Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 18

1 Samuel 18:1.

LOF VOOR DAVID, ZIJN LEVENSGEVAAR EN HUWELIJK.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 18

1 Samuel 18:1.

LOF VOOR DAVID, ZIJN LEVENSGEVAAR EN HUWELIJK.

Vers 1

1. Het geschiedde nu, toen hij geëindigd had tot Saul te spreken, en op diens vragen openhartig en bescheiden geantwoord had, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan, die hem reeds vroeger om zijn geloofsmoed bewonderd had, en nu bij dit gesprek met de koning een blik in zijn tedere, zo vast aan God verbonden ziel geslagen had, voelde zich sterk tot David aangetrokken, en beminde hem als zijn ziel. Hiervan openbaarde hij echter niets; hij wachtte totdat hij later (1 Samuel 18:3) met David afzonderlijk spreken kon.

Vers 1

1. Het geschiedde nu, toen hij geëindigd had tot Saul te spreken, en op diens vragen openhartig en bescheiden geantwoord had, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan, die hem reeds vroeger om zijn geloofsmoed bewonderd had, en nu bij dit gesprek met de koning een blik in zijn tedere, zo vast aan God verbonden ziel geslagen had, voelde zich sterk tot David aangetrokken, en beminde hem als zijn ziel. Hiervan openbaarde hij echter niets; hij wachtte totdat hij later (1 Samuel 18:3) met David afzonderlijk spreken kon.

Vers 4

4. En Jonathan deed, naar de gewoonte van die tijd, toen krijgsvrienden met elkaar de wapens pleegden te verwisselen (Hom. Ilias VI. 230), zijn mantel af, die hij aanhad, en gaf hem aan David, ook zijn kleren, zijn wapenrok (17:39), ja tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, en tot zijn gordel, toe, welke laatste het voornaamste sieraad van de krijgslieden was.

Noch de vriendschap van Theseus en Perithous, van Achilles en Patroklus, van Orestes en Pylades, van Pythias en Damon, noch die van Epaminondas en Pelopidas kan met deze van David en Jonathan vergeleken worden..

Dit is echter op te merken, dat Jonathan er niet onbekend mee was, dat David tot opvolger van de koning was aangenomen, wat hij zelf aan David verklaart, en dat dit hem toch niet verhinderd heeft, om David lief te hebben. Waaruit wij opmaken, dat deze vriendschap niet is geweest uit hoop op enig nut, dat hij van David verwachtte, omdat hij de hoogste waardigheid aan hem moest afstaan. Het is toch bekend, hoe groot de begeerte in de natuur geworteld is, om te heersen, en bekend is het spreekwoord onder de volken: Dat om het rijk te bemachtigen recht en billijkheid worden onteerd, en de ene broeder de ander niet spaart. Wij zien daarom dat de vriendschap van Jonathan niet een vleselijke was, maar geworteld in de kracht en vrees van God en een geheel andere dan de menselijke vriendschap, die in de regel, tenzij God de eerste is in het verbond, niet anders is dan in het belang van de persoon zelf. Want ofschoon een vriend ter wille van een vriend veel wil doen, wordt er echter, indien men die vriendschap naspeurt tot op de wortel en de oorsprong, veel vleierij gevonden, omdat men zichzelf en zijn eigen belang zoekt..

Wanneer wij de gehele geschiedenis van de Heilige Schrift doorgaan, vinden wij geen vriendschap gelijk aan die tussen David en Jonathan. De heilige geschiedenis is rijk aan voorbeelden van liefde en haat, van trouw en boze vijandschap, aan de treffendste bewijzen van zachtheid en aan de afschrikwekkendste voorbeelden van de verschrikkelijkste vervolgingszucht; maar het schijnt, dat zij slechts n voorbeeld van zo'n vriendschap wilde geven, als er tussen David en Jonathan bestond. Zij heeft deze zo vastgesteld, dat zij voor alle tijden genoeg en in alle dergelijke verbintenissen een gezegend voorbeeld is.

Uit deze voorstelling leren wij, wat de grond van de ware vriendschap is en hoe zij zich openbaart. Zij heeft zowel een goddelijke als een menselijke grond. Elke vriendschap, die niet in God zijn grond heeft, die met van God vervreemden, zij mogen overigens nog zo beminnenswaardig en achtingswaardig zijn, gesloten wordt, draagt de kiem van haar ondergang in zichzelf. En zaak alleen bindt voor eeuwig mensenzielen aan elkaar; dit is het Eeuwige. Dit n zijn in de Heere heeft de ware vriendschap gemeen met de gemeenschap der heiligen in het algemeen, die eigenlijk daarin bestaat, dat men in de ander de Heere bemint, hem daarom bemint, omdat men in hem het werk van de Heilige Geest waarneemt, en in hem een verloste door Jezus Christus, een broeder in de Heere erkent. Maar daarom is deze gemeenschap der heiligen, deze broederlijke liefde van de Christenen onder elkaar nog geen vriendschap; er moet noodzakelijk nog iets bijkomen, opdat deze nauwere betrekking van de ziel kan bestaan en wortel schieten, en dat is overeenstemming van de menselijke richting van het gemoed, het instemmen van de hart, de verwantschap van de zielen. Een dubbel vuur heeft later de vriendschap van Jonathan door te staan, het vuur van tegenspoed en het nog meer verterend vuur van zelfzucht; maar zij doorstond heerlijk de dubbele vuurproef.

Jonathans vriendschap was meer zich overgevende en opofferende, die van David meer ontvangende en erkennende. David's vriendschap is evenzo oprecht, maar minder gloeiend dan van Jonathan. Zijn geest liet zich niet zo door iedere hartstocht beheersen, hij had niet alleen voor deze, maar ook voor grotere zaken ruimte in zijn hart; Jonathan voelt zich van nu af alleen in David en leeft als het ware alleen voor hem.

Jonathan betoonde zijn liefde voor David door een geschenk van de kledingstukken, die hij gedragen had. David werd gezien in Jonathans kleren; ieder mocht het weten, dat hij Jonathans tweede Ik was. Onze Heere Jezus heeft ook zo Zijn liefde voor ons getoond; Hij ontledigde zich om ons te kleden, Hij werd arm om ons rijk te maken. Ja! Hij deed meer dan Jonathan, hij kleedde zich met onze lompen..

Gelukkig hij, aan wie de parel van zo'n vriendschap ten deel wordt. Zij zal niet alleen zijn leven veraangenamen, maar ook de levensstrijd verlichten, elk laat met de helft van de zwaarte verminderen en de pelgrimsreis naar het eeuwig huis op allerlei wijzen helpen verzoeten. Bovendien is het woord van de Heere bekend: "Waar twee onder u tezamen stemmen om een zaak te begeren, dat zal hun gegeven worden van Mijn Vader in de hemel", en niet minder het andere: "Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in het midden". Een Kleopas met zijn metgezel op weg naar Emmas, een Petrus en een discipel, die aan Jezus' borst lag, een Paulus en zijn Timotheus, hoe liefelijk stralen ons deze dubbele sterren van de hemel van de heilige geschiedenis toe; welke bronnen van verfrissing ontspringen uit deze gemeenschap van hart; wat een oogst van heil en vrede zullen zij duizenden malen uit hun vertrouwelijk verkeer meegedragen hebben! Aan wie zo'n zielevriend gegeven werd, die houde hem voor een grote schat en achte hem hoog in waarde. Wie daarentegen moet klagen, dat hem zo een ontbreekt, zoeke de oorzaak daarvan niet in anderen, maar in zichzelf, omdat hem zonder twijfel, misschien wel niet elk edel streven, maar toch de deugden, die harten winnen, ootmoed, reinheid, liefde ontbreken. Waar toch deze adel is, daar blijft het niet uit, of het laat bij gelijkgezinden zijn magnetische invloed voelen, terwijl de zelfzucht afstoot, en de mens gelijk maakt aan die Amerikaanse boom, in wiens omtrek niets groeit of bloeit, en waarnaar geen enkel gewas zijn ranken uitstrekt, om zich daaraan vast te hechten. Niemand zegge, dat hij geen mens nodig heeft, omdat de Heere, zijn God hem voldoende is. Dit is een hoogdravend woord dat zelden waar is, en dat in de meeste gevallen slechts voor een dekmantel dient, om de kou en leegheid van het hart te bedekken..

De behoefte aan liefde in ons gemoed, nooit door teleurstellingen uitgedoofd, maar veeleer aangevuurd, vindt bij En gerede bevrediging. De bitter beproefde voelt minder zijn moeite, als hij het vermoeide hoofd aan de boezem van deze vriend neervlijt, met geen goudstukken hoeft gij hier liefde te kopen. Gij weet het, wie wij bedoelen, Hij heet Jezus, Hij, de Vriend bij uitnemendheid, de Vriend van zondaren, van Wie het heten mag: meer dan Jonathan is hier! Troon en kroon heeft Hij verlaten, zichzelf heeft Hij gegeven, en nu vraagt Hij op die grond: zonen en dochters, geef Mij uw hart! Het is zoals iemand gezegd heeft: "Uw hart is voor Christus geschapen, en zolang het niet aan Christus gegeven is, verstrooiing, daar om vertroosting, elders om liefde, en overal vergeefs naar rust en geluk."

Vers 4

4. En Jonathan deed, naar de gewoonte van die tijd, toen krijgsvrienden met elkaar de wapens pleegden te verwisselen (Hom. Ilias VI. 230), zijn mantel af, die hij aanhad, en gaf hem aan David, ook zijn kleren, zijn wapenrok (17:39), ja tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, en tot zijn gordel, toe, welke laatste het voornaamste sieraad van de krijgslieden was.

Noch de vriendschap van Theseus en Perithous, van Achilles en Patroklus, van Orestes en Pylades, van Pythias en Damon, noch die van Epaminondas en Pelopidas kan met deze van David en Jonathan vergeleken worden..

Dit is echter op te merken, dat Jonathan er niet onbekend mee was, dat David tot opvolger van de koning was aangenomen, wat hij zelf aan David verklaart, en dat dit hem toch niet verhinderd heeft, om David lief te hebben. Waaruit wij opmaken, dat deze vriendschap niet is geweest uit hoop op enig nut, dat hij van David verwachtte, omdat hij de hoogste waardigheid aan hem moest afstaan. Het is toch bekend, hoe groot de begeerte in de natuur geworteld is, om te heersen, en bekend is het spreekwoord onder de volken: Dat om het rijk te bemachtigen recht en billijkheid worden onteerd, en de ene broeder de ander niet spaart. Wij zien daarom dat de vriendschap van Jonathan niet een vleselijke was, maar geworteld in de kracht en vrees van God en een geheel andere dan de menselijke vriendschap, die in de regel, tenzij God de eerste is in het verbond, niet anders is dan in het belang van de persoon zelf. Want ofschoon een vriend ter wille van een vriend veel wil doen, wordt er echter, indien men die vriendschap naspeurt tot op de wortel en de oorsprong, veel vleierij gevonden, omdat men zichzelf en zijn eigen belang zoekt..

Wanneer wij de gehele geschiedenis van de Heilige Schrift doorgaan, vinden wij geen vriendschap gelijk aan die tussen David en Jonathan. De heilige geschiedenis is rijk aan voorbeelden van liefde en haat, van trouw en boze vijandschap, aan de treffendste bewijzen van zachtheid en aan de afschrikwekkendste voorbeelden van de verschrikkelijkste vervolgingszucht; maar het schijnt, dat zij slechts n voorbeeld van zo'n vriendschap wilde geven, als er tussen David en Jonathan bestond. Zij heeft deze zo vastgesteld, dat zij voor alle tijden genoeg en in alle dergelijke verbintenissen een gezegend voorbeeld is.

Uit deze voorstelling leren wij, wat de grond van de ware vriendschap is en hoe zij zich openbaart. Zij heeft zowel een goddelijke als een menselijke grond. Elke vriendschap, die niet in God zijn grond heeft, die met van God vervreemden, zij mogen overigens nog zo beminnenswaardig en achtingswaardig zijn, gesloten wordt, draagt de kiem van haar ondergang in zichzelf. En zaak alleen bindt voor eeuwig mensenzielen aan elkaar; dit is het Eeuwige. Dit n zijn in de Heere heeft de ware vriendschap gemeen met de gemeenschap der heiligen in het algemeen, die eigenlijk daarin bestaat, dat men in de ander de Heere bemint, hem daarom bemint, omdat men in hem het werk van de Heilige Geest waarneemt, en in hem een verloste door Jezus Christus, een broeder in de Heere erkent. Maar daarom is deze gemeenschap der heiligen, deze broederlijke liefde van de Christenen onder elkaar nog geen vriendschap; er moet noodzakelijk nog iets bijkomen, opdat deze nauwere betrekking van de ziel kan bestaan en wortel schieten, en dat is overeenstemming van de menselijke richting van het gemoed, het instemmen van de hart, de verwantschap van de zielen. Een dubbel vuur heeft later de vriendschap van Jonathan door te staan, het vuur van tegenspoed en het nog meer verterend vuur van zelfzucht; maar zij doorstond heerlijk de dubbele vuurproef.

Jonathans vriendschap was meer zich overgevende en opofferende, die van David meer ontvangende en erkennende. David's vriendschap is evenzo oprecht, maar minder gloeiend dan van Jonathan. Zijn geest liet zich niet zo door iedere hartstocht beheersen, hij had niet alleen voor deze, maar ook voor grotere zaken ruimte in zijn hart; Jonathan voelt zich van nu af alleen in David en leeft als het ware alleen voor hem.

Jonathan betoonde zijn liefde voor David door een geschenk van de kledingstukken, die hij gedragen had. David werd gezien in Jonathans kleren; ieder mocht het weten, dat hij Jonathans tweede Ik was. Onze Heere Jezus heeft ook zo Zijn liefde voor ons getoond; Hij ontledigde zich om ons te kleden, Hij werd arm om ons rijk te maken. Ja! Hij deed meer dan Jonathan, hij kleedde zich met onze lompen..

Gelukkig hij, aan wie de parel van zo'n vriendschap ten deel wordt. Zij zal niet alleen zijn leven veraangenamen, maar ook de levensstrijd verlichten, elk laat met de helft van de zwaarte verminderen en de pelgrimsreis naar het eeuwig huis op allerlei wijzen helpen verzoeten. Bovendien is het woord van de Heere bekend: "Waar twee onder u tezamen stemmen om een zaak te begeren, dat zal hun gegeven worden van Mijn Vader in de hemel", en niet minder het andere: "Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in het midden". Een Kleopas met zijn metgezel op weg naar Emmas, een Petrus en een discipel, die aan Jezus' borst lag, een Paulus en zijn Timotheus, hoe liefelijk stralen ons deze dubbele sterren van de hemel van de heilige geschiedenis toe; welke bronnen van verfrissing ontspringen uit deze gemeenschap van hart; wat een oogst van heil en vrede zullen zij duizenden malen uit hun vertrouwelijk verkeer meegedragen hebben! Aan wie zo'n zielevriend gegeven werd, die houde hem voor een grote schat en achte hem hoog in waarde. Wie daarentegen moet klagen, dat hem zo een ontbreekt, zoeke de oorzaak daarvan niet in anderen, maar in zichzelf, omdat hem zonder twijfel, misschien wel niet elk edel streven, maar toch de deugden, die harten winnen, ootmoed, reinheid, liefde ontbreken. Waar toch deze adel is, daar blijft het niet uit, of het laat bij gelijkgezinden zijn magnetische invloed voelen, terwijl de zelfzucht afstoot, en de mens gelijk maakt aan die Amerikaanse boom, in wiens omtrek niets groeit of bloeit, en waarnaar geen enkel gewas zijn ranken uitstrekt, om zich daaraan vast te hechten. Niemand zegge, dat hij geen mens nodig heeft, omdat de Heere, zijn God hem voldoende is. Dit is een hoogdravend woord dat zelden waar is, en dat in de meeste gevallen slechts voor een dekmantel dient, om de kou en leegheid van het hart te bedekken..

De behoefte aan liefde in ons gemoed, nooit door teleurstellingen uitgedoofd, maar veeleer aangevuurd, vindt bij En gerede bevrediging. De bitter beproefde voelt minder zijn moeite, als hij het vermoeide hoofd aan de boezem van deze vriend neervlijt, met geen goudstukken hoeft gij hier liefde te kopen. Gij weet het, wie wij bedoelen, Hij heet Jezus, Hij, de Vriend bij uitnemendheid, de Vriend van zondaren, van Wie het heten mag: meer dan Jonathan is hier! Troon en kroon heeft Hij verlaten, zichzelf heeft Hij gegeven, en nu vraagt Hij op die grond: zonen en dochters, geef Mij uw hart! Het is zoals iemand gezegd heeft: "Uw hart is voor Christus geschapen, en zolang het niet aan Christus gegeven is, verstrooiing, daar om vertroosting, elders om liefde, en overal vergeefs naar rust en geluk."

Vers 5

5. En David trok uit, toen hij tot de werkelijke krijgsdienst aangenomen was, terwijl hij vroeger (16:21) slechts de titel van een koninklijk adjudant gevoerd had, overal waar Saul hem zond; zo nam hij al aanstonds deel aan de vervolging van de Filistijnen (17:52); hij gedroeg zich voorzichtiglijk, verstandig; hij betoonde zich een bekwaam en gelukkig strijder te zijn, en Saul, die hem nu nog genegen was, zette hem, uit dankbaarheid voor hetgeen hij bij deze eerste krijgstocht gedaan had, over de krijgslieden, stelde enigen van deze onder zijn bevel; en hij was aangenaam in de ogen van het gehele volk, en ook in de ogen van de knechten van Saul, 1) van de hooggeplaatste beambten en officieren van de koning.

1) Dit laatste wordt er niet zonder grote bedoeling bijgevoegd, omdat het een uitzondering maakte op de regel. Wanneer iemand door een schitterende daad bij een vorst in gunst komt en wordt voorgetrokken, beginnen gewoonlijk de oudere hovelingen hun hart door nijd voor zo iemand toe te sluiten en kunnen het in de regel niet verdragen, dat een nieuweling is opgenomen in de gunst van de vorst. Bij David was het echter anders. Wel een bewijs, dat de Heere op een bijzondere wijze met hem was, maar ook, dat hij iemand was van een innemend karakter die te midden van zijn voorspoed, door Gods genade, de nederige man bleef..

I. 1 Samuel 18:6-1 Samuel 18:16. Na het ten einde brengen van de veldtocht tegen de Filistijnen trekt Saul in triomf met het leger terug, en wordt door koren van vrouwen in de steden van Israël onder jubelgezang en vrolijke dansen ontvangen. Maar het woord, dat hem tegemoet klinkt: "Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden" dringt als een vergiftige pijl in zijn borst en doet een jaloezie in hem ontbranden, die reeds de volgende dag, toen de boze geest weer over hem kwam, hem een moordaanslag op David's leven doet beproeven. David ontkomt die aanslag tweemaal en wordt door de koning uit zijn onmiddellijke nabijheid verwijderd, omdat deze hem nu vreest.

Vers 5

5. En David trok uit, toen hij tot de werkelijke krijgsdienst aangenomen was, terwijl hij vroeger (16:21) slechts de titel van een koninklijk adjudant gevoerd had, overal waar Saul hem zond; zo nam hij al aanstonds deel aan de vervolging van de Filistijnen (17:52); hij gedroeg zich voorzichtiglijk, verstandig; hij betoonde zich een bekwaam en gelukkig strijder te zijn, en Saul, die hem nu nog genegen was, zette hem, uit dankbaarheid voor hetgeen hij bij deze eerste krijgstocht gedaan had, over de krijgslieden, stelde enigen van deze onder zijn bevel; en hij was aangenaam in de ogen van het gehele volk, en ook in de ogen van de knechten van Saul, 1) van de hooggeplaatste beambten en officieren van de koning.

1) Dit laatste wordt er niet zonder grote bedoeling bijgevoegd, omdat het een uitzondering maakte op de regel. Wanneer iemand door een schitterende daad bij een vorst in gunst komt en wordt voorgetrokken, beginnen gewoonlijk de oudere hovelingen hun hart door nijd voor zo iemand toe te sluiten en kunnen het in de regel niet verdragen, dat een nieuweling is opgenomen in de gunst van de vorst. Bij David was het echter anders. Wel een bewijs, dat de Heere op een bijzondere wijze met hem was, maar ook, dat hij iemand was van een innemend karakter die te midden van zijn voorspoed, door Gods genade, de nederige man bleef..

I. 1 Samuel 18:6-1 Samuel 18:16. Na het ten einde brengen van de veldtocht tegen de Filistijnen trekt Saul in triomf met het leger terug, en wordt door koren van vrouwen in de steden van Israël onder jubelgezang en vrolijke dansen ontvangen. Maar het woord, dat hem tegemoet klinkt: "Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden" dringt als een vergiftige pijl in zijn borst en doet een jaloezie in hem ontbranden, die reeds de volgende dag, toen de boze geest weer over hem kwam, hem een moordaanslag op David's leven doet beproeven. David ontkomt die aanslag tweemaal en wordt door de koning uit zijn onmiddellijke nabijheid verwijderd, omdat deze hem nu vreest.

Vers 6

6. Het geschiedde nu toen zij, de krijgsknechten, uit de strijd kwamen, en David terugkeerde van het slaan van de Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël, met gezang en rijen, om door gezang en dansen de overwinning te vieren (Exodus 15:20 Judges 1:34), de koning Saul tegemoet, die aan het hoofd van de triomftocht stond, met trommels, met vreugdezangen, en met muziekinstrumenten. 7. En a) de vrouwen, in twee koren verdeeld, spelende, 1) antwoordden elkaar, zodat het ene koor het eerste, het tweede het laatste gedeelte zong, en zeiden: b) Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijntienduizenden! Sauls overwinning is groot, is heerlijk, maar David's daad, daar hij de Filistijn versloeg en daardoor de overwinning mogelijk maakte, is toch nog tienmalen groter en heerlijker.

a)Exodus 15:20vv. b) 1 Samuel 21:11; 1 Samuel 29:5

In het Hebreeuws Hamsachakoth: spelende, in de zin van mimische dansen uitvoerende. In zijn "Ninev en Babylon" deelt Layara mee, hoe in de ruïnen van Kojundschih een basreliëf is gevonden, waarop een menigte van mannen en vrouwen is afgebeeld die met gezang en muziek al dansende de Assyrische aanvoerder van het overwinnend leger verwelkomden.

Vers 6

6. Het geschiedde nu toen zij, de krijgsknechten, uit de strijd kwamen, en David terugkeerde van het slaan van de Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit al de steden van Israël, met gezang en rijen, om door gezang en dansen de overwinning te vieren (Exodus 15:20 Judges 1:34), de koning Saul tegemoet, die aan het hoofd van de triomftocht stond, met trommels, met vreugdezangen, en met muziekinstrumenten. 7. En a) de vrouwen, in twee koren verdeeld, spelende, 1) antwoordden elkaar, zodat het ene koor het eerste, het tweede het laatste gedeelte zong, en zeiden: b) Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijntienduizenden! Sauls overwinning is groot, is heerlijk, maar David's daad, daar hij de Filistijn versloeg en daardoor de overwinning mogelijk maakte, is toch nog tienmalen groter en heerlijker.

a)Exodus 15:20vv. b) 1 Samuel 21:11; 1 Samuel 29:5

In het Hebreeuws Hamsachakoth: spelende, in de zin van mimische dansen uitvoerende. In zijn "Ninev en Babylon" deelt Layara mee, hoe in de ruïnen van Kojundschih een basreliëf is gevonden, waarop een menigte van mannen en vrouwen is afgebeeld die met gezang en muziek al dansende de Assyrische aanvoerder van het overwinnend leger verwelkomden.

Vers 8

8. Toen ontstak Saul zeer, en dat woord, dat de vrouwen, zonder kwaad te denken, of de gevolgen te berekenen, gezongen hadden, was kwaad in zijn ogen, en hij zei: Zij hebben David tienduizend gegeven, maar mij, die toch koning ben en op het hoogst moest vereerd worden, hebben zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn; ontvangt hij reeds nu de eer, die de koning toekomt, zo kan het niet lang duren of het koninkrijk komt ook tot hem.

Wij geloven niet de vrouwen te kunnen verwijten, dat zij door onvoorzichtigheid en gebrek aan nadenken de oorzaak zijn geworden van al de treurige gevolgen, die dit woord tot gevolg heeft gehad; het komt ons integendeel voor als een direct woord van God. De Heere wilde, dat Zijn volk allengs de toekomstige koning zou leren kennen, en hun hart aan hem geven; de tegenwoordige koning moest opmerken, dat de aankondiging van zijn verwerping geen woord zonder kracht of gevolg was. Voor Saul en David beiden was, wat de vrouwen zongen een beproeving, voor Saul diende het, helaas, tot steeds diepere val en tot bespoediging van het gericht over hem, terwijl toch de in hem opkomende gedachte, dat het koninkrijk voor David zou zijn, hem had kunnen verootmoedigen onder Gods machtige hand, en indien hij genade en vergeving van zonden gezocht had, zou het woord hebben kunnen dienen om hem te doen opstaan. Voor David daarentegen had het kunnen dienen tot een grote verzoeking, wanneer hij, door het volk met liefde en groot vertrouwen vereerd, zich verhovaardigd had; maar hij weet de verzoeking te weerstaan, hij blijft ootmoedig en aan God overgegeven. En opdat nu hem, die heeft, gegeven wordt, zodat hij overvloedig heeft, moet juist tot een middel daartoe worden, wat uit dit woord voorkomt: de school van het lijden..

De lofzangen hadden boven alles voor de Heere moeten klinken, die zich van de geringe, ongewapende herdersknaap als van Zijn werktuig bediende, opdat het des te ondubbelzinniger zou blijken dat Zijn arm, de arm van de Almachtige, Israël redde. Het volk miskende dit en verafgoodde het werktuig. Is deze dwaling, die zo beklagenswaardig is, en die getuigt van diepe vervreemding van God niet een karaktertrek, die zich bij het tegenwoordig geslacht openbaart, dat de uitdrukking: "Cultus van het genie" uitvond, en waarbij wij de mensverafgoding niet zelden tot waanzin zien stijgen.. Alles werkt mede, om Saul van David te vervreemden. Het lied van de vrouwen wekt argwaan en naijver op. Het geloofsleven van David, waardoor Jonathan wordt aangetrokken, moet de man afstoten, die zich door God verlaten weet. De bewijzen van moed en beleid, later door de held als overste van duizend gegeven, maken het vooroordeel, aan zijn eerste optreden verbonden, wel krachteloos, maar zijn tevens zo vele redenen, om hem te haten, een haat, die gevoed wordt door de hovelingen (1 Samuel 22:9; 1 Samuel 24:10) en versterkt door het onloochenbaar feit, dat hij n in de gunst van het volk mag delen, n rijkelijk door God wordt gezegend..

Vers 8

8. Toen ontstak Saul zeer, en dat woord, dat de vrouwen, zonder kwaad te denken, of de gevolgen te berekenen, gezongen hadden, was kwaad in zijn ogen, en hij zei: Zij hebben David tienduizend gegeven, maar mij, die toch koning ben en op het hoogst moest vereerd worden, hebben zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem zijn; ontvangt hij reeds nu de eer, die de koning toekomt, zo kan het niet lang duren of het koninkrijk komt ook tot hem.

Wij geloven niet de vrouwen te kunnen verwijten, dat zij door onvoorzichtigheid en gebrek aan nadenken de oorzaak zijn geworden van al de treurige gevolgen, die dit woord tot gevolg heeft gehad; het komt ons integendeel voor als een direct woord van God. De Heere wilde, dat Zijn volk allengs de toekomstige koning zou leren kennen, en hun hart aan hem geven; de tegenwoordige koning moest opmerken, dat de aankondiging van zijn verwerping geen woord zonder kracht of gevolg was. Voor Saul en David beiden was, wat de vrouwen zongen een beproeving, voor Saul diende het, helaas, tot steeds diepere val en tot bespoediging van het gericht over hem, terwijl toch de in hem opkomende gedachte, dat het koninkrijk voor David zou zijn, hem had kunnen verootmoedigen onder Gods machtige hand, en indien hij genade en vergeving van zonden gezocht had, zou het woord hebben kunnen dienen om hem te doen opstaan. Voor David daarentegen had het kunnen dienen tot een grote verzoeking, wanneer hij, door het volk met liefde en groot vertrouwen vereerd, zich verhovaardigd had; maar hij weet de verzoeking te weerstaan, hij blijft ootmoedig en aan God overgegeven. En opdat nu hem, die heeft, gegeven wordt, zodat hij overvloedig heeft, moet juist tot een middel daartoe worden, wat uit dit woord voorkomt: de school van het lijden..

De lofzangen hadden boven alles voor de Heere moeten klinken, die zich van de geringe, ongewapende herdersknaap als van Zijn werktuig bediende, opdat het des te ondubbelzinniger zou blijken dat Zijn arm, de arm van de Almachtige, Israël redde. Het volk miskende dit en verafgoodde het werktuig. Is deze dwaling, die zo beklagenswaardig is, en die getuigt van diepe vervreemding van God niet een karaktertrek, die zich bij het tegenwoordig geslacht openbaart, dat de uitdrukking: "Cultus van het genie" uitvond, en waarbij wij de mensverafgoding niet zelden tot waanzin zien stijgen.. Alles werkt mede, om Saul van David te vervreemden. Het lied van de vrouwen wekt argwaan en naijver op. Het geloofsleven van David, waardoor Jonathan wordt aangetrokken, moet de man afstoten, die zich door God verlaten weet. De bewijzen van moed en beleid, later door de held als overste van duizend gegeven, maken het vooroordeel, aan zijn eerste optreden verbonden, wel krachteloos, maar zijn tevens zo vele redenen, om hem te haten, een haat, die gevoed wordt door de hovelingen (1 Samuel 22:9; 1 Samuel 24:10) en versterkt door het onloochenbaar feit, dat hij n in de gunst van het volk mag delen, n rijkelijk door God wordt gezegend..

Vers 9

9. En Saul had het oog 1) op David, van die dag af en voortaan, hij zag van die tijd af hem met nijdige ogen aan.

1) In het Hebreeuws Oween. Door de Statenvertalers vertaald door: had het oog. Er staat echter letterlijk, was scheel ziende op, d.i. Saul zag David van die dag af met schele ogen, met nijdige blikken aan..

Vers 9

9. En Saul had het oog 1) op David, van die dag af en voortaan, hij zag van die tijd af hem met nijdige ogen aan.

1) In het Hebreeuws Oween. Door de Statenvertalers vertaald door: had het oog. Er staat echter letterlijk, was scheel ziende op, d.i. Saul zag David van die dag af met schele ogen, met nijdige blikken aan..

Vers 10

10. En het geschiedde de volgende dag na het voorgevallene (1 Samuel 18:7), dat de boze geest van God over Saul vaardig werd, en hij profeteerde, 1)raasde midden in het huis en David, die na het eindigen van de krijgsondernemingen tot zijn vorige dienst bij de koning teruggekeerd was, speelde op snarenspel met zijn hand, als van dag tot dag, zoals hij dagelijks deed; Saul nu had een spies in de hand (1 Samuel 22:6), volgens oude gewoonte in plaats van een scepter.

1) Van het zingen van een lied, waarbij David had moeten spelen, zoals Michaëlis wil, of van een nabootsen van de profeten in gebaren en redenen, zoals Starke verklaart, is hier geen sprake; de uitdrukking, die afkomstig is van de extatische toestanden, waardoor zich bij de profeten de Geest van God openbaarde (1 Samuel 10:10), wordt hier gebruikt van de werkelijke razernij, waarin de boze geest Saul bracht..

Dit is niet zo op te vatten, alsof God wilde, dat hij in Zijn Naam zou spreken, noch dat hij de gave van de profetie had ontvangen, zoals Samuël en de andere door God gezonden profeten. Want het woord profeet wordt in de Heilige Schrift verschillend gebruikt, zoals ook van aanbidders van Bal en andere afgoden gezegd wordt, dat zij geprofeteerd hebben. Laten wij ons herinneren, wat de apostel Paulus zegt, dat er een groot onderscheid is van gaven en krachten onder de mensen, die echter alle voortkomen uit een en dezelfde bron en wortel, n.l. de enige Geest van God, van Wie alle goede dingen afdalen. Maar omdat de verleiders en bedriegers, die valselijk de naam van God als voorwendsel gebruiken ook de titel van profeet aannemen, schikt de Heilige Schrift zich dan ook naar het algemeen spraakgebruik van de mensen. Daarom wordt Saul hier gezegd te profeteren, niet zoals David heeft geprofeteerd, noch zoals Samuël, noch ook zoals Saul zelf profeteerde, toen hij tot koning was gekozen, maar door een zeker enthousiasme opgewekt en door toorn vervoerd, en buiten zichzelf zijnde, heeft hij fanatieke redeneringen gehouden en voortgebracht..

Vers 10

10. En het geschiedde de volgende dag na het voorgevallene (1 Samuel 18:7), dat de boze geest van God over Saul vaardig werd, en hij profeteerde, 1)raasde midden in het huis en David, die na het eindigen van de krijgsondernemingen tot zijn vorige dienst bij de koning teruggekeerd was, speelde op snarenspel met zijn hand, als van dag tot dag, zoals hij dagelijks deed; Saul nu had een spies in de hand (1 Samuel 22:6), volgens oude gewoonte in plaats van een scepter.

1) Van het zingen van een lied, waarbij David had moeten spelen, zoals Michaëlis wil, of van een nabootsen van de profeten in gebaren en redenen, zoals Starke verklaart, is hier geen sprake; de uitdrukking, die afkomstig is van de extatische toestanden, waardoor zich bij de profeten de Geest van God openbaarde (1 Samuel 10:10), wordt hier gebruikt van de werkelijke razernij, waarin de boze geest Saul bracht..

Dit is niet zo op te vatten, alsof God wilde, dat hij in Zijn Naam zou spreken, noch dat hij de gave van de profetie had ontvangen, zoals Samuël en de andere door God gezonden profeten. Want het woord profeet wordt in de Heilige Schrift verschillend gebruikt, zoals ook van aanbidders van Bal en andere afgoden gezegd wordt, dat zij geprofeteerd hebben. Laten wij ons herinneren, wat de apostel Paulus zegt, dat er een groot onderscheid is van gaven en krachten onder de mensen, die echter alle voortkomen uit een en dezelfde bron en wortel, n.l. de enige Geest van God, van Wie alle goede dingen afdalen. Maar omdat de verleiders en bedriegers, die valselijk de naam van God als voorwendsel gebruiken ook de titel van profeet aannemen, schikt de Heilige Schrift zich dan ook naar het algemeen spraakgebruik van de mensen. Daarom wordt Saul hier gezegd te profeteren, niet zoals David heeft geprofeteerd, noch zoals Samuël, noch ook zoals Saul zelf profeteerde, toen hij tot koning was gekozen, maar door een zeker enthousiasme opgewekt en door toorn vervoerd, en buiten zichzelf zijnde, heeft hij fanatieke redeneringen gehouden en voortgebracht..

Vers 11

11. En Saul schoot (wierp) de spies tot tweemaal toe, en zei daarbij in zijn hart: Ik zal David aan de wand pinnen, want de boze geest zette hem aan zich van deze man te ontdoen; maar David wendde zich tweemaal van zijn aangezicht af: 1) hij wist beide keren door een wijken ter zijde het dreigend schot te ontwijken.

1) Dat David na deze aanslag niet dadelijk ontvlucht en Saul verlaat, is een teken van zijn edele gezindheid zo vol van vreugde van het geloof, die zich in de volgende geschiedenissen steeds openbaart. Niet eerder onttrekt hij zich aan de koning, voordat hij ziet, dat niet alleen in enkele aanvallen van waanzin, waartegen hij op Gods bescherming vertrouwt, maar in koelbloedig overleg, Saul hem naar het leven staat (19:1vv.). Een nieuwe moordaanslag dwingt hem eindelijk de koning te verlaten en geeft hem tot vluchten recht..

Vers 11

11. En Saul schoot (wierp) de spies tot tweemaal toe, en zei daarbij in zijn hart: Ik zal David aan de wand pinnen, want de boze geest zette hem aan zich van deze man te ontdoen; maar David wendde zich tweemaal van zijn aangezicht af: 1) hij wist beide keren door een wijken ter zijde het dreigend schot te ontwijken.

1) Dat David na deze aanslag niet dadelijk ontvlucht en Saul verlaat, is een teken van zijn edele gezindheid zo vol van vreugde van het geloof, die zich in de volgende geschiedenissen steeds openbaart. Niet eerder onttrekt hij zich aan de koning, voordat hij ziet, dat niet alleen in enkele aanvallen van waanzin, waartegen hij op Gods bescherming vertrouwt, maar in koelbloedig overleg, Saul hem naar het leven staat (19:1vv.). Een nieuwe moordaanslag dwingt hem eindelijk de koning te verlaten en geeft hem tot vluchten recht..

Vers 12

12. En Saul vreesde voor David, zoals eens de Egyptenaren voor de Israëlieten, toen in de bijzondere vermeerdering van deze zich een niet gewenste macht openbaarde (Exodus 1:12), want de HEERE was met hem, zoals duidelijk uit het voorgevallene (1 Samuel 18:11)gebleken was, en Hij was van Saul geweken, 1) zoals hij zelf na de aanval van waanzin erkennen moest.

1) Hier wordt ons de grote reden aangetoond, waarom Saul David zo haatte. Hij vreesde hem, omdat hij voelde en zag, dat diezelfde God met David was, die hem verlaten had. Saul had wel zoveel kennis dat hij wist, dat de mens, door God verlaten, zwak is en hulpeloos, vergeleken bij hem met wie God, de Heere, is. Saul voelt, dat hij steeds dieper moet zinken en David steeds hoger moet klimmen. Er is bij Saul een zekere wanhoop, een gevoel van niets te kunnen veranderen aan de donkere toekomst, die hem bedreigt. Er is wel droefheid bij hem, maar een droefheid naar de wereld, die de dood werkt. Hij weet dat hij verloren is, maar mist tegelijk het voornemen, om zich als een diep schuldige aan de voeten van de Heere te werpen en Hem om genade en vergeving te vragen. Kaïn, Ezau, Saul en Judas, bij alle vier merken wij hetzelfde op: met een overtuigd geweten een steeds dieper wegzinken in de afgrond van Godverlating..

Vers 12

12. En Saul vreesde voor David, zoals eens de Egyptenaren voor de Israëlieten, toen in de bijzondere vermeerdering van deze zich een niet gewenste macht openbaarde (Exodus 1:12), want de HEERE was met hem, zoals duidelijk uit het voorgevallene (1 Samuel 18:11)gebleken was, en Hij was van Saul geweken, 1) zoals hij zelf na de aanval van waanzin erkennen moest.

1) Hier wordt ons de grote reden aangetoond, waarom Saul David zo haatte. Hij vreesde hem, omdat hij voelde en zag, dat diezelfde God met David was, die hem verlaten had. Saul had wel zoveel kennis dat hij wist, dat de mens, door God verlaten, zwak is en hulpeloos, vergeleken bij hem met wie God, de Heere, is. Saul voelt, dat hij steeds dieper moet zinken en David steeds hoger moet klimmen. Er is bij Saul een zekere wanhoop, een gevoel van niets te kunnen veranderen aan de donkere toekomst, die hem bedreigt. Er is wel droefheid bij hem, maar een droefheid naar de wereld, die de dood werkt. Hij weet dat hij verloren is, maar mist tegelijk het voornemen, om zich als een diep schuldige aan de voeten van de Heere te werpen en Hem om genade en vergeving te vragen. Kaïn, Ezau, Saul en Judas, bij alle vier merken wij hetzelfde op: met een overtuigd geweten een steeds dieper wegzinken in de afgrond van Godverlating..

Vers 13

13. Daarom, omdat zijn nabijheid hem onaangenaam geworden was, deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem zich tot een overste van duizend, gaf hem een hogere officiersrang, dan hij tot hiertoe bekleed had; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht van het volk, David voerde in zijn nieuwe post, omdat hij niet nutteloos zijn tijd wilde doorbrengen, allerlei krijgsondernemingen tegen de Filistijnen uit, met wie Israël altijd een moeilijke strijd had, zolang Saul leefde (14:52).

13. Daarom, omdat zijn nabijheid hem onaangenaam geworden was, deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem zich tot een overste van duizend, gaf hem een hogere officiersrang, dan hij tot hiertoe bekleed had; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht van het volk, David voerde in zijn nieuwe post, omdat hij niet nutteloos zijn tijd wilde doorbrengen, allerlei krijgsondernemingen tegen de Filistijnen uit, met wie Israël altijd een moeilijke strijd had, zolang Saul leefde (14:52).

Vers 13

13. Daarom, omdat zijn nabijheid hem onaangenaam geworden was, deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem zich tot een overste van duizend, gaf hem een hogere officiersrang, dan hij tot hiertoe bekleed had; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht van het volk, David voerde in zijn nieuwe post, omdat hij niet nutteloos zijn tijd wilde doorbrengen, allerlei krijgsondernemingen tegen de Filistijnen uit, met wie Israël altijd een moeilijke strijd had, zolang Saul leefde (14:52).

13. Daarom, omdat zijn nabijheid hem onaangenaam geworden was, deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem zich tot een overste van duizend, gaf hem een hogere officiersrang, dan hij tot hiertoe bekleed had; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht van het volk, David voerde in zijn nieuwe post, omdat hij niet nutteloos zijn tijd wilde doorbrengen, allerlei krijgsondernemingen tegen de Filistijnen uit, met wie Israël altijd een moeilijke strijd had, zolang Saul leefde (14:52).

Vers 16

16. Maar geheel Israël en Juda had David lief, beminde hem hoe langer hoe meer, als een bekwaam en gelukkig krijgsoverste; want hij ging uit en hij ging in voor hun aangezicht (1 Samuel 18:13). Op de plaats, waar de hoogste aardse macht haar zetel heeft, op de koninklijke stoel, gaan de zonden met ontzaglijke snelheid voort, maar bijzonder op de Israëlitische troon die, omdat hij eigenlijk op de eenheid van de goddelijke en de menselijke wil gegrondvest was, de tegen God opstaande wil tot volle rijpheid moest brengen. Daaruit kan verklaard worden dat, terwijl Saul overigens geen boosaardig karakter toont te bezitten, hij tegen David een zo diep gewortelde als doortrapte boosheid toont. Deze vijandschap van Saul tegen David verdient een bijzondere studie; want zij wijst op de diepste diepten van de geschiedenis van de mensheid, en verklaart het lijden van David, als de hoogste en heilzaamste leiding, waartoe de mens in het algemeen bekwaam is. Saul heeft in zijn eigen geweten bepaald de indruk, dat hij zijn koninklijke plicht niet vervuld heeft en, door Samuëls heilige ernst geschokt, belijdt hij zelfs zijn zonde: duidelijk blijkt het, dat het hem met deze belijdenis niet om schulduitdelging te doen is, maar om afwending van de kwade gevolgen, die hij van zijn zonde vreest, want het heeft voor hem het hoogste belang, dat Samuël hem voor het volk weer eer geeft. Samuël, hoewel hij hem schoorvoetend ter wille is, houdt zijn boete niet voor oprecht, en heeft daarom koning Saul van die dag af niet teruggezien (15:24vv.). Uit deze gebeurtenis van die dag ontstond de worm, die aan Sauls innerlijk leven knaagde. Wat voor hem Samuëls scherp woord geweest was, dat werd David's persoon en verschijning, zodra het volk David's roem boven die van Saul verheven had. David heeft nooit voor Saul een boetprediking gehouden, heeft hem bovendien nooit iets verweten; zijn toekomstig koningschap heeft David zo bescheiden verborgen, dat het tegenwoordig koningschap van Saul op geen wijze door deze toekomst gestoord werd. Ook de gedachte aan zijn kinderen kon in Saul geen vijandschap tegen David bewerken; want Jonathan was David's broederlijke vriend, en Michal werd later (1 Samuel 18:20vv.) uit eigen vrije keuze zijn vrouw. Niet alleen kon Saul zijn tegenwoordig koningschap, zo lang hij leefde, zonder alle stoornis van David's zijde bezitten en genieten, maar de tegenwoordigheid van David is hem ook op alle wijzen ten voordeel; David is in de dienst aan de koning de trouwste en bekwaamste; Saul moet het zelf erkennen, dat de HEERE met David is in alles, wat hij in de aangelegenheden van de koning onderneemt. Ja, dagelijks kon Saul ondervinden, dat David zijn goede genius (beschermgeest) was, want deze alleen was in staat zijn ergste en onvermijdbare vijand, de onrustige en boze geest te verbannen. Ondanks dat alles was Saul de vijand van David zijn gehele leven door; al de weldaden van David aan Saul zijn niet in staat, David's existentie (bestaan) voor hem verdraaglijk te maken. Niet dit of dat haat hij in David, maar zijn existentie haat hij, want zijn geweten vreest deze existentie, en dit te meer, omdat hij niet ontveinzen kan, dat de HEERE met David is. Dit is de eigenlijke en ware gedaante van de menselijke boosheid, de eigenlijke boze wortel van alle zonde, namelijk dat, wat de Schrift vijandschap tegen God noemt (Romans 8:7). Het gewone oog en oordeel kan in de openbaringen van de menselijke zonde deze meest verborgen grond nooit ontdekken, en daarom is het leerrijk, dat deze hier juist wordt blootgelegd; hoewel ook hier niet voorbijgezien mag worden, dat de boosheid van de zich tegen God verzettende wil ook in Saul nog altijd met allerlei prijzenswaardige gaven en voorrechten omgeven blijft.

II. 1 Samuel 18:17-1 Samuel 18:30. Bij de steeds toenemende genegenheid van het volk voor David ziet Saul zich genoodzaakt de aan Goliaths overwinnaar gegeven belofte (17:25) aan hem te volbrengen en hem zijn dochter tot vrouw te geven. Hoewel hij nu de oudste, Merab genaamd, hem toezegt, en hem daardoor wil aansporen, zich zeer ijverig in de strijd tegen de Filistijnen te betonen, omdat hij hoopt dat David in die strijd zal omkomen, zo geeft hij toch spoedig Merab aan een rijke Meholathiet. Daarna hoort hij, dat zijn tweede dochter, Michal, David zeer genegen is: deze omstandigheid neemt hij aanstonds te baat, om de gevreesde tegenstander in nog groter levensgevaar te brengen, want hij eist als bruidsschat honderd voorhuiden van de Filistijnen. David brengt het geëiste in dubbel getal, zodat Michal hem ten deel moet worden. Nu is de vrees en de vijandschap van Saul ten toppunt gestegen, en daarmee de tijd gekomen, dat David het koninklijk hof verlaten en zich in ballingschap begeven moet.

Vers 16

16. Maar geheel Israël en Juda had David lief, beminde hem hoe langer hoe meer, als een bekwaam en gelukkig krijgsoverste; want hij ging uit en hij ging in voor hun aangezicht (1 Samuel 18:13). Op de plaats, waar de hoogste aardse macht haar zetel heeft, op de koninklijke stoel, gaan de zonden met ontzaglijke snelheid voort, maar bijzonder op de Israëlitische troon die, omdat hij eigenlijk op de eenheid van de goddelijke en de menselijke wil gegrondvest was, de tegen God opstaande wil tot volle rijpheid moest brengen. Daaruit kan verklaard worden dat, terwijl Saul overigens geen boosaardig karakter toont te bezitten, hij tegen David een zo diep gewortelde als doortrapte boosheid toont. Deze vijandschap van Saul tegen David verdient een bijzondere studie; want zij wijst op de diepste diepten van de geschiedenis van de mensheid, en verklaart het lijden van David, als de hoogste en heilzaamste leiding, waartoe de mens in het algemeen bekwaam is. Saul heeft in zijn eigen geweten bepaald de indruk, dat hij zijn koninklijke plicht niet vervuld heeft en, door Samuëls heilige ernst geschokt, belijdt hij zelfs zijn zonde: duidelijk blijkt het, dat het hem met deze belijdenis niet om schulduitdelging te doen is, maar om afwending van de kwade gevolgen, die hij van zijn zonde vreest, want het heeft voor hem het hoogste belang, dat Samuël hem voor het volk weer eer geeft. Samuël, hoewel hij hem schoorvoetend ter wille is, houdt zijn boete niet voor oprecht, en heeft daarom koning Saul van die dag af niet teruggezien (15:24vv.). Uit deze gebeurtenis van die dag ontstond de worm, die aan Sauls innerlijk leven knaagde. Wat voor hem Samuëls scherp woord geweest was, dat werd David's persoon en verschijning, zodra het volk David's roem boven die van Saul verheven had. David heeft nooit voor Saul een boetprediking gehouden, heeft hem bovendien nooit iets verweten; zijn toekomstig koningschap heeft David zo bescheiden verborgen, dat het tegenwoordig koningschap van Saul op geen wijze door deze toekomst gestoord werd. Ook de gedachte aan zijn kinderen kon in Saul geen vijandschap tegen David bewerken; want Jonathan was David's broederlijke vriend, en Michal werd later (1 Samuel 18:20vv.) uit eigen vrije keuze zijn vrouw. Niet alleen kon Saul zijn tegenwoordig koningschap, zo lang hij leefde, zonder alle stoornis van David's zijde bezitten en genieten, maar de tegenwoordigheid van David is hem ook op alle wijzen ten voordeel; David is in de dienst aan de koning de trouwste en bekwaamste; Saul moet het zelf erkennen, dat de HEERE met David is in alles, wat hij in de aangelegenheden van de koning onderneemt. Ja, dagelijks kon Saul ondervinden, dat David zijn goede genius (beschermgeest) was, want deze alleen was in staat zijn ergste en onvermijdbare vijand, de onrustige en boze geest te verbannen. Ondanks dat alles was Saul de vijand van David zijn gehele leven door; al de weldaden van David aan Saul zijn niet in staat, David's existentie (bestaan) voor hem verdraaglijk te maken. Niet dit of dat haat hij in David, maar zijn existentie haat hij, want zijn geweten vreest deze existentie, en dit te meer, omdat hij niet ontveinzen kan, dat de HEERE met David is. Dit is de eigenlijke en ware gedaante van de menselijke boosheid, de eigenlijke boze wortel van alle zonde, namelijk dat, wat de Schrift vijandschap tegen God noemt (Romans 8:7). Het gewone oog en oordeel kan in de openbaringen van de menselijke zonde deze meest verborgen grond nooit ontdekken, en daarom is het leerrijk, dat deze hier juist wordt blootgelegd; hoewel ook hier niet voorbijgezien mag worden, dat de boosheid van de zich tegen God verzettende wil ook in Saul nog altijd met allerlei prijzenswaardige gaven en voorrechten omgeven blijft.

II. 1 Samuel 18:17-1 Samuel 18:30. Bij de steeds toenemende genegenheid van het volk voor David ziet Saul zich genoodzaakt de aan Goliaths overwinnaar gegeven belofte (17:25) aan hem te volbrengen en hem zijn dochter tot vrouw te geven. Hoewel hij nu de oudste, Merab genaamd, hem toezegt, en hem daardoor wil aansporen, zich zeer ijverig in de strijd tegen de Filistijnen te betonen, omdat hij hoopt dat David in die strijd zal omkomen, zo geeft hij toch spoedig Merab aan een rijke Meholathiet. Daarna hoort hij, dat zijn tweede dochter, Michal, David zeer genegen is: deze omstandigheid neemt hij aanstonds te baat, om de gevreesde tegenstander in nog groter levensgevaar te brengen, want hij eist als bruidsschat honderd voorhuiden van de Filistijnen. David brengt het geëiste in dubbel getal, zodat Michal hem ten deel moet worden. Nu is de vrees en de vijandschap van Saul ten toppunt gestegen, en daarmee de tijd gekomen, dat David het koninklijk hof verlaten en zich in ballingschap begeven moet.

Vers 17

17. Daarom1) zei Saul tot David, toen deze in al zijn handelen zich zo dapper en verstandig betoonde en alle harten voor zich won (1 Samuel 18:13vv.); zie, mijn grootste dochter Merab (= vermenigvuldiging), zal ik, naar hetgeen ik beloofde aan hem, die de Filistijn doden zou, u tot vrouw geven; alleen wees mij een dapper zoon, en voer de strijd van de HEERE 2) tegen de Filistijnen, die voornaamste vijand van Zijn volk. Dat was echter niets dan een huichelachtig vroom klinkend woord, waarmee de koning de arglistigheid van zijn hart bedekte, want Saul zei in zijn hart, omdat hij voor David vreesde (1 Samuel 18:15): Dat mijn hand niet tegen hem zij, dat ik hem niet zelf om het leven brengen, maar dat de hand van de Filistijnen tegen hem zij, in een strijd tegen hen zal hij wel ten gevolge van zijn moed te ver gaan en vallen, en het uitzicht op de hand van de koningsdochter zal hem steeds moediger en vermeteler doen handelen.

1) Nu Saul zag, dat David hoe langer hoe meer steeg in de gunst van het volk, en dit volk de belofte wist, die Saul had gedaan, n.l. om de overwinnaar van Goliath zijn dochter tot vrouw te geven, durfde hij niet langer aarzelen. Het geschenk voor de overwinnaar moet echter, indien Sauls wens vervuld wordt, zijn ongeluk en dood veroorzaken. Daarom spreekt hij hem schijnbaar wel vriendelijk toe, maar in die vriendelijke woorden schuilt de haat, die zich op zijn dood toelegt..

2) Strijd van de Heere, d.i. strijd voor het behoud en de bevestiging van het rijk van God, noemt Saul de oorlog tegen de Filistijnen, om zijn listig doel te verbergen en David des te meer te verzekeren, dat de koning de welvaart van het rijk van God na aan het hart ligt. Wie de strijd van de Heere voert, kan ook op de bijstand van de Heere hopen..

Vers 17

17. Daarom1) zei Saul tot David, toen deze in al zijn handelen zich zo dapper en verstandig betoonde en alle harten voor zich won (1 Samuel 18:13vv.); zie, mijn grootste dochter Merab (= vermenigvuldiging), zal ik, naar hetgeen ik beloofde aan hem, die de Filistijn doden zou, u tot vrouw geven; alleen wees mij een dapper zoon, en voer de strijd van de HEERE 2) tegen de Filistijnen, die voornaamste vijand van Zijn volk. Dat was echter niets dan een huichelachtig vroom klinkend woord, waarmee de koning de arglistigheid van zijn hart bedekte, want Saul zei in zijn hart, omdat hij voor David vreesde (1 Samuel 18:15): Dat mijn hand niet tegen hem zij, dat ik hem niet zelf om het leven brengen, maar dat de hand van de Filistijnen tegen hem zij, in een strijd tegen hen zal hij wel ten gevolge van zijn moed te ver gaan en vallen, en het uitzicht op de hand van de koningsdochter zal hem steeds moediger en vermeteler doen handelen.

1) Nu Saul zag, dat David hoe langer hoe meer steeg in de gunst van het volk, en dit volk de belofte wist, die Saul had gedaan, n.l. om de overwinnaar van Goliath zijn dochter tot vrouw te geven, durfde hij niet langer aarzelen. Het geschenk voor de overwinnaar moet echter, indien Sauls wens vervuld wordt, zijn ongeluk en dood veroorzaken. Daarom spreekt hij hem schijnbaar wel vriendelijk toe, maar in die vriendelijke woorden schuilt de haat, die zich op zijn dood toelegt..

2) Strijd van de Heere, d.i. strijd voor het behoud en de bevestiging van het rijk van God, noemt Saul de oorlog tegen de Filistijnen, om zijn listig doel te verbergen en David des te meer te verzekeren, dat de koning de welvaart van het rijk van God na aan het hart ligt. Wie de strijd van de Heere voert, kan ook op de bijstand van de Heere hopen..

Vers 19

19. Het geschiedde nu ten tijde, door Saul bepaald, toen men Merab, de dochter van Saul, aan David geven zou, is zij door haar vader, die een geheel ander doel met zijntoezegging (1 Samuel 18:17) had willen bereiken, dan David te eren, aan Adriël (= gemeente van God), de Meholathiet, een man van Mehola in de stam Issaschar (ongeveer midden tussen het meer Gennesareth en de Dode Zee; Judges 7:22; 1 Kings 4:12; 1 Kings 19:16 afkomstig, een zoon van Barzillai, tot vrouw gegeven. 1) Deze baarde zij vijf zonen (2 Samuel 21:8).

1) Hiermee werd David een zeer groot onrecht aangedaan. In plaats van zich te wreken, verdroeg hij het geduldig. Hij gaf het over in de hand van de Heere. De vijf zonen van deze Merab zijn later allen gedood, zoals blijkt uit 2 Samuel 21:8..

Vers 19

19. Het geschiedde nu ten tijde, door Saul bepaald, toen men Merab, de dochter van Saul, aan David geven zou, is zij door haar vader, die een geheel ander doel met zijntoezegging (1 Samuel 18:17) had willen bereiken, dan David te eren, aan Adriël (= gemeente van God), de Meholathiet, een man van Mehola in de stam Issaschar (ongeveer midden tussen het meer Gennesareth en de Dode Zee; Judges 7:22; 1 Kings 4:12; 1 Kings 19:16 afkomstig, een zoon van Barzillai, tot vrouw gegeven. 1) Deze baarde zij vijf zonen (2 Samuel 21:8).

1) Hiermee werd David een zeer groot onrecht aangedaan. In plaats van zich te wreken, verdroeg hij het geduldig. Hij gaf het over in de hand van de Heere. De vijf zonen van deze Merab zijn later allen gedood, zoals blijkt uit 2 Samuel 21:8..

Vers 21

21. En Saul zei in zijn hart: Ik zal haar aan hem geven, dat zij hem tot een valstrik zij, en dat de hand van de Filistijnen tegen hem zij. Ik zal hem door het uitzicht op haar hand dwingen opnieuw zijn leven in gevaar te stellen. Deze loze plannen bedekte hij weer onder het masker van welwillendheid en van ijver voor de zaak van God. Daarom zei Saul tot David: Met de andere, de tweede dochter, zult gij heden, zo spoedig mogelijk, mijn schoonzoon worden. 1) David antwoordde op deze woorden niet, omdat hij ze niet vertrouwde en niet ten tweeden male zich aan smaad wilde blootstellen.

1) Op allerlei wijze zocht Saul gelegenheid om David te doden. Daartoe bood hij ook hem zijn tweede dochter aan. Zijn eerste dochter had hij ook met dat doel aan een ander gegeven, om hem wellicht tot het een of ander misdadig feit op te zetten en hem alzo van majesteitsschennis te kunnen beschuldigen. David handelde echter in alles voorzichtig. Ook nu. Hij antwoordt niet op het voorstel van Saul. Hij weigert niet, maar neemt het aanbod ook niet aan. Hij doet alsof hij de zaak niet vertrouwt. God was ook in deze met hem..

Vers 21

21. En Saul zei in zijn hart: Ik zal haar aan hem geven, dat zij hem tot een valstrik zij, en dat de hand van de Filistijnen tegen hem zij. Ik zal hem door het uitzicht op haar hand dwingen opnieuw zijn leven in gevaar te stellen. Deze loze plannen bedekte hij weer onder het masker van welwillendheid en van ijver voor de zaak van God. Daarom zei Saul tot David: Met de andere, de tweede dochter, zult gij heden, zo spoedig mogelijk, mijn schoonzoon worden. 1) David antwoordde op deze woorden niet, omdat hij ze niet vertrouwde en niet ten tweeden male zich aan smaad wilde blootstellen.

1) Op allerlei wijze zocht Saul gelegenheid om David te doden. Daartoe bood hij ook hem zijn tweede dochter aan. Zijn eerste dochter had hij ook met dat doel aan een ander gegeven, om hem wellicht tot het een of ander misdadig feit op te zetten en hem alzo van majesteitsschennis te kunnen beschuldigen. David handelde echter in alles voorzichtig. Ook nu. Hij antwoordt niet op het voorstel van Saul. Hij weigert niet, maar neemt het aanbod ook niet aan. Hij doet alsof hij de zaak niet vertrouwt. God was ook in deze met hem..

Vers 22

22. En Saul, omdat hij zo zijn heimelijk plan niet kon bereiken, gebood zijn knechten, zijn bevelen: Spreukenekt met David in het heimelijke, verbergt dat ik met u gesproken heb en doet alsof gij uit eigen aandrang kwam zeggende: Zie, de koning heeft lust aan u en al zijn knechten hebben u lief: word dan nu de schoonzoon van de koning, 1) neem zijn aanbod aan, gij zult niet ten tweeden male door hem bedrogen worden.

1) Waar Saul zelf niet aanstonds zijn doel kan treffen, daar gebruikt hij nu zijn hovelingen. Zo spannen allen samen, om David in het verderf te storten. Echter zou hij ook ervaren, dat God de raadslagen van de goddelozen teniet doet, en voor Zijn volk een rotssteen van hulp en een toevlucht is..

Vers 22

22. En Saul, omdat hij zo zijn heimelijk plan niet kon bereiken, gebood zijn knechten, zijn bevelen: Spreukenekt met David in het heimelijke, verbergt dat ik met u gesproken heb en doet alsof gij uit eigen aandrang kwam zeggende: Zie, de koning heeft lust aan u en al zijn knechten hebben u lief: word dan nu de schoonzoon van de koning, 1) neem zijn aanbod aan, gij zult niet ten tweeden male door hem bedrogen worden.

1) Waar Saul zelf niet aanstonds zijn doel kan treffen, daar gebruikt hij nu zijn hovelingen. Zo spannen allen samen, om David in het verderf te storten. Echter zou hij ook ervaren, dat God de raadslagen van de goddelozen teniet doet, en voor Zijn volk een rotssteen van hulp en een toevlucht is..

Vers 23

23. En de knechten van Saul spraken deze woorden voor de oren van David. Toen zei David, die hierdoor in grote verlegenheid raakte, omdat hij geen zo groot huwelijksgoed kon aanbieden, als Adriël, (1 Samuel 18:19) voor Merab gegeven had: Is dat goed in uw ogen, de schoonzoon van de koning te worden, omdat ik een arm en verachtzaam, een gering man ben? Om dat te worden moet men een bruidsschat kunnen aanbieden, zoals voor een koningsdochter betaamt (Exodus 22:17).

Vers 23

23. En de knechten van Saul spraken deze woorden voor de oren van David. Toen zei David, die hierdoor in grote verlegenheid raakte, omdat hij geen zo groot huwelijksgoed kon aanbieden, als Adriël, (1 Samuel 18:19) voor Merab gegeven had: Is dat goed in uw ogen, de schoonzoon van de koning te worden, omdat ik een arm en verachtzaam, een gering man ben? Om dat te worden moet men een bruidsschat kunnen aanbieden, zoals voor een koningsdochter betaamt (Exodus 22:17).

Vers 25

25. Toen zei Saul: Zo zult gij tot David zeggen: De koning heeft geen lust aan de bruidsschat van u, maar aan honderd voorhuiden van de Filistijnen; hij heeft geen behoefte aan bezittingen, maar hij heeft aan deze lust, opdat men zich wreke aan de vijanden van de koning, en de Filistijnen verdelgd worden. Hij stelde zo'n eis, waaraan zo groot levensgevaar verbonden was, want Saul dacht David te vellen door de hand van de Filistijnen, daarom legde hij hem nu nog gevaarlijker valstrikken dan vroeger, toen hij hem zijn oudste dochter beloofde.

Volken, die de besnijdenis hadden, en zich altijd op hun voorrang boven de onbesnedenen beroemden, waren meermalen gewoon als overwinningsteken niet hun hoofden, maar een aantal voorhuiden van de strijdplaats mee te nemen; voornamelijk wordt dit van een Ethiopische volksstam, de Gallianen, verteld. Evenzo vordert Saul hier in plaats van 100 hoofden van verslagen Filistijnen 100 voorhuiden, onder voorwendsel dat het hem om de uitroeiing van deze onbesnedenen (17:26), of om de eer van God en Zijn volk te doen was; in waarheid wil hij David noodzaken, zijn leven tot het uiterste op het spel te zetten, omdat het veel gevaarlijker was deze prijs van de overwinning te behalen dan 100 hoofden van verslagenen van de strijdplaats mee weg te nemen. Behalve zijne arglistige boosheid tegen David misbruikt hij ook de naam van God..

Bovendien wist de wantrouwige Saul dan tevens, dat David geen Israëlieten, die hadden de voorhuid niet, maar waarlijk Filistijnen had gedood. Hij hoopte wellicht ook nog op een overval van andere Filistijnen, die de dood van de verslagenen zouden wreken, wanneer David aan het werk was, om aan het beding van de koning te voldoen..

Vers 25

25. Toen zei Saul: Zo zult gij tot David zeggen: De koning heeft geen lust aan de bruidsschat van u, maar aan honderd voorhuiden van de Filistijnen; hij heeft geen behoefte aan bezittingen, maar hij heeft aan deze lust, opdat men zich wreke aan de vijanden van de koning, en de Filistijnen verdelgd worden. Hij stelde zo'n eis, waaraan zo groot levensgevaar verbonden was, want Saul dacht David te vellen door de hand van de Filistijnen, daarom legde hij hem nu nog gevaarlijker valstrikken dan vroeger, toen hij hem zijn oudste dochter beloofde.

Volken, die de besnijdenis hadden, en zich altijd op hun voorrang boven de onbesnedenen beroemden, waren meermalen gewoon als overwinningsteken niet hun hoofden, maar een aantal voorhuiden van de strijdplaats mee te nemen; voornamelijk wordt dit van een Ethiopische volksstam, de Gallianen, verteld. Evenzo vordert Saul hier in plaats van 100 hoofden van verslagen Filistijnen 100 voorhuiden, onder voorwendsel dat het hem om de uitroeiing van deze onbesnedenen (17:26), of om de eer van God en Zijn volk te doen was; in waarheid wil hij David noodzaken, zijn leven tot het uiterste op het spel te zetten, omdat het veel gevaarlijker was deze prijs van de overwinning te behalen dan 100 hoofden van verslagenen van de strijdplaats mee weg te nemen. Behalve zijne arglistige boosheid tegen David misbruikt hij ook de naam van God..

Bovendien wist de wantrouwige Saul dan tevens, dat David geen Israëlieten, die hadden de voorhuid niet, maar waarlijk Filistijnen had gedood. Hij hoopte wellicht ook nog op een overval van andere Filistijnen, die de dood van de verslagenen zouden wreken, wanneer David aan het werk was, om aan het beding van de koning te voldoen..

Vers 27

27. Toen, hoewel de tijd nog niet verstreken was, maakte David zich op, die in vertrouwen op Gods hulp moed genoeg tot deze onderneming had, en hij en zijn mannen gingen heen en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd mannen En David bracht hun voorhuiden en men leverde ze, als zegetekenen, de koning volkomen, 1) het dubbele van hetgeen hij bedongen had, opdat hij schoonzoon van de koning worden zou. Toen gaf Saul, die niet langer weerstand durfde te bieden, hem zijn dochter Michal tot vrouw.

a) 2 Samuel 3:14

1) David handelde in het doden van de Filistijnen niet tegen de wetten van godsdienst en zedelijkheid, want degenen, die hij doodde waren vijanden van zijn land en werkelijk in oorlog met hem..

Hieruit blijkt de macht van God in het beheersen van de goddelozen en in het betomen van hun woede, ja, dat Hij hen als bij de haren vasthoudt. Want Saul had zich niet voorgenomen Michal, zijn dochter, aan David ten huwelijk te geven, toch scheen hij goed te keuren, dat David door haar bemind werd maar hij nam dat zoete van het huwelijk waar als gelegenheid om heimelijk een trouw dienaar te doden en het bloed van een onschuldige te vergieten. Maar dit waren van die listen, waardoor hij toch niet verder kwam. Want David moest komen tot de hoogste ere-ambten en schoonzoon van de koning worden en zijn eigen dochter ten huwelijk ontvangen..

Vers 27

27. Toen, hoewel de tijd nog niet verstreken was, maakte David zich op, die in vertrouwen op Gods hulp moed genoeg tot deze onderneming had, en hij en zijn mannen gingen heen en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd mannen En David bracht hun voorhuiden en men leverde ze, als zegetekenen, de koning volkomen, 1) het dubbele van hetgeen hij bedongen had, opdat hij schoonzoon van de koning worden zou. Toen gaf Saul, die niet langer weerstand durfde te bieden, hem zijn dochter Michal tot vrouw.

a) 2 Samuel 3:14

1) David handelde in het doden van de Filistijnen niet tegen de wetten van godsdienst en zedelijkheid, want degenen, die hij doodde waren vijanden van zijn land en werkelijk in oorlog met hem..

Hieruit blijkt de macht van God in het beheersen van de goddelozen en in het betomen van hun woede, ja, dat Hij hen als bij de haren vasthoudt. Want Saul had zich niet voorgenomen Michal, zijn dochter, aan David ten huwelijk te geven, toch scheen hij goed te keuren, dat David door haar bemind werd maar hij nam dat zoete van het huwelijk waar als gelegenheid om heimelijk een trouw dienaar te doden en het bloed van een onschuldige te vergieten. Maar dit waren van die listen, waardoor hij toch niet verder kwam. Want David moest komen tot de hoogste ere-ambten en schoonzoon van de koning worden en zijn eigen dochter ten huwelijk ontvangen..

Vers 29

29. Toen vreesde Saul nog meer voor David, als voor een onwelkome macht, waartegen hij zich niet kon verweren; en Saul was, of werd, voor David een vijand al zijndagen, 1) hoewel nu en dan nog een betere gezindheid bij hem ontstond (Hoofdstuk .19:6; 24:17vv.; 26:16vv.).

1) De haat, die Saul reeds lang tegen hem koesterde, ging nu in openlijke vijandschap over. Saul kon het niet aanzien, dat alles David lukte, dat de Heere op bijzondere wijze Zijn welgevallen aan Zijn knecht betoonde, en hij zelf hoe langer hoe meer het moest ervaren, dat God van hem was geweken. In plaats van voor God in de schuld te vallen, gaat Saul hoe langer hoe meer tegen zijn treurige toestand in worstelen en dat worstelen van de ziel loopt niet uit in een bukken voor God, maar in een toenemende opstand tegen Hem..

Vers 29

29. Toen vreesde Saul nog meer voor David, als voor een onwelkome macht, waartegen hij zich niet kon verweren; en Saul was, of werd, voor David een vijand al zijndagen, 1) hoewel nu en dan nog een betere gezindheid bij hem ontstond (Hoofdstuk .19:6; 24:17vv.; 26:16vv.).

1) De haat, die Saul reeds lang tegen hem koesterde, ging nu in openlijke vijandschap over. Saul kon het niet aanzien, dat alles David lukte, dat de Heere op bijzondere wijze Zijn welgevallen aan Zijn knecht betoonde, en hij zelf hoe langer hoe meer het moest ervaren, dat God van hem was geweken. In plaats van voor God in de schuld te vallen, gaat Saul hoe langer hoe meer tegen zijn treurige toestand in worstelen en dat worstelen van de ziel loopt niet uit in een bukken voor God, maar in een toenemende opstand tegen Hem..

Vers 30

30. Zo dikwijls als de vorsten van de Filistijnen uittrokken, om tegen Israël te strijden, zo geschiedde het, als zij uittrokken, dat David kloeker was, 1) dan al de knechten van Saul en veel groter daden dan deze verrichtte; zodat zijn naam zeer geacht was, en het hem weinig moeite gekost zou hebben, wanneer hij met geweld zich van de troon meester had willen maken.

1) Hoe ongewoon is zo'n voorzichtigheid en trouw, voornamelijk onder mishandelingen en tergingen. Laat ons onderzoeken, of wij op dit gedeelte van dit voorbeeldig karakter, dat voor ons is, lijken. Gedragen wij ons voorzichtig en trouw op alle onze wegen? Is er geen zondig verzuim, geen onbezonnenheid van geest? Tegenstand en verkeerdheid van anderen kunnen geen verkeerde hartstochten in ons verontschuldigen, maar moeten ons nauwlettender maken en ijveriger in het betrachten van onze plicht..

De herderszoon moet nu de krijgsdienst leren; wat zou hij voor koning zijn, wanneer hij de wapens niet had kunnen roeren en niet geleerd had legers te bevelen? Aan het hof moest hij dat alles leren en nergens beter kon hij het leren. Zoals farao Mozes, zo moest Saul David tot een vorst helpen opvoeden; het koninklijk hof moest zijn school zijn, waarin hij voor zijn toekomst werd voorbereid. De ne school had hij nu doorlopen, nu zou een tweede volgen wel harder, maar niet minder heilzaam: de school van de droefheid. Zoals eens Jozef in Egypte eerst in de diepte moest neerdalen, voordat hij tot heerlijkheid kwam; zoals later Mozes, hoewel in alle wijsheid van de Egyptenaren onderwezen, toch nog, voordat de Heere hem kon gebruiken, veertig jaren in de stilte van de woestijn verkeren moest, zo zou het ook met David gaan, die toch van zichzelf zei (Psalms 18:36): "Uw verootmoedigingen hebben mij groot gemaakt."

De tijd van David's vervolging door Saul, berekenen wij met Luther op 10 jaar, zodat volgens de eerder door ons gegeven chronologie de gebeurtenissen uit 15-18, in de jaren 1067 tot 1065 v r Chr. moeten vallen; het meegedeelde in 19-31 in de jaren 1065-1055..

Reeds omwille van zichzelf had David de gedurige herinneringen nodig aan de afhankelijkheid van Hem, die in de hoogte en in het heiligdom woont en bij die, die van een verbrijzelde en nederige geest is, opdat hij zich niet zou verheffen op de bijzondere genade, die God hem bewees. Bovendien moest David gedurende duizenden jaren voor verdrukten en bedroefden van allerlei soort een troostrijk metgezel worden, en ook daarom mocht geen lijdensbeker onaangeroerd voor hem voorbijgaan. Door welke diepten van lijden heeft niet zijn weg geleid! Maar in die duisternis, die hem omgaf, viel het licht van de geopende hemel en op elke storm, die rondom hem woedde, volgde, tot bemoediging van al zijne navolgers op de kruisweg, een zacht en liefelijk geruis van goddelijke vertroosting. Zo werd hij gevormd, om voor alle bestreden zielen de harpspeler te blijven, die hij eens voor Israël's koning geweest was, en tot op deze dag wordt het ondervonden, dat waar de tonen van zijn harp klinken en in de harten weerklinken, de schaduwen van droefheid en zwaarmoedigheid zich moeten verstrooien en moed en vreugde moeten terugkeren. Hoe menigmaal reeds hebben die Psalmen beproefde pelgrims van de Heere op hun wegen vol doornen nieuwe moed gegeven! Moge het hun verleend zijn, dit kostelijk werk in steeds grotere kringen te verrichten. Dat geve God!.

Vers 30

30. Zo dikwijls als de vorsten van de Filistijnen uittrokken, om tegen Israël te strijden, zo geschiedde het, als zij uittrokken, dat David kloeker was, 1) dan al de knechten van Saul en veel groter daden dan deze verrichtte; zodat zijn naam zeer geacht was, en het hem weinig moeite gekost zou hebben, wanneer hij met geweld zich van de troon meester had willen maken.

1) Hoe ongewoon is zo'n voorzichtigheid en trouw, voornamelijk onder mishandelingen en tergingen. Laat ons onderzoeken, of wij op dit gedeelte van dit voorbeeldig karakter, dat voor ons is, lijken. Gedragen wij ons voorzichtig en trouw op alle onze wegen? Is er geen zondig verzuim, geen onbezonnenheid van geest? Tegenstand en verkeerdheid van anderen kunnen geen verkeerde hartstochten in ons verontschuldigen, maar moeten ons nauwlettender maken en ijveriger in het betrachten van onze plicht..

De herderszoon moet nu de krijgsdienst leren; wat zou hij voor koning zijn, wanneer hij de wapens niet had kunnen roeren en niet geleerd had legers te bevelen? Aan het hof moest hij dat alles leren en nergens beter kon hij het leren. Zoals farao Mozes, zo moest Saul David tot een vorst helpen opvoeden; het koninklijk hof moest zijn school zijn, waarin hij voor zijn toekomst werd voorbereid. De ne school had hij nu doorlopen, nu zou een tweede volgen wel harder, maar niet minder heilzaam: de school van de droefheid. Zoals eens Jozef in Egypte eerst in de diepte moest neerdalen, voordat hij tot heerlijkheid kwam; zoals later Mozes, hoewel in alle wijsheid van de Egyptenaren onderwezen, toch nog, voordat de Heere hem kon gebruiken, veertig jaren in de stilte van de woestijn verkeren moest, zo zou het ook met David gaan, die toch van zichzelf zei (Psalms 18:36): "Uw verootmoedigingen hebben mij groot gemaakt."

De tijd van David's vervolging door Saul, berekenen wij met Luther op 10 jaar, zodat volgens de eerder door ons gegeven chronologie de gebeurtenissen uit 15-18, in de jaren 1067 tot 1065 v r Chr. moeten vallen; het meegedeelde in 19-31 in de jaren 1065-1055..

Reeds omwille van zichzelf had David de gedurige herinneringen nodig aan de afhankelijkheid van Hem, die in de hoogte en in het heiligdom woont en bij die, die van een verbrijzelde en nederige geest is, opdat hij zich niet zou verheffen op de bijzondere genade, die God hem bewees. Bovendien moest David gedurende duizenden jaren voor verdrukten en bedroefden van allerlei soort een troostrijk metgezel worden, en ook daarom mocht geen lijdensbeker onaangeroerd voor hem voorbijgaan. Door welke diepten van lijden heeft niet zijn weg geleid! Maar in die duisternis, die hem omgaf, viel het licht van de geopende hemel en op elke storm, die rondom hem woedde, volgde, tot bemoediging van al zijne navolgers op de kruisweg, een zacht en liefelijk geruis van goddelijke vertroosting. Zo werd hij gevormd, om voor alle bestreden zielen de harpspeler te blijven, die hij eens voor Israël's koning geweest was, en tot op deze dag wordt het ondervonden, dat waar de tonen van zijn harp klinken en in de harten weerklinken, de schaduwen van droefheid en zwaarmoedigheid zich moeten verstrooien en moed en vreugde moeten terugkeren. Hoe menigmaal reeds hebben die Psalmen beproefde pelgrims van de Heere op hun wegen vol doornen nieuwe moed gegeven! Moge het hun verleend zijn, dit kostelijk werk in steeds grotere kringen te verrichten. Dat geve God!.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile