelte van het Zuiderland (Joshua 15:24), tweehonderdduizend man voetvolk en tienduizend mannen van Juda 1) (11:8).

1) Een grote menigte, maar men moet niet vergeten, dat om een volk als de Amalekieten een nomadenvolk, te verslaan, een groot leger nodig was..

Vers 4

4. Dit woord van de Heere verkondigde Saul het volk, en riep het tot de strijd tegen Amalek op, en hij telde hen te Telaïm (= schapen) of Telem in het oostelijk gedeelte van het Zuiderland (Joshua 15:24), tweehonderdduizend man voetvolk en tienduizend mannen van Juda 1) (11:8).

1) Een grote menigte, maar men moet niet vergeten, dat om een volk als de Amalekieten een nomadenvolk, te verslaan, een groot leger nodig was..

Vers 6

6. En Saul liet, voordat hij tot bestormen overging, de Kenieten zeggen, die zich uit het gebied van Juda (Judges 1:16) meer naar het zuiden hadden uitgebreid: Gaat weg, wijkt naar een andere plaats, trekt af uit het midden van de Amalekieten (Numbers 24:21), opdat ik u in de hitte van de strijd, wanneer vriend en vijand niet te onderscheiden is, met hen niet wegruime, niet dode. Ik wens u te sparen, want gij hebt in uw stamvader Hobab, Mozes' zwager, die de tocht door de woestijn van Sinaï als leidsman meegemaakt heeft (Numbers 10:29vv.), barmhartigheid gedaan aan al de kinderen van Israël, toen zij uit Egypte kwamen. Zo weken de Kenieten uit het midden van de Amalekieten, 1) en trokken meer noordwaarts naar het land van Juda. 1) Dus laat een voornaam man de goddelijke zegeningen zijn kinderen en kindskinderen na tot erfenis, en terwijl hij in het graf ligt, hebben zij die na hem komen, het vruchtgebruik van zijn liefdedaden..

Vers 6

6. En Saul liet, voordat hij tot bestormen overging, de Kenieten zeggen, die zich uit het gebied van Juda (Judges 1:16) meer naar het zuiden hadden uitgebreid: Gaat weg, wijkt naar een andere plaats, trekt af uit het midden van de Amalekieten (Numbers 24:21), opdat ik u in de hitte van de strijd, wanneer vriend en vijand niet te onderscheiden is, met hen niet wegruime, niet dode. Ik wens u te sparen, want gij hebt in uw stamvader Hobab, Mozes' zwager, die de tocht door de woestijn van Sinaï als leidsman meegemaakt heeft (Numbers 10:29vv.), barmhartigheid gedaan aan al de kinderen van Israël, toen zij uit Egypte kwamen. Zo weken de Kenieten uit het midden van de Amalekieten, 1) en trokken meer noordwaarts naar het land van Juda. 1) Dus laat een voornaam man de goddelijke zegeningen zijn kinderen en kindskinderen na tot erfenis, en terwijl hij in het graf ligt, hebben zij die na hem komen, het vruchtgebruik van zijn liefdedaden..

Vers 8

8. En hij, agag 1) (= de vurige), de koning van de Amalekieten, levend, hij maakte hem krijgsgevangen; maar al het volk, dat in zijn handen viel, verbande hij door de scherpte van het zwaard, terwijl een aanzienlijk gedeelte ontkwam (27:8; 30:1; 2 Samuel 8:12 ook dit overblijfsel later door de Simeonieten onder koning Hizkia uitgeroeid werd (1 Chronicles 4:31).

a) Numbers 24:7

1) Dit is geen eigennaam, maar de titel van alle koningen van de Amalekieten, evenals de koningen van Egypte farao, die van de Filistijnen Abimelech (Genesis 26:1) 21:10 Psalms 34:1) genoemd werden..

Vers 8

8. En hij, agag 1) (= de vurige), de koning van de Amalekieten, levend, hij maakte hem krijgsgevangen; maar al het volk, dat in zijn handen viel, verbande hij door de scherpte van het zwaard, terwijl een aanzienlijk gedeelte ontkwam (27:8; 30:1; 2 Samuel 8:12 ook dit overblijfsel later door de Simeonieten onder koning Hizkia uitgeroeid werd (1 Chronicles 4:31).

a) Numbers 24:7

1) Dit is geen eigennaam, maar de titel van alle koningen van de Amalekieten, evenals de koningen van Egypte farao, die van de Filistijnen Abimelech (Genesis 26:1) 21:10 Psalms 34:1) genoemd werden..

Vers 9

9. Maar Saul en het gehele volk spaarde, tegen het uitdrukkelijk bevel van God in (1 Samuel 15:3), Agag, 1) zodat men hem niet met de scherpte van het zwaard verbande, en de beste schapen, en runderen, en de naast beste, 2) en de lammeren, en al wat best was, en zij wilden ze niet verbannen; maar elk ding, dat verachtzaam, dat nietswaardig, en dat verdwijnende, schurftig was, dat verbanden zij.

1) De uitleggers hebben veel moeite met dit woord: "hamisnim." Door deze wordt het gehouden voor "vetgemeste", door anderen weer voor "de runderen van de tweede soort", of "van de tweede geboorte"..

Het sparen van Agag was in Sauls belang, die met de koninklijke slaaf wilde pronken; het sparen van het beste vee was in het eigen belang van het volk. Deze zonde was zeer zwaar en aan Achan gestraft (Joshua 7:1, 8)..

Het verbannen was een geheel overgeven aan God. Hem geeft men nu het nietswaardige, terwijl men al wat goed was God ontsteelt..

Ongetwijfeld heeft Saul hier het gebruik van de heidense koningen willen navolgen, om overwonnen koningen te gebruiken als hun slaven, om hen daarmee hun onmacht te doen voelen. Hoogmoed was het daarom, die hem tot deze daad aanzette, waardoor hij het bevel van de Heere verachtte en zich niet als koning op bevel van God wilde gedragen. Door deze daad van verzet maakte Saul zich los van de band, die hem bond aan het volk, dat de Heere tot zijn Opperheer had en bovenal van de band, die hemzelf bond aan de Heere God..

2) In het Hebreeuws Wehamischnim. In onze Statenvertaling vertaald door de naaste beste. Volgens David Kimchi zijn het de runderen en schapen van de tweede geboorte (animalia secundo partu edita), die gewoonlijk voor de besten worden gehouden.. Onder de lammeren moeten verstaan worden de weide- of vette lammeren. Het beste hielden zij voor zich en het slechtste gaven zij de Heere. Niet alleen blijkt hieruit een geringachten van het bevel van de Heere, maar ook een aantasten van Zijn heerlijk en heilig Wezen..

II. 1 Samuel 15:10-1 Samuel 15:35. De Heere is vertoornd over Sauls ongehoorzaamheid. In een openbaring van de nacht maakt hij aan Samuël het vonnis van de verwerping over de trouweloze koning bekend. Samuël moet, hoewel hij de gehele nacht tot God roept om afwending van dit vonnis, het toch tenslotte als onherroepelijk erkennen. Daarom begeeft hij zich de volgende morgen op weg, om Saul te ontmoeten. Deze heeft de terugweg uit het land van de Amalekieten over Karmel, waar hij zich een gedenkteken van de overwinning opgericht heeft, reeds z ver afgelegd, dat hij juist naar Gilgal afgekomen is. Hier ontmoet hem de profeet en houdt hem, die huichelende, alsof hij het woord van de Heere volbracht had, hem tegemoet komt, aanstonds zijn ongehoorzaamheid voor. Saul beproeft zijn handelwijze op alle mogelijke wijze te sparen, maar Samuël maakt alle zijn uitvluchten te schande en kondigt hem aan, wat de Heere de afgelopen nacht met hem gesproken heeft. Met herhaalde bede dringt de koning bij de profeet aan hem nu niet te verlaten, zoals hij het voornemen heeft, maar hem tot het voorgenomen offer te vergezellen, opdat hij voor het volk niet tentoongesteld worde. Samuël geeft eindelijk hierin toe. Nadat echter de godsdienstige plechtigheid geschied is en Samuël den gevangenen koning der Amalekieten nog op de plaats van het offer heeft omgebracht, scheidt hij zich voor altijd van den door den Heere verworpenen Saul, zonder dat hij toch zijn hart van hem afgetrokken heeft.

Vers 9

9. Maar Saul en het gehele volk spaarde, tegen het uitdrukkelijk bevel van God in (1 Samuel 15:3), Agag, 1) zodat men hem niet met de scherpte van het zwaard verbande, en de beste schapen, en runderen, en de naast beste, 2) en de lammeren, en al wat best was, en zij wilden ze niet verbannen; maar elk ding, dat verachtzaam, dat nietswaardig, en dat verdwijnende, schurftig was, dat verbanden zij.

1) De uitleggers hebben veel moeite met dit woord: "hamisnim." Door deze wordt het gehouden voor "vetgemeste", door anderen weer voor "de runderen van de tweede soort", of "van de tweede geboorte"..

Het sparen van Agag was in Sauls belang, die met de koninklijke slaaf wilde pronken; het sparen van het beste vee was in het eigen belang van het volk. Deze zonde was zeer zwaar en aan Achan gestraft (Joshua 7:1, 8)..

Het verbannen was een geheel overgeven aan God. Hem geeft men nu het nietswaardige, terwijl men al wat goed was God ontsteelt..

Ongetwijfeld heeft Saul hier het gebruik van de heidense koningen willen navolgen, om overwonnen koningen te gebruiken als hun slaven, om hen daarmee hun onmacht te doen voelen. Hoogmoed was het daarom, die hem tot deze daad aanzette, waardoor hij het bevel van de Heere verachtte en zich niet als koning op bevel van God wilde gedragen. Door deze daad van verzet maakte Saul zich los van de band, die hem bond aan het volk, dat de Heere tot zijn Opperheer had en bovenal van de band, die hemzelf bond aan de Heere God..

2) In het Hebreeuws Wehamischnim. In onze Statenvertaling vertaald door de naaste beste. Volgens David Kimchi zijn het de runderen en schapen van de tweede geboorte (animalia secundo partu edita), die gewoonlijk voor de besten worden gehouden.. Onder de lammeren moeten verstaan worden de weide- of vette lammeren. Het beste hielden zij voor zich en het slechtste gaven zij de Heere. Niet alleen blijkt hieruit een geringachten van het bevel van de Heere, maar ook een aantasten van Zijn heerlijk en heilig Wezen..

II. 1 Samuel 15:10-1 Samuel 15:35. De Heere is vertoornd over Sauls ongehoorzaamheid. In een openbaring van de nacht maakt hij aan Samuël het vonnis van de verwerping over de trouweloze koning bekend. Samuël moet, hoewel hij de gehele nacht tot God roept om afwending van dit vonnis, het toch tenslotte als onherroepelijk erkennen. Daarom begeeft hij zich de volgende morgen op weg, om Saul te ontmoeten. Deze heeft de terugweg uit het land van de Amalekieten over Karmel, waar hij zich een gedenkteken van de overwinning opgericht heeft, reeds z ver afgelegd, dat hij juist naar Gilgal afgekomen is. Hier ontmoet hem de profeet en houdt hem, die huichelende, alsof hij het woord van de Heere volbracht had, hem tegemoet komt, aanstonds zijn ongehoorzaamheid voor. Saul beproeft zijn handelwijze op alle mogelijke wijze te sparen, maar Samuël maakt alle zijn uitvluchten te schande en kondigt hem aan, wat de Heere de afgelopen nacht met hem gesproken heeft. Met herhaalde bede dringt de koning bij de profeet aan hem nu niet te verlaten, zoals hij het voornemen heeft, maar hem tot het voorgenomen offer te vergezellen, opdat hij voor het volk niet tentoongesteld worde. Samuël geeft eindelijk hierin toe. Nadat echter de godsdienstige plechtigheid geschied is en Samuël den gevangenen koning der Amalekieten nog op de plaats van het offer heeft omgebracht, scheidt hij zich voor altijd van den door den Heere verworpenen Saul, zonder dat hij toch zijn hart van hem afgetrokken heeft.

Vers 10

10. Toen Saul en zijn volk zo in Amalek handelde, zoals 1 Samuel 15:9 gezegd is, en daarop over Karmel naar Gilgal terugkeerde (1 Samuel 15:12), geschiedde het woord van de HEERE in de nacht (1 Samuel 15:16) tot Samuël te Rama, zeggende:

Vers 10

10. Toen Saul en zijn volk zo in Amalek handelde, zoals 1 Samuel 15:9 gezegd is, en daarop over Karmel naar Gilgal terugkeerde (1 Samuel 15:12), geschiedde het woord van de HEERE in de nacht (1 Samuel 15:16) tot Samuël te Rama, zeggende:

Vers 11

11. Het berouwt Mij, 1) dat Ik Saul tot koning gemaakt heb, omdat hij zich, hoewel hij aanvankelijk in Mijn wegen wandelde, van achter Mij afgekeerd heeft, om zijn eigen weg te gaan en Mijn woorden niet bevestigd heeft. Toen deze ongehoorzaamheid van Saul de profeet door Gods openbaring bekend geworden was, en tevens de daardoor teweeggebrachte vernietiging van zijn roeping tot koning, ontstak Samuël, en hij riep tot de HEERE de gehele nacht, 2) om, ware het mogelijk, voor de ongehoorzame koning nog vergeving te verkrijgen, zoals eens Mozes voor Israël bad (Exodus 32:30vv. Numbers 14:13vv.); maar hij erkende onder zijn bidden, dat hij de voorbede moest eindigen en de koning ter verantwoording roepen.

1) Wanneer de Schrift, die nergens met woorden speelt (Genesis 6:6vv.; 1 Samuel 15:11,1 Samuel 15:23 Jonah 4:2 Joel 2:13 Jeremiah 4:28; Jeremiah 18:8,Jeremiah 18:18 Ezekiel 24:14 Psalms 106:45) zegt: "Het berouwde Hem," dan is dit op een voor ons bevattelijke, menselijke wijze uitgedrukt, dat God, wegens de veranderde gezindheid van de mens, ook Zijn verhouding tot hem verandert. Hij betoont Zich daardoor te zijn: de levende God, die niet maar een strakke, onveranderlijke wet is, maar boven de noodzakelijkheid van Zijn eigen Wezen regeert, indien Hij een woord van dreiging kan terugnemen, zodra Hij zijn doel bereikt heeft, of een woord van belofte, zodat het zijn doel in het mensenhart niet bereiken kan. Berouwde het Hem mensen geschapen en Saul tot koning gemaakt te hebben, dan is dit niet, alsof Hij ingezien zou hebben, een misslag te hebben begaan, maar het is de klacht van Zijn hart daarover, dat de bedoeling van Zijn liefde aan die mens niet bereikbaar was. Wanneer het een menselijke vader berouwt, zijn zoon met gaven overladen te hebben, zo kan hij in waarheid onwijs, onpedagogisch gehandeld hebben, en moet hij over zichzelf leed dragen evenals over de ondankbare zoon, die zich misdragen heeft. Zo is het bij God niet; want alles, wat Hij doet, is recht. Berouwt Hem omgekeerd de straf, die hij over de boze besloten heeft, zo is Hij de Vader, die genadig is, barmhartig, geduldig en van grote goedertierenheid, wiens vaderlijk hart medelijden heeft met het bloedend kind en het diep betreurt, dat hij het zo kastijden of ten minste bedreigen moest. Zo geeft de uitdrukking: "berouw; " "berouwen" een kostbare blik in het hart van onze God..

2) Voorzeker vele en ernstige redenen schijnen Samuël hier beroerd te hebben, wanneer hij bedacht, dat de Naam van God enige oneer zou ondergaan en de goddelozen gelegenheid zouden hebben, om tegen God lasteringen voort te brengen, wanneer Saul verworpen en van zijn ambt werd ontzet. Want hij was door de dienst van Samuël gezalfd en door God zelf uit het gehele volk gekozen, en tot de koninklijke waardigheid geroepen; waarom het nu, wanneer hij uit zijn ambt werd ontzet, wel kon schijnen, alsof men aan het gezag en de keuze van Samuël zijn vertrouwen enigszins kon ontzeggen, en vervolgens dat het noodzakelijk was, om de dienst van God te laten varen en dat alzo de grootste verwarring bij het volk en een gehele omkering van zaken er het gevolg van zou zijn. Dit zijn wel voornamelijk de redenen, die Samuël tot zo grote verontwaardiging hebben gedreven..

De wegen van het volk en van zijn leidslieden aan de Goddelijke wet te beproeven (Jeremiah 6:27), overal op de erkenning van de Majesteit en enige heerlijkheid van de HEERE met onverbiddelijke ernst aan te dringen, tegen elke afval van Hem, tegen elke ontrouw aan Zijn bepalingen voor hogeren en geringeren, voornamelijk voor de dragers van het theocratisch ambt, zonder terughouding te getuigen; aan hen, die zich verstokken tegen het goddelijk woord, het oordeel te verkondigen; naar omstandigheden zelf tot volvoering daarvan in te grijpen; maar ook aan de andere zijde, wanneer menselijke hoop verdwenen is, redding en heil te beloven, altijd het oog op de Heere, van wie Israël alles te hopen en te vrezen heeft, en op zijn wegen gericht te houden; dat is het, wat men onder de politieke werkzaamheid van de profeten te verstaan heeft een werkzaamheid, die noch met die van ministers en staatsraden, noch met die van demagogen (volksleiders), waarmee het onverstand zo dikwijls de profeten vergeleken heeft, iets gemeen heeft..

Samuël vertoont hier enigszins het beeld van Mozes, die bad voor zijn volk, omdat de eer van Gods Naam en het heil van zijn volk hem zozeer ter harte gingen. Samuël bidt niet zozeer voor Saul, omwille van hem, als wel omwille van de Heere en omwille van het volk. God zal echter strak, tonen, dat Zijn oordelen rechtvaardig zijn, en dat wat hij nu doet, zal strekken juist tot eer van Zijn Naam en tot heil van het volk, wanneer hij in plaats van Saul, David tot koning roept over Zijn volk..

Vers 11

11. Het berouwt Mij, 1) dat Ik Saul tot koning gemaakt heb, omdat hij zich, hoewel hij aanvankelijk in Mijn wegen wandelde, van achter Mij afgekeerd heeft, om zijn eigen weg te gaan en Mijn woorden niet bevestigd heeft. Toen deze ongehoorzaamheid van Saul de profeet door Gods openbaring bekend geworden was, en tevens de daardoor teweeggebrachte vernietiging van zijn roeping tot koning, ontstak Samuël, en hij riep tot de HEERE de gehele nacht, 2) om, ware het mogelijk, voor de ongehoorzame koning nog vergeving te verkrijgen, zoals eens Mozes voor Israël bad (Exodus 32:30vv. Numbers 14:13vv.); maar hij erkende onder zijn bidden, dat hij de voorbede moest eindigen en de koning ter verantwoording roepen.

1) Wanneer de Schrift, die nergens met woorden speelt (Genesis 6:6vv.; 1 Samuel 15:11,1 Samuel 15:23 Jonah 4:2 Joel 2:13 Jeremiah 4:28; Jeremiah 18:8,Jeremiah 18:18 Ezekiel 24:14 Psalms 106:45) zegt: "Het berouwde Hem," dan is dit op een voor ons bevattelijke, menselijke wijze uitgedrukt, dat God, wegens de veranderde gezindheid van de mens, ook Zijn verhouding tot hem verandert. Hij betoont Zich daardoor te zijn: de levende God, die niet maar een strakke, onveranderlijke wet is, maar boven de noodzakelijkheid van Zijn eigen Wezen regeert, indien Hij een woord van dreiging kan terugnemen, zodra Hij zijn doel bereikt heeft, of een woord van belofte, zodat het zijn doel in het mensenhart niet bereiken kan. Berouwde het Hem mensen geschapen en Saul tot koning gemaakt te hebben, dan is dit niet, alsof Hij ingezien zou hebben, een misslag te hebben begaan, maar het is de klacht van Zijn hart daarover, dat de bedoeling van Zijn liefde aan die mens niet bereikbaar was. Wanneer het een menselijke vader berouwt, zijn zoon met gaven overladen te hebben, zo kan hij in waarheid onwijs, onpedagogisch gehandeld hebben, en moet hij over zichzelf leed dragen evenals over de ondankbare zoon, die zich misdragen heeft. Zo is het bij God niet; want alles, wat Hij doet, is recht. Berouwt Hem omgekeerd de straf, die hij over de boze besloten heeft, zo is Hij de Vader, die genadig is, barmhartig, geduldig en van grote goedertierenheid, wiens vaderlijk hart medelijden heeft met het bloedend kind en het diep betreurt, dat hij het zo kastijden of ten minste bedreigen moest. Zo geeft de uitdrukking: "berouw; " "berouwen" een kostbare blik in het hart van onze God..

2) Voorzeker vele en ernstige redenen schijnen Samuël hier beroerd te hebben, wanneer hij bedacht, dat de Naam van God enige oneer zou ondergaan en de goddelozen gelegenheid zouden hebben, om tegen God lasteringen voort te brengen, wanneer Saul verworpen en van zijn ambt werd ontzet. Want hij was door de dienst van Samuël gezalfd en door God zelf uit het gehele volk gekozen, en tot de koninklijke waardigheid geroepen; waarom het nu, wanneer hij uit zijn ambt werd ontzet, wel kon schijnen, alsof men aan het gezag en de keuze van Samuël zijn vertrouwen enigszins kon ontzeggen, en vervolgens dat het noodzakelijk was, om de dienst van God te laten varen en dat alzo de grootste verwarring bij het volk en een gehele omkering van zaken er het gevolg van zou zijn. Dit zijn wel voornamelijk de redenen, die Samuël tot zo grote verontwaardiging hebben gedreven..

De wegen van het volk en van zijn leidslieden aan de Goddelijke wet te beproeven (Jeremiah 6:27), overal op de erkenning van de Majesteit en enige heerlijkheid van de HEERE met onverbiddelijke ernst aan te dringen, tegen elke afval van Hem, tegen elke ontrouw aan Zijn bepalingen voor hogeren en geringeren, voornamelijk voor de dragers van het theocratisch ambt, zonder terughouding te getuigen; aan hen, die zich verstokken tegen het goddelijk woord, het oordeel te verkondigen; naar omstandigheden zelf tot volvoering daarvan in te grijpen; maar ook aan de andere zijde, wanneer menselijke hoop verdwenen is, redding en heil te beloven, altijd het oog op de Heere, van wie Israël alles te hopen en te vrezen heeft, en op zijn wegen gericht te houden; dat is het, wat men onder de politieke werkzaamheid van de profeten te verstaan heeft een werkzaamheid, die noch met die van ministers en staatsraden, noch met die van demagogen (volksleiders), waarmee het onverstand zo dikwijls de profeten vergeleken heeft, iets gemeen heeft..

Samuël vertoont hier enigszins het beeld van Mozes, die bad voor zijn volk, omdat de eer van Gods Naam en het heil van zijn volk hem zozeer ter harte gingen. Samuël bidt niet zozeer voor Saul, omwille van hem, als wel omwille van de Heere en omwille van het volk. God zal echter strak, tonen, dat Zijn oordelen rechtvaardig zijn, en dat wat hij nu doet, zal strekken juist tot eer van Zijn Naam en tot heil van het volk, wanneer hij in plaats van Saul, David tot koning roept over Zijn volk..

Vers 12

12. Daarna maakte Samuël zich, overeenkomstig zijn verplichting als profeet, `s morgens vroeg van Rama op, Saul tegemoet, die uit de strijd terugkeerde; en het werd Samuël bericht door iemand, die hij op zijn weg ontmoette, zeggende: Saul is, van het land van de Amalekieten naar Juda optrekkende, te Karmel, het tegenwoordige Kurmul, ongeveer 2 mijl zuidoostelijk van Hebron (Joshua 15:54), gekomen, en zie, hij heeft zich daar, in de hoogmoed van zijn hart, een pilaar, een gedenkteken van de overwinning, gesteld, daarna is hij omgetrokken, heeft hij zich in noordoostelijke richting verder gewend, en is doortrokken, en naar Gilgal in de Jordaanvlakte (13:4) afgekomen, met het doel om de Heere brandoffers en dankoffers te brengen, nadat hij eerst voor zijn eigen eer gezorgd heeft.

Vers 12

12. Daarna maakte Samuël zich, overeenkomstig zijn verplichting als profeet, `s morgens vroeg van Rama op, Saul tegemoet, die uit de strijd terugkeerde; en het werd Samuël bericht door iemand, die hij op zijn weg ontmoette, zeggende: Saul is, van het land van de Amalekieten naar Juda optrekkende, te Karmel, het tegenwoordige Kurmul, ongeveer 2 mijl zuidoostelijk van Hebron (Joshua 15:54), gekomen, en zie, hij heeft zich daar, in de hoogmoed van zijn hart, een pilaar, een gedenkteken van de overwinning, gesteld, daarna is hij omgetrokken, heeft hij zich in noordoostelijke richting verder gewend, en is doortrokken, en naar Gilgal in de Jordaanvlakte (13:4) afgekomen, met het doel om de Heere brandoffers en dankoffers te brengen, nadat hij eerst voor zijn eigen eer gezorgd heeft.

Vers 13

13. Samuël nu richtte volgens dit bericht zijn schreden aanstonds naar het westen, en kwam tot Saul te Gilgal, en Saul zei tot hem, de profeet met gemaakte vriendelijkheid tegemoet tredende: Gezegend zijt gij de HEERE, dat gij tot ons komt, om aan ons offer deel te nemen! Ik heb het woord van de HEERE, dat door u tot mij gekomen is (1 Samuel 15:2,1 Samuel 15:3), bevestigd, 1) zodat gij met mijn gehoorzaamheid, waartoe gij mij vermaande (1 Samuel 15:1), wel tevreden zult zijn.

1) Zo verdwaasd is de zondaar, dat hij het oordeel van God denkt te ontvluchten, door zichzelf te verontschuldigen; omdat we nochtans onszelf moeten oordelen, indien we niet geoordeeld willen worden. Zij, die het meest roemen op hun godsdienstigheid, mogen zeer wel verdacht gehouden worden, dat hun werk niet in waarheid, maar veeleer geveinsd is..

Vers 13

13. Samuël nu richtte volgens dit bericht zijn schreden aanstonds naar het westen, en kwam tot Saul te Gilgal, en Saul zei tot hem, de profeet met gemaakte vriendelijkheid tegemoet tredende: Gezegend zijt gij de HEERE, dat gij tot ons komt, om aan ons offer deel te nemen! Ik heb het woord van de HEERE, dat door u tot mij gekomen is (1 Samuel 15:2,1 Samuel 15:3), bevestigd, 1) zodat gij met mijn gehoorzaamheid, waartoe gij mij vermaande (1 Samuel 15:1), wel tevreden zult zijn.

1) Zo verdwaasd is de zondaar, dat hij het oordeel van God denkt te ontvluchten, door zichzelf te verontschuldigen; omdat we nochtans onszelf moeten oordelen, indien we niet geoordeeld willen worden. Zij, die het meest roemen op hun godsdienstigheid, mogen zeer wel verdacht gehouden worden, dat hun werk niet in waarheid, maar veeleer geveinsd is..

Vers 15

15. Saul nu, in plaats van door de vraag in verlegenheid te raken, zei, reeds volleerd in het huichelen: Zij, de kinderen van Israël hebben ze van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft de beste schapen en runderen gespaard met een doel, dat ik billijken moet, namelijk om de HEERE, UW God, te offeren; na de gelukkig behaalde overwinning moet Hem eer gegeven worden, en omdat nu het offer uw God geldt, voor Wiens eer gij ijvert, zult gij het sparen van de daartoe nodige schapen en runderen niet veroordelen; maar het overige, dat wij tot het offeren niet gebruiken konden, hebben wij verbannen, 1) en dus letterlijk het woord van de Heere vervuld, zoals ik (1 Samuel 15:13) gezegd heb.

1) De onwaarheid en huichelarij van deze woorden ligt voor de hand. Wanneer ook werkelijk een gedeelte van het gespaarde vee de Heere zou geofferd worden, zo was dat toch niet de eigenlijke bedoeling; het meeste wilde men voor zichzelf houden en met hetgeen men offerde wilde men God tevreden stellen, dat Hij om zo te spreken, zou zwijgen over de door, die gepleegd was. Maar ook in geval men niets voor zichzelf had gehouden, maar alles in het eigen land had willen offeren, was het sparen toch zonde geweest, want wat door de Heere verbannen was, kon Hem niet als offer gebracht worden, omdat het als heilig reeds aan hem behoorde (Leviticus 7:29) Deuteronomy 13:16) gedood moest worden..

Zij, die altijd genegen zijn zichzelf te rechtvaardigen, zijn gewoonlijk de eerste om anderen te veroordelen, en veel liever zullen ze tegen de duidelijkste bewijzen in de schuld op hun naaste leggen, dan zich zelf schuldig erkennen. De zonde is als een onecht kind, hetgeen niemand zich wil eigenen, noch toestaan, dat het voor zijn deur gelegd, of hem thuis gebracht wordt..

Vers 15

15. Saul nu, in plaats van door de vraag in verlegenheid te raken, zei, reeds volleerd in het huichelen: Zij, de kinderen van Israël hebben ze van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft de beste schapen en runderen gespaard met een doel, dat ik billijken moet, namelijk om de HEERE, UW God, te offeren; na de gelukkig behaalde overwinning moet Hem eer gegeven worden, en omdat nu het offer uw God geldt, voor Wiens eer gij ijvert, zult gij het sparen van de daartoe nodige schapen en runderen niet veroordelen; maar het overige, dat wij tot het offeren niet gebruiken konden, hebben wij verbannen, 1) en dus letterlijk het woord van de Heere vervuld, zoals ik (1 Samuel 15:13) gezegd heb.

1) De onwaarheid en huichelarij van deze woorden ligt voor de hand. Wanneer ook werkelijk een gedeelte van het gespaarde vee de Heere zou geofferd worden, zo was dat toch niet de eigenlijke bedoeling; het meeste wilde men voor zichzelf houden en met hetgeen men offerde wilde men God tevreden stellen, dat Hij om zo te spreken, zou zwijgen over de door, die gepleegd was. Maar ook in geval men niets voor zichzelf had gehouden, maar alles in het eigen land had willen offeren, was het sparen toch zonde geweest, want wat door de Heere verbannen was, kon Hem niet als offer gebracht worden, omdat het als heilig reeds aan hem behoorde (Leviticus 7:29) Deuteronomy 13:16) gedood moest worden..

Zij, die altijd genegen zijn zichzelf te rechtvaardigen, zijn gewoonlijk de eerste om anderen te veroordelen, en veel liever zullen ze tegen de duidelijkste bewijzen in de schuld op hun naaste leggen, dan zich zelf schuldig erkennen. De zonde is als een onecht kind, hetgeen niemand zich wil eigenen, noch toestaan, dat het voor zijn deur gelegd, of hem thuis gebracht wordt..

Vers 20

20. Toen zei Saul tot Samuël: Hoe kunt gij mij deze verwijten doen? Ik heb immers naar de stem van de HEERE gehoord, en heb gewandeld op de weg, waarop mij de HEERE gezonden heeft, en ik heb Agag, de koning van de Amalekieten, gevangen en meegebracht, maar de Amalekieten heb ik verbannen. 1) 1) Hij wil in Agag, die hij levend gevangen had, het bewijs leveren, dat hij het woord van de Heere had gehoorzaamd. Immers, de gevangen Agag was een bewijs, dat de Amalekieten overwonnen en verslagen waren. Op die wijze meende hij Samuël en in deze de Heere te kunnen misleiden. Van berouw en boete is bij hem geen spoor te ontdekken. Nu niet en ook straks niet..

Vers 20

20. Toen zei Saul tot Samuël: Hoe kunt gij mij deze verwijten doen? Ik heb immers naar de stem van de HEERE gehoord, en heb gewandeld op de weg, waarop mij de HEERE gezonden heeft, en ik heb Agag, de koning van de Amalekieten, gevangen en meegebracht, maar de Amalekieten heb ik verbannen. 1) 1) Hij wil in Agag, die hij levend gevangen had, het bewijs leveren, dat hij het woord van de Heere had gehoorzaamd. Immers, de gevangen Agag was een bewijs, dat de Amalekieten overwonnen en verslagen waren. Op die wijze meende hij Samuël en in deze de Heere te kunnen misleiden. Van berouw en boete is bij hem geen spoor te ontdekken. Nu niet en ook straks niet..

Vers 21

21. Wat nu de door betreft, ik heb die niet begaan. Het volk nu heeft genomen van de door, van de buit, schapen en runderen, het voornaamste van het verbannene, niet om het voor zichzelf te houden, maar om de HEERE uw God een gedeelte daarvan op te offeren te Gilgal, 1) hier, op deze offerplaats. 2)

1) Saul zondigde niet alleen hierin, dat hij beproefde, de schuld op het volk te werpen, om zichzelf aan de veroordeling te onttrekken; maar hierin het meest, dat hij voorgaf het best gedeelte van de buit aan God gewijd te hebben. Want dit was toch niet de bedoeling van het volk, waar het de goederen aan de Amalekieten ontnomen had. Waarom wij ons met des te meer ijver moeten wachten, om nimmer de naam van God als een voorwendsel voor onze zonde te gebruiken. Want het is de grootste goddeloosheid, om na het plegen van enige zonde, de hoogheilige Naam van God op ijdele wijze te gebruiken..

Om zijn zonde van hoogmoed en gierigheid te bedekken, gaat hij voorgeven, alsof hij die dieren gespaard heeft, om de Heere een offerande te brengen. Aan zijn zonde geeft hij nog een godsdienstige tint om Samuël te verblinden. Zichzelf kon hij echter bedriegen, maar de Heere niet..

2) Door verontschuldigingen meent de zondaar het oordeel van God te ontvlieden, en zij bewijzen alleen de verharding van het hart. Zie hoe moeilijk het is de kinderen van de ongehoorzaamheid te overtuigen..

Vers 21

21. Wat nu de door betreft, ik heb die niet begaan. Het volk nu heeft genomen van de door, van de buit, schapen en runderen, het voornaamste van het verbannene, niet om het voor zichzelf te houden, maar om de HEERE uw God een gedeelte daarvan op te offeren te Gilgal, 1) hier, op deze offerplaats. 2)

1) Saul zondigde niet alleen hierin, dat hij beproefde, de schuld op het volk te werpen, om zichzelf aan de veroordeling te onttrekken; maar hierin het meest, dat hij voorgaf het best gedeelte van de buit aan God gewijd te hebben. Want dit was toch niet de bedoeling van het volk, waar het de goederen aan de Amalekieten ontnomen had. Waarom wij ons met des te meer ijver moeten wachten, om nimmer de naam van God als een voorwendsel voor onze zonde te gebruiken. Want het is de grootste goddeloosheid, om na het plegen van enige zonde, de hoogheilige Naam van God op ijdele wijze te gebruiken..

Om zijn zonde van hoogmoed en gierigheid te bedekken, gaat hij voorgeven, alsof hij die dieren gespaard heeft, om de Heere een offerande te brengen. Aan zijn zonde geeft hij nog een godsdienstige tint om Samuël te verblinden. Zichzelf kon hij echter bedriegen, maar de Heere niet..

2) Door verontschuldigingen meent de zondaar het oordeel van God te ontvlieden, en zij bewijzen alleen de verharding van het hart. Zie hoe moeilijk het is de kinderen van de ongehoorzaamheid te overtuigen..

Vers 22

22. Maar Samuël zei, om met een krachtig woord alle verdere uitvluchten van Saul af te snijden: Heeft de HEERE lust aan brandoffers en slachtoffers, als aan het gehoorzamen van de stem van de HEERE? Zie, a) gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken op het woord van de Heere en daarnaar handelen dan het vette van de rammen 1) (Leviticus3:3vv.). Wat baat de Heere het vette op zichzelf (Psalms 50:10vv.), indien het niet is de uitdrukking en het zinnebeeld van eensgezindheid van hart, om zich Hem in ware vroomheid en gehoorzaamheidover te geven?

a) Ecclesiastes 4:17 Hosea6:6 Matthew 9:13; Matthew 12:7

1) Hier is nu allereerst op te merken, opdat deze uitspraak des te beter begrepen wordt, dat waar Samuël zegt, dat God geen lust heeft in brandoffers en slachtoffers, maar in het gehoorzamen van Zijn stem, dat hij daarmee niet wil zeggen, dat God de brandoffers en slachtoffers mishagen, maar hij maakt een vergelijking tussen brandoffers en vrijwillige gehoorzaamheid. Alsof hij wil zeggen, dat de hoogste verering van God gelegen is in gehoorzaamheid, waarmee men moet beginnen en dat de offeranden nu als het ware aanhangsels zijn, waarvan de kracht niet zo groot is als die van de gehoorzaamheid aan de Voorschriften van de Heere.

In het offeren wordt slechts vreemd vlees van onredelijke dieren geofferd, maar in de gehoorzaamheid de eigen wil; deze is de redelijke of geestelijke godsdienst (Romans 12:8).).

Opmerken is het hoogste in het leven van de Christen. Opmerken op de genade in Christus, werkt geloof, liefde, hoop. Wij hebben niets te doen, dan op te merken alles wat God doet, om dagelijks toe te nemen in de kennis van God, die het eeuwige leven is..

Vers 22

22. Maar Samuël zei, om met een krachtig woord alle verdere uitvluchten van Saul af te snijden: Heeft de HEERE lust aan brandoffers en slachtoffers, als aan het gehoorzamen van de stem van de HEERE? Zie, a) gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken op het woord van de Heere en daarnaar handelen dan het vette van de rammen 1) (Leviticus3:3vv.). Wat baat de Heere het vette op zichzelf (Psalms 50:10vv.), indien het niet is de uitdrukking en het zinnebeeld van eensgezindheid van hart, om zich Hem in ware vroomheid en gehoorzaamheidover te geven?

a) Ecclesiastes 4:17 Hosea6:6 Matthew 9:13; Matthew 12:7

1) Hier is nu allereerst op te merken, opdat deze uitspraak des te beter begrepen wordt, dat waar Samuël zegt, dat God geen lust heeft in brandoffers en slachtoffers, maar in het gehoorzamen van Zijn stem, dat hij daarmee niet wil zeggen, dat God de brandoffers en slachtoffers mishagen, maar hij maakt een vergelijking tussen brandoffers en vrijwillige gehoorzaamheid. Alsof hij wil zeggen, dat de hoogste verering van God gelegen is in gehoorzaamheid, waarmee men moet beginnen en dat de offeranden nu als het ware aanhangsels zijn, waarvan de kracht niet zo groot is als die van de gehoorzaamheid aan de Voorschriften van de Heere.

In het offeren wordt slechts vreemd vlees van onredelijke dieren geofferd, maar in de gehoorzaamheid de eigen wil; deze is de redelijke of geestelijke godsdienst (Romans 12:8).).

Opmerken is het hoogste in het leven van de Christen. Opmerken op de genade in Christus, werkt geloof, liefde, hoop. Wij hebben niets te doen, dan op te merken alles wat God doet, om dagelijks toe te nemen in de kennis van God, die het eeuwige leven is..

Vers 23

23. De offeranden van hen, die Zijn stem niet willen gehoorzamen, zijn Hem integendeel een gruwel (Isaiah 1:11vv. Jeremiah 6:20). Want weerspannigheid is een zonde van toverij 1) en het weerstreven van de goddelijke wil is afgoderij en beeldendienst, 2) omdat bij dergelijk weerstreven het eigen ik in de plaats van de ware God gesteld wordt, en zo min toverij en afgoderij door enige godsdienstige verrichting goedgemaakt kan worden, even zo min ongehoorzaamheid. Gij moogt de waarzeggers en duivelskunstenaars hebben uitgeroeid en geen beelden dulden, gij hebt die zonde onder andere vorm bedreven, en nu omdat gij het woord van de HEERE verworpen hebt, door niet te doen, wat u bevolen was, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn over Zijn volk, maar te Zijner tijd aan een ander uw plaats zult moeten overgeven.

1) God gelijk te willen zijn, te willen weten en doen, wat God aan Zijn alwetendheid en almacht voorbehouden heeft, ligt sinds de eerste ongehoorzaamheid (Genesis 3:5) in ons hart. Toverij en waarzeggerij zijn daarin n, dat de gevallen mens door deze op een door God gesloten en verboden weg zich verheffen wil boven de grenzen van het natuurlijke geopenbaarde weten, die de mens gezet zijn en boven het door genade verhoogde menselijk werken. Het is een vermetel en zondig inbreuk maken op de afgesloten weg tot de boom des levens en der kennis, om te roven en te stelen wat verboden is. Omgekeerd heet daarom ook de ongehoorzaamheid, als een overgaan van de door God gezette perken: zonde van toverij; zij leidt ook, zoals wij in het bijzonder aan Saul zien (28), zeer dikwijls tot toverij in de eigenlijke zin..

Het woord toverij komt waarschijnlijk af van een versterkte vorm van doen; het betekent dus een kunstig doen, omdat de mens om buitengewone werken voort te brengen, machten en krachten in zijn dienst probeert te brengen, die boven de door God verleende maat zijn..

Het is veel gemakkelijker een rund of schaap te brengen, op het altaar te verbranden, dan elke hoge gedachte aan God te brengen en aan Zijn wil te onderwerpen. Gehoorzaamheid is de heerlijkheid van de Engelen (Psalms 103:20), en moet ook de onze zijn. Niets is zo Godtergend dan ongehoorzaamheid, die de menselijke wil in strijd met de Zijnen stelt. Ongehoorzaamheid maakte ons allen tot zondaars (Romans 5:19), zij is die boosheid van de zonde, dat zij de overtreding is van de wet en bij gevolg vijandschap tegen God (Romans 8:7)..

2) Gewis, indien er n plaats is in de gehele Heilige Schrift, die ons leert, ons te buigen onder het juk en hoe groot nut daarvan is te hopen, dan is het wel deze bij uitnemendheid. En het is een uitspraak, waardig, dat wij haar dag en nacht overwegen en altijd in onze gedachten houden. Want op dit fundament alleen behoort alles te steunen, indien men alles, waartoe men geroepen en verplicht wordt, ten uitvoer wil brengen..

Vers 23

23. De offeranden van hen, die Zijn stem niet willen gehoorzamen, zijn Hem integendeel een gruwel (Isaiah 1:11vv. Jeremiah 6:20). Want weerspannigheid is een zonde van toverij 1) en het weerstreven van de goddelijke wil is afgoderij en beeldendienst, 2) omdat bij dergelijk weerstreven het eigen ik in de plaats van de ware God gesteld wordt, en zo min toverij en afgoderij door enige godsdienstige verrichting goedgemaakt kan worden, even zo min ongehoorzaamheid. Gij moogt de waarzeggers en duivelskunstenaars hebben uitgeroeid en geen beelden dulden, gij hebt die zonde onder andere vorm bedreven, en nu omdat gij het woord van de HEERE verworpen hebt, door niet te doen, wat u bevolen was, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn over Zijn volk, maar te Zijner tijd aan een ander uw plaats zult moeten overgeven.

1) God gelijk te willen zijn, te willen weten en doen, wat God aan Zijn alwetendheid en almacht voorbehouden heeft, ligt sinds de eerste ongehoorzaamheid (Genesis 3:5) in ons hart. Toverij en waarzeggerij zijn daarin n, dat de gevallen mens door deze op een door God gesloten en verboden weg zich verheffen wil boven de grenzen van het natuurlijke geopenbaarde weten, die de mens gezet zijn en boven het door genade verhoogde menselijk werken. Het is een vermetel en zondig inbreuk maken op de afgesloten weg tot de boom des levens en der kennis, om te roven en te stelen wat verboden is. Omgekeerd heet daarom ook de ongehoorzaamheid, als een overgaan van de door God gezette perken: zonde van toverij; zij leidt ook, zoals wij in het bijzonder aan Saul zien (28), zeer dikwijls tot toverij in de eigenlijke zin..

Het woord toverij komt waarschijnlijk af van een versterkte vorm van doen; het betekent dus een kunstig doen, omdat de mens om buitengewone werken voort te brengen, machten en krachten in zijn dienst probeert te brengen, die boven de door God verleende maat zijn..

Het is veel gemakkelijker een rund of schaap te brengen, op het altaar te verbranden, dan elke hoge gedachte aan God te brengen en aan Zijn wil te onderwerpen. Gehoorzaamheid is de heerlijkheid van de Engelen (Psalms 103:20), en moet ook de onze zijn. Niets is zo Godtergend dan ongehoorzaamheid, die de menselijke wil in strijd met de Zijnen stelt. Ongehoorzaamheid maakte ons allen tot zondaars (Romans 5:19), zij is die boosheid van de zonde, dat zij de overtreding is van de wet en bij gevolg vijandschap tegen God (Romans 8:7)..

2) Gewis, indien er n plaats is in de gehele Heilige Schrift, die ons leert, ons te buigen onder het juk en hoe groot nut daarvan is te hopen, dan is het wel deze bij uitnemendheid. En het is een uitspraak, waardig, dat wij haar dag en nacht overwegen en altijd in onze gedachten houden. Want op dit fundament alleen behoort alles te steunen, indien men alles, waartoe men geroepen en verplicht wordt, ten uitvoer wil brengen..

Vers 24

24. Toen zei Saul, verschrikt, dat hem nu werkelijk en onherroepelijk het koninkrijk ontnomen was, tot Samuël, van wie hij wel wist, dat hij een getrouw profeet van de Heere was, zodat geen van deze woorden op de aarde zou vallen (3:19vv.), en die reeds op het punt stond Gilgal te verlaten: Ik heb gezondigd, omdat ik het bevel van de HEERE en uw woorden overtreden heb; zij is echter een zonde van zwakheid, die niet al te zeer toe te rekenen is; want ik heb het volk gevreesd, dat van mij het sparen van de beste schapen en runderen verlangde, en ik heb naar hun stem gehoord. 1)

1) De laatste bijvoeging toont genoeg, dat Sauls berouw niet een waar berouw was, niet een berouw dat voortkwam uit de overtuiging van het hart, dat hij God had beledigd, door Zijn stem ongehoorzaam te zijn. Want toch, al was het waar, dat het volk hem daartoe aangezet had, zo had hij toch zijn koninklijk gezag moeten stellen tegen de wens van het volk. Het bevel van de Heere om alles te verbannen moest hem dierbaarder zijn geweest dan de wil van het volk. Zijn berouw kwam meer voort uit de schrik, dat hij nu als koning door God verworpen was. Hoogmoed deed hem voor een ogenblik spreken, wat hij zei, zoals duidelijk blijkt uit 1 Samuel 15:30..

Vers 24

24. Toen zei Saul, verschrikt, dat hem nu werkelijk en onherroepelijk het koninkrijk ontnomen was, tot Samuël, van wie hij wel wist, dat hij een getrouw profeet van de Heere was, zodat geen van deze woorden op de aarde zou vallen (3:19vv.), en die reeds op het punt stond Gilgal te verlaten: Ik heb gezondigd, omdat ik het bevel van de HEERE en uw woorden overtreden heb; zij is echter een zonde van zwakheid, die niet al te zeer toe te rekenen is; want ik heb het volk gevreesd, dat van mij het sparen van de beste schapen en runderen verlangde, en ik heb naar hun stem gehoord. 1)

1) De laatste bijvoeging toont genoeg, dat Sauls berouw niet een waar berouw was, niet een berouw dat voortkwam uit de overtuiging van het hart, dat hij God had beledigd, door Zijn stem ongehoorzaam te zijn. Want toch, al was het waar, dat het volk hem daartoe aangezet had, zo had hij toch zijn koninklijk gezag moeten stellen tegen de wens van het volk. Het bevel van de Heere om alles te verbannen moest hem dierbaarder zijn geweest dan de wil van het volk. Zijn berouw kwam meer voort uit de schrik, dat hij nu als koning door God verworpen was. Hoogmoed deed hem voor een ogenblik spreken, wat hij zei, zoals duidelijk blijkt uit 1 Samuel 15:30..

Vers 25

25. Nu dan vergeef mij toch mijn zonde, en maak dat het uitgesproken vonnis weer wordt ingetrokken, en keer met mij terug 1) tot het altaar, waar het offer gebracht zal worden, dat ik de HEERE aanbid. Laat het mij niet zonder u verrichten, wat een schande voor mij zou zijn ten aanzien van het gehele volk.

1) Hieruit blijkt, dat Samuël, na het vervullen van zijn opdracht, wilde weggaan, maar door Saul gebeden wordt om te blijven, en met hem het offer te brengen, opdat het volk niet zou weten van zijn verwerping..

Vers 25

25. Nu dan vergeef mij toch mijn zonde, en maak dat het uitgesproken vonnis weer wordt ingetrokken, en keer met mij terug 1) tot het altaar, waar het offer gebracht zal worden, dat ik de HEERE aanbid. Laat het mij niet zonder u verrichten, wat een schande voor mij zou zijn ten aanzien van het gehele volk.

1) Hieruit blijkt, dat Samuël, na het vervullen van zijn opdracht, wilde weggaan, maar door Saul gebeden wordt om te blijven, en met hem het offer te brengen, opdat het volk niet zou weten van zijn verwerping..

Vers 26

26. Maar Samuël zei tot Saul: Ik zal met u niet terugkeren; ik heb geen gemeenschap meer met u en uw koninkrijk. Omdat gij het woord van de HEERE verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat gij geen koning over Israël zult zijn, en waar de Heere niet is, daar moet ook Zijn dienaar niet zijn (John 12:26).

Vers 26

26. Maar Samuël zei tot Saul: Ik zal met u niet terugkeren; ik heb geen gemeenschap meer met u en uw koninkrijk. Omdat gij het woord van de HEERE verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat gij geen koning over Israël zult zijn, en waar de Heere niet is, daar moet ook Zijn dienaar niet zijn (John 12:26).

Vers 29

29. En ook zal de Heere hierin Zijn raadsbesluit niet veranderen, maar het ondanks uw tegenstreven vervullen, ook liegt Hij, die de overwinning van Israël is, de sterke, de onveranderlijke God, 1) op wie Zijn verbondsvolk al zijn vertrouwen en al zijn hoop stelt, niet, en het berouwt Hem niet, zoals een mens, die aanvangt en straks het verkeerde inziet; want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou, 2) integendeel al Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend (Acts 15:18 Numbers 23:19).

1) In het Hebreeuws Netsach Jisraël. Eigenlijk: de bestendige of de onveranderlijke Israël's. Het eerste woord betekent: waarheid, onveranderlijkheid, en van daar: Hij, die de waarheid is, of in Wie men vertrouwen stelt. Deze vertaling past ook beter bij het volgende, dan die van overwinning, omdat juist wat nu volgt uit Zijn Onveranderlijkheid en Waarheid voortvloeit..

2) Deze woorden zijn er daarom bijgevoegd, omdat dit het gevoel is van de mensen, dat zij God kunnen ombuigen en afmeten naar hun maat en begrip. Dus kon het schijnen bij het eerste gezicht, dat deze uitdrukking minder paste bij de Majesteit van God, dat God niet kon liegen, noch berouw hebben, waar niemand twijfelde, dat God waarachtig was..

Dit woord spreekt Gods eigen woorden in 1 Samuel 15:11 niet tegen, want daar spreekt God van zich, zoals Clerikus het met een Grieks woord uitdrukt anyrwpopaywv, dat is zo, dat Hij zichzelf menselijke gevoelens en gewaarwordingen toeschrijft, omdat Hij geen dode, maar een levende, persoonlijke God is. Hier daarentegen spreekt Samuël van Hem yeoprepwv, dat is naar Zijn eigenlijk wezen, dat boven al het menselijke verheven is..

Vers 29

29. En ook zal de Heere hierin Zijn raadsbesluit niet veranderen, maar het ondanks uw tegenstreven vervullen, ook liegt Hij, die de overwinning van Israël is, de sterke, de onveranderlijke God, 1) op wie Zijn verbondsvolk al zijn vertrouwen en al zijn hoop stelt, niet, en het berouwt Hem niet, zoals een mens, die aanvangt en straks het verkeerde inziet; want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou, 2) integendeel al Zijn werken zijn Hem van eeuwigheid bekend (Acts 15:18 Numbers 23:19).

1) In het Hebreeuws Netsach Jisraël. Eigenlijk: de bestendige of de onveranderlijke Israël's. Het eerste woord betekent: waarheid, onveranderlijkheid, en van daar: Hij, die de waarheid is, of in Wie men vertrouwen stelt. Deze vertaling past ook beter bij het volgende, dan die van overwinning, omdat juist wat nu volgt uit Zijn Onveranderlijkheid en Waarheid voortvloeit..

2) Deze woorden zijn er daarom bijgevoegd, omdat dit het gevoel is van de mensen, dat zij God kunnen ombuigen en afmeten naar hun maat en begrip. Dus kon het schijnen bij het eerste gezicht, dat deze uitdrukking minder paste bij de Majesteit van God, dat God niet kon liegen, noch berouw hebben, waar niemand twijfelde, dat God waarachtig was..

Dit woord spreekt Gods eigen woorden in 1 Samuel 15:11 niet tegen, want daar spreekt God van zich, zoals Clerikus het met een Grieks woord uitdrukt anyrwpopaywv, dat is zo, dat Hij zichzelf menselijke gevoelens en gewaarwordingen toeschrijft, omdat Hij geen dode, maar een levende, persoonlijke God is. Hier daarentegen spreekt Samuël van Hem yeoprepwv, dat is naar Zijn eigenlijk wezen, dat boven al het menselijke verheven is..

Vers 30

30. Saul erkende, dat het vonnis onherroepelijk was, maar wilde tot iedere prijs vermijden, dat het volk iets van zijn verwerping bemerkte. Hij dan zei: Ik heb gezondigd, en zal mij niet verder verontschuldigen, maar doe alleen dit: eer mij toch nu voor de oudsten van mijn volk en voor het hier verzamelde Israël, en keer terug met mij, dat ik de HEERE, uw God in uw aanwezigheid door het brengen van het voorgenomen offer aanbid, 1) en er niet een algemene opspraak over uw verwijdering opsta.

1) Saul vraagt aan Samuël om bij hem te blijven, om hem te eren voor het aangezicht van de oudsten van het volk en voor Israël, opdat hij daardoor zijn gezag bij hen mocht houden. Alsof Samuël iets in het besluit van God kon veranderen, of zijn gezag bij de mensen in stand kon houden, terwijl hij door het oordeel en de hand van God was verworpen. God had hem evenwel door het aangekondigde vonnis gestraft, en hem volstrekt niet de gunst en welwillendheid van de mensen toegezegd. Want wat zou dit anders zijn, bid ik u, dan dat God zou liegen en Zichzelf een slag in het gezicht geven. Verre van ons zij zo'n grote dwaasheid! en ervarende, dat God op ons vertoornd is, om van de schepselen hulp te verwachten, waardoor wij onze veroordeling zwaarder zouden maken. Niettemin wil Samuël hem echter vergezellen n.l. omdat voor de profeet de tijd en het ogenblik van zijn onttroning nog niet was gekomen wat echter bij God besloten was, en met het oog op de mensen. Maar terwijl nog geen opvolger was aangesteld, was hij toch de door God beloofde te verwachten. David was nog niet gezalfd en gewijd en dus eerde Samuël de koning tot op die tijd, ofschoon deze door het besluit van God verworpen was..

God gaf aan Israël een koning in Zijn toorn. Hij verkoos de zoon van Kis, de Benjaminiet. Deze mooie jongeling met zijn veelbelovende aanleg scheen tot de beste verwachting recht te geven. Zijn ridderlijke gestalte kwam overeen met zijn krijgsmoed. Bovendien kan hem de getuigenis gegeven worden zich onbevlekt van de zedelijke afdwalingen van zijn tijdgenoten gehouden te hebben; zonder twijfel is hij door zijn vader in het geloof opgevoed, en ontbrak het hem niet aan godsdienstige indrukken. De opmerking van de geschiedenis, dat God hem een ander hart had gegeven, noodzaakt ons zelfs hem, na de zalving door Samuël, als een met heilige aandoeningen en voornemens vervulde man te denken. Maar reeds aanstonds wordt hier het vermoeden opgewekt, dat de ootmoed, die hij openbaarde, meer in herinnering aan zijn geringe afkomst, dan in zijn zondaars bewustzijn haar oorsprong had, en niet minder bevreemdt het ons, dat wij hem, nadat Samuël hem de handen opgelegd heeft, niet v r alle andere dingen zich voor de Heere zien buigen, noch om Zijn genade hulp horen roepen. Wij vergissen ons niet, wanneer wij reeds op de dag van zijn roeping in hem een man zien, wiens hart tussen God en de wereld verdeeld is, en die achter zijn belofte, om in de naam van de HEERE te regeren, het geheime voorbehoud heeft, dit slechts te doen, in zoverre de wil van de HEERE niet het verloochenen van eigen wil eisen zal. En nu: Saul voelde zich tot de grond toe verpletterd. Door de nood gedwongen, belijdt hij: "Ik heb gezondigd," en hij voegt er dringend bij: "Keer terug met mij, dat ik de Heere aanbidde." Dat klonk verheugend en gaf hoop; maar wat was van die schijnvroomheid de oorzaak? Niets anders, dan de begeerte, om door het hoge aanzien, waarin Samuël zich verheugde, voor de ogen van het volk bedekt te worden. Zozeer was het hem te doen om in het licht van de heiligheid van deze man van God voor de mensen mee te schitteren, en om door een voortgezet verkeer met hem zijn eigen vroomheid aan alle verdenking van onreinheid te onttrekken, dat hij, in plaats van met een verbroken hart en om genade roepende, voor de Almachtige in het stof te zinken, de profeet met geweld bij zich zocht te houden, en de mantel zo krampachtig en woest aangreep, dat deze scheurde en een slip daarvan in zijn hand bleef hangen. Daar herhaalt hij zijn belijdenis: "Ik heb gezondigd en spreekt in zijn angst uit, wat hem boven alles ter harte ging: "Eer mij toch voor de oudsten van mijn volk en voor Israël; en keer terug met mij, dat ik de Heere, uw God aanbidden." Hier zien wij zijn hart geheel voor ons besloten. In plaats van boete voor God vervult hem slechts de zorg voor zijn eer bij de mensen..

Vers 30

30. Saul erkende, dat het vonnis onherroepelijk was, maar wilde tot iedere prijs vermijden, dat het volk iets van zijn verwerping bemerkte. Hij dan zei: Ik heb gezondigd, en zal mij niet verder verontschuldigen, maar doe alleen dit: eer mij toch nu voor de oudsten van mijn volk en voor het hier verzamelde Israël, en keer terug met mij, dat ik de HEERE, uw God in uw aanwezigheid door het brengen van het voorgenomen offer aanbid, 1) en er niet een algemene opspraak over uw verwijdering opsta.

1) Saul vraagt aan Samuël om bij hem te blijven, om hem te eren voor het aangezicht van de oudsten van het volk en voor Israël, opdat hij daardoor zijn gezag bij hen mocht houden. Alsof Samuël iets in het besluit van God kon veranderen, of zijn gezag bij de mensen in stand kon houden, terwijl hij door het oordeel en de hand van God was verworpen. God had hem evenwel door het aangekondigde vonnis gestraft, en hem volstrekt niet de gunst en welwillendheid van de mensen toegezegd. Want wat zou dit anders zijn, bid ik u, dan dat God zou liegen en Zichzelf een slag in het gezicht geven. Verre van ons zij zo'n grote dwaasheid! en ervarende, dat God op ons vertoornd is, om van de schepselen hulp te verwachten, waardoor wij onze veroordeling zwaarder zouden maken. Niettemin wil Samuël hem echter vergezellen n.l. omdat voor de profeet de tijd en het ogenblik van zijn onttroning nog niet was gekomen wat echter bij God besloten was, en met het oog op de mensen. Maar terwijl nog geen opvolger was aangesteld, was hij toch de door God beloofde te verwachten. David was nog niet gezalfd en gewijd en dus eerde Samuël de koning tot op die tijd, ofschoon deze door het besluit van God verworpen was..

God gaf aan Israël een koning in Zijn toorn. Hij verkoos de zoon van Kis, de Benjaminiet. Deze mooie jongeling met zijn veelbelovende aanleg scheen tot de beste verwachting recht te geven. Zijn ridderlijke gestalte kwam overeen met zijn krijgsmoed. Bovendien kan hem de getuigenis gegeven worden zich onbevlekt van de zedelijke afdwalingen van zijn tijdgenoten gehouden te hebben; zonder twijfel is hij door zijn vader in het geloof opgevoed, en ontbrak het hem niet aan godsdienstige indrukken. De opmerking van de geschiedenis, dat God hem een ander hart had gegeven, noodzaakt ons zelfs hem, na de zalving door Samuël, als een met heilige aandoeningen en voornemens vervulde man te denken. Maar reeds aanstonds wordt hier het vermoeden opgewekt, dat de ootmoed, die hij openbaarde, meer in herinnering aan zijn geringe afkomst, dan in zijn zondaars bewustzijn haar oorsprong had, en niet minder bevreemdt het ons, dat wij hem, nadat Samuël hem de handen opgelegd heeft, niet v r alle andere dingen zich voor de Heere zien buigen, noch om Zijn genade hulp horen roepen. Wij vergissen ons niet, wanneer wij reeds op de dag van zijn roeping in hem een man zien, wiens hart tussen God en de wereld verdeeld is, en die achter zijn belofte, om in de naam van de HEERE te regeren, het geheime voorbehoud heeft, dit slechts te doen, in zoverre de wil van de HEERE niet het verloochenen van eigen wil eisen zal. En nu: Saul voelde zich tot de grond toe verpletterd. Door de nood gedwongen, belijdt hij: "Ik heb gezondigd," en hij voegt er dringend bij: "Keer terug met mij, dat ik de Heere aanbidde." Dat klonk verheugend en gaf hoop; maar wat was van die schijnvroomheid de oorzaak? Niets anders, dan de begeerte, om door het hoge aanzien, waarin Samuël zich verheugde, voor de ogen van het volk bedekt te worden. Zozeer was het hem te doen om in het licht van de heiligheid van deze man van God voor de mensen mee te schitteren, en om door een voortgezet verkeer met hem zijn eigen vroomheid aan alle verdenking van onreinheid te onttrekken, dat hij, in plaats van met een verbroken hart en om genade roepende, voor de Almachtige in het stof te zinken, de profeet met geweld bij zich zocht te houden, en de mantel zo krampachtig en woest aangreep, dat deze scheurde en een slip daarvan in zijn hand bleef hangen. Daar herhaalt hij zijn belijdenis: "Ik heb gezondigd en spreekt in zijn angst uit, wat hem boven alles ter harte ging: "Eer mij toch voor de oudsten van mijn volk en voor Israël; en keer terug met mij, dat ik de Heere, uw God aanbidden." Hier zien wij zijn hart geheel voor ons besloten. In plaats van boete voor God vervult hem slechts de zorg voor zijn eer bij de mensen..

Vers 31

31. Toen keerde Samuël terug, Saul 1) achterna en Saul aanbad de HEERE. 2)

1) De profeet, die met de ellende medelijden heeft, gaat werkelijk, maar met welk doel? Om gemeenschappelijk met hem te offeren en hem daardoor te meer in zijn huichelarij te sterken? Dat zij verre! Wat geschiedt er? In zijn aanwezigheid volvoert hij eigenhandig met de scherpte van het zwaard aan de gevangen gehouden Amalekietenkoning Agag de ban van God, en stelt daardoor de koning van Israël tot een onvergetelijk voorbeeld van de heilige en onverbiddelijke ernst van Hem, die zich niet laat bespotten en tevens van de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, die aan God en Zijn gebod toekomt..

Ware de aardse koningskroon op zijn hoofd niet wankelend geworden en door God in het stof geworpen, om de kroon van het eeuwige leven had Saul zich nooit belijdende en biddende voor God en Samuël in het stof gebogen; niet de stad met poorten van paarlen en gouden straten en de zetel voor de troon van de Eeuwige verbrak zijn harde hart, maar alleen de lust en begeerte om verder zegevierend in zijn arme vergankelijke hoofdstad in te trekken en op de troon van stof nog enige dagen te kunnen pralen. Laat mij het in een woord samenvatten; om in zijn zonde, zelfzucht, zijn aardsgezindheid ongestoord verder te kunnen leven, daarom dwong hij zich tot het tegenstrijdige woord: "Ik heb gezondigd," en boog hij zijn knieën tot gebed. Nood pijnigt, onheil dringt, angst drijft; dan komt wel een gebed te voorschijn daar, waar het in betere dagen nooit zou gekomen zijn. Is nu ieder gebed, dat in de nood zijn geboorte-uur heeft, een Saulsgebed? Dat zij verre! Menigeen heeft in de nood waarlijk leren bidden en is verhoord; denkt aan de moordenaar aan het kruis. Dan is het een Saulsgebed wanneer men alleen bevrijd wil zijn van hetgeen onaangenaam en drukkend is, van hetgeen de zelfzucht en haar bandeloze vlucht beperkt, opdat men weer lucht verkrijgt en zo ongestoord op dwaalwegen kan voortwandelen, evenals eens farao en de andere moordenaar, die lasterend smeekte: "Help uzelf en ons!" Wanneer ik naar de orde in het "Onze Vader" eerst om vergeving van zonden bid, en daarna om bewaring voor nieuwe zonde, en dan eindelijk om verlossing van de boze, van allerlei gevolgen van de zonde, is het een waar gebed; wanneer echter de vijfde en zesde bede mij gering voorkomt en ik met de zevende begin, d.i. wanneer ik verlossing van de gevolgen van de zonde, niet van de schuld van de zonde en de zonde zelf begeer, dan is het een Saulsgebed..

2) Dit wil zeggen, dat Saul op plechtige wijze offeranden heeft gebracht. Hij wilde voor het aangezicht van het volk een vereerder van de Heere schijnen, hoewel hij in zijn hart niet die ware eerbied en die vrees koesterde die de Heere aangenaam is..

Vers 31

31. Toen keerde Samuël terug, Saul 1) achterna en Saul aanbad de HEERE. 2)

1) De profeet, die met de ellende medelijden heeft, gaat werkelijk, maar met welk doel? Om gemeenschappelijk met hem te offeren en hem daardoor te meer in zijn huichelarij te sterken? Dat zij verre! Wat geschiedt er? In zijn aanwezigheid volvoert hij eigenhandig met de scherpte van het zwaard aan de gevangen gehouden Amalekietenkoning Agag de ban van God, en stelt daardoor de koning van Israël tot een onvergetelijk voorbeeld van de heilige en onverbiddelijke ernst van Hem, die zich niet laat bespotten en tevens van de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, die aan God en Zijn gebod toekomt..

Ware de aardse koningskroon op zijn hoofd niet wankelend geworden en door God in het stof geworpen, om de kroon van het eeuwige leven had Saul zich nooit belijdende en biddende voor God en Samuël in het stof gebogen; niet de stad met poorten van paarlen en gouden straten en de zetel voor de troon van de Eeuwige verbrak zijn harde hart, maar alleen de lust en begeerte om verder zegevierend in zijn arme vergankelijke hoofdstad in te trekken en op de troon van stof nog enige dagen te kunnen pralen. Laat mij het in een woord samenvatten; om in zijn zonde, zelfzucht, zijn aardsgezindheid ongestoord verder te kunnen leven, daarom dwong hij zich tot het tegenstrijdige woord: "Ik heb gezondigd," en boog hij zijn knieën tot gebed. Nood pijnigt, onheil dringt, angst drijft; dan komt wel een gebed te voorschijn daar, waar het in betere dagen nooit zou gekomen zijn. Is nu ieder gebed, dat in de nood zijn geboorte-uur heeft, een Saulsgebed? Dat zij verre! Menigeen heeft in de nood waarlijk leren bidden en is verhoord; denkt aan de moordenaar aan het kruis. Dan is het een Saulsgebed wanneer men alleen bevrijd wil zijn van hetgeen onaangenaam en drukkend is, van hetgeen de zelfzucht en haar bandeloze vlucht beperkt, opdat men weer lucht verkrijgt en zo ongestoord op dwaalwegen kan voortwandelen, evenals eens farao en de andere moordenaar, die lasterend smeekte: "Help uzelf en ons!" Wanneer ik naar de orde in het "Onze Vader" eerst om vergeving van zonden bid, en daarna om bewaring voor nieuwe zonde, en dan eindelijk om verlossing van de boze, van allerlei gevolgen van de zonde, is het een waar gebed; wanneer echter de vijfde en zesde bede mij gering voorkomt en ik met de zevende begin, d.i. wanneer ik verlossing van de gevolgen van de zonde, niet van de schuld van de zonde en de zonde zelf begeer, dan is het een Saulsgebed..

2) Dit wil zeggen, dat Saul op plechtige wijze offeranden heeft gebracht. Hij wilde voor het aangezicht van het volk een vereerder van de Heere schijnen, hoewel hij in zijn hart niet die ware eerbied en die vrees koesterde die de Heere aangenaam is..

Vers 32

32. Toen Saul zijn gebed geëindigd had, zei Samuël: Breng Agag, de koning van de Amalekieten, die gij gespaard hebt (1 Samuel 15:9), hier tot mij. Agag nu ging tot hem weeldelijk, meer in de stemming van iemand, die naar een feest, dan die tot de dood heengaat; en Agag zei: Voorwaar de bitterheid van de dood, is geweken. 1)

1) Zonder christelijk geloof kan de vrees van de dood door kunstmatig zelfbedwang, door zelfmisleiding onderdrukt worden, maar nooit overwonnen; voor de onbekeerde mens is de vrees van de dood een zedelijke noodzakelijkheid, en de dood, die koning van de verschrikking (Job 16:14 Psalms 18:5) te vrezen, heeft een hogere waarheid, dat hem onverschillig te beschouwen..

Men kan deze woorden ook nemen in de zin, alsof Agag, tot een profeet en een oud man geleid, gemeend heeft, nu bevrijd te zullen worden van de dood, of dat hij het voor verkieselijker heeft geacht te sterven boven het rondgevoerd worden tot spot en hoon..

Uit hetgeen Samuël in het volgende vers zegt, wil het ons voorkomen, dat Agag gemeend heeft in het leven te zullen blijven en aan Samuël te worden voorgesteld..

Vers 32

32. Toen Saul zijn gebed geëindigd had, zei Samuël: Breng Agag, de koning van de Amalekieten, die gij gespaard hebt (1 Samuel 15:9), hier tot mij. Agag nu ging tot hem weeldelijk, meer in de stemming van iemand, die naar een feest, dan die tot de dood heengaat; en Agag zei: Voorwaar de bitterheid van de dood, is geweken. 1)

1) Zonder christelijk geloof kan de vrees van de dood door kunstmatig zelfbedwang, door zelfmisleiding onderdrukt worden, maar nooit overwonnen; voor de onbekeerde mens is de vrees van de dood een zedelijke noodzakelijkheid, en de dood, die koning van de verschrikking (Job 16:14 Psalms 18:5) te vrezen, heeft een hogere waarheid, dat hem onverschillig te beschouwen..

Men kan deze woorden ook nemen in de zin, alsof Agag, tot een profeet en een oud man geleid, gemeend heeft, nu bevrijd te zullen worden van de dood, of dat hij het voor verkieselijker heeft geacht te sterven boven het rondgevoerd worden tot spot en hoon..

Uit hetgeen Samuël in het volgende vers zegt, wil het ons voorkomen, dat Agag gemeend heeft in het leven te zullen blijven en aan Samuël te worden voorgesteld..

Vers 33

33. Maar Samuël zei: Zoals uw zwaard in de oorlogen, die gij gevoerd hebt, met ontzettende wreedheid en moordlust de vrouwen van haar kinderen beroofd heeft, alzo zal, naar het recht van de wedervergelding, uw moeder van haar kinderen beroofd worden onder de vrouwen; 1) nauwkeuriger: meer dan alle andere vrouwen, d.i. zij zal op het diepst ondervinden, wat het is de kinderen te verliezen, omdat gij, haar trots, de koning van haar volk, gedood wordt. Toen hieuw Samuël Agag in stukken, en volbracht hij zo de ban van hem, hetgeen Saul had nagelaten, voor het aangezicht van de HEERE, voor het altaar te GilGalaten

1) Met welke woorden Samuël aan Agag de rechtvaardigheid en billijkheid van zijn aanstaande dood aantoont, dat deze noch wreed was, noch iemand tot misdaad kon worden aangerekend. Indien wij Agag horen zeggen, dat de bitterheid van de dood van hem geweken was, dan geeft Samuël hem deze woorden terug en berispt hem, alsof hij zei: Met welk recht meent gij aan de dood ontkomen te zijn, gij die terwijl gij liefde zoekt, wreedheid hebt getoond, gij die vele vrouwen van haar kinderen hebt beroofd en vele kinderen van hun ouders, en vele weduwen hebt gemaakt. Dit alles is geboekt, waarvan nu door u rekenschap moet worden gegeven. En niet zonder oorzaak pakt Samuël de man zo aan. Want toch goddelozen, wanneer zij zien dat de straf hen treft, plegen hevig bewogen en verontwaardigd te worden en met de tanden te knersen, er tegen God en mensen op te bruisen en op te staan. Maar Samuël breidelt zijn woestheid, door hem te doen verstaan, dat geen hoop op leven en redding hem overbleef, omdat hij zijn verdiende loon kreeg, het loon voor zijn daden..

Vers 33

33. Maar Samuël zei: Zoals uw zwaard in de oorlogen, die gij gevoerd hebt, met ontzettende wreedheid en moordlust de vrouwen van haar kinderen beroofd heeft, alzo zal, naar het recht van de wedervergelding, uw moeder van haar kinderen beroofd worden onder de vrouwen; 1) nauwkeuriger: meer dan alle andere vrouwen, d.i. zij zal op het diepst ondervinden, wat het is de kinderen te verliezen, omdat gij, haar trots, de koning van haar volk, gedood wordt. Toen hieuw Samuël Agag in stukken, en volbracht hij zo de ban van hem, hetgeen Saul had nagelaten, voor het aangezicht van de HEERE, voor het altaar te GilGalaten

1) Met welke woorden Samuël aan Agag de rechtvaardigheid en billijkheid van zijn aanstaande dood aantoont, dat deze noch wreed was, noch iemand tot misdaad kon worden aangerekend. Indien wij Agag horen zeggen, dat de bitterheid van de dood van hem geweken was, dan geeft Samuël hem deze woorden terug en berispt hem, alsof hij zei: Met welk recht meent gij aan de dood ontkomen te zijn, gij die terwijl gij liefde zoekt, wreedheid hebt getoond, gij die vele vrouwen van haar kinderen hebt beroofd en vele kinderen van hun ouders, en vele weduwen hebt gemaakt. Dit alles is geboekt, waarvan nu door u rekenschap moet worden gegeven. En niet zonder oorzaak pakt Samuël de man zo aan. Want toch goddelozen, wanneer zij zien dat de straf hen treft, plegen hevig bewogen en verontwaardigd te worden en met de tanden te knersen, er tegen God en mensen op te bruisen en op te staan. Maar Samuël breidelt zijn woestheid, door hem te doen verstaan, dat geen hoop op leven en redding hem overbleef, omdat hij zijn verdiende loon kreeg, het loon voor zijn daden..

Vers 34

34. Daarna1) ging Samuël naar Rama, waar hij zich gewoonlijk ophield; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea, welke stad, omdat hij daar zijn residentie had, Gibea-Sauls genoemd werd.

1) Te Gilgal werd Saul gekroond, te Gilgal is hij verworpen. Ofschoon de profeet de koning als zodanig bleef eren, is alles voortaan tussen hem als opdrachtgever van God en Saul afgebroken..

Samuël is hier geen heerszuchtig priester, maar de vertegenwoordiger van de HEERE.

Vers 34

34. Daarna1) ging Samuël naar Rama, waar hij zich gewoonlijk ophield; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea, welke stad, omdat hij daar zijn residentie had, Gibea-Sauls genoemd werd.

1) Te Gilgal werd Saul gekroond, te Gilgal is hij verworpen. Ofschoon de profeet de koning als zodanig bleef eren, is alles voortaan tussen hem als opdrachtgever van God en Saul afgebroken..

Samuël is hier geen heerszuchtig priester, maar de vertegenwoordiger van de HEERE.

Vers 35

35. En Samuël zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood toe; de ontmoeting in 19:24 toch was van geheel andere aard, dan wanneer hij hem vroeger als vriend en raadgever opzocht en de ondernemingen van de koning met zijn voorbede vergezelde; evenwel droeg Samuël, hoewel er van nu aan een wijde kloof tussen beiden gevestigd was, leed om Saul; en het berouwde de HEERE, dat hij Saul tot koning over Israël gemaakt had.

De gehele nu volgende geschiedenis is die van een man, die zijn ondergang steeds nadert, om voor een ander heerlijk opgaand gesternte plaats te maken; die echter dit lot niet met overgave draagt, maar met inwendige woede en met het streven, om de gehate mededinger uit de weg te ruimen, zich daartegen stelt.

Hij was goed begonnen, toen kwam een ruwe wind, die de bloem verbrak, totdat zij eindelijk geheel verwelkte..

Saul is als een schip, dat prachtig opgetuigd de veilige haven verliet, maar door hevige stormen geteisterd en door een felle bliksemschicht in mast of roerpen getroffen, een speelbal werd van de onstuimige golven, en nog een tijd lang in telkens tegenovergestelde richting geslingerd wordt, totdat het eindelijk op gindse klip geheel te pletter stoot en spoorloos in de diepte verdwijnt..

Het opmerkelijkst van alles, wat ons in het geschiedverhaal wordt meegedeeld, en wat ons de aard van de Godsregering in Israël het duidelijkst voor ogen stelt, is dit, dat Sauls verwerping zijn afzetting van de koninklijke waardigheid niet tevens in zich sluit, maar alleen later tot gevolg heeft, dat zijn huis na zijn dood van de troon word verwijderd. Die verwerping, voor het ogenblik zonder zichtbare gevolgen, werkt als een langzaam vergif. Langs geheel zichtbare wegen bestuurde God de lotgevallen van Zijn volk zo, dat tenslotte blijken moest, hoe geheel onmogelijk het was met zodanige gezindheden, als die in Saul werden gevonden, over Israël te regeren.. Hoe gemakkelijk was het voor Samuël, bij het groot aanzien, dat hij algemeen had, geweest, de koning neer te doen storten, wanneer hij gewild had en heerszucht de drijfveer van zijn handelen geweest was, zoals zij voorgeven, die zijn handelwijze ten opzichte van de koning op gelijke lijn stellen met de handelwijze van vele pausen in de middeleeuwen, die over keizers en koningen de banvloek slingerden, volken tot ongehoorzaamheid opzetten, ja zelfs de eed van gehoorzaamheid teniet deden. Dit zou Samuël veel eerder gelukt zijn, dan hun, die men dwaselijk onderstaan heeft met hem te vergelijken. De beste rechtvaardiging van de profeet ligt in de getuigenis van de Schrift, die zij van hem in 1 Samuel 15:35 geeft..

Nadat Samuël nog door de zalving van David (16:1vv.) tot de zekerheid gekomen is, dat de koning naar Gods hart gevonden, en daardoor de eerste grond tot opbouw van het rijk van Israël gelegd is, trekt hij zich geheel in de stilte van het afgezonderd leven terug. Nog slechts eens v r zijn dood zien wij hem uit het duistere van dit stille leven te voorschijn treden, toen hij de gezalfde van de Heere tegen de door de Heere verworpene in bescherming moest nemen (19:18vv.). Dan verschijnt Samuël aan de spits van zijn profeten, hetgeen ons tevens een duidelijk teken is, dat hij zijn werkzaamheid in de laatste tijd van zijn leven tot deze kring bepaald heeft. Misschien heeft hij nu ook in deze tijd van zijn rust de schriftelijke aantekeningen gemaakt, die in 1 Chronicles 29:29 als "geschiedenissen van Samuël de Ziener" vermeld worden..

Menigeen, wiens hart oprecht is met God, is zo gedrukt door het gevoel van Zijn afdwalingen, voornamelijk door die, die begaan zijn na belijdenis van geloof, dat hij vreest, dat de geschiedenis van Saul een schilderij van hemzelf is. Maar voor hem, die iedere kwade weg haat, is er troost. De droefheid, die gij voelt, is een bewijs, dat gij niet van God verworpen zijt; want aan hem moet gij uw afkeer van zonde en uw ernstig verlangen toeschrijven, om vernieuwd te worden in heiligheid. Sauls geval is het uwe niet. Gij hebt een andere gemoedstoestand dan hij. O, dank daarvoor en houd vast hetgeen gij ontvangen hebt. Verlangen wij de gehele wil van God te doen? O, wend u tot Hem, niet in schijn en vorm alleen, maar met ongeveinsde oprechtheid..

Samuël draagt leed om Saul, omdat hij hem tot koning heeft gezalfd en ervan overtuigd is, dat waar God hem verworpen heeft, ook niets meer baten zal, om hem weer op het goede spoor te brengen..

Waar hier ook weer gezegd wordt, dat het de Heere berouwde, daar hebben wij het ook hier op te vatten in de zin, dat het de Heere leed deed. Een menselijke uitdrukking van het Hoogheilig Wezen van God..

Vers 35

35. En Samuël zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood toe; de ontmoeting in 19:24 toch was van geheel andere aard, dan wanneer hij hem vroeger als vriend en raadgever opzocht en de ondernemingen van de koning met zijn voorbede vergezelde; evenwel droeg Samuël, hoewel er van nu aan een wijde kloof tussen beiden gevestigd was, leed om Saul; en het berouwde de HEERE, dat hij Saul tot koning over Israël gemaakt had.

De gehele nu volgende geschiedenis is die van een man, die zijn ondergang steeds nadert, om voor een ander heerlijk opgaand gesternte plaats te maken; die echter dit lot niet met overgave draagt, maar met inwendige woede en met het streven, om de gehate mededinger uit de weg te ruimen, zich daartegen stelt.

Hij was goed begonnen, toen kwam een ruwe wind, die de bloem verbrak, totdat zij eindelijk geheel verwelkte..

Saul is als een schip, dat prachtig opgetuigd de veilige haven verliet, maar door hevige stormen geteisterd en door een felle bliksemschicht in mast of roerpen getroffen, een speelbal werd van de onstuimige golven, en nog een tijd lang in telkens tegenovergestelde richting geslingerd wordt, totdat het eindelijk op gindse klip geheel te pletter stoot en spoorloos in de diepte verdwijnt..

Het opmerkelijkst van alles, wat ons in het geschiedverhaal wordt meegedeeld, en wat ons de aard van de Godsregering in Israël het duidelijkst voor ogen stelt, is dit, dat Sauls verwerping zijn afzetting van de koninklijke waardigheid niet tevens in zich sluit, maar alleen later tot gevolg heeft, dat zijn huis na zijn dood van de troon word verwijderd. Die verwerping, voor het ogenblik zonder zichtbare gevolgen, werkt als een langzaam vergif. Langs geheel zichtbare wegen bestuurde God de lotgevallen van Zijn volk zo, dat tenslotte blijken moest, hoe geheel onmogelijk het was met zodanige gezindheden, als die in Saul werden gevonden, over Israël te regeren.. Hoe gemakkelijk was het voor Samuël, bij het groot aanzien, dat hij algemeen had, geweest, de koning neer te doen storten, wanneer hij gewild had en heerszucht de drijfveer van zijn handelen geweest was, zoals zij voorgeven, die zijn handelwijze ten opzichte van de koning op gelijke lijn stellen met de handelwijze van vele pausen in de middeleeuwen, die over keizers en koningen de banvloek slingerden, volken tot ongehoorzaamheid opzetten, ja zelfs de eed van gehoorzaamheid teniet deden. Dit zou Samuël veel eerder gelukt zijn, dan hun, die men dwaselijk onderstaan heeft met hem te vergelijken. De beste rechtvaardiging van de profeet ligt in de getuigenis van de Schrift, die zij van hem in 1 Samuel 15:35 geeft..

Nadat Samuël nog door de zalving van David (16:1vv.) tot de zekerheid gekomen is, dat de koning naar Gods hart gevonden, en daardoor de eerste grond tot opbouw van het rijk van Israël gelegd is, trekt hij zich geheel in de stilte van het afgezonderd leven terug. Nog slechts eens v r zijn dood zien wij hem uit het duistere van dit stille leven te voorschijn treden, toen hij de gezalfde van de Heere tegen de door de Heere verworpene in bescherming moest nemen (19:18vv.). Dan verschijnt Samuël aan de spits van zijn profeten, hetgeen ons tevens een duidelijk teken is, dat hij zijn werkzaamheid in de laatste tijd van zijn leven tot deze kring bepaald heeft. Misschien heeft hij nu ook in deze tijd van zijn rust de schriftelijke aantekeningen gemaakt, die in 1 Chronicles 29:29 als "geschiedenissen van Samuël de Ziener" vermeld worden..

Menigeen, wiens hart oprecht is met God, is zo gedrukt door het gevoel van Zijn afdwalingen, voornamelijk door die, die begaan zijn na belijdenis van geloof, dat hij vreest, dat de geschiedenis van Saul een schilderij van hemzelf is. Maar voor hem, die iedere kwade weg haat, is er troost. De droefheid, die gij voelt, is een bewijs, dat gij niet van God verworpen zijt; want aan hem moet gij uw afkeer van zonde en uw ernstig verlangen toeschrijven, om vernieuwd te worden in heiligheid. Sauls geval is het uwe niet. Gij hebt een andere gemoedstoestand dan hij. O, dank daarvoor en houd vast hetgeen gij ontvangen hebt. Verlangen wij de gehele wil van God te doen? O, wend u tot Hem, niet in schijn en vorm alleen, maar met ongeveinsde oprechtheid..

Samuël draagt leed om Saul, omdat hij hem tot koning heeft gezalfd en ervan overtuigd is, dat waar God hem verworpen heeft, ook niets meer baten zal, om hem weer op het goede spoor te brengen..

Waar hier ook weer gezegd wordt, dat het de Heere berouwde, daar hebben wij het ook hier op te vatten in de zin, dat het de Heere leed deed. Een menselijke uitdrukking van het Hoogheilig Wezen van God..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile