Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 17

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 17

1 Samuel 17:1.

DAVID'S STRIJD MET DE REUS GOLIATH.

I. 1 Samuel 17:1-1 Samuel 17:11. Het eerste oponthoud van David aan Sauls hof, deze "ongestoorde idyllische episode van zijn leven", zoals men dit genoemd heeft, breekt na de korte duur van een jaar plotseling af, en de liefelijke idylle wordt onverwacht in een toneel van strijd veranderd. De Filistijnen trekken tegen Israël op en legeren zich bij Efes-Dammim. David wordt naar huis gezonden, gedurende de tijd, dat Saul met zijn leger de vijand in het eikedal tegemoet trekt. Een tijd lang liggen de beide partijen tegenover elkaar zonder iets te verrichten; vervolgens treedt uit de rijen van de Filistijnen de reus Goliath te voorschijn, en daagt onder de kinderen van Israël ieder tot een tweegevecht met hem uit, die de moed heeft dit te ondernemen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 17

1 Samuel 17:1.

DAVID'S STRIJD MET DE REUS GOLIATH.

I. 1 Samuel 17:1-1 Samuel 17:11. Het eerste oponthoud van David aan Sauls hof, deze "ongestoorde idyllische episode van zijn leven", zoals men dit genoemd heeft, breekt na de korte duur van een jaar plotseling af, en de liefelijke idylle wordt onverwacht in een toneel van strijd veranderd. De Filistijnen trekken tegen Israël op en legeren zich bij Efes-Dammim. David wordt naar huis gezonden, gedurende de tijd, dat Saul met zijn leger de vijand in het eikedal tegemoet trekt. Een tijd lang liggen de beide partijen tegenover elkaar zonder iets te verrichten; vervolgens treedt uit de rijen van de Filistijnen de reus Goliath te voorschijn, en daagt onder de kinderen van Israël ieder tot een tweegevecht met hem uit, die de moed heeft dit te ondernemen.

Vers 1

1. En de Filistijnen, 1) die zich van hun nederlaag (14:20vv.) weer sinds lang hersteld hadden, en gedurig opnieuw beproefde Israël weer onder hun macht te brengen, verzamelden, ongeveer omtrent het jaar 1062 v r Chr., hun leger ten strijde, en verzamelden zich te Socho (= bolwerk), dat in de vlakte van Juda is; 3 mijl zuidwestelijk van Jeruzalem, niet te verwisselen met het Joshua 15:48 vermelde Socho, op het gebergte van Juda, en zij legerden zich tussen Socho en tussen Azka; (= omheind) aan het einde van Dammim = trossen), liever te Efes 2) Dammim, omdat namelijk was het centrum van hun leger.

1) Deze oorlog bood, naar Goddelijke beschikking, David gelegenheid, om met de vijanden van zijn volk in aanraking te komen en hen door zijn geloof en vertrouwen op de Almacht van zijn Verbondsgod te verslaan, wanneer hij hun kampvechter zou doden. Tevens heeft hij gelegenheid, om zich te openbaren als de redder van zijn volk..

2) Het Hebreeuwse woord Efes betekent wel "het einde", "de uiterste grens; " hier behoort het echter zonder twijfel tot de naam van de plaats, die 1 Chronicles 11:13 verkort Pas-Dammim genoemd is, door de Vulgata "Phesdomim.".

Vers 1

1. En de Filistijnen, 1) die zich van hun nederlaag (14:20vv.) weer sinds lang hersteld hadden, en gedurig opnieuw beproefde Israël weer onder hun macht te brengen, verzamelden, ongeveer omtrent het jaar 1062 v r Chr., hun leger ten strijde, en verzamelden zich te Socho (= bolwerk), dat in de vlakte van Juda is; 3 mijl zuidwestelijk van Jeruzalem, niet te verwisselen met het Joshua 15:48 vermelde Socho, op het gebergte van Juda, en zij legerden zich tussen Socho en tussen Azka; (= omheind) aan het einde van Dammim = trossen), liever te Efes 2) Dammim, omdat namelijk was het centrum van hun leger.

1) Deze oorlog bood, naar Goddelijke beschikking, David gelegenheid, om met de vijanden van zijn volk in aanraking te komen en hen door zijn geloof en vertrouwen op de Almacht van zijn Verbondsgod te verslaan, wanneer hij hun kampvechter zou doden. Tevens heeft hij gelegenheid, om zich te openbaren als de redder van zijn volk..

2) Het Hebreeuwse woord Efes betekent wel "het einde", "de uiterste grens; " hier behoort het echter zonder twijfel tot de naam van de plaats, die 1 Chronicles 11:13 verkort Pas-Dammim genoemd is, door de Vulgata "Phesdomim.".

Vers 5

5. En hij had een koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantser aan, een pantser dat niet alleen rug en borst, maar ook het benedenlichaam bedekte, vervaardigd uit kleine, over elkaar liggende koperen platen; en het gewicht van het pantser was vijfduizend sikkels koper 1) (Leviticus 19:37).

1) Voor een man als Goliath geen te zware last, wanneer wij daarmee vergelijken de harnassen en wapens nog hier en daar uit oude tijden van enkele sterken bewaard..

Volgens Thenius weegt het kuras van August de Sterke, dat bewaard wordt in het historisch Museum te Dresden, 55 pond. Hij komt daardoor tot het besluit, dat voor Goliath het aangegeven gewicht van zijn pantser een niet te grote last is geweest..

Een sikkel koper is iets minder dan bij ons een lood koper, zodat het pantser nog geen 50 pond heeft gewogen. Anderen berekenen het op 78 pond. Wij moeten er wel op letten, dat zo'n pantser ook het onderlijf bedekte.. 6. En hij had een koperen scheenharnas, beenschilden, boven zijn voeten, en een koperen, een kleiner (1 Samuel 17:7) schild 1) tussen (op) zijn schouders.

1) In het Hebreeuws Kidoon. Dit is eigenlijk niet een schild, maar een lans. Tussen de schouders wil zeggen, op de rug. Het was namelijk de gewoonte, dat grote krijgshelden hun lans zelf op de rug droegen, of om de schouders. In de Ilias van Homerus komt dan ook de uitdrukking voor amfi d wmoisin, rondom de schouders..

Vers 5

5. En hij had een koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantser aan, een pantser dat niet alleen rug en borst, maar ook het benedenlichaam bedekte, vervaardigd uit kleine, over elkaar liggende koperen platen; en het gewicht van het pantser was vijfduizend sikkels koper 1) (Leviticus 19:37).

1) Voor een man als Goliath geen te zware last, wanneer wij daarmee vergelijken de harnassen en wapens nog hier en daar uit oude tijden van enkele sterken bewaard..

Volgens Thenius weegt het kuras van August de Sterke, dat bewaard wordt in het historisch Museum te Dresden, 55 pond. Hij komt daardoor tot het besluit, dat voor Goliath het aangegeven gewicht van zijn pantser een niet te grote last is geweest..

Een sikkel koper is iets minder dan bij ons een lood koper, zodat het pantser nog geen 50 pond heeft gewogen. Anderen berekenen het op 78 pond. Wij moeten er wel op letten, dat zo'n pantser ook het onderlijf bedekte.. 6. En hij had een koperen scheenharnas, beenschilden, boven zijn voeten, en een koperen, een kleiner (1 Samuel 17:7) schild 1) tussen (op) zijn schouders.

1) In het Hebreeuws Kidoon. Dit is eigenlijk niet een schild, maar een lans. Tussen de schouders wil zeggen, op de rug. Het was namelijk de gewoonte, dat grote krijgshelden hun lans zelf op de rug droegen, of om de schouders. In de Ilias van Homerus komt dan ook de uitdrukking voor amfi d wmoisin, rondom de schouders..

Vers 7

7. En de schacht van zijn spies was als een weversboom, 1) en het lemmet van zijn spies was van zeshonderd sikkels ijzer; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht.

1) Het Hebreeuwse weefgetouw (Jud 10:13) verschilde in hoofdzaak niet van die in de gehele oudheid; het was namelijk hoog, zodat de wevende daarvoor moest staan. De weversboom is het ronde sterke hout, dat bovenaan het weefgestoelte is en de beide zijden verenigt; hierop werden de op spoelen een of meervoudig getwijnde draden getrokken. De getrokken draden heetten de scheerdraad (Leviticus 3:47), daarin werd met de weversspoel (Job 7:6) de inslag ingeweven, wat staande gebeurde, en dan met de lepel vastgeslagen (Jud 16:13). Bovendien komt in Isaiah 38:12 voor "de drom" (Hij zal mij afsnijden als van de drom); hiermee zijn de overblijfsels van de scheerdraden boven aan de weversboom bedoeld, die overblijven, nadat het weefsel is afgesneden. Hieraan werden de nieuwe draden van de nieuwe weefsels eenvoudig gedraaid om zich moeite te sparen. De zin van die plaats is dus: "Mijn leven wordt als een weefsel, dat gereed is, van de weversstoel afgerold; hij, de wever, snijdt mij af van de afhangende, overblijvende draden.".

Vers 7

7. En de schacht van zijn spies was als een weversboom, 1) en het lemmet van zijn spies was van zeshonderd sikkels ijzer; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht.

1) Het Hebreeuwse weefgetouw (Jud 10:13) verschilde in hoofdzaak niet van die in de gehele oudheid; het was namelijk hoog, zodat de wevende daarvoor moest staan. De weversboom is het ronde sterke hout, dat bovenaan het weefgestoelte is en de beide zijden verenigt; hierop werden de op spoelen een of meervoudig getwijnde draden getrokken. De getrokken draden heetten de scheerdraad (Leviticus 3:47), daarin werd met de weversspoel (Job 7:6) de inslag ingeweven, wat staande gebeurde, en dan met de lepel vastgeslagen (Jud 16:13). Bovendien komt in Isaiah 38:12 voor "de drom" (Hij zal mij afsnijden als van de drom); hiermee zijn de overblijfsels van de scheerdraden boven aan de weversboom bedoeld, die overblijven, nadat het weefsel is afgesneden. Hieraan werden de nieuwe draden van de nieuwe weefsels eenvoudig gedraaid om zich moeite te sparen. De zin van die plaats is dus: "Mijn leven wordt als een weefsel, dat gereed is, van de weversstoel afgerold; hij, de wever, snijdt mij af van de afhangende, overblijvende draden.".

Vers 10

10. Verder zei de Filistijn: Ik heb heden met dit woord de slagorde van Israël gehoond, 1) zeggende: Geeft mij een man uit uw rijen, dat wij tezamen strijden! 2) Niemand zult gij daartoe vinden. Legt de wapens neer en onderwerpt u aan onze heerschappij.

1) Het honende lag hierin, dat hij de Israëlieten verachtelijk knechten of slaven van Saul had genoemd. Goliath had echter nog dieper dan hij zelf wel wist de slagorden van Israël gehoond. Want wat het eigen volk van de Heere, het vrije volk van de HEERE was, had hij verachtelijk een slavenvolk genoemd. Dat zal later David hem ook te kennen geven..

2) Het geschiedde in de oudheid niet zelden, dat twee krijgslegers, die tegenover elkaar lagen, de strijd lieten beslissen door twee kampvechters, die van beide zijden gesteld werden. Hetzelfde voorstel deed later (2 Samuel 2:14vv.) Abner aan Joab, om de burgeroorlog te vermijden. Van de Romeinen wordt verteld, dat zij, toen zij onder hun koning Tullus Hostilus (van 772-640 v r Chr.) lang tegenover de Albanen, die door Mettus Fuffetius aangevoerd werden, gestaan hadden, zonder dat een van beide legers de aanval gewaagd had, een gelijke aanbieding aannamen, als hier Goliath de kinderen van Israël deed; het volk, wiens kampvechter zou overwinnen, zou over het andere heersen. Nu waren er in beide legere drielingbroeders, in jaren en krachten elkaar gelijk, bij de Romeinen de Horatiërs, bij de Albanen de Curiatiërs. In het begin bleef de overwinning twijfelachtig, totdat het d Curiatiërs lukte, twee van de Horatiërs te doden, omdat echter de drie Curiatiërs reeds gewond waren, zo hield zich de nog overgebleven Horatiër, alsof hij vluchtte en de drie volgden hem, door hun wonden opgehouden, niet tezamen, maar met tussenruimten, gescheiden van elkaar. Zo lukte het hem, op zijn geveinsde vlucht zich spoedig omkerende, de een na de ander neer te vellen. De overwinning was alzo aan de Romeinen, die dan ook spoedig daarop hun moederstad Alba Longa geheel verwoesten..

Vers 10

10. Verder zei de Filistijn: Ik heb heden met dit woord de slagorde van Israël gehoond, 1) zeggende: Geeft mij een man uit uw rijen, dat wij tezamen strijden! 2) Niemand zult gij daartoe vinden. Legt de wapens neer en onderwerpt u aan onze heerschappij.

1) Het honende lag hierin, dat hij de Israëlieten verachtelijk knechten of slaven van Saul had genoemd. Goliath had echter nog dieper dan hij zelf wel wist de slagorden van Israël gehoond. Want wat het eigen volk van de Heere, het vrije volk van de HEERE was, had hij verachtelijk een slavenvolk genoemd. Dat zal later David hem ook te kennen geven..

2) Het geschiedde in de oudheid niet zelden, dat twee krijgslegers, die tegenover elkaar lagen, de strijd lieten beslissen door twee kampvechters, die van beide zijden gesteld werden. Hetzelfde voorstel deed later (2 Samuel 2:14vv.) Abner aan Joab, om de burgeroorlog te vermijden. Van de Romeinen wordt verteld, dat zij, toen zij onder hun koning Tullus Hostilus (van 772-640 v r Chr.) lang tegenover de Albanen, die door Mettus Fuffetius aangevoerd werden, gestaan hadden, zonder dat een van beide legers de aanval gewaagd had, een gelijke aanbieding aannamen, als hier Goliath de kinderen van Israël deed; het volk, wiens kampvechter zou overwinnen, zou over het andere heersen. Nu waren er in beide legere drielingbroeders, in jaren en krachten elkaar gelijk, bij de Romeinen de Horatiërs, bij de Albanen de Curiatiërs. In het begin bleef de overwinning twijfelachtig, totdat het d Curiatiërs lukte, twee van de Horatiërs te doden, omdat echter de drie Curiatiërs reeds gewond waren, zo hield zich de nog overgebleven Horatiër, alsof hij vluchtte en de drie volgden hem, door hun wonden opgehouden, niet tezamen, maar met tussenruimten, gescheiden van elkaar. Zo lukte het hem, op zijn geveinsde vlucht zich spoedig omkerende, de een na de ander neer te vellen. De overwinning was alzo aan de Romeinen, die dan ook spoedig daarop hun moederstad Alba Longa geheel verwoesten..

Vers 11

11. Toen Saul en geheel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, ontzetten zij zich en vreesden zeer, 1) want niemand waagde het de strijd met zo'n reus te ondernemen.

1) Dat nu gezegd wordt, dat Saul, tengevolge van het gepoch van Goliath, vreesde en het gehele volk met hem, daaruit blijkt wel, dat waar de Geest van God van hem was geweken, hij geen moed meer bezat, omdat deze door de ongenade van God hem als geheel was ontnomen. Want indien er enige dapperheid bij hem was geweest, enige kracht, had hij duizendmaal liever de dood moeten begeren, dan te dulden, dat door zulke lasterlijke woorden de Naam van God werd gelasterd en onteerd. Maar met het gehele volk staat hij daar als verpletterd..

Noch bij Saul, noch zelfs bij Jonathan is er enige moed. Het voorbeeld van Saul werkte zo aanstekelijk, dat ook aan Jonathan de moed ontnomen werd, om de tweestrijd met Goliath te wagen..

Van achteren blijkt het, dat het alles zo heeft moeten zijn, opdat de Heere aan David de overwinning over Goliath zou schenken. Dit heft echter de schuld van Saul niet op..

II. 1 Samuel 17:12-1 Samuel 17:40. Goliath herhaalt ongeveer zes weken zijn uitdaging; onder alle strijders van Israël wordt niemand gevonden, die het waagt zich tegenover hem te plaatsen, hoewel Saul op zijn overwinning een hoge prijs gesteld heeft. David komt, op last van zijn vader, in het Israëlitische leger en verneemt de stand van zaken, die zo zwaar op alle harten drukt. Vol geloofsmoed geeft hij aanstonds zijn besluit te kennen om de strijd op te nemen; hij wordt tot de koning gebracht en verkrijgt eindelijk van deze toestemming, om de onderneming te wagen. In de krijgsuitrusting, die Saul hem laat aantrekken, kan hij niet gaan; daarom grijpt hij weer naar zijn herderskleding en wapent zich met een slinger en met vijf gladde stenen uit de beek.

Vers 11

11. Toen Saul en geheel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, ontzetten zij zich en vreesden zeer, 1) want niemand waagde het de strijd met zo'n reus te ondernemen.

1) Dat nu gezegd wordt, dat Saul, tengevolge van het gepoch van Goliath, vreesde en het gehele volk met hem, daaruit blijkt wel, dat waar de Geest van God van hem was geweken, hij geen moed meer bezat, omdat deze door de ongenade van God hem als geheel was ontnomen. Want indien er enige dapperheid bij hem was geweest, enige kracht, had hij duizendmaal liever de dood moeten begeren, dan te dulden, dat door zulke lasterlijke woorden de Naam van God werd gelasterd en onteerd. Maar met het gehele volk staat hij daar als verpletterd..

Noch bij Saul, noch zelfs bij Jonathan is er enige moed. Het voorbeeld van Saul werkte zo aanstekelijk, dat ook aan Jonathan de moed ontnomen werd, om de tweestrijd met Goliath te wagen..

Van achteren blijkt het, dat het alles zo heeft moeten zijn, opdat de Heere aan David de overwinning over Goliath zou schenken. Dit heft echter de schuld van Saul niet op..

II. 1 Samuel 17:12-1 Samuel 17:40. Goliath herhaalt ongeveer zes weken zijn uitdaging; onder alle strijders van Israël wordt niemand gevonden, die het waagt zich tegenover hem te plaatsen, hoewel Saul op zijn overwinning een hoge prijs gesteld heeft. David komt, op last van zijn vader, in het Israëlitische leger en verneemt de stand van zaken, die zo zwaar op alle harten drukt. Vol geloofsmoed geeft hij aanstonds zijn besluit te kennen om de strijd op te nemen; hij wordt tot de koning gebracht en verkrijgt eindelijk van deze toestemming, om de onderneming te wagen. In de krijgsuitrusting, die Saul hem laat aantrekken, kan hij niet gaan; daarom grijpt hij weer naar zijn herderskleding en wapent zich met een slinger en met vijf gladde stenen uit de beek.

Vers 12

12. David nu, die in de volgende geschiedverhalen als de eigenlijke held op de voorgrond treedt, en wiens familie wij ons daarom nog eens voor de geest willen roepen, was de zoon van de 1) man uit Efratha van Bethlehem-Juda (Genesis 35:16,Genesis 35:19), wiens naam was Isaï, en die acht zonen (1 Samuel 16:10) had, en in de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de mannen, hij was reeds boven de 50 jaar, wanneer men geen krijgsdienst meer behoefte te doen.

1) In het Hebreeuws wedawid ben-isch Efrathi hazh. En David, de zoon van die man uit Efratha. Het woordje die is in de Statenvertaling uitgevallen. Het wijst echter terug op iets, wat reeds vroeger vermeld is. Van die man uit Efratha, n.l. van Isaï is reeds eerder sprake geweest. Het woordje was moet weg vallen, omdat pas in 1 Samuel 17:15 het werkwoord voorkomt. Velen hebben dit aanhangsel zonderling gevonden, omdat reeds eerder van David en Isaï sprake is geweest, maar juist dit woordje die maakt duidelijk dat wat hier en in de volgende verzen vermeld wordt, slechts tot verduidelijking is, en dat de Schrijver wel degelijk David en Isaï kende. Het is volstrekt geen ingeschoven stuk, noch een aanhangsel van een ander..

Vers 12

12. David nu, die in de volgende geschiedverhalen als de eigenlijke held op de voorgrond treedt, en wiens familie wij ons daarom nog eens voor de geest willen roepen, was de zoon van de 1) man uit Efratha van Bethlehem-Juda (Genesis 35:16,Genesis 35:19), wiens naam was Isaï, en die acht zonen (1 Samuel 16:10) had, en in de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de mannen, hij was reeds boven de 50 jaar, wanneer men geen krijgsdienst meer behoefte te doen.

1) In het Hebreeuws wedawid ben-isch Efrathi hazh. En David, de zoon van die man uit Efratha. Het woordje die is in de Statenvertaling uitgevallen. Het wijst echter terug op iets, wat reeds vroeger vermeld is. Van die man uit Efratha, n.l. van Isaï is reeds eerder sprake geweest. Het woordje was moet weg vallen, omdat pas in 1 Samuel 17:15 het werkwoord voorkomt. Velen hebben dit aanhangsel zonderling gevonden, omdat reeds eerder van David en Isaï sprake is geweest, maar juist dit woordje die maakt duidelijk dat wat hier en in de volgende verzen vermeld wordt, slechts tot verduidelijking is, en dat de Schrijver wel degelijk David en Isaï kende. Het is volstrekt geen ingeschoven stuk, noch een aanhangsel van een ander..

Vers 16

16. De Filistijn nu, van wie in 1 Samuel 17:4vv. verteld is, trad toe, Israël honende en uitdagende, `s morgens vroeg en `s avonds. Zo stelde hij zich daar veertig dagen lang; 1) zes weken lang zette hij zijn honen voort, terwijl Saul een grote prijs stelde, wanneer men de gevreesde man overwinnen zou (1 Samuel 17:25).

1) Met deze opmerking wordt de in 1 Samuel 17:10 begonnen beschrijving van het optreden van Goliath voortgezet en het volgende ingeleid. Terwijl de Filistijn dagelijks, 40 dagen lang, tot het tweegevecht uitdaagde, zond Isaï zijn zoon David naar het leger..

Vers 16

16. De Filistijn nu, van wie in 1 Samuel 17:4vv. verteld is, trad toe, Israël honende en uitdagende, `s morgens vroeg en `s avonds. Zo stelde hij zich daar veertig dagen lang; 1) zes weken lang zette hij zijn honen voort, terwijl Saul een grote prijs stelde, wanneer men de gevreesde man overwinnen zou (1 Samuel 17:25).

1) Met deze opmerking wordt de in 1 Samuel 17:10 begonnen beschrijving van het optreden van Goliath voortgezet en het volgende ingeleid. Terwijl de Filistijn dagelijks, 40 dagen lang, tot het tweegevecht uitdaagde, zond Isaï zijn zoon David naar het leger..

Vers 17

17. En Isaï, in wiens huis wij ons, na deze herhaalde opmerkingen nog eens verplaatsen, zei tot zijn zoon David: Neem toch voor uw broeders, van wie de van huis meegenomen voorraad voedsel wel spoedig opgeteerd zal zijn (Jud 19:10), een efa (Exodus 16:36" en Ruth 2:17) van dit geroosterd koren (Leviticus 2:14) en deze tien broden, en breng ze terloops of, met spoed in het leger tot uw broeders.

Vers 17

17. En Isaï, in wiens huis wij ons, na deze herhaalde opmerkingen nog eens verplaatsen, zei tot zijn zoon David: Neem toch voor uw broeders, van wie de van huis meegenomen voorraad voedsel wel spoedig opgeteerd zal zijn (Jud 19:10), een efa (Exodus 16:36" en Ruth 2:17) van dit geroosterd koren (Leviticus 2:14) en deze tien broden, en breng ze terloops of, met spoed in het leger tot uw broeders.

Vers 18

18. Maar breng deze tien melkkazen aan de oversten over duizend, als een geschenk van eer; en gij zult uw broeders bezoeken, of het hun welga, en gij zult van hen pand 1) meenemen, voor mij ten bewijze, dat zij nog leven en het hun goed gaat.

1) Het moeilijke woord hbre is afgeleid van bre (verwisselen, pand geven): anderen leiden het af van bre (zoet aangenaam zijn) en vinden hier ten onrechte deze zin: "verneemt wat hun aangenaam is", wat zij bovendien nog graag zouden hebben..

Vers 18

18. Maar breng deze tien melkkazen aan de oversten over duizend, als een geschenk van eer; en gij zult uw broeders bezoeken, of het hun welga, en gij zult van hen pand 1) meenemen, voor mij ten bewijze, dat zij nog leven en het hun goed gaat.

1) Het moeilijke woord hbre is afgeleid van bre (verwisselen, pand geven): anderen leiden het af van bre (zoet aangenaam zijn) en vinden hier ten onrechte deze zin: "verneemt wat hun aangenaam is", wat zij bovendien nog graag zouden hebben..

Vers 19

19. Saul nu, en zij uw broeders, en alle mannen van Israël, die krijgslieden zijn, waren of, zijn bij het eikedal (1 Samuel 17:2) met de Filistijnen strijdende. 1)

1) De Statenvertaling geeft, waren strijdende. Het moet echter zijn, zijn strijdende, omdat zoals duidelijk blijkt uit het en zij, Isaï met deze woorden zijn boodschap aan David besluit. Alleen dan, als het als een gedeelte van de rede van Isaï wordt opgevat, komt dat en zij tot zijn recht, als aanwijzing van Isaï zelf, omtrent zijn zonen..

Isaï wil hiermee aan David de plaats beschrijven, waar hij zijn broeders kan vinden..

Vers 19

19. Saul nu, en zij uw broeders, en alle mannen van Israël, die krijgslieden zijn, waren of, zijn bij het eikedal (1 Samuel 17:2) met de Filistijnen strijdende. 1)

1) De Statenvertaling geeft, waren strijdende. Het moet echter zijn, zijn strijdende, omdat zoals duidelijk blijkt uit het en zij, Isaï met deze woorden zijn boodschap aan David besluit. Alleen dan, als het als een gedeelte van de rede van Isaï wordt opgevat, komt dat en zij tot zijn recht, als aanwijzing van Isaï zelf, omtrent zijn zonen..

Isaï wil hiermee aan David de plaats beschrijven, waar hij zijn broeders kan vinden..

Vers 22

22. David nu liet de vaten met de levensmiddelen, die hij gebracht had, van zich, onder de hand van de bewaarder van de vaten, die de wacht bij de pakgoederen van het leger had, en hij liep tot de slagorde; en hij kwam in de rijen van de soldaten, dat hem naar de toenmalige militaire orde niet verboden werd, en vroeg zijn broeders naar hun welstand. 1)

1) David was in het leger gekomen, alleen om het bevel van zijn vader te volbrengen, zonder te vermoeden, wat daar geschied was, en toch hing hiervan zo buitengewoon veel af. De omkering, die van die tijd af in zijn leven kwam, de keten van geluk en ongeluk, die jaren lang voortliepen, het hofleven en Sauls nijd, Jonathans vriendschap, Michals huwelijk, de vlucht voor de koning dat alles was aan dit ene bezoek verbonden. Zo zijn het dikwijls kleinigheden in het leven, die grote dingen bewerken. Een reis van Jozef naar zijn broeders op het veld bij Dothan, wat een menigte van gebeurtenissen bracht deze teweeg, van zijn verkocht worden tot aan zijn verhoging.

Vers 22

22. David nu liet de vaten met de levensmiddelen, die hij gebracht had, van zich, onder de hand van de bewaarder van de vaten, die de wacht bij de pakgoederen van het leger had, en hij liep tot de slagorde; en hij kwam in de rijen van de soldaten, dat hem naar de toenmalige militaire orde niet verboden werd, en vroeg zijn broeders naar hun welstand. 1)

1) David was in het leger gekomen, alleen om het bevel van zijn vader te volbrengen, zonder te vermoeden, wat daar geschied was, en toch hing hiervan zo buitengewoon veel af. De omkering, die van die tijd af in zijn leven kwam, de keten van geluk en ongeluk, die jaren lang voortliepen, het hofleven en Sauls nijd, Jonathans vriendschap, Michals huwelijk, de vlucht voor de koning dat alles was aan dit ene bezoek verbonden. Zo zijn het dikwijls kleinigheden in het leven, die grote dingen bewerken. Een reis van Jozef naar zijn broeders op het veld bij Dothan, wat een menigte van gebeurtenissen bracht deze teweeg, van zijn verkocht worden tot aan zijn verhoging.

Vers 23

23. Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam de kampvechter op, zoals hij dagelijks deed (1 Samuel 17:16); zijn naam was Goliath, de Filistijn van Gath, uit het leger van de Filistijnen, en hij sprak achtervolgens die woorden, die reeds in 1 Samuel 17:8-1 Samuel 17:10 zijn meegedeeld; en David hoorde ze, 1) en hij hoorde in die hoon van Israël een hoon tegen de levende God (1 Samuel 17:26); dat verteerde hem het hart.

1) Met grote verwondering verneemt David, wat er gebeurt. Hij gelooft zijn oren niet te kunnen vertrouwen, als hij opnieuw het geroep van de onbesnedene hoort klinken, noch zijn oren, omdat hij in het leger van zijn landgenoten niemand in heilige toorn ziet ontbranden en voor de eer van de HEERE ziet optreden. "Hoe, denkt hij, is dan het laatste vonkje van geloof in Israël uitgeblust, of de arm verkort van Hem, die eens farao met zijn ruiters en paarden in de golven van de Rode Zee begroef, die op Mozes' gebed de overmacht van Amalek vernietigde en Gideon aangordde, zodat hij met driehonderd, de duizenden van Midian deed vluchten, ja zelfs de nek van de Kananiet Sisera, die een schrik voor het land was, onder de voet van een zwakke vrouw boog? Hij denkt het en hoog brandt de heilige vlam van ijver zowel tegen de lasteraar in het leger van de aartsvijand, als tegen de versaagden van zijn eigen volk op..

Vers 23

23. Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam de kampvechter op, zoals hij dagelijks deed (1 Samuel 17:16); zijn naam was Goliath, de Filistijn van Gath, uit het leger van de Filistijnen, en hij sprak achtervolgens die woorden, die reeds in 1 Samuel 17:8-1 Samuel 17:10 zijn meegedeeld; en David hoorde ze, 1) en hij hoorde in die hoon van Israël een hoon tegen de levende God (1 Samuel 17:26); dat verteerde hem het hart.

1) Met grote verwondering verneemt David, wat er gebeurt. Hij gelooft zijn oren niet te kunnen vertrouwen, als hij opnieuw het geroep van de onbesnedene hoort klinken, noch zijn oren, omdat hij in het leger van zijn landgenoten niemand in heilige toorn ziet ontbranden en voor de eer van de HEERE ziet optreden. "Hoe, denkt hij, is dan het laatste vonkje van geloof in Israël uitgeblust, of de arm verkort van Hem, die eens farao met zijn ruiters en paarden in de golven van de Rode Zee begroef, die op Mozes' gebed de overmacht van Amalek vernietigde en Gideon aangordde, zodat hij met driehonderd, de duizenden van Midian deed vluchten, ja zelfs de nek van de Kananiet Sisera, die een schrik voor het land was, onder de voet van een zwakke vrouw boog? Hij denkt het en hoog brandt de heilige vlam van ijver zowel tegen de lasteraar in het leger van de aartsvijand, als tegen de versaagden van zijn eigen volk op..

Vers 24

24. Maar alle mannen in Israël, toen zij die man zagen, vluchtten zij voor zijn aangezicht, en zij vreesden zeer. 1)

1) Het is opmerkelijk, dat ook Jonathan, die toch (14:6vv.) bewezen had een gelovig en moedig jongeling te zijn, nu niet opstond, maar in de algemene vrees deelde. Daaruit ziet men, zegt Starke, dat de helden en heiligen zonder Gods aandrang en kracht niets vermogen. God ontnam aan Jonathan de heldenmoed (Psalms 76:13), omdat Hij David wilde groot maken..

Vers 24

24. Maar alle mannen in Israël, toen zij die man zagen, vluchtten zij voor zijn aangezicht, en zij vreesden zeer. 1)

1) Het is opmerkelijk, dat ook Jonathan, die toch (14:6vv.) bewezen had een gelovig en moedig jongeling te zijn, nu niet opstond, maar in de algemene vrees deelde. Daaruit ziet men, zegt Starke, dat de helden en heiligen zonder Gods aandrang en kracht niets vermogen. God ontnam aan Jonathan de heldenmoed (Psalms 76:13), omdat Hij David wilde groot maken..

Vers 25

25. En de mannen van Israël, die zelf geen lust hadden met de algemeen gevreesde man te strijden, maar toch graag zagen, dat iemand besloot de uitdaging aan te nemen, en de smaad uit te wissen, zeiden, met gespannen verwachting uitziende, of niet eindelijk iemand zich daartoe gewillig zou verklaren: Hebt gij, die man wel gezien, die opgekomen is? Dat moet gewroken worden; want hij is opgekomen, om Israël te honen; en het zal geschieden, dat de koning die man, die hem slaat, met grote rijkdom verrijken zal, met grote geschenken zal begiftigen, en hij zal hem zijn dochter geven (Joshua 15:15vv.), en hij zal zijn vaders huis vrij maken in Israël 1) van alle diensten aan het koninklijk hof (8:11vv.; 1 Kings 4:7).

1) Allen hoorden wel de uitroep van de reus, maar de ene zag bevreesd op de ander. Niemand durfde tot de ongelijke strijd zich aangorden, maar door vrees verslagen en verward van gemoed namen zij de vlucht. Maar David een gesprek beginnende zegt: Wie is toch die onbesnedene, die de slagorden van de levende God heeft gehoond?.

Allereerst is nu op te merken, dat God zo de gemoederen van het volk heeft beroerd, dat noch Saul, noch Jonathan, kortom niemand in het gehele leger de moed en de dapperheid bezat, ofschoon zij talrijk waren. Vroeger hebben wij wel van de dapperheid van Jonathan gehoord, die het bestaan had, alleen, vergezeld van zijn wapendrager, het leger van de Filistijnen aan te vallen, zodat hem eerder voortvarendheid, dan dapperheid scheen te moeten toegeschreven worden. Want wie anders toont overmoed dan hij, die zich in het grootste gevaar stort, zonder hoop op hulp. Wanneer daarom Jonathan en de plaats van de bezetting losstormde, alleen gesteund door een zwakke wapendrager en, ver van alle hulp, de gewapende legerscharen van de vijanden aanvalt, wie zal die daad niet liever onbezonnenheid noemen, dan dapperheid, tenzij wij mogen erkennen, dat hem die onverschrokkenheid en dapperheid van Gods wege is gegeven? Maar waar is nu de dapperheid van Jonathan? Waarom vreest hij de ontmoeting met de reus? Zeker, het blijkt wel, dat hij van de Goddelijke geest van de dapperheid is beroofd geweest, omdat hij zeker voor David zou moeten wijken? Het is daarom zeker, dat dit alles door de Goddelijke Voorzienigheid alzo is beschikt, terwijl het goddelijk vonnis Saul vervolgde, omdat hij van de rechte weg van Gods bevelen was afgeweken. Vervolgens zien wij, dat er niemand in het gehele leger was, die Goliath aandurfde, omdat het het eigen werk van God is, kracht en dapperheid te schenken aan vreesachtigen en zwakken en daartegenover de moed van de dapperheid te breken en zo te verzwakken, dat zij als het water wegvloeit, en hen, bij wie vroeger een onverwinnelijke dapperheid is aanschouwd en een niet bevreesd zijn in de gevaren, z voor een ogenblik te veranderen, dat zij zelfs voor het gezicht van hun eigen schaduw beven..

In zijn moeilijke toestand vat Saul geen moed in God, noch zoekt hij hulp of gunst door gebeden en offeranden; hij verwacht alleen hulp van mensen. Dit was een gevolg en teken van het verlaten van Gods Geest van hem..

Vers 25

25. En de mannen van Israël, die zelf geen lust hadden met de algemeen gevreesde man te strijden, maar toch graag zagen, dat iemand besloot de uitdaging aan te nemen, en de smaad uit te wissen, zeiden, met gespannen verwachting uitziende, of niet eindelijk iemand zich daartoe gewillig zou verklaren: Hebt gij, die man wel gezien, die opgekomen is? Dat moet gewroken worden; want hij is opgekomen, om Israël te honen; en het zal geschieden, dat de koning die man, die hem slaat, met grote rijkdom verrijken zal, met grote geschenken zal begiftigen, en hij zal hem zijn dochter geven (Joshua 15:15vv.), en hij zal zijn vaders huis vrij maken in Israël 1) van alle diensten aan het koninklijk hof (8:11vv.; 1 Kings 4:7).

1) Allen hoorden wel de uitroep van de reus, maar de ene zag bevreesd op de ander. Niemand durfde tot de ongelijke strijd zich aangorden, maar door vrees verslagen en verward van gemoed namen zij de vlucht. Maar David een gesprek beginnende zegt: Wie is toch die onbesnedene, die de slagorden van de levende God heeft gehoond?.

Allereerst is nu op te merken, dat God zo de gemoederen van het volk heeft beroerd, dat noch Saul, noch Jonathan, kortom niemand in het gehele leger de moed en de dapperheid bezat, ofschoon zij talrijk waren. Vroeger hebben wij wel van de dapperheid van Jonathan gehoord, die het bestaan had, alleen, vergezeld van zijn wapendrager, het leger van de Filistijnen aan te vallen, zodat hem eerder voortvarendheid, dan dapperheid scheen te moeten toegeschreven worden. Want wie anders toont overmoed dan hij, die zich in het grootste gevaar stort, zonder hoop op hulp. Wanneer daarom Jonathan en de plaats van de bezetting losstormde, alleen gesteund door een zwakke wapendrager en, ver van alle hulp, de gewapende legerscharen van de vijanden aanvalt, wie zal die daad niet liever onbezonnenheid noemen, dan dapperheid, tenzij wij mogen erkennen, dat hem die onverschrokkenheid en dapperheid van Gods wege is gegeven? Maar waar is nu de dapperheid van Jonathan? Waarom vreest hij de ontmoeting met de reus? Zeker, het blijkt wel, dat hij van de Goddelijke geest van de dapperheid is beroofd geweest, omdat hij zeker voor David zou moeten wijken? Het is daarom zeker, dat dit alles door de Goddelijke Voorzienigheid alzo is beschikt, terwijl het goddelijk vonnis Saul vervolgde, omdat hij van de rechte weg van Gods bevelen was afgeweken. Vervolgens zien wij, dat er niemand in het gehele leger was, die Goliath aandurfde, omdat het het eigen werk van God is, kracht en dapperheid te schenken aan vreesachtigen en zwakken en daartegenover de moed van de dapperheid te breken en zo te verzwakken, dat zij als het water wegvloeit, en hen, bij wie vroeger een onverwinnelijke dapperheid is aanschouwd en een niet bevreesd zijn in de gevaren, z voor een ogenblik te veranderen, dat zij zelfs voor het gezicht van hun eigen schaduw beven..

In zijn moeilijke toestand vat Saul geen moed in God, noch zoekt hij hulp of gunst door gebeden en offeranden; hij verwacht alleen hulp van mensen. Dit was een gevolg en teken van het verlaten van Gods Geest van hem..

Vers 26

26. Toen zei David, zich nu nog te meer verwonderende, dat niemand de strijd waagde: tot de mannen, die bij hem stonden zeggende: Wat zal men die man doen, die deze Filistijn slaat, en de smaad van Israël wendt? Bij zo'n prijs moest de een de ander verdringen, in plaats van te vluchten. De overwinning zal aan onze zijde zijn, want wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van de levende God zou honen? 1) Het is een mens, die buiten het verbond met de HEERE staat.

1) Hij moet weten, dat hij het met God en niet met een mens te doen heeft, met de levende God en niet met een afgod zal hij te strijden hebben.

Hoe duidelijk blijkt het uit deze woorden, dat het schenden van de eer van God David's gemoed in vlam zet tegen de Filistijn. Dat de eer van God door de Filistijn wordt aangetast, kan David niet hebben. Daartegen verzet zich alles wat in hem is. Hij voelt op dit ogenblik de werking van de Geest van de Heere, die over hem is gekomen. Hij voelt door die werking dat hij, de aanstaande koning, is geroepen om tegen de Filistijn op te treden, maar hij voelt het ook dat God hem kracht en moed zal geven, om waarlijk tegen hem te kunnen optreden. Niet in de eerste plaats de hoop op het loon, de overwinnaar van Goliath toegezegd, doet hem besluiten de strijd te wagen, maar aangezet en aangevuurd wordt hij door de Geest van God. Dat hij gedurig navraag doet naar dat, wat Saul beloofd heeft, is meer om op die wijze met Saul, de koning, in aanraking te komen, om van hem verlof te ontvangen, om de eer van God te handhaven en het heil van zijn volk te bewerken..

Vers 26

26. Toen zei David, zich nu nog te meer verwonderende, dat niemand de strijd waagde: tot de mannen, die bij hem stonden zeggende: Wat zal men die man doen, die deze Filistijn slaat, en de smaad van Israël wendt? Bij zo'n prijs moest de een de ander verdringen, in plaats van te vluchten. De overwinning zal aan onze zijde zijn, want wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden van de levende God zou honen? 1) Het is een mens, die buiten het verbond met de HEERE staat.

1) Hij moet weten, dat hij het met God en niet met een mens te doen heeft, met de levende God en niet met een afgod zal hij te strijden hebben.

Hoe duidelijk blijkt het uit deze woorden, dat het schenden van de eer van God David's gemoed in vlam zet tegen de Filistijn. Dat de eer van God door de Filistijn wordt aangetast, kan David niet hebben. Daartegen verzet zich alles wat in hem is. Hij voelt op dit ogenblik de werking van de Geest van de Heere, die over hem is gekomen. Hij voelt door die werking dat hij, de aanstaande koning, is geroepen om tegen de Filistijn op te treden, maar hij voelt het ook dat God hem kracht en moed zal geven, om waarlijk tegen hem te kunnen optreden. Niet in de eerste plaats de hoop op het loon, de overwinnaar van Goliath toegezegd, doet hem besluiten de strijd te wagen, maar aangezet en aangevuurd wordt hij door de Geest van God. Dat hij gedurig navraag doet naar dat, wat Saul beloofd heeft, is meer om op die wijze met Saul, de koning, in aanraking te komen, om van hem verlof te ontvangen, om de eer van God te handhaven en het heil van zijn volk te bewerken..

Vers 28

28. Als Eliab zijn grootste, zijn oudste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak de toorn van Eliab tegen David, dat hij wilde beproeven wat niemand in het gehele leger waagde, en hij zei (Matthew 7:1vv.): Waarom zijt gij nu van Bethlehem afgekomen naar de strijdplaats? en onder wie hebt gij de weinige schapen, die onze vader bezit, zodat het verlies van een enkele een grote schade is; in de woestijn gelaten? Het ware veel beter geweest, zo gij thuis en bij uw beroep gebleven was, maar ik ken, ik doorzie thans uw vermetelheid, en de boosheid van hart wel, dat gij, niet tevreden met hetgeen gij zijt, naar hogere dingen streeft; want gij zijt met geen ander doel gekomen, dan opdat gij de strijd zou zien. 1) Wilt gij de reus bevechten, daarbij zelf omkomen, Israël's ondergang en een nederlaag van de HEERE in de ogen van de heidenen bewerken?

1) Eliab verwijt David, waaraan hij zichzelf op grove wijze schuldig maakt. n.l. aan boosheid van hart. Men zou uit deze gehele redenering kunnen opmaken, dat Eliab niet onbekend is geweest met het doel, waartoe David gezalfd was, en dat nu jaloersheid hem zo doet spreken. Reeds bij het eerste publieke optreden heeft David gelegenheid, om geduld te oefenen, om op koninklijke wijze beledigingen te verdragen en zijn zaak aan God over te geven. En David verdraagt op waarlijk koninklijke wijze die belediging, hoewel hij zijn smader op kalme wijze bescheid geeft, in hetgeen hij zegt. Dit is de juiste wijze van handelen voor al degenen, die in waarheid gelovigen zijn en weten, dat zij door Gods Geest bestuurd worden..

Vers 28

28. Als Eliab zijn grootste, zijn oudste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak de toorn van Eliab tegen David, dat hij wilde beproeven wat niemand in het gehele leger waagde, en hij zei (Matthew 7:1vv.): Waarom zijt gij nu van Bethlehem afgekomen naar de strijdplaats? en onder wie hebt gij de weinige schapen, die onze vader bezit, zodat het verlies van een enkele een grote schade is; in de woestijn gelaten? Het ware veel beter geweest, zo gij thuis en bij uw beroep gebleven was, maar ik ken, ik doorzie thans uw vermetelheid, en de boosheid van hart wel, dat gij, niet tevreden met hetgeen gij zijt, naar hogere dingen streeft; want gij zijt met geen ander doel gekomen, dan opdat gij de strijd zou zien. 1) Wilt gij de reus bevechten, daarbij zelf omkomen, Israël's ondergang en een nederlaag van de HEERE in de ogen van de heidenen bewerken?

1) Eliab verwijt David, waaraan hij zichzelf op grove wijze schuldig maakt. n.l. aan boosheid van hart. Men zou uit deze gehele redenering kunnen opmaken, dat Eliab niet onbekend is geweest met het doel, waartoe David gezalfd was, en dat nu jaloersheid hem zo doet spreken. Reeds bij het eerste publieke optreden heeft David gelegenheid, om geduld te oefenen, om op koninklijke wijze beledigingen te verdragen en zijn zaak aan God over te geven. En David verdraagt op waarlijk koninklijke wijze die belediging, hoewel hij zijn smader op kalme wijze bescheid geeft, in hetgeen hij zegt. Dit is de juiste wijze van handelen voor al degenen, die in waarheid gelovigen zijn en weten, dat zij door Gods Geest bestuurd worden..

Vers 29

29. Toen zei David, die harde verwijten met zachtmoedigheid en bescheidenheid beantwoordende: Wat heb ik nu gedaan, 1) dat gij mij vermetelheid en baatzucht verwijt? Is er geen oorzaak, waarom ik hier gekomen ben? Heeft onze vader mij niet gezonden, om u te bezoeken en van spijzen te voorzien?

1) Ziet, hoe David het ware, God welgevallige midden houdt tussen het woord: "Laat de gedachte varen aan hetgeen, waartoe gij geroepen zijt", en het andere: "Wie weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde"; hoe hij stil en ootmoedig wacht, totdat hij gezonden wordt, maar dan ook niet traag is om de hand met ijver aan het werk te slaan. Zo is het naar Gods hart. Wanneer wij onszelf in deze spiegel beschouwen, moeten wij met Tersteegen belijden: "Nu eens volgt men God niet, dan loopt men Hem vooruit; de een is te bang, de ander te haastig." Maar voegen wij er ook biddende bij: "Heere! was ik slechts zo voor U, wat mijn hand voor mij is, dan hield ik wel de ware middenweg." Zoals de hand niet zelf de arbeid kiest, maar wanneer de wil haar die aanwijst, moedig aangrijpt, zo moet ook een knecht van de Heere niet naar eigen lust en keus zijn werk en ambt zoeken, maar hij moet ootmoedig op de wil van Zijn Heere acht geven, zich door Hem laten zenden en getroost en moedig en met een gewillig hart verrichten, wat hem bevolen is. 2) In het Hebreeuws Halo dabar hoe. Dit kan ook vertaald worden en o.i. is dit beter: Was er niet een bevel? n.l. van Isaï, m.a.w. David vraagt dan tot zijn verontschuldiging, of hij niet moest gehoorzamen aan het woord of bevel van hun vader?.

Vers 29

29. Toen zei David, die harde verwijten met zachtmoedigheid en bescheidenheid beantwoordende: Wat heb ik nu gedaan, 1) dat gij mij vermetelheid en baatzucht verwijt? Is er geen oorzaak, waarom ik hier gekomen ben? Heeft onze vader mij niet gezonden, om u te bezoeken en van spijzen te voorzien?

1) Ziet, hoe David het ware, God welgevallige midden houdt tussen het woord: "Laat de gedachte varen aan hetgeen, waartoe gij geroepen zijt", en het andere: "Wie weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde"; hoe hij stil en ootmoedig wacht, totdat hij gezonden wordt, maar dan ook niet traag is om de hand met ijver aan het werk te slaan. Zo is het naar Gods hart. Wanneer wij onszelf in deze spiegel beschouwen, moeten wij met Tersteegen belijden: "Nu eens volgt men God niet, dan loopt men Hem vooruit; de een is te bang, de ander te haastig." Maar voegen wij er ook biddende bij: "Heere! was ik slechts zo voor U, wat mijn hand voor mij is, dan hield ik wel de ware middenweg." Zoals de hand niet zelf de arbeid kiest, maar wanneer de wil haar die aanwijst, moedig aangrijpt, zo moet ook een knecht van de Heere niet naar eigen lust en keus zijn werk en ambt zoeken, maar hij moet ootmoedig op de wil van Zijn Heere acht geven, zich door Hem laten zenden en getroost en moedig en met een gewillig hart verrichten, wat hem bevolen is. 2) In het Hebreeuws Halo dabar hoe. Dit kan ook vertaald worden en o.i. is dit beter: Was er niet een bevel? n.l. van Isaï, m.a.w. David vraagt dan tot zijn verontschuldiging, of hij niet moest gehoorzamen aan het woord of bevel van hun vader?.

Vers 30

30. En hij wendde zich, als hij zijn broeder zo geantwoord had, af van die naar een ander van de nabijstaande krijgslieden toe, en hij zei achtervolgens dat woord, dat hij reeds vroeger (1 Samuel 17:26) gezegd had; hij liet zich nog eens meedelen, wat de koning beloofd had; en het volk gaf hem weer antwoord, overeenkomstig de eerste woorden (1 Samuel 17:27 1 Samuel 17:17:27).

Volgens onze mening was David (1 Samuel 16:12) bekend met zijn roeping tot de koningstroon. Terwijl hij nu die roeping voelde, om de strijd met Goliath te ondernemen en profetisch voor het volk van God te worden, wat hij ook eens werkelijk zijn zou: de beschermer en wreker tegenover overmoedige vijanden, zal wel de gedachte in hem opgekomen zijn, dat juist deze strijd een middel in Gods handen zou worden, om hem in nadere betrekking met het koninklijk huis te brengen. Hieruit verklaard zou kunnen worden, waarom hij herhaaldelijk vraagt naar de door Saul beloofde beloning; want tot deze behoorde ook de hand van de koningsdochter. Dat David later op dat toegezegde loon niet meer aanspraak maakt, heeft zijn oorzaak in het geduld, waarmee hij aan Gods leiding het verdere overlaat; dat hij echter bij Sauls aanbieding in 18:17vv. zich zo terughoudend gedraagt, is een werking van Gods Geest, die het eenvoudige hart van de jongeman voor de aanslagen van de arglistige koning wist te beschermen..

Vers 30

30. En hij wendde zich, als hij zijn broeder zo geantwoord had, af van die naar een ander van de nabijstaande krijgslieden toe, en hij zei achtervolgens dat woord, dat hij reeds vroeger (1 Samuel 17:26) gezegd had; hij liet zich nog eens meedelen, wat de koning beloofd had; en het volk gaf hem weer antwoord, overeenkomstig de eerste woorden (1 Samuel 17:27 1 Samuel 17:17:27).

Volgens onze mening was David (1 Samuel 16:12) bekend met zijn roeping tot de koningstroon. Terwijl hij nu die roeping voelde, om de strijd met Goliath te ondernemen en profetisch voor het volk van God te worden, wat hij ook eens werkelijk zijn zou: de beschermer en wreker tegenover overmoedige vijanden, zal wel de gedachte in hem opgekomen zijn, dat juist deze strijd een middel in Gods handen zou worden, om hem in nadere betrekking met het koninklijk huis te brengen. Hieruit verklaard zou kunnen worden, waarom hij herhaaldelijk vraagt naar de door Saul beloofde beloning; want tot deze behoorde ook de hand van de koningsdochter. Dat David later op dat toegezegde loon niet meer aanspraak maakt, heeft zijn oorzaak in het geduld, waarmee hij aan Gods leiding het verdere overlaat; dat hij echter bij Sauls aanbieding in 18:17vv. zich zo terughoudend gedraagt, is een werking van Gods Geest, die het eenvoudige hart van de jongeman voor de aanslagen van de arglistige koning wist te beschermen..

Vers 32

32. En David zei tot Saul, toen hij voor de koning stond en deze zijn verwondering te kennen gaf, dat een ongeveer achttienjarige jongeling wilde ondernemen, wat geen van de dapperste en sterkste mannen waagde: Aan geen mens ontvalle het hart, niemand vreze om zijnentwil, alsof deze Filistijn een reus ware, die met Gods hulp niet zou te overwinnen zijn. Uw knecht zal heengaan, en hij zal met deze Filistijn strijden; 1) geef hem slechts de toestemming daartoe.

1) Deze woorden brengt David volstrekt niet in onbezonnenheid voort, zoals jonge mensen dikwijls gewend zijn veel zonder overleg te beginnen, zodat niets zo moeilijk is of zij menen, het gemakkelijk te kunnen overwinnen, en zoals een spreekwoord zegt: "zelfs met de handen aan de maan reiken". Zij hebben toch geen kennis van zaken en hebben geen ondervinding, zodat zij van de zwarigheden, die zij willen ondernemen, niet voldoende bewust zijn. Vandaar dat jonge mensen dikwijls stoutmoediger zijn dan behoort en zich hals over kop in gevaar storten, waaruit zij niet weer opstaan. Van dit alles was bij David niets, zoals vervolgens blijkt. Want ten opzichte van eigen kracht belooft hij niets, wanneer hij bereid is tegen de reus Goliath in een tweestrijd zich te begeven, die hij genoeg had leren kennen, evenals de leeuw en de beer, door wie hij in een ogenblik verscheurd had kunnen worden. Maar hij heeft zijn hoop alleen op God gevestigd en verwacht zijn hulp van de Heere, terwijl hij van zichzelf niets verwacht. Hoe duidelijk is het hier, dat David zo spreekt, gedreven door de Heilige Geest..

Vers 32

32. En David zei tot Saul, toen hij voor de koning stond en deze zijn verwondering te kennen gaf, dat een ongeveer achttienjarige jongeling wilde ondernemen, wat geen van de dapperste en sterkste mannen waagde: Aan geen mens ontvalle het hart, niemand vreze om zijnentwil, alsof deze Filistijn een reus ware, die met Gods hulp niet zou te overwinnen zijn. Uw knecht zal heengaan, en hij zal met deze Filistijn strijden; 1) geef hem slechts de toestemming daartoe.

1) Deze woorden brengt David volstrekt niet in onbezonnenheid voort, zoals jonge mensen dikwijls gewend zijn veel zonder overleg te beginnen, zodat niets zo moeilijk is of zij menen, het gemakkelijk te kunnen overwinnen, en zoals een spreekwoord zegt: "zelfs met de handen aan de maan reiken". Zij hebben toch geen kennis van zaken en hebben geen ondervinding, zodat zij van de zwarigheden, die zij willen ondernemen, niet voldoende bewust zijn. Vandaar dat jonge mensen dikwijls stoutmoediger zijn dan behoort en zich hals over kop in gevaar storten, waaruit zij niet weer opstaan. Van dit alles was bij David niets, zoals vervolgens blijkt. Want ten opzichte van eigen kracht belooft hij niets, wanneer hij bereid is tegen de reus Goliath in een tweestrijd zich te begeven, die hij genoeg had leren kennen, evenals de leeuw en de beer, door wie hij in een ogenblik verscheurd had kunnen worden. Maar hij heeft zijn hoop alleen op God gevestigd en verwacht zijn hulp van de Heere, terwijl hij van zichzelf niets verwacht. Hoe duidelijk is het hier, dat David zo spreekt, gedreven door de Heilige Geest..

Vers 35

35. En ik ging hem achterna, de ene keer de leeuw, de andere de beer, en ik sloeg hem met mijn herdersstok (Jud 14:6) en redde het geroofde schaap uit zijn mond, zodat hij het weer losliet. Toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard 1) met de ene hand, en sloeg hem met de andere gewapende hand, en doodde hem.2)

1) Hoewel noch leeuw noch beer een eigenlijke baard hebben, spreekt toch ook de Griekse dichter Homerus (Ilias, XV, 275) van de sterkgebaarde leeuw (vgl. Martialis X, 9). Men behoeft dus niet, zoals Gerlach wil, de lezing van de Septuaginta in plaats van "aan zijn gordel" te volgen..

2) David is een afschaduwing van Christus, de goede Herder (Jeremiah 40:11)..

Vers 35

35. En ik ging hem achterna, de ene keer de leeuw, de andere de beer, en ik sloeg hem met mijn herdersstok (Jud 14:6) en redde het geroofde schaap uit zijn mond, zodat hij het weer losliet. Toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard 1) met de ene hand, en sloeg hem met de andere gewapende hand, en doodde hem.2)

1) Hoewel noch leeuw noch beer een eigenlijke baard hebben, spreekt toch ook de Griekse dichter Homerus (Ilias, XV, 275) van de sterkgebaarde leeuw (vgl. Martialis X, 9). Men behoeft dus niet, zoals Gerlach wil, de lezing van de Septuaginta in plaats van "aan zijn gordel" te volgen..

2) David is een afschaduwing van Christus, de goede Herder (Jeremiah 40:11)..

Vers 37

37. Verder zei David, toen Saul hem met zijn ogen opnam, wel getroffen over zijn geloofsmoed, maar toch bevreesd, dat de moedige jongeling vallen zou: De HEERE, die mij van de hand van de leeuw gered heeft, en uit de hand van de beer, die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. 1) Toen zei Saul, die zich herinnerde, hoe hij vroeger met God in gemeenschap was, en hoe hij door de kracht uit de hoogte alles vermocht (10:7; 11:11) tot David: Ga heen, 2) en de HEERE zij met u!

1) Met welke woorden hij genoeg toont, dat hij op zijn eigen kracht niet vertrouwt, noch iets omtrent zichzelf belooft, maar van God alleen de hulp verwacht. Waaruit is op te maken dat, ofschoon David tevoren een veehoeder was, hij echter van begin af aan door God tot grote dingen was verkoren, die nauwelijks in de gedachten van de mensen zouden zich opgekomen. Want meer dan verwonderlijk was het, dat een jongeling tegen een beer of leeuw een aanval waagde, op wier gezicht zelfs iemand de vrees om het hart zou slaan, en voor wie we maar liever het heil in de vlucht zouden zoeken, dan dat men hen op een open en blote plaats zou willen aanvallen. Wanneer David dan zegt, dat hij een leeuw of een beer heeft aangevallen en gewurgd, dan blijkt daaruit wel, dat hij niet met gewone kracht was begaafd en die daad heeft verricht door goddelijke en onverwinnelijke kracht. Waaruit men dit besluiten mag dat David, toen hij het leven van landbouwer en veehoeder leidde, in het vaderlijke huis wel door iedereen veracht was, maar echter met zou grote kracht was begaafd; dat hij die niet van nature had, maar dat God in hem met goddelijke kracht heeft gewerkt, opdat hij door Hem tot de gewichtigste dingen uitverkoren daarvan door de daad zelf getuigenis zou geven. Waarom, ofschoon David als de kleinste en meest onaanzienlijke van de broeders veracht werd, hij echter niet minder door God niet enige zekere eretekens werd vereerd en tot de gewichtige taak, volgens het eeuwig en goddelijk plan van God, werd aangeduid..

Hier zien wij het hart van Isaï's zoon geheel voor ons ontsloten. De HEERE, de God van zijn vaders, op Wiens bijstand hij ten volle vertrouwt, terwijl hij alleen bedoelt Diens eer te zoeken, is zijn sterkte..

David verwacht alleen zijn kracht van zijn God. Hij weet het, dat diezelfde God, die hem kracht gaf, om de leeuw en de beer te weerstaan, hem ook niet in de steek zal laten, waar het geldt de Filistijn, die Zijn eer heeft aangetast, te overwinnen..

2) Nu David zo'n bewijs heeft gegeven van zijn kracht en nu Saul iets ziet van die heldere en onuitblusbare geloofsmoed van David, nu durft hij het hem niet te verbieden. Waar het geloof zich in Gods kinderen uitspreekt, daar moeten tenslotte de vijanden zich gewonnen geven, of buigen voor de Majesteit van het geloof..

37. Verder zei David, toen Saul hem met zijn ogen opnam, wel getroffen over zijn geloofsmoed, maar toch bevreesd, dat de moedige jongeling vallen zou: De HEERE, die mij van de hand van de leeuw gered heeft, en uit de hand van de beer, die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. 1) Toen zei Saul, die zich herinnerde, hoe hij vroeger met God in gemeenschap was, en hoe hij door de kracht uit de hoogte alles vermocht (10:7; 11:11) tot David: Ga heen, 2) en de HEERE zij met u!

1) Met welke woorden hij genoeg toont, dat hij op zijn eigen kracht niet vertrouwt, noch iets omtrent zichzelf belooft, maar van God alleen de hulp verwacht. Waaruit is op te maken dat, ofschoon David tevoren een veehoeder was, hij echter van begin af aan door God tot grote dingen was verkoren, die nauwelijks in de gedachten van de mensen zouden zich opgekomen. Want meer dan verwonderlijk was het, dat een jongeling tegen een beer of leeuw een aanval waagde, op wier gezicht zelfs iemand de vrees om het hart zou slaan, en voor wie we maar liever het heil in de vlucht zouden zoeken, dan dat men hen op een open en blote plaats zou willen aanvallen. Wanneer David dan zegt, dat hij een leeuw of een beer heeft aangevallen en gewurgd, dan blijkt daaruit wel, dat hij niet met gewone kracht was begaafd en die daad heeft verricht door goddelijke en onverwinnelijke kracht. Waaruit men dit besluiten mag dat David, toen hij het leven van landbouwer en veehoeder leidde, in het vaderlijke huis wel door iedereen veracht was, maar echter met zou grote kracht was begaafd; dat hij die niet van nature had, maar dat God in hem met goddelijke kracht heeft gewerkt, opdat hij door Hem tot de gewichtigste dingen uitverkoren daarvan door de daad zelf getuigenis zou geven. Waarom, ofschoon David als de kleinste en meest onaanzienlijke van de broeders veracht werd, hij echter niet minder door God niet enige zekere eretekens werd vereerd en tot de gewichtige taak, volgens het eeuwig en goddelijk plan van God, werd aangeduid..

Hier zien wij het hart van Isaï's zoon geheel voor ons ontsloten. De HEERE, de God van zijn vaders, op Wiens bijstand hij ten volle vertrouwt, terwijl hij alleen bedoelt Diens eer te zoeken, is zijn sterkte..

David verwacht alleen zijn kracht van zijn God. Hij weet het, dat diezelfde God, die hem kracht gaf, om de leeuw en de beer te weerstaan, hem ook niet in de steek zal laten, waar het geldt de Filistijn, die Zijn eer heeft aangetast, te overwinnen..

2) Nu David zo'n bewijs heeft gegeven van zijn kracht en nu Saul iets ziet van die heldere en onuitblusbare geloofsmoed van David, nu durft hij het hem niet te verbieden. Waar het geloof zich in Gods kinderen uitspreekt, daar moeten tenslotte de vijanden zich gewonnen geven, of buigen voor de Majesteit van het geloof..

Vers 37

37. Verder zei David, toen Saul hem met zijn ogen opnam, wel getroffen over zijn geloofsmoed, maar toch bevreesd, dat de moedige jongeling vallen zou: De HEERE, die mij van de hand van de leeuw gered heeft, en uit de hand van de beer, die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. 1) Toen zei Saul, die zich herinnerde, hoe hij vroeger met God in gemeenschap was, en hoe hij door de kracht uit de hoogte alles vermocht (10:7; 11:11) tot David: Ga heen, 2) en de HEERE zij met u!

1) Met welke woorden hij genoeg toont, dat hij op zijn eigen kracht niet vertrouwt, noch iets omtrent zichzelf belooft, maar van God alleen de hulp verwacht. Waaruit is op te maken dat, ofschoon David tevoren een veehoeder was, hij echter van begin af aan door God tot grote dingen was verkoren, die nauwelijks in de gedachten van de mensen zouden zich opgekomen. Want meer dan verwonderlijk was het, dat een jongeling tegen een beer of leeuw een aanval waagde, op wier gezicht zelfs iemand de vrees om het hart zou slaan, en voor wie we maar liever het heil in de vlucht zouden zoeken, dan dat men hen op een open en blote plaats zou willen aanvallen. Wanneer David dan zegt, dat hij een leeuw of een beer heeft aangevallen en gewurgd, dan blijkt daaruit wel, dat hij niet met gewone kracht was begaafd en die daad heeft verricht door goddelijke en onverwinnelijke kracht. Waaruit men dit besluiten mag dat David, toen hij het leven van landbouwer en veehoeder leidde, in het vaderlijke huis wel door iedereen veracht was, maar echter met zou grote kracht was begaafd; dat hij die niet van nature had, maar dat God in hem met goddelijke kracht heeft gewerkt, opdat hij door Hem tot de gewichtigste dingen uitverkoren daarvan door de daad zelf getuigenis zou geven. Waarom, ofschoon David als de kleinste en meest onaanzienlijke van de broeders veracht werd, hij echter niet minder door God niet enige zekere eretekens werd vereerd en tot de gewichtige taak, volgens het eeuwig en goddelijk plan van God, werd aangeduid..

Hier zien wij het hart van Isaï's zoon geheel voor ons ontsloten. De HEERE, de God van zijn vaders, op Wiens bijstand hij ten volle vertrouwt, terwijl hij alleen bedoelt Diens eer te zoeken, is zijn sterkte..

David verwacht alleen zijn kracht van zijn God. Hij weet het, dat diezelfde God, die hem kracht gaf, om de leeuw en de beer te weerstaan, hem ook niet in de steek zal laten, waar het geldt de Filistijn, die Zijn eer heeft aangetast, te overwinnen..

2) Nu David zo'n bewijs heeft gegeven van zijn kracht en nu Saul iets ziet van die heldere en onuitblusbare geloofsmoed van David, nu durft hij het hem niet te verbieden. Waar het geloof zich in Gods kinderen uitspreekt, daar moeten tenslotte de vijanden zich gewonnen geven, of buigen voor de Majesteit van het geloof..

37. Verder zei David, toen Saul hem met zijn ogen opnam, wel getroffen over zijn geloofsmoed, maar toch bevreesd, dat de moedige jongeling vallen zou: De HEERE, die mij van de hand van de leeuw gered heeft, en uit de hand van de beer, die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. 1) Toen zei Saul, die zich herinnerde, hoe hij vroeger met God in gemeenschap was, en hoe hij door de kracht uit de hoogte alles vermocht (10:7; 11:11) tot David: Ga heen, 2) en de HEERE zij met u!

1) Met welke woorden hij genoeg toont, dat hij op zijn eigen kracht niet vertrouwt, noch iets omtrent zichzelf belooft, maar van God alleen de hulp verwacht. Waaruit is op te maken dat, ofschoon David tevoren een veehoeder was, hij echter van begin af aan door God tot grote dingen was verkoren, die nauwelijks in de gedachten van de mensen zouden zich opgekomen. Want meer dan verwonderlijk was het, dat een jongeling tegen een beer of leeuw een aanval waagde, op wier gezicht zelfs iemand de vrees om het hart zou slaan, en voor wie we maar liever het heil in de vlucht zouden zoeken, dan dat men hen op een open en blote plaats zou willen aanvallen. Wanneer David dan zegt, dat hij een leeuw of een beer heeft aangevallen en gewurgd, dan blijkt daaruit wel, dat hij niet met gewone kracht was begaafd en die daad heeft verricht door goddelijke en onverwinnelijke kracht. Waaruit men dit besluiten mag dat David, toen hij het leven van landbouwer en veehoeder leidde, in het vaderlijke huis wel door iedereen veracht was, maar echter met zou grote kracht was begaafd; dat hij die niet van nature had, maar dat God in hem met goddelijke kracht heeft gewerkt, opdat hij door Hem tot de gewichtigste dingen uitverkoren daarvan door de daad zelf getuigenis zou geven. Waarom, ofschoon David als de kleinste en meest onaanzienlijke van de broeders veracht werd, hij echter niet minder door God niet enige zekere eretekens werd vereerd en tot de gewichtige taak, volgens het eeuwig en goddelijk plan van God, werd aangeduid..

Hier zien wij het hart van Isaï's zoon geheel voor ons ontsloten. De HEERE, de God van zijn vaders, op Wiens bijstand hij ten volle vertrouwt, terwijl hij alleen bedoelt Diens eer te zoeken, is zijn sterkte..

David verwacht alleen zijn kracht van zijn God. Hij weet het, dat diezelfde God, die hem kracht gaf, om de leeuw en de beer te weerstaan, hem ook niet in de steek zal laten, waar het geldt de Filistijn, die Zijn eer heeft aangetast, te overwinnen..

2) Nu David zo'n bewijs heeft gegeven van zijn kracht en nu Saul iets ziet van die heldere en onuitblusbare geloofsmoed van David, nu durft hij het hem niet te verbieden. Waar het geloof zich in Gods kinderen uitspreekt, daar moeten tenslotte de vijanden zich gewonnen geven, of buigen voor de Majesteit van het geloof..

Vers 38

38. En Saul kleedde David met zijn kleren, met zijn wapenrok, en zette een koperen helm op zijn hoofd, en hij kleedde hem met een pantser. 1) 1) Men moet niet vragen, hoe uitstekend iets is, maar hoe geschikt het is. Sauls wapenrok moge nog zo rijk en zijn wapens nog zo sterk zijn, wat baatten ze David, daar zij hem niet pasten?

Hieruit blijkt wel, dat David volstrekt niet klein was, zoals hij wel eens wordt voorgesteld; omdat hij Sauls kleren kon aantrekken, en Saul boven alle anderen uitstak. Want dat hij ze straks weer uittrok met de uitroep: Ik kan in deze niet gaan, was niet omdat de wapenrusting hem te groot was, maar zoals hij zelf er bij voegt: ik heb het nooit verzocht, m.a.w. ik ben die wapenrusting niet gewoon. Als herder was hij altijd zeer luchtig gekleed geweest en daarom viel hem het gaan in een ijzeren wapenrusting uit de aard van de zaak zeer moeilijk. David was alleen klein tegenover Goliath, de reus. Ook dit alles moest leiden, opdat niet David, maar God alleen de eer zou krijgen van de overwinning. Want toch, als David straks Goliath verslaat, is de vaste hand en alles wat tot het verslaan van de reus diende, van de Heere God..

Vers 38

38. En Saul kleedde David met zijn kleren, met zijn wapenrok, en zette een koperen helm op zijn hoofd, en hij kleedde hem met een pantser. 1) 1) Men moet niet vragen, hoe uitstekend iets is, maar hoe geschikt het is. Sauls wapenrok moge nog zo rijk en zijn wapens nog zo sterk zijn, wat baatten ze David, daar zij hem niet pasten?

Hieruit blijkt wel, dat David volstrekt niet klein was, zoals hij wel eens wordt voorgesteld; omdat hij Sauls kleren kon aantrekken, en Saul boven alle anderen uitstak. Want dat hij ze straks weer uittrok met de uitroep: Ik kan in deze niet gaan, was niet omdat de wapenrusting hem te groot was, maar zoals hij zelf er bij voegt: ik heb het nooit verzocht, m.a.w. ik ben die wapenrusting niet gewoon. Als herder was hij altijd zeer luchtig gekleed geweest en daarom viel hem het gaan in een ijzeren wapenrusting uit de aard van de zaak zeer moeilijk. David was alleen klein tegenover Goliath, de reus. Ook dit alles moest leiden, opdat niet David, maar God alleen de eer zou krijgen van de overwinning. Want toch, als David straks Goliath verslaat, is de vaste hand en alles wat tot het verslaan van de reus diende, van de Heere God..

Vers 40

40. En hij nam, in plaats van die wapenen, zijn herdersstaf, waarmee hij de leeuw en de beer verslagen had (1 Samuel 17:35) in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde 1) stenen uit de beek, uit de Wady Musur, die hij voor zich had, en legde ze in de herderstas, die hij had, te weten in de herderszak, en zijn slinger was in zijn hand; want in het gebruik van deze had hij zich gedurende zijn herdersleven zo geoefend, dat hij evenals de Benjaminieten (Judges 20:16), op een haar treffen kon; zo naderde hij tot de Filistijn. Intussen deed Saul bij Abner nader onderzoek naar zijn familiebetrekkingen, die echter de koning geen volledige oplossing kon geven (1 Samuel 17:55vv.).

1)Eigenlijk: "gekloofde stenen". Scherpe, puntige stenen dienden het best tot zijn oogmerk..

Menigeen is David in geestelijke zin hier gevolgd. Ik herinner slechts aan Luther, die ondanks de bedenkingen van angstige kamergeleerden de zware wapenrusting van scholastieke geleerdheid van zich wierp en moedig intredende met de vijf hoofdstukken van zijn cathechismus de reus te Rome neervelde..

III. 1 Samuel 17:41-1 Samuel 17:54. David gaat tot de reus Goliath ten strijde, en beantwoordt diens hoon en overmoed met zijn vertrouwen op de God van Israël, die niet met zich laat spotten. De aanval voorkomt hij met een worp van zijn slinger, hij treft hem zo juist aan zijn voorhoofd, dat Goliath bedwelmd ter aarde zinkt, en houwt hem vervolgens met zijn eigen zwaard het hoofd af. Nu de sterkste van hen dood is, gaan de Filistijnen op de vlucht: de kinderen van Israël jagen hen na tot aan de poorten van hun steden Gath en Ekron, en beroven vervolgens de door hen verlaten legerplaats. David brengt het afgeslagen hoofd van Goliath naar Jeruzalem en de hem uitgetrokken krijgstoerusting in zijn tent te Bethlehem.

Vers 40

40. En hij nam, in plaats van die wapenen, zijn herdersstaf, waarmee hij de leeuw en de beer verslagen had (1 Samuel 17:35) in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde 1) stenen uit de beek, uit de Wady Musur, die hij voor zich had, en legde ze in de herderstas, die hij had, te weten in de herderszak, en zijn slinger was in zijn hand; want in het gebruik van deze had hij zich gedurende zijn herdersleven zo geoefend, dat hij evenals de Benjaminieten (Judges 20:16), op een haar treffen kon; zo naderde hij tot de Filistijn. Intussen deed Saul bij Abner nader onderzoek naar zijn familiebetrekkingen, die echter de koning geen volledige oplossing kon geven (1 Samuel 17:55vv.).

1)Eigenlijk: "gekloofde stenen". Scherpe, puntige stenen dienden het best tot zijn oogmerk..

Menigeen is David in geestelijke zin hier gevolgd. Ik herinner slechts aan Luther, die ondanks de bedenkingen van angstige kamergeleerden de zware wapenrusting van scholastieke geleerdheid van zich wierp en moedig intredende met de vijf hoofdstukken van zijn cathechismus de reus te Rome neervelde..

III. 1 Samuel 17:41-1 Samuel 17:54. David gaat tot de reus Goliath ten strijde, en beantwoordt diens hoon en overmoed met zijn vertrouwen op de God van Israël, die niet met zich laat spotten. De aanval voorkomt hij met een worp van zijn slinger, hij treft hem zo juist aan zijn voorhoofd, dat Goliath bedwelmd ter aarde zinkt, en houwt hem vervolgens met zijn eigen zwaard het hoofd af. Nu de sterkste van hen dood is, gaan de Filistijnen op de vlucht: de kinderen van Israël jagen hen na tot aan de poorten van hun steden Gath en Ekron, en beroven vervolgens de door hen verlaten legerplaats. David brengt het afgeslagen hoofd van Goliath naar Jeruzalem en de hem uitgetrokken krijgstoerusting in zijn tent te Bethlehem.

Vers 41

41. Toen de Filistijn zag, dat van de kinderen van Israël iemand zich tot de tweestrijd wilde begeven, ging hij ook heen, gaande en naderende tot David, om deze zijn sterkte te laten voelen; en zijn schilddrager ging voor zijn aangezicht (1 Samuel 17:7).

Vers 41

41. Toen de Filistijn zag, dat van de kinderen van Israël iemand zich tot de tweestrijd wilde begeven, ging hij ook heen, gaande en naderende tot David, om deze zijn sterkte te laten voelen; en zijn schilddrager ging voor zijn aangezicht (1 Samuel 17:7).

Vers 43

43. De Filistijn nu, over zo'n bejegening in hoge mate verstoord, zei tot David: Ben ik een hond, die men met een stok wegjaagt, dat gij tot mij komt met stokken. En de Filistijn, toen hij gehoord had, in welk vertrouwen zijn tegenstander het waagde hem tegemoet te treden, vloekte David bij zijn Goden. 1)

1) De Septuaginta voegt na de woorden: "Ben ik dan een hond, dat gij met een stok tot mij komt" een tegenwoord van David: "Nee, nog minder dan een hond." Dit voegt weinig bij David's aard en gezindheid. Bovendien verklaart de Septuaginta het laatste woord: "Elohiem" (God of goden) van de goden van de Filistijn, Dagon en Astharoth, zo ook de Vulgata (et maledixit Philistaeus David in diis suis), evenzo de meeste uitleggers. Intussen kan daar ook bedoeld zijn, dat hij vloekte bij de God van David en van Israël..

In het Hebreeuws Beëlohaw. Hebben velen het verstaan van de goden van de Filistijn, zoals ook de oude vertalingen, o.i. moet het zien op de goden, d.i. op de God van David. Goliath, als heiden, kende niet de God van Israël, als de enige God, maar hield het ervoor, dat ook David meer dan n God had. Zijn bedoeling was echter, om niet alleen David te vloeken, maar ook de God van Israël te lasteren..

Vers 43

43. De Filistijn nu, over zo'n bejegening in hoge mate verstoord, zei tot David: Ben ik een hond, die men met een stok wegjaagt, dat gij tot mij komt met stokken. En de Filistijn, toen hij gehoord had, in welk vertrouwen zijn tegenstander het waagde hem tegemoet te treden, vloekte David bij zijn Goden. 1)

1) De Septuaginta voegt na de woorden: "Ben ik dan een hond, dat gij met een stok tot mij komt" een tegenwoord van David: "Nee, nog minder dan een hond." Dit voegt weinig bij David's aard en gezindheid. Bovendien verklaart de Septuaginta het laatste woord: "Elohiem" (God of goden) van de goden van de Filistijn, Dagon en Astharoth, zo ook de Vulgata (et maledixit Philistaeus David in diis suis), evenzo de meeste uitleggers. Intussen kan daar ook bedoeld zijn, dat hij vloekte bij de God van David en van Israël..

In het Hebreeuws Beëlohaw. Hebben velen het verstaan van de goden van de Filistijn, zoals ook de oude vertalingen, o.i. moet het zien op de goden, d.i. op de God van David. Goliath, als heiden, kende niet de God van Israël, als de enige God, maar hield het ervoor, dat ook David meer dan n God had. Zijn bedoeling was echter, om niet alleen David te vloeken, maar ook de God van Israël te lasteren..

Vers 44

44. Daarna zei de Filistijn tot David, op de wijze, waarop de hoogmoedige helden elkaar hoonden en bedreigden: Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogels van de hemel geven, en aan de dieren van het veld. 1)

1) De ongelovigen nu zijn altijd vol aanmatiging, want niets houdt de mens meer ootmoedig, dan het ware geloof en de kennis van God. Want ieder mens is van nature de trots als ondeugd ingeschapen, en de begeerte, om boven anderen uit te blinken. Zodat het een onafscheidelijk iets is van de menselijke natuur, trots, aanmatiging en onbezonnenheid, en wel zo zeer, dat het zelfs in het allerbinnenste zit ingewrocht. En niets leidt meer tot ware nederigheid, dan de kennis van God, waardoor wij leren, dat wij zelf niets zijn, dat wat wij hebben, wij van Hem ontvangen, en als van Hem ontvangen moeten boeken..

Vers 44

44. Daarna zei de Filistijn tot David, op de wijze, waarop de hoogmoedige helden elkaar hoonden en bedreigden: Kom tot mij, zo zal ik uw vlees aan de vogels van de hemel geven, en aan de dieren van het veld. 1)

1) De ongelovigen nu zijn altijd vol aanmatiging, want niets houdt de mens meer ootmoedig, dan het ware geloof en de kennis van God. Want ieder mens is van nature de trots als ondeugd ingeschapen, en de begeerte, om boven anderen uit te blinken. Zodat het een onafscheidelijk iets is van de menselijke natuur, trots, aanmatiging en onbezonnenheid, en wel zo zeer, dat het zelfs in het allerbinnenste zit ingewrocht. En niets leidt meer tot ware nederigheid, dan de kennis van God, waardoor wij leren, dat wij zelf niets zijn, dat wat wij hebben, wij van Hem ontvangen, en als van Hem ontvangen moeten boeken..

Vers 45

45. David daarentegen, vol van geloof en de Heilige Geest, zei tot de Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild, en houdt uzelf voor onoverwinnelijk; maar ik kom tot u in de naam van de HEERE der heerscharen, aan wie al het heer in hemel en op aarde ten dienste staat, de God 1) van de slagorden van Israël, die gij gehoond hebt met uw lasterlijke woorden.

1) David spreekt hier als van God geleerd. Tegenover de aanmatiging en trots van de vijand komt zijn ootmoed en nederigheid, maar ook zijn vast geloof zo treffend uit. Telkens weer spreekt hij het uit, dat Goliath de slagorden van de levende God heeft gehoond, en omdat David weet, dat God Zijn eer niet straffeloos laat schenden, weet hij ook dat God de Filistijn voor zoveel verwaten hoogmoed zal straffen. David weet zich het instrument van God, door wie de Heere der Heerscharen kloeke daden zal doen..

Vers 45

45. David daarentegen, vol van geloof en de Heilige Geest, zei tot de Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild, en houdt uzelf voor onoverwinnelijk; maar ik kom tot u in de naam van de HEERE der heerscharen, aan wie al het heer in hemel en op aarde ten dienste staat, de God 1) van de slagorden van Israël, die gij gehoond hebt met uw lasterlijke woorden.

1) David spreekt hier als van God geleerd. Tegenover de aanmatiging en trots van de vijand komt zijn ootmoed en nederigheid, maar ook zijn vast geloof zo treffend uit. Telkens weer spreekt hij het uit, dat Goliath de slagorden van de levende God heeft gehoond, en omdat David weet, dat God Zijn eer niet straffeloos laat schenden, weet hij ook dat God de Filistijn voor zoveel verwaten hoogmoed zal straffen. David weet zich het instrument van God, door wie de Heere der Heerscharen kloeke daden zal doen..

Vers 47

47. En deze gehele vergadering van de kinderen van Israël, die tot hiertoe zo versaagd geweest is, omdat zij niet het ware, levende geloof had, maar alleen op het zichtbare zag en vlees tot zijn arm stelde (Jeremiah 17:5),zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost. Dat ik zo zeker van de overwinning tot u kom, heeft niet zijn oorzaak in vermetelheid, maar in geloof; want de strijd is van de HEERE, Hij alleen heeft strijd en overwinning in Zijn macht. Die zal u in onze hand geven, omdat Hij de eer van Zijn naam tegen uw hoon en uw spot verdedigen moet.

Uit dit woord van David is de 144ste Psalm geworden die, al is zij niet door David zelf gemaakt, zoals sommigen menen, maar door een latere Godsman, waarschijnlijk door een koning uit David's huis die, evenals Hizkia, het vervaardigen van Psalmen beproefde, toch geheel het gevoel uitdrukt, waarmee David in het tweegevecht tegen Goliath ging, waarom de Septuaginta aan het opschrift bijvoegde: "tegen Goliath"..

Vers 47

47. En deze gehele vergadering van de kinderen van Israël, die tot hiertoe zo versaagd geweest is, omdat zij niet het ware, levende geloof had, maar alleen op het zichtbare zag en vlees tot zijn arm stelde (Jeremiah 17:5),zal weten, dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost. Dat ik zo zeker van de overwinning tot u kom, heeft niet zijn oorzaak in vermetelheid, maar in geloof; want de strijd is van de HEERE, Hij alleen heeft strijd en overwinning in Zijn macht. Die zal u in onze hand geven, omdat Hij de eer van Zijn naam tegen uw hoon en uw spot verdedigen moet.

Uit dit woord van David is de 144ste Psalm geworden die, al is zij niet door David zelf gemaakt, zoals sommigen menen, maar door een latere Godsman, waarschijnlijk door een koning uit David's huis die, evenals Hizkia, het vervaardigen van Psalmen beproefde, toch geheel het gevoel uitdrukt, waarmee David in het tweegevecht tegen Goliath ging, waarom de Septuaginta aan het opschrift bijvoegde: "tegen Goliath"..

Vers 49

49. En David stak zijn hand in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij slingerde 1)en trof de Filistijn, die het vizier in zijn helm (1 Samuel 17:5) opengeslagen had, in zijn voorhoofd; zodat de scherpe steen zonk in zijn voorhoofd, en hij, door die worp bedwelmd, viel op zijn aangezicht ter aarde.

1) De slinger bestond uit een touw of een vlechtsel van haar, waaraan in het midden ter opname van de steen een brede leren riem was (de holheid; 25:29). Bij het gebruik nam men de beide einden van het touw tezamen, zwaaide de slinger eens of enige malen om het hoofd, en wierp dan de steen, die zijn doel op 600 schreden afstand trof..

Waar er gezegd wordt, dat hij de slinger en steen nam, daaruit blijkt, dat hij het deed onder leiding van God, die niet duldde, dat hij door vrees verschrikt werd. Want anders kan het dikwijls geschieden, dat de vrees iemand, wanneer het gevaar van de dood aanwezig is, overvalt dat dikwijls ook de schrik de dapperste mannen zo overvalt, dat zij noch door hun verstand, noch door hun beleid worden bestuurd, terwijl de vrees hun oordeel geheel in bezit neemt, omdat zij niet om God denken, noch tot Hem de toevlucht nemen. Waarom, waar gezegd wordt, dat David de steen nam en uit de slinger wierp, wij erkennen, dat God hem zo nabij is geweest, dat hem noch de kracht, noch het overleg heeft ontbroken. En waar hij de Filistijn midden in het voorhoofd trof, daar is het niet twijfelachtig, of God zelf heeft de worp bestuurd..

David trof de Filistijn in zijn voorhoofd, of in zijn slaap. Hieruit blijkt, dat deze niet met gesloten vizier de tweekamp gewaagd heeft, maar uit overmoed met open, zodat de helm niet was neergeslagen. Zo had God hem verblind, opdat hij aldus zelf de oorzaak moest worden van zijn ondergang. Daardoor kreeg David gelegenheid, om hem met de steen te treffen in zijn voorhoofd. En zo bestuurde God de arm, en zo deed Hij de steen met kracht aankomen, dat deze in zijn voorhoofd wegzonk en Goliath bedwelmd ter aarde stortte..

Vers 49

49. En David stak zijn hand in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij slingerde 1)en trof de Filistijn, die het vizier in zijn helm (1 Samuel 17:5) opengeslagen had, in zijn voorhoofd; zodat de scherpe steen zonk in zijn voorhoofd, en hij, door die worp bedwelmd, viel op zijn aangezicht ter aarde.

1) De slinger bestond uit een touw of een vlechtsel van haar, waaraan in het midden ter opname van de steen een brede leren riem was (de holheid; 25:29). Bij het gebruik nam men de beide einden van het touw tezamen, zwaaide de slinger eens of enige malen om het hoofd, en wierp dan de steen, die zijn doel op 600 schreden afstand trof..

Waar er gezegd wordt, dat hij de slinger en steen nam, daaruit blijkt, dat hij het deed onder leiding van God, die niet duldde, dat hij door vrees verschrikt werd. Want anders kan het dikwijls geschieden, dat de vrees iemand, wanneer het gevaar van de dood aanwezig is, overvalt dat dikwijls ook de schrik de dapperste mannen zo overvalt, dat zij noch door hun verstand, noch door hun beleid worden bestuurd, terwijl de vrees hun oordeel geheel in bezit neemt, omdat zij niet om God denken, noch tot Hem de toevlucht nemen. Waarom, waar gezegd wordt, dat David de steen nam en uit de slinger wierp, wij erkennen, dat God hem zo nabij is geweest, dat hem noch de kracht, noch het overleg heeft ontbroken. En waar hij de Filistijn midden in het voorhoofd trof, daar is het niet twijfelachtig, of God zelf heeft de worp bestuurd..

David trof de Filistijn in zijn voorhoofd, of in zijn slaap. Hieruit blijkt, dat deze niet met gesloten vizier de tweekamp gewaagd heeft, maar uit overmoed met open, zodat de helm niet was neergeslagen. Zo had God hem verblind, opdat hij aldus zelf de oorzaak moest worden van zijn ondergang. Daardoor kreeg David gelegenheid, om hem met de steen te treffen in zijn voorhoofd. En zo bestuurde God de arm, en zo deed Hij de steen met kracht aankomen, dat deze in zijn voorhoofd wegzonk en Goliath bedwelmd ter aarde stortte..

Vers 50

50. Alzo, om hier aanstonds het gevolg van de strijd mee te delen, voordat wij de verdere loop (in 1 Samuel 17:51) nauwkeuriger beschrijven, overweldigde David de Filistijn met een slinger en met een steen; en hij versloeg de Filistijn, en doodde hem; maar David had geen zwaard in de hand. 1)

1) Deze laatste uitdrukking dient, om het goddelijk wonderlijke van het feit meer te doen uitkomen, dat de zwakke David de sterke Goliath gedood heeft, eenvoudig met een slinger en een steen, zonder een zwaard te gebruiken, opdat het daardoor bevestigd zou worden, dat het de Heere was, die in en door David de vijand verslagen had..

Vers 50

50. Alzo, om hier aanstonds het gevolg van de strijd mee te delen, voordat wij de verdere loop (in 1 Samuel 17:51) nauwkeuriger beschrijven, overweldigde David de Filistijn met een slinger en met een steen; en hij versloeg de Filistijn, en doodde hem; maar David had geen zwaard in de hand. 1)

1) Deze laatste uitdrukking dient, om het goddelijk wonderlijke van het feit meer te doen uitkomen, dat de zwakke David de sterke Goliath gedood heeft, eenvoudig met een slinger en een steen, zonder een zwaard te gebruiken, opdat het daardoor bevestigd zou worden, dat het de Heere was, die in en door David de vijand verslagen had..

Vers 51

51. Daarom of daarna liep David, en stond op de Filistijn, wiens wapendrager zich uit de voeten gemaakt had, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijn schede, 1)en hij doodde hem, en hij hieuw hem het hoofd daarmee af, 2) om dit met de wapens van de reus als een zegeteken mee te nemen (1 Samuel 17:54). Toen de Filistijnen zagen, dat hun geweldigste dood was, vluchtten zij, 3) door een schrik van de Heere aangegrepen.

1) Waartoe was het nodig, dat David een eigen zwaard meenam; het zwaard van zijn vijand moet hem dienen. God wordt verheerlijkt, wanneer Zijn vijanden door hun eigen zwaard vallen. David's overwinning over Goliath was een afschaduwing van de zegepralen van David's zoon over de satan en alle machten van de duisternis, die hij beroofde en openlijk tentoonstelde of.2:15), en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars..

Waaraan zullen wij de moed en het geluk van David toeschrijven? Niet aan de poging van een natuurlijke geaardheid, maar aan de invloed van goddelijke beginselen, van geloof en ijver. De geschiedenis is meegedeeld, om allen op te wekken met moed te werken voor de eer van God, en welke gevaren ook dreigen, Zijn zaak te bevorderen, met een onwrikbaar vertrouwen op God. Er is n strijd, waarin allen volgelingen van het Lam zijn en moeten zijn. En vijand, vreselijker dan Goliath, daagt de slagorden van Israël uit. Maar "weerstaat de duivel en hij zal van u vluchten." Alleen gaat voort te strijden met het geloof van een David en de machten van de duisternis zullen tegen u geen stand houden..

2) Wij zijn en wij blijven hier in een voortdurende staat van gevecht tegen een geduchte Goliath, tegen een driehoofdige afgod, tegen een vervaarlijk monster, waarvoor wij ongetwijfeld zouden moeten onderdoen, zo niet een drievoudige hulp ons ten dienste stond, en wij het wisten: in Emmanuel, de sterke Held is al onze steun! Van Hem alleen leren wij ook zo goed, nog onze vijand te treffen en die dodelijk te kwetsen; met het woord van God toch wordt deze het best bestreden; uit dat woord rapen wij onze steentjes tezamen en door het geloof slingeren wij ze met kracht en goed gevolg onze tegenstander naar het hoofd.

3) Een grote, heerlijke overwinning was behaald, een overwinning rijk in gevolgen, een overwinning van de HEERE, niet van een mens, een overwinning van de ware, levende God over het gehele rijk van de valse goden, een overwinning van het geloof in de God van Abraham, Izaak en Jakob over al het toenmalige en toekomstige ongeloof en bijgeloof van de gehele wereld. Nauwelijks heeft ooit de Heere Zijn Woord tot Israël: "Ik zal u verlossen door Mijn uitgestrekte arm en gij zult bekennen, dat Ik de Heere, uw God ben," met meer majesteit en heerlijkheid bezegeld, dan juist hier..

Vers 51

51. Daarom of daarna liep David, en stond op de Filistijn, wiens wapendrager zich uit de voeten gemaakt had, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijn schede, 1)en hij doodde hem, en hij hieuw hem het hoofd daarmee af, 2) om dit met de wapens van de reus als een zegeteken mee te nemen (1 Samuel 17:54). Toen de Filistijnen zagen, dat hun geweldigste dood was, vluchtten zij, 3) door een schrik van de Heere aangegrepen.

1) Waartoe was het nodig, dat David een eigen zwaard meenam; het zwaard van zijn vijand moet hem dienen. God wordt verheerlijkt, wanneer Zijn vijanden door hun eigen zwaard vallen. David's overwinning over Goliath was een afschaduwing van de zegepralen van David's zoon over de satan en alle machten van de duisternis, die hij beroofde en openlijk tentoonstelde of.2:15), en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars..

Waaraan zullen wij de moed en het geluk van David toeschrijven? Niet aan de poging van een natuurlijke geaardheid, maar aan de invloed van goddelijke beginselen, van geloof en ijver. De geschiedenis is meegedeeld, om allen op te wekken met moed te werken voor de eer van God, en welke gevaren ook dreigen, Zijn zaak te bevorderen, met een onwrikbaar vertrouwen op God. Er is n strijd, waarin allen volgelingen van het Lam zijn en moeten zijn. En vijand, vreselijker dan Goliath, daagt de slagorden van Israël uit. Maar "weerstaat de duivel en hij zal van u vluchten." Alleen gaat voort te strijden met het geloof van een David en de machten van de duisternis zullen tegen u geen stand houden..

2) Wij zijn en wij blijven hier in een voortdurende staat van gevecht tegen een geduchte Goliath, tegen een driehoofdige afgod, tegen een vervaarlijk monster, waarvoor wij ongetwijfeld zouden moeten onderdoen, zo niet een drievoudige hulp ons ten dienste stond, en wij het wisten: in Emmanuel, de sterke Held is al onze steun! Van Hem alleen leren wij ook zo goed, nog onze vijand te treffen en die dodelijk te kwetsen; met het woord van God toch wordt deze het best bestreden; uit dat woord rapen wij onze steentjes tezamen en door het geloof slingeren wij ze met kracht en goed gevolg onze tegenstander naar het hoofd.

3) Een grote, heerlijke overwinning was behaald, een overwinning rijk in gevolgen, een overwinning van de HEERE, niet van een mens, een overwinning van de ware, levende God over het gehele rijk van de valse goden, een overwinning van het geloof in de God van Abraham, Izaak en Jakob over al het toenmalige en toekomstige ongeloof en bijgeloof van de gehele wereld. Nauwelijks heeft ooit de Heere Zijn Woord tot Israël: "Ik zal u verlossen door Mijn uitgestrekte arm en gij zult bekennen, dat Ik de Heere, uw God ben," met meer majesteit en heerlijkheid bezegeld, dan juist hier..

Vers 52

52. Toen maakten zich de mannen van Israël en van Juda op (1 Samuel 15:4) en juichten, en vervolgden de Filistijnen; tot waar men komt aan de vallei, 1) en tot aan de poorten van de stad van de Filistijnen, van Ekron; en de gewonden van de Filistijnen vielen op de weg van Saraïm, een stad in de vlakte van Juda, het tegenwoordige Zakarija, ten westen van Efes-Dammin (Joshua 15:36) en tot aan Gath, en tot aan Ekron. 1) De Septuaginta leest tot aan Gath. Deze schijnt inderdaad de oorspronkelijke en ware lezing te zijn, omdat volgens het volgende de Filistijnen eerst westwaarts vluchtten naar Saraïm en vervolgens gedeeltelijk zuidwaarts naar Gath, deels noordwestwaarts naar Ekron..

Vers 52

52. Toen maakten zich de mannen van Israël en van Juda op (1 Samuel 15:4) en juichten, en vervolgden de Filistijnen; tot waar men komt aan de vallei, 1) en tot aan de poorten van de stad van de Filistijnen, van Ekron; en de gewonden van de Filistijnen vielen op de weg van Saraïm, een stad in de vlakte van Juda, het tegenwoordige Zakarija, ten westen van Efes-Dammin (Joshua 15:36) en tot aan Gath, en tot aan Ekron. 1) De Septuaginta leest tot aan Gath. Deze schijnt inderdaad de oorspronkelijke en ware lezing te zijn, omdat volgens het volgende de Filistijnen eerst westwaarts vluchtten naar Saraïm en vervolgens gedeeltelijk zuidwaarts naar Gath, deels noordwestwaarts naar Ekron..

Vers 53

53. Daarna keerden de kinderen van Israël om, van het verhit najagen van de Filistijnen, en zij beroofden hun legers 1) bij Efes-Dammim, waar zij bij de haastige vlucht veel buit hadden achtergelaten.

1)Ongetwijfeld is tussen het verslaan van Goliath door David en het plunderen van het leger van de Filistijnen een tijdruimte van enige dagen of weken. Vandaar ook dat David eerst nog enige dagen bij Saul in gunst kon zijn, omdat de vrouwen pas na het beëindigen van de strijd dat overwinningslied hebben gezongen..

Vers 53

53. Daarna keerden de kinderen van Israël om, van het verhit najagen van de Filistijnen, en zij beroofden hun legers 1) bij Efes-Dammim, waar zij bij de haastige vlucht veel buit hadden achtergelaten.

1)Ongetwijfeld is tussen het verslaan van Goliath door David en het plunderen van het leger van de Filistijnen een tijdruimte van enige dagen of weken. Vandaar ook dat David eerst nog enige dagen bij Saul in gunst kon zijn, omdat de vrouwen pas na het beëindigen van de strijd dat overwinningslied hebben gezongen..

Vers 54

54. Daarna, nl. nadat hij Goliath verslagen had en het leger van de Israëlieten de Filistijnen achtervolgden, nam David het hoofd van de Filistijn, dat hij met diens eigen zwaard had afgehouwen (1 Samuel 17:51), en bracht het eerst tot Saul, opdat deze het zou zien (1 Samuel 17:55),en vervolgens, toen hij naar huis terugkeerde, naar Jeruzalem 1) (Joshua 15:63); maar zijn wapens, de wapens van Goliath, legde hij in zijn tent te Bethlehem, totdat hij ze later in de tent der samenkomst te Nob bracht, en daar als een geschenk voor de Heere neerlegde (21:9).

1) De vurige, theocratisch-gelovige jongeling waren de Jebusieten in de burg Jeruzalem een doorn in het oog; hen wenste hij voor alles uit het hart van het land, aan hen moest het hoofd van Goliath profetisch getoond worden, wat hun van David wachtte, die hen ook later overwon (2 Samuel 5:1). Misschien wilde en moest David reeds, toen hij met Goliaths hoofd naar Jeruzalem ging, aan Saul een teken geven, dat hij toch de Jebusieten moest verdelgen. Bovendien moeten de Jebusieten met de Filistijnen in een nadere gemeenschap tegen Israël gestaan hebben. De oude macht van de Filistijnen tegen Israël was pas toen voor altijd gebroken, toen de vaste stad Jeruzalem veroverd was, en de Jebusieten hen dus niet meer konden helpen. Van die tijd af verdwijnen de Filistijnen als onbeduidend uit de geschiedenis en bleef hun alleen de belofte van het Evangelie over (Psalms 87:4)..

Evenals David aan Goliath, zo heeft onze Heere Christus, aan de sterk gewapende (Luke 11:21) of de reus (Jeremiah 49:24) zijn wapenrusting ontnomen (Colossians 2:15) en door Hem overwinnen wij..

Van het slagveld legde de weg naar Bethlehem, de verblijfplaats van David, over Jeruzalem..

IV. 1 Samuel 17:55-1 Samuel 17:18:5. Voor David heeft de overwinning op Goliath aanstonds dit gevolg, dat Saul, op hem opmerkzaam geworden en zijn bijzondere gaven erkennende, hem in zijn bestendige dienst neemt, zodat hij de troon een groot stuk nader gekomen is. Achter dit eerste gevolg ligt echter een ander verborgen, de toenemende jaloezie van de thans nog regerende koning tegen hem, die tot zijn opvolger geroepen is en tot wie zich de harten van het volk reeds neigen een jaloezie, die Saul ertoe drijft te proberen eerst door verborgen list, vervolgens door openbare vervolging zich van zijn mededinger te ontslaan. De Heere geeft op hetzelfde uur, dat David voor de koning staat, en op zijn vragen antwoordt, hem een vriend in Sauls zoon, in Jonathan, die hem niet alleen alle vijandschap, die hem wacht, zal helpen dragen, maar ook zijn hart op een wijze aan de vervolgingszuchtige koning zal verbinden, dat hij geschikt wordt, met onverbrekelijke trouw die aan te hangen en zijn vijand op het hoogst te beminnen.

Vers 54

54. Daarna, nl. nadat hij Goliath verslagen had en het leger van de Israëlieten de Filistijnen achtervolgden, nam David het hoofd van de Filistijn, dat hij met diens eigen zwaard had afgehouwen (1 Samuel 17:51), en bracht het eerst tot Saul, opdat deze het zou zien (1 Samuel 17:55),en vervolgens, toen hij naar huis terugkeerde, naar Jeruzalem 1) (Joshua 15:63); maar zijn wapens, de wapens van Goliath, legde hij in zijn tent te Bethlehem, totdat hij ze later in de tent der samenkomst te Nob bracht, en daar als een geschenk voor de Heere neerlegde (21:9).

1) De vurige, theocratisch-gelovige jongeling waren de Jebusieten in de burg Jeruzalem een doorn in het oog; hen wenste hij voor alles uit het hart van het land, aan hen moest het hoofd van Goliath profetisch getoond worden, wat hun van David wachtte, die hen ook later overwon (2 Samuel 5:1). Misschien wilde en moest David reeds, toen hij met Goliaths hoofd naar Jeruzalem ging, aan Saul een teken geven, dat hij toch de Jebusieten moest verdelgen. Bovendien moeten de Jebusieten met de Filistijnen in een nadere gemeenschap tegen Israël gestaan hebben. De oude macht van de Filistijnen tegen Israël was pas toen voor altijd gebroken, toen de vaste stad Jeruzalem veroverd was, en de Jebusieten hen dus niet meer konden helpen. Van die tijd af verdwijnen de Filistijnen als onbeduidend uit de geschiedenis en bleef hun alleen de belofte van het Evangelie over (Psalms 87:4)..

Evenals David aan Goliath, zo heeft onze Heere Christus, aan de sterk gewapende (Luke 11:21) of de reus (Jeremiah 49:24) zijn wapenrusting ontnomen (Colossians 2:15) en door Hem overwinnen wij..

Van het slagveld legde de weg naar Bethlehem, de verblijfplaats van David, over Jeruzalem..

IV. 1 Samuel 17:55-1 Samuel 17:18:5. Voor David heeft de overwinning op Goliath aanstonds dit gevolg, dat Saul, op hem opmerkzaam geworden en zijn bijzondere gaven erkennende, hem in zijn bestendige dienst neemt, zodat hij de troon een groot stuk nader gekomen is. Achter dit eerste gevolg ligt echter een ander verborgen, de toenemende jaloezie van de thans nog regerende koning tegen hem, die tot zijn opvolger geroepen is en tot wie zich de harten van het volk reeds neigen een jaloezie, die Saul ertoe drijft te proberen eerst door verborgen list, vervolgens door openbare vervolging zich van zijn mededinger te ontslaan. De Heere geeft op hetzelfde uur, dat David voor de koning staat, en op zijn vragen antwoordt, hem een vriend in Sauls zoon, in Jonathan, die hem niet alleen alle vijandschap, die hem wacht, zal helpen dragen, maar ook zijn hart op een wijze aan de vervolgingszuchtige koning zal verbinden, dat hij geschikt wordt, met onverbrekelijke trouw die aan te hangen en zijn vijand op het hoogst te beminnen.

Vers 55

55. Wij wensen het verhaal thans weer aan 1 Samuel 17:40 aan te knopen en het verband te herstellen, door een gebeurtenis mee te delen, die eveneens bij die overwinning over Goliath plaatshad. Toen Saul David zag uitgaan, de Filistijn tegemoet, zei hij tot Abner, de krijgsoverste: Wiens zoon is deze jongeling, Abner? Deel mij de familiebetrekkingen mede van Isaï's zoon, die mijn harpspeler was, en nu naar de prijs van mijn dochter dingen wil. En Abner, die meer belang in krijgszaken stelde, dan hij van familie-aangelegenheden wist, zei: Zo waarlijk als uw ziel leeft, o koning! ik weet het niet. 1)

1) Ook dit vers is gemakkelijk te verstaan, indien men erop let, wat Saul vraagt. Het is geen onkunde met David, die hem zo doet spreken, maar wanneer hij David ziet uitgaan de Filistijn tegemoet, dan wenst Saul te weten, wie eigenlijk de familie van zo'n moedige jongeling is. Hij vraagt niet, wie is David, maar wiens zoon is deze jongeling? Hoe komt hij aan zo'n moed en moedsbetoning? Bovendien, Saul heeft de overwinnaar zijn dochter beloofd. Is het nu te verwonderen, dat hij iets meer van de familie wil weten, waarmee zijn dochter, indien David overwint, in nadere betrekking zal komen?.

Abner weet het niet, en nu krijgt deze opdracht, om onderzoek te doen. Abner weet niet beter zijn opdracht te volbrengen, dan de overwinnaar van Goliath zelf bij Saul te brengen. Dit gebeurt en nu houdt Saul met David, en David met hem een gesprek, wat ons niet nader is meegedeeld, maar waarvan het begin ons meegedeeld wordt in het slot van 1 Samuel 17:58. Uit 1 Samuel 17:1 van het volgende hoofdstuk, waar gezegd wordt: "het geschiedde nu als hij geëindigd had te spreken," blijkt toch, dat het nog een gewichtig gesprek is geweest, waardoor voorzeker de godsvrucht en het kinderlijk ernstig geloof van David treffend is uitgekomen en zo, dat de kinderlijk gelovige ziel van Jonathan zich aan die van David verbonden ging voelen..

Vers 55

55. Wij wensen het verhaal thans weer aan 1 Samuel 17:40 aan te knopen en het verband te herstellen, door een gebeurtenis mee te delen, die eveneens bij die overwinning over Goliath plaatshad. Toen Saul David zag uitgaan, de Filistijn tegemoet, zei hij tot Abner, de krijgsoverste: Wiens zoon is deze jongeling, Abner? Deel mij de familiebetrekkingen mede van Isaï's zoon, die mijn harpspeler was, en nu naar de prijs van mijn dochter dingen wil. En Abner, die meer belang in krijgszaken stelde, dan hij van familie-aangelegenheden wist, zei: Zo waarlijk als uw ziel leeft, o koning! ik weet het niet. 1)

1) Ook dit vers is gemakkelijk te verstaan, indien men erop let, wat Saul vraagt. Het is geen onkunde met David, die hem zo doet spreken, maar wanneer hij David ziet uitgaan de Filistijn tegemoet, dan wenst Saul te weten, wie eigenlijk de familie van zo'n moedige jongeling is. Hij vraagt niet, wie is David, maar wiens zoon is deze jongeling? Hoe komt hij aan zo'n moed en moedsbetoning? Bovendien, Saul heeft de overwinnaar zijn dochter beloofd. Is het nu te verwonderen, dat hij iets meer van de familie wil weten, waarmee zijn dochter, indien David overwint, in nadere betrekking zal komen?.

Abner weet het niet, en nu krijgt deze opdracht, om onderzoek te doen. Abner weet niet beter zijn opdracht te volbrengen, dan de overwinnaar van Goliath zelf bij Saul te brengen. Dit gebeurt en nu houdt Saul met David, en David met hem een gesprek, wat ons niet nader is meegedeeld, maar waarvan het begin ons meegedeeld wordt in het slot van 1 Samuel 17:58. Uit 1 Samuel 17:1 van het volgende hoofdstuk, waar gezegd wordt: "het geschiedde nu als hij geëindigd had te spreken," blijkt toch, dat het nog een gewichtig gesprek is geweest, waardoor voorzeker de godsvrucht en het kinderlijk ernstig geloof van David treffend is uitgekomen en zo, dat de kinderlijk gelovige ziel van Jonathan zich aan die van David verbonden ging voelen..

Vers 57

57. Toen David terugkeerde van het verslaan van de Filistijn, nam Abner hem, die als opperbevelhebber van het Israëlitische leger hem tegemoet was gegaan, om hem met de overwinning geluk te wensen, en hij bracht hem voor het aangezicht van Saul, opdat ook deze hem zou begroeten, en het hoofd van de Filistijn was in zijn hand. 1)

1) Deze gebeurtenis had, volgens hetgeen in 1 Samuel 17:51 verteld werd, nog plaats voor de Filistijnen gingen vluchten en de kinderen van Israël hen najaagden; want in 18:5 zien wij David mee uittrekken. Toen de beroving van het leger plaatsvond (1 Samuel 17:53), heeft hij zeker de weg over Jeruzalem naar Bethlehem (1 Samuel 17:54) gemaakt, om tevens aan zijn vader te melden, wat Saul tot hem gezegd had (18:2) en om van zijn vader afscheid te nemen. De gebeurtenissen in dit en het volgend gedeelte zijn meer naar de zaken dan naar de tijdsorde meegedeeld, waardoor enige moeilijkheid ontstaan is in het begrijpen van de geschiedkundige samenhang..

Vers 57

57. Toen David terugkeerde van het verslaan van de Filistijn, nam Abner hem, die als opperbevelhebber van het Israëlitische leger hem tegemoet was gegaan, om hem met de overwinning geluk te wensen, en hij bracht hem voor het aangezicht van Saul, opdat ook deze hem zou begroeten, en het hoofd van de Filistijn was in zijn hand. 1)

1) Deze gebeurtenis had, volgens hetgeen in 1 Samuel 17:51 verteld werd, nog plaats voor de Filistijnen gingen vluchten en de kinderen van Israël hen najaagden; want in 18:5 zien wij David mee uittrekken. Toen de beroving van het leger plaatsvond (1 Samuel 17:53), heeft hij zeker de weg over Jeruzalem naar Bethlehem (1 Samuel 17:54) gemaakt, om tevens aan zijn vader te melden, wat Saul tot hem gezegd had (18:2) en om van zijn vader afscheid te nemen. De gebeurtenissen in dit en het volgend gedeelte zijn meer naar de zaken dan naar de tijdsorde meegedeeld, waardoor enige moeilijkheid ontstaan is in het begrijpen van de geschiedkundige samenhang..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-17.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile