Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 18

2 Chronicles 18:1

JOSAFAT'S TOCHT MET ACHAB TEGEN DE SYRIËRS

II. 2 Chronicles 18:1-2 Chronicles 18:34. Bij een bezoek, dat Josafat in zijn 17de regeringsjaar aan koning Achab in diens hoofdstad Samaria brengt, laat hij zich door dezen overhalen tot een gemeenschappelijke veldtocht tegen de stad Ramoth in Gilead, om haar aan Benhadad II, koning der Syriërs, weer te ontnemen. Ofschoon hij vooraf het woord van de Heere begeert, en ook uit de mond van de profeet Micha het woord van de waarheid in tegenstelling van het leugenwoord van Achab's profeten verneemt, vervult hij nochtans de belofte, die hij aan de schoonvader van zijn zoon gegeven had en trekt mee in de strijd; maar hoewel hij in koninklijke kleding aan de strijd deelneemt, en daardoor de aandacht van de vijanden trekt, terwijl Achab zich vermomd heeft om alle gevaar te ontgaan, zo wordt de laatste toch door een dodelijk schot getroffen, en komt de eerste door Gods beschermende handen, die zich over hem uitbreiden, in welstand uit de strijd. (Vergelijk 1 Kings 22:1-1 Kings 22:40).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 18

2 Chronicles 18:1

JOSAFAT'S TOCHT MET ACHAB TEGEN DE SYRIËRS

II. 2 Chronicles 18:1-2 Chronicles 18:34. Bij een bezoek, dat Josafat in zijn 17de regeringsjaar aan koning Achab in diens hoofdstad Samaria brengt, laat hij zich door dezen overhalen tot een gemeenschappelijke veldtocht tegen de stad Ramoth in Gilead, om haar aan Benhadad II, koning der Syriërs, weer te ontnemen. Ofschoon hij vooraf het woord van de Heere begeert, en ook uit de mond van de profeet Micha het woord van de waarheid in tegenstelling van het leugenwoord van Achab's profeten verneemt, vervult hij nochtans de belofte, die hij aan de schoonvader van zijn zoon gegeven had en trekt mee in de strijd; maar hoewel hij in koninklijke kleding aan de strijd deelneemt, en daardoor de aandacht van de vijanden trekt, terwijl Achab zich vermomd heeft om alle gevaar te ontgaan, zo wordt de laatste toch door een dodelijk schot getroffen, en komt de eerste door Gods beschermende handen, die zich over hem uitbreiden, in welstand uit de strijd. (Vergelijk 1 Kings 22:1-1 Kings 22:40).

Vers 1

1. Josafat nu had, zoals in het vorige hoofdstuk uitvoeriger verhaald is, rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich, in het 9de jaar van zijn regering, d.i. in het jaar 905 v r Christus aan Achab 1), de koning van het rijk van Israël, terwijl hij diens dochter Athalia voor zijn zoon Joram tot vrouw nam.

1) Beide zindelen van dit vers vormen een tegenstelling, in deze zin, dat aan de ene zijde wordt gemeld de rijkdom en eer en het aanzien van de koning van Juda, en aan de andere zijde, zijn zich verzwageren aan de koning van Israël, iets wat volstrekt niet had behoefd, om de luister van zijn huis te vergroten. De Schrijver stelt die laatste daad voor in het licht van zijn roem en eer, die hij bezat, als om daardoor te doen uitkomen, dat het voor Josafat een grote zonde was, om zich met het goddeloze huis van Omri te verzwageren. Waar God, de Heere, Josafat zulke talrijke voorrechten had gegeven, daar had hij niet mogen treden in zo nauwe vriendschapsbetrekking met Achab.

Vers 1

1. Josafat nu had, zoals in het vorige hoofdstuk uitvoeriger verhaald is, rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich, in het 9de jaar van zijn regering, d.i. in het jaar 905 v r Christus aan Achab 1), de koning van het rijk van Israël, terwijl hij diens dochter Athalia voor zijn zoon Joram tot vrouw nam.

1) Beide zindelen van dit vers vormen een tegenstelling, in deze zin, dat aan de ene zijde wordt gemeld de rijkdom en eer en het aanzien van de koning van Juda, en aan de andere zijde, zijn zich verzwageren aan de koning van Israël, iets wat volstrekt niet had behoefd, om de luister van zijn huis te vergroten. De Schrijver stelt die laatste daad voor in het licht van zijn roem en eer, die hij bezat, als om daardoor te doen uitkomen, dat het voor Josafat een grote zonde was, om zich met het goddeloze huis van Omri te verzwageren. Waar God, de Heere, Josafat zulke talrijke voorrechten had gegeven, daar had hij niet mogen treden in zo nauwe vriendschapsbetrekking met Achab.

Vers 2

2. En ten einde van enige jaren 1), d.i. omstreeks 8 jaren, nadat de verzwagering geschied was, of 937 voor Christus, toog hij, Josafat, af tot Achab naar Samaria, om hem opnieuw van zijn vriendschap te verzekeren (1 Kings 22:2), en Achab, die zo'n bezoek thans juist zeer gelegen kwam, omdat hij voor de plannen, waarvan hij zwanger ging, de bijstand van Juda's machtige koning zo goed gebruiken kon,slachtte tot een feestelijk onthaal schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde 2) bij gelegenheid van een vergadering met de groten van zijn rijk, waaraan hij Josafat liet deelnemen (1 Kings 22:3 vv.), en waarop hij nu ook uitsprak, wat hij eigenlijk in het schild voerde, hem aan, door allerlei verleidelijke voorstellingen, om met hem op te trekken naar Ramoth in Gilead, om deze stad, die de koning Benhadad in Syrië, niettegenstaande de bepalingen van de met hem gesloten vrede (1 Kings 20:34) niet teruggegeven had, hem met wapengeweld af te nemen. 1) De woorden in de grondtekst zeggen alleen: aan het einde van jaren, zonder het getal van de jaren nader aan te geven. De vergelijking met 1 Kings 22:1, gelijk ook met de overige geschiedkundige opgaven leidt tot de berekening van 8 jaar..

2) Eigenlijk staat er verlokken. Het woord in de grondtekst wordt immer in de slechte betekenis van het woord gebruikt (Deuteronomy 13:7). Achab zette Josafat aan tot het kwaad, om met hem tegen Ramoth in Gilead op te trekken.

Vers 2

2. En ten einde van enige jaren 1), d.i. omstreeks 8 jaren, nadat de verzwagering geschied was, of 937 voor Christus, toog hij, Josafat, af tot Achab naar Samaria, om hem opnieuw van zijn vriendschap te verzekeren (1 Kings 22:2), en Achab, die zo'n bezoek thans juist zeer gelegen kwam, omdat hij voor de plannen, waarvan hij zwanger ging, de bijstand van Juda's machtige koning zo goed gebruiken kon,slachtte tot een feestelijk onthaal schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde 2) bij gelegenheid van een vergadering met de groten van zijn rijk, waaraan hij Josafat liet deelnemen (1 Kings 22:3 vv.), en waarop hij nu ook uitsprak, wat hij eigenlijk in het schild voerde, hem aan, door allerlei verleidelijke voorstellingen, om met hem op te trekken naar Ramoth in Gilead, om deze stad, die de koning Benhadad in Syrië, niettegenstaande de bepalingen van de met hem gesloten vrede (1 Kings 20:34) niet teruggegeven had, hem met wapengeweld af te nemen. 1) De woorden in de grondtekst zeggen alleen: aan het einde van jaren, zonder het getal van de jaren nader aan te geven. De vergelijking met 1 Kings 22:1, gelijk ook met de overige geschiedkundige opgaven leidt tot de berekening van 8 jaar..

2) Eigenlijk staat er verlokken. Het woord in de grondtekst wordt immer in de slechte betekenis van het woord gebruikt (Deuteronomy 13:7). Achab zette Josafat aan tot het kwaad, om met hem tegen Ramoth in Gilead op te trekken.

Vers 3

3. Want Achab, de koning van Israël, zei bij dit gesprek tot Josafat, de koning van Juda, zult u met mij gaan naar Ramoth, in Gilead? En hij, Josafat, des te meer daartoe bereid, omdat het hier de herovering van een vrijstad (Joshua 20:8) betrof, zei tot hem: Zo zal ik zijn, zoals u bent, en zoals uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in deze strijd.

Vers 3

3. Want Achab, de koning van Israël, zei bij dit gesprek tot Josafat, de koning van Juda, zult u met mij gaan naar Ramoth, in Gilead? En hij, Josafat, des te meer daartoe bereid, omdat het hier de herovering van een vrijstad (Joshua 20:8) betrof, zei tot hem: Zo zal ik zijn, zoals u bent, en zoals uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in deze strijd.

Vers 4

4. Verder zei Josafat, die, godvruchtig van zin, niet aanstonds op eigen hand handelen, maar vooraf de toestemming van de Heere zich verzekeren wilde tot de koning van Israël: 1) Vraag toch als heden naar het woord van de Heere, uit de mond van een van Zijn profeten, of wij de tocht zullen onder-nemen of niet.

a) 1 Samuel 23:2. 2 Samuel 2:1

Vers 4

4. Verder zei Josafat, die, godvruchtig van zin, niet aanstonds op eigen hand handelen, maar vooraf de toestemming van de Heere zich verzekeren wilde tot de koning van Israël: 1) Vraag toch als heden naar het woord van de Heere, uit de mond van een van Zijn profeten, of wij de tocht zullen onder-nemen of niet.

a) 1 Samuel 23:2. 2 Samuel 2:1

Vers 5

5. Toen vergaderde de koning van Israël de profeten, die hij ter opluistering van de kalverdienst (1 Kings 19:21) aan zijn hof hield, vierhonderd mannen; en hij zei tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij, wel wetend welk antwoord de koning graag hoorde, en geen tijd van bedenken nodig hebbende om het woord van de Heere te vragen, zeiden eenstemmig: Trek op, want God zal hen in de hand van de koning geven 1).

1) Een leugengeest kan vierhonderd valse profeten doen opstaan en zich van hen bedienen, om Achab te misleiden. De duivel wordt een moordenaar door een leugenaar te zijn, en vernielt de mens door hem te bedriegen. Terecht wordt hij een mensenmoordenaar vanaf het begin genoemd..

Vers 5

5. Toen vergaderde de koning van Israël de profeten, die hij ter opluistering van de kalverdienst (1 Kings 19:21) aan zijn hof hield, vierhonderd mannen; en hij zei tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij, wel wetend welk antwoord de koning graag hoorde, en geen tijd van bedenken nodig hebbende om het woord van de Heere te vragen, zeiden eenstemmig: Trek op, want God zal hen in de hand van de koning geven 1).

1) Een leugengeest kan vierhonderd valse profeten doen opstaan en zich van hen bedienen, om Achab te misleiden. De duivel wordt een moordenaar door een leugenaar te zijn, en vernielt de mens door hem te bedriegen. Terecht wordt hij een mensenmoordenaar vanaf het begin genoemd..

Vers 6

6. Maar Josafat, wie met recht dit antwoord zeer verdacht voorkwam, zei tot Achab: Is hier niet, behalve degenen, die u hebt laten komen, nog een profeet van de Heere, dat wij van hem vragen mochten, ook hem horen, wat deze, naar de hem geschonken openbaring van de Heere van ons plan zegt?

Vers 6

6. Maar Josafat, wie met recht dit antwoord zeer verdacht voorkwam, zei tot Achab: Is hier niet, behalve degenen, die u hebt laten komen, nog een profeet van de Heere, dat wij van hem vragen mochten, ook hem horen, wat deze, naar de hem geschonken openbaring van de Heere van ons plan zegt?

Vers 7

7. Toen zei de koning van Israël tot Josafat: Er is nog n man hier, om door hem de Heere te vragen, die daartoe de gave van de profetie zeker bezit, maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd 1) kwaad 2); deze is Micha, de zoon van Jimla (1 Kings 22:8). En Josafat zei: De koning moet niet zo spreken, maar juist deze profeet laten komen.

1) Altijd, letterlijk en beter: alle zijn dagen, d.i. al de dagen, die hij als Profeet van de Heere is opgetreden. In 1 Kings 22:1 ontbreekt deze bijvoeging. Micha was een zeer getrouw prediker, die niet anders dan het ongenoegen van de Heere op de boze wegen van de koning kon aankondigen. Dit kon Achab niet verdragen en daarom belijdt hij het, zonder enige terughouding dat hij de profeet van de Heere haat.

2) Eigenwillige mensen staan vast op hun plannen; niettemin roepen zij God aan, dat Zijn wil geschiede, hetgeen echter in hun gedachten niets anders betekent, dan dat God Zijn wil naar de hun schikt.

Vers 7

7. Toen zei de koning van Israël tot Josafat: Er is nog n man hier, om door hem de Heere te vragen, die daartoe de gave van de profetie zeker bezit, maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd 1) kwaad 2); deze is Micha, de zoon van Jimla (1 Kings 22:8). En Josafat zei: De koning moet niet zo spreken, maar juist deze profeet laten komen.

1) Altijd, letterlijk en beter: alle zijn dagen, d.i. al de dagen, die hij als Profeet van de Heere is opgetreden. In 1 Kings 22:1 ontbreekt deze bijvoeging. Micha was een zeer getrouw prediker, die niet anders dan het ongenoegen van de Heere op de boze wegen van de koning kon aankondigen. Dit kon Achab niet verdragen en daarom belijdt hij het, zonder enige terughouding dat hij de profeet van de Heere haat.

2) Eigenwillige mensen staan vast op hun plannen; niettemin roepen zij God aan, dat Zijn wil geschiede, hetgeen echter in hun gedachten niets anders betekent, dan dat God Zijn wil naar de hun schikt.

Vers 8

8. Toen riep de koning van Israël een kamerling, en hij zei: Haal haastig Micha, de zoon van Jimla: uit zijn gevangenis (2 Chronicles 18:25).

Vers 8

8. Toen riep de koning van Israël een kamerling, en hij zei: Haal haastig Micha, de zoon van Jimla: uit zijn gevangenis (2 Chronicles 18:25).

Vers 9

9. Achab, de koning van Israël nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten, terwijl de kamerling naar Micha's gevangenis ging, elk op zijn troon, op de voor hen gereed gemaakte zetel, bekleed met hun prachtige klederen, en zij zaten op het effen gemaakte plein, aan de deur van de poort van Samaria, waar de gehele handeling plaats had; en al de profeten, die Achab had laten komen (2 Chronicles 18:5),profeteerden in hun tegenwoordigheid.

Vers 9

9. Achab, de koning van Israël nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten, terwijl de kamerling naar Micha's gevangenis ging, elk op zijn troon, op de voor hen gereed gemaakte zetel, bekleed met hun prachtige klederen, en zij zaten op het effen gemaakte plein, aan de deur van de poort van Samaria, waar de gehele handeling plaats had; en al de profeten, die Achab had laten komen (2 Chronicles 18:5),profeteerden in hun tegenwoordigheid.

Vers 10

10. En Zedekia, de zoon van Kenana, een van deze 400 profeten, had zich, om de profetie van hem en zijn metgezellen ook zinnebeeldig voor te stellen, ijzeren hoornen gemaakt, en hij zei: Zo zegt de Heere: Met deze zult u de Syriërs stoten, totdat u hen gans verdaan zult hebben (1 Kings 22:11).

Vers 10

10. En Zedekia, de zoon van Kenana, een van deze 400 profeten, had zich, om de profetie van hem en zijn metgezellen ook zinnebeeldig voor te stellen, ijzeren hoornen gemaakt, en hij zei: Zo zegt de Heere: Met deze zult u de Syriërs stoten, totdat u hen gans verdaan zult hebben (1 Kings 22:11).

Vers 11

11. En al de profeten profeteerden zo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en u zult voorspoedig zijn, want de Heere zal hen in de hand van de koning geven.

Vers 11

11. En al de profeten profeteerden zo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en u zult voorspoedig zijn, want de Heere zal hen in de hand van de koning geven.

Vers 12

12. De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen (2 Chronicles 18:8), sprak tot hem op de weg, zeggende: Zie, de woorden van de profeten zijn, uit n mond, goed tot de koning; dat nu toch uw woord is, zoals van n uit hen, en spreek het goede.

Vers 12

12. De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen (2 Chronicles 18:8), sprak tot hem op de weg, zeggende: Zie, de woorden van de profeten zijn, uit n mond, goed tot de koning; dat nu toch uw woord is, zoals van n uit hen, en spreek het goede.

Vers 13

13. Maar Micha zei: Zo waarachtig als de Heere leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken, al moet ik ook met mijn woord alleen staan, en al kan ik ook de koning niets goeds profeteren!

Vers 13

13. Maar Micha zei: Zo waarachtig als de Heere leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken, al moet ik ook met mijn woord alleen staan, en al kan ik ook de koning niets goeds profeteren!

Vers 14

14. Toen hij tot de koning gekomen was, zei de koning tot hem: Micha! zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En hij zei: Trek op, en jullie zullen voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden (1 Kings 22:15).

Vers 14

14. Toen hij tot de koning gekomen was, zei de koning tot hem: Micha! zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En hij zei: Trek op, en jullie zullen voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden (1 Kings 22:15).

Vers 15

15. En de koning, die zeer goed verstond dat Micha slechts schertsenderwijze aldus gesproken had, zei tot hem: Tot hoe vele reizen zal ik u bezweren, opdat u tot mij niet spreekt dan de waarheid, in de naam van de Heere?

Vers 15

15. En de koning, die zeer goed verstond dat Micha slechts schertsenderwijze aldus gesproken had, zei tot hem: Tot hoe vele reizen zal ik u bezweren, opdat u tot mij niet spreekt dan de waarheid, in de naam van de Heere?

Vers 16

16. En hij zei, terwijl hij thans zich beslist uitdrukte en de hele afloop van de door de koning bedoelde onderneming in een profetisch gezicht voorstelde: Ik zag het ganse Israël verstrooid op de bergen, zoals schapen, die geen herder hebben (1 Kings 22:17); en de Heere zei: Deze hebben geen heer; een ieder keert weer naar zijn huis in vrede. 17. Toen zei de koning van Israël in volle toorn tot Josafat, van wie hij vreesde, dat deze door Micha's woord zich mocht laten afschrikken van de onderneming: Heb ik tot u niet gezegd (2 Chronicles 18:7): Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?

Vers 16

16. En hij zei, terwijl hij thans zich beslist uitdrukte en de hele afloop van de door de koning bedoelde onderneming in een profetisch gezicht voorstelde: Ik zag het ganse Israël verstrooid op de bergen, zoals schapen, die geen herder hebben (1 Kings 22:17); en de Heere zei: Deze hebben geen heer; een ieder keert weer naar zijn huis in vrede. 17. Toen zei de koning van Israël in volle toorn tot Josafat, van wie hij vreesde, dat deze door Micha's woord zich mocht laten afschrikken van de onderneming: Heb ik tot u niet gezegd (2 Chronicles 18:7): Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?

Vers 18

18. Verder zei hij, Micha: Daarom, omdat Achab zich niet ontziet, om mijn woord aan persoonlijke vijandschap tegen hem toe te schrijven, hoort het woord van de Heere: Ik zag de Heere zittend op Zijn troon, en al het hemelse leger, staande aan Zijn rechter- en Zijn linkerhand (1 Kings 22:22).

Vers 18

18. Verder zei hij, Micha: Daarom, omdat Achab zich niet ontziet, om mijn woord aan persoonlijke vijandschap tegen hem toe te schrijven, hoort het woord van de Heere: Ik zag de Heere zittend op Zijn troon, en al het hemelse leger, staande aan Zijn rechter- en Zijn linkerhand (1 Kings 22:22).

Vers 19

19. En de Heere zei: Wie zal Achab, de koning van Israël, overreden, dat hij optrekt, en valt te Ramoth in Gilead? Daarna zei hij: Deze zegt aldus en die zegt alzo.

Vers 19

19. En de Heere zei: Wie zal Achab, de koning van Israël, overreden, dat hij optrekt, en valt te Ramoth in Gilead? Daarna zei hij: Deze zegt aldus en die zegt alzo.

Vers 20

20. Toen kwam een a) geest voort, en stond voor het aangezicht van de Heere en zei: Ik zal hem overreden. En de Heere zei tot hem: Waarmee?

a) Job 1:6

Vers 20

20. Toen kwam een a) geest voort, en stond voor het aangezicht van de Heere en zei: Ik zal hem overreden. En de Heere zei tot hem: Waarmee?

a) Job 1:6

Vers 21

21. En hij zei: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten. En Hij zei: Gij zult overreden, en zult ook vermogen; ga uit en doe alzo 1).

1) Gij zult overreden, zegt de Heere. Waarom? Omdat God het hart van Achab kent. Achab wil van geen ongelukkige afloop weten. Hij heeft zich verbonden met Josafat, vertrouwt op de macht van zijn leger en op de hulptroepen van Josafat. Bovendien, Achab is als het ware door God losgelaten, en door Hem besloten, om in de strijd het loon van zijn zonden te vinden. Wel zal hem nog in Micha's profetie een laatste waarschuwing bereiken, maar deze waarschuwing geldt in de grond van de zaak meer Josafat dan Achab. Diens hart is verhard, zijn oren zijn toegestopt en, als mestkalveren ter slachting, zullen hij en zijn volk hun dood op het slagveld tegemoet gaan.

Vers 21

21. En hij zei: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten. En Hij zei: Gij zult overreden, en zult ook vermogen; ga uit en doe alzo 1).

1) Gij zult overreden, zegt de Heere. Waarom? Omdat God het hart van Achab kent. Achab wil van geen ongelukkige afloop weten. Hij heeft zich verbonden met Josafat, vertrouwt op de macht van zijn leger en op de hulptroepen van Josafat. Bovendien, Achab is als het ware door God losgelaten, en door Hem besloten, om in de strijd het loon van zijn zonden te vinden. Wel zal hem nog in Micha's profetie een laatste waarschuwing bereiken, maar deze waarschuwing geldt in de grond van de zaak meer Josafat dan Achab. Diens hart is verhard, zijn oren zijn toegestopt en, als mestkalveren ter slachting, zullen hij en zijn volk hun dood op het slagveld tegemoet gaan.

Vers 22

22. Nu dan a), zie, opdat u erkent, hoe het met de vermeende vriendschap van uw profeten in waarheid gesteld is, de Heere heeft een leugengeest in de mond van deze profeten gegeven, en de Heere heeft kwaad over u gesproken.

a) Job 12:16,Job 12:20 Isaiah 19:14 Ezekiel 14:9

Vers 22

22. Nu dan a), zie, opdat u erkent, hoe het met de vermeende vriendschap van uw profeten in waarheid gesteld is, de Heere heeft een leugengeest in de mond van deze profeten gegeven, en de Heere heeft kwaad over u gesproken.

a) Job 12:16,Job 12:20 Isaiah 19:14 Ezekiel 14:9

Vers 23

23. Toen Micha aldus sprak, trad Zedekia, de zoon van Kenana, waarvan 2 Chronicles 18:10 gesproken is, toe, en a)sloeg Micha op het kinnebakken, en hij zei op honende en spottende wijze: Door wat weg is de Geest van de Heere van mij doorgegaan, om u aan te spreken?

a) Jeremiah 20:2 Mark 14:65 Acts 23:2

Vers 23

23. Toen Micha aldus sprak, trad Zedekia, de zoon van Kenana, waarvan 2 Chronicles 18:10 gesproken is, toe, en a)sloeg Micha op het kinnebakken, en hij zei op honende en spottende wijze: Door wat weg is de Geest van de Heere van mij doorgegaan, om u aan te spreken?

a) Jeremiah 20:2 Mark 14:65 Acts 23:2

Vers 24

24. En Micha zei: Zie, u zult het zien aan die dag, als alles alzo komt, zoals ik gezegd heb, en u uit angst voor de verantwoording, welke wegens uw leugenachtige voorspelling u treffen zal, zult gaan van kamer in kamer om u te versteken. 25. De koning van Israël nu zei: Neem Micha, en breng hem weer tot Amon, de overste van de stad, en tot Joas, de zoon van de koning in de gevangenis, die onder hun bewaring staat;

Vers 24

24. En Micha zei: Zie, u zult het zien aan die dag, als alles alzo komt, zoals ik gezegd heb, en u uit angst voor de verantwoording, welke wegens uw leugenachtige voorspelling u treffen zal, zult gaan van kamer in kamer om u te versteken. 25. De koning van Israël nu zei: Neem Micha, en breng hem weer tot Amon, de overste van de stad, en tot Joas, de zoon van de koning in de gevangenis, die onder hun bewaring staat;

Vers 26

26. En jullie zullen tot hen zeggen ten opzichte van de verdere behandeling van hun gevangenen: Zo zegt de koning: Zet deze in het gevangenhuis, en voedt hem met brood van de bedruktheid en met water van de bedruktheid, totdat ik met vrede terugkom, om dan later het vonnis over hem te vellen.

Vers 26

26. En jullie zullen tot hen zeggen ten opzichte van de verdere behandeling van hun gevangenen: Zo zegt de koning: Zet deze in het gevangenhuis, en voedt hem met brood van de bedruktheid en met water van de bedruktheid, totdat ik met vrede terugkom, om dan later het vonnis over hem te vellen.

Vers 27

27. En Micha zei: Indien u enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de Heere door mij niet gesproken. Verder zei hij, terwijl hij naar zijn gevangenis teruggebracht werd: Hoor, gij volken al te gader! (1Ch 22:8).

Vers 27

27. En Micha zei: Indien u enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de Heere door mij niet gesproken. Verder zei hij, terwijl hij naar zijn gevangenis teruggebracht werd: Hoor, gij volken al te gader! (1Ch 22:8).

Vers 28

28. Alzo, zonder zich door Micha's woord enigszins van de onderneming te laten afhouden, toog de koning van Israël, en Josafat, de koning van Juda, terwijl deze zijn leger uit Juda liet aanrukken, op naar Ramoth in Gilead.

Vers 28

28. Alzo, zonder zich door Micha's woord enigszins van de onderneming te laten afhouden, toog de koning van Israël, en Josafat, de koning van Juda, terwijl deze zijn leger uit Juda liet aanrukken, op naar Ramoth in Gilead.

Vers 29

29. En de koning van Israël, die toch een geheime vrees, dat Micha's woord aan hem vervuld werd, niet van zich verwijderen kon, zei tot Josafat: Als ik mij versteld, verkleed heb, zal ik met andere dan mijn koninklijke kleren, in de strijd komen; opdat de vijandelijke pijlen zich niet allen op mij richten; maar gij, trek uw kleren aan, want u hoeft voor uw leven geen bijzonder gevaar te duchten. Alzo verstelde zich de koning van Israël, en zij kwamen in de strijd.

Vers 29

29. En de koning van Israël, die toch een geheime vrees, dat Micha's woord aan hem vervuld werd, niet van zich verwijderen kon, zei tot Josafat: Als ik mij versteld, verkleed heb, zal ik met andere dan mijn koninklijke kleren, in de strijd komen; opdat de vijandelijke pijlen zich niet allen op mij richten; maar gij, trek uw kleren aan, want u hoeft voor uw leven geen bijzonder gevaar te duchten. Alzo verstelde zich de koning van Israël, en zij kwamen in de strijd.

Vers 30

30. De koning nu van Syrië had geboden aan de oversten van de wagens, die hij had, zeggende: Jullie zullen niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen de koning van Israël alleen.

Vers 30

30. De koning nu van Syrië had geboden aan de oversten van de wagens, die hij had, zeggende: Jullie zullen niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen de koning van Israël alleen.

Vers 31

31. Het geschiedde dan, toen de oversten van de wagens Josafat zagen, dat zij zeiden, omdat hij koninklijke kleding droeg: Die is de koning van Israël, en togen rondom hem, omringden hem van alle zijden, om tegen hem te strijden; maar Josafat riep, toen hij zich zo in de engte gebracht zag, om hulp, en de Heere hielp hem, en God wendde hen, zijn vervolgers, van hem af 1).

1) Deze laatste woorden ontbreken in 1 Kings 22:22 en vullen zo de mededeling in genoemde plaats aan. Op het ootmoedig noodgeschrei van de koning van Juda antwoordt God. Josafat ontvangt een waarschuwing, maar de Heere geeft hem niet over in de handen van zijn vijanden.

Vers 31

31. Het geschiedde dan, toen de oversten van de wagens Josafat zagen, dat zij zeiden, omdat hij koninklijke kleding droeg: Die is de koning van Israël, en togen rondom hem, omringden hem van alle zijden, om tegen hem te strijden; maar Josafat riep, toen hij zich zo in de engte gebracht zag, om hulp, en de Heere hielp hem, en God wendde hen, zijn vervolgers, van hem af 1).

1) Deze laatste woorden ontbreken in 1 Kings 22:22 en vullen zo de mededeling in genoemde plaats aan. Op het ootmoedig noodgeschrei van de koning van Juda antwoordt God. Josafat ontvangt een waarschuwing, maar de Heere geeft hem niet over in de handen van zijn vijanden.

Vers 32

32. Want het geschiedde, toen de oversten van de wagens zagen, dat het de koning van Israël niet was, dat zij van achter hem afkeerden.

Vers 32

32. Want het geschiedde, toen de oversten van de wagens zagen, dat het de koning van Israël niet was, dat zij van achter hem afkeerden.

Vers 33

33. Toen spande een man, een van de gewone krijgslieden, die van het bevel (2 Chronicles 18:30) niets wist, misschien de later genoemde veldheer Naman (1 Kings 22:34), de boog in zijn eenvoudigheid, en schoot de koning van Israël tussen de gespen en tussen het pantsier, waar van de eersten onder het pantsier zich bevonden tot bescherming van het onderlijf (1 Koningen 22: 1 Kings 22:34). Toen zei hij tot de voerman van zijn wagens: Keer uw hand, rijd terug, en voer mij uit het leger, want ik ben verwond.

Vers 33

33. Toen spande een man, een van de gewone krijgslieden, die van het bevel (2 Chronicles 18:30) niets wist, misschien de later genoemde veldheer Naman (1 Kings 22:34), de boog in zijn eenvoudigheid, en schoot de koning van Israël tussen de gespen en tussen het pantsier, waar van de eersten onder het pantsier zich bevonden tot bescherming van het onderlijf (1 Koningen 22: 1 Kings 22:34). Toen zei hij tot de voerman van zijn wagens: Keer uw hand, rijd terug, en voer mij uit het leger, want ik ben verwond.

Vers 34

34. En de strijd nam op die dag toe, beide partijen streden steeds heviger, omdat Achab's dodelijke verwonding aan beide zijden nog onbekend was, en de koning van Israël, al zijn krachten inspannend, nadat hij de pijl met snelheid uit de wond had getrokken, deed zich met de wagen staande houden 1) tegenover de Syriërs, tot de avond toe, en verborg met opzet de stand van zaken; en hij stierf eerst ter tijd, als de zon onderging, waarna het Israëlitisch leger zich verstrooide en de strijd met de Syriërs de volgende dag niet hervatte (1 Kings 22:36).

1) Letterlijk: hij hield zich opgericht staande, of, hij deed stelling houden. Hij wilde de diepe wond verbergen voor zijn vijanden. Zoveel kracht had hij nog, dat hij het tot de avond kon uithouden, maar eindelijk moest hij bezwijken onder de straffende hand van God.

Vers 34

34. En de strijd nam op die dag toe, beide partijen streden steeds heviger, omdat Achab's dodelijke verwonding aan beide zijden nog onbekend was, en de koning van Israël, al zijn krachten inspannend, nadat hij de pijl met snelheid uit de wond had getrokken, deed zich met de wagen staande houden 1) tegenover de Syriërs, tot de avond toe, en verborg met opzet de stand van zaken; en hij stierf eerst ter tijd, als de zon onderging, waarna het Israëlitisch leger zich verstrooide en de strijd met de Syriërs de volgende dag niet hervatte (1 Kings 22:36).

1) Letterlijk: hij hield zich opgericht staande, of, hij deed stelling houden. Hij wilde de diepe wond verbergen voor zijn vijanden. Zoveel kracht had hij nog, dat hij het tot de avond kon uithouden, maar eindelijk moest hij bezwijken onder de straffende hand van God.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile