Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Koningen 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 19

2 Kings 19:1.

SANHERIBS TROTS EN MACHT WORDT OP HIZKIA'S GEBED VERBROKEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 19

2 Kings 19:1.

SANHERIBS TROTS EN MACHT WORDT OP HIZKIA'S GEBED VERBROKEN.

Vers 1

1. En a) het geschiedde toen koning Hizkia dit hoorde, wat zijn afgezanten hem van Rabsak's rede overbrachten, zo scheurde hij zijn kleren, erkennende dat de hoop op mensen verdwenen was, maar dat hij daarom zich des te dieperonder Gods almachtige hand in boete en tranen verootmoedigde, en bedekte zich, ten bewijze van de diepe droefheid van zijn ziel, met een zak, 1) een haren gewaad ( 6:30; 1 Kings 21:27 1 Kings 6:30 1 Kings 21:27), en ging uit zijn paleis naar de berg Moria, in het huis van de HEERE, 2) om daar des te vuriger zijn gebed te verrichten, hoe meer Gods belofte van genadige verhoring aan de plaats verbonden was, waar Hij de gedachtenis van Zijn naam gesticht had (Exodus 20:24).

a) Isaiah 37:1

1) Ook Joram van Israël had een haren zak omgedaan, maar onder zijn bovenkleren. Hizkia verscheurt evenwel zijn bovenkleren en bedekt zich openlijk met het boetgewaad. En ziedaar het grote onderscheid tussen ware en valse verootmoediging voor de Heere God, het onderscheid tussen het onoprecht en oprecht berouw. Bij Joram was het om gered te worden, bij Hizkia om het onheil en de ellende zelf, de uitkomst aan de Heere overlatende..

2) Een mens, die waarlijk God vreest, kan het niet verdragen, als het ongeloof zijn stoute mond opent; het verscheurt hem het hart, wanneer hij de levende God hoort honen..

Vers 1

1. En a) het geschiedde toen koning Hizkia dit hoorde, wat zijn afgezanten hem van Rabsak's rede overbrachten, zo scheurde hij zijn kleren, erkennende dat de hoop op mensen verdwenen was, maar dat hij daarom zich des te dieperonder Gods almachtige hand in boete en tranen verootmoedigde, en bedekte zich, ten bewijze van de diepe droefheid van zijn ziel, met een zak, 1) een haren gewaad ( 6:30; 1 Kings 21:27 1 Kings 6:30 1 Kings 21:27), en ging uit zijn paleis naar de berg Moria, in het huis van de HEERE, 2) om daar des te vuriger zijn gebed te verrichten, hoe meer Gods belofte van genadige verhoring aan de plaats verbonden was, waar Hij de gedachtenis van Zijn naam gesticht had (Exodus 20:24).

a) Isaiah 37:1

1) Ook Joram van Israël had een haren zak omgedaan, maar onder zijn bovenkleren. Hizkia verscheurt evenwel zijn bovenkleren en bedekt zich openlijk met het boetgewaad. En ziedaar het grote onderscheid tussen ware en valse verootmoediging voor de Heere God, het onderscheid tussen het onoprecht en oprecht berouw. Bij Joram was het om gered te worden, bij Hizkia om het onheil en de ellende zelf, de uitkomst aan de Heere overlatende..

2) Een mens, die waarlijk God vreest, kan het niet verdragen, als het ongeloof zijn stoute mond opent; het verscheurt hem het hart, wanneer hij de levende God hoort honen..

Vers 2

2. Daarna, 1)nog eer hij daarheen ging of tegelijkertijd, zond hij Eljakim, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en de oudsten en voornaamsten van de priesters, eveneens met zakken bedekt, tot Isaiah 2:1) de profeet, a) de zoon van Amos, (2 Kings 15:7) want omdat deze sinds het beslissende ogenblik in 16:5vv. over het werk van de goddelijke tucht, waaronder Juda en David's huis thans zuchtte, het bestuur had, zo was hij het ook, uit wiens mond alleen een woord van lering en troost van de heere te hopen was.

a) Jeremiah 1:1

1) De zo wijze koning stelt tegenover de lasteringen van Rabsak in 18:19vv. geen wapengeweld, maar gebed en tranen en boetekleed en verzoekt de profeet om zijn tussenkomst bij de Heere..

2) Onder de verschillende personen, die sprekend en handelend in deze geschiedenis voorkomen, bekleedt de profeet Jesaja in ieder opzicht een eerste plaats. Hij is het middelpunt, de ziel van het gehele verhaal, dat juist om zijnentwil ook in het boek van de profetieën van deze profeet is opgenomen. Wat het eigenaardige wezen van het profetisch ambt uitmaakt, zijn hoge betekenis in de openbaring van het heil, krachtens welke niet alleen buiten, maar ook boven het koning- en priesterschap staat, treedt hier op de voorgrond, zoals nauwelijks ooit vroeger of later. Niet slechts als menselijk raadgever in staatkundige handelingen, als koninklijk "geheimraad", maar als de onmiddellijke knecht van de HEERE, de God van Israël, die door hem Zijn wil en raad openbaart en de lotgevallen van Zijn volk leidt, als de verkondiger en middelaar van de goddelijke heilsdaden staat Jesaja daar en voldoet aan deze hoge roeping op de volkomenste wijze. Jeruzalem en daarmee het gehele rijk verkeert in een gevaar zoals het sinds zijn bestaan nog nooit had gekend. Niemand weet raad en hulp te verlenen; ontzetting, angst en schrik heeft allen aangegrepen. In deze onrustige tijd staat Jesaja geheel alleen zonder vrees of versaagdheid, zonder wankeling of dobbering, vast en sterk als een rots in het hart van de zee, waarop zich de golven breken. Met een zekerheid, ja blijdschap, als enkel het bewustzijn van een knecht, die voor het aangezicht van de HEERE staat (1 Kings 17:1; 1 Kings 13:15) geven kon, verkondigt hij in de naam van zijn almachtige Heere, hoe van de hemel heil en redding aan het volk van de HEERE, maar het goddelijk oordeel de godlasterende vijanden zal toegezonden worden, en zoals hij spreekt, gebeurt het ook. Waar in de geschiedenis van de gehele oude wereld is er iets ook in de verte mee te vergelijken?.

Hij ging in het huis van de Heere, dus het voorbeeld volgende van de Psalmist, die verdrietig en twijfelend zijnde over de hoogmoed en voorspoed van de goddelozen in Gods heiligdommen inging en daar vernam, dat hun voorspoed slechts van korte duur wezen, en haast in een nare en ijselijke uitkomst eindigen zou (Psalms 73:17vv.). Ja, hij betoonde hierin een echte navolger van David te zijn, die, met vele onlusten beproefd wordende, slechts een ding van de Heere begeerde, te weten, niet zozeer de overwinning of zegepraal over zijn vijanden, een geruste vrede of zijn bevestiging op de troon en nog veel minder rijkdom en vermaak, maar dat hij niet meer verdreven mocht worden van het Huis van de Heere, of verontrust in de dienst en de aanbidding van God (Psalms 27:4)..

Voor Hizkia was het Huis van de Heere een plaats van rust en veiligheid. Daar wist hij met een God te doen te hebben, die het geschrei van de ellendige hoort en zich ontfermt op het gebed van de bedrukte. Hizkia kon geen betere plaats vinden, om het benauwde hart uit te storten..

Vers 2

2. Daarna, 1)nog eer hij daarheen ging of tegelijkertijd, zond hij Eljakim, de hofmeester, en Sebna, de schrijver, en de oudsten en voornaamsten van de priesters, eveneens met zakken bedekt, tot Isaiah 2:1) de profeet, a) de zoon van Amos, (2 Kings 15:7) want omdat deze sinds het beslissende ogenblik in 16:5vv. over het werk van de goddelijke tucht, waaronder Juda en David's huis thans zuchtte, het bestuur had, zo was hij het ook, uit wiens mond alleen een woord van lering en troost van de heere te hopen was.

a) Jeremiah 1:1

1) De zo wijze koning stelt tegenover de lasteringen van Rabsak in 18:19vv. geen wapengeweld, maar gebed en tranen en boetekleed en verzoekt de profeet om zijn tussenkomst bij de Heere..

2) Onder de verschillende personen, die sprekend en handelend in deze geschiedenis voorkomen, bekleedt de profeet Jesaja in ieder opzicht een eerste plaats. Hij is het middelpunt, de ziel van het gehele verhaal, dat juist om zijnentwil ook in het boek van de profetieën van deze profeet is opgenomen. Wat het eigenaardige wezen van het profetisch ambt uitmaakt, zijn hoge betekenis in de openbaring van het heil, krachtens welke niet alleen buiten, maar ook boven het koning- en priesterschap staat, treedt hier op de voorgrond, zoals nauwelijks ooit vroeger of later. Niet slechts als menselijk raadgever in staatkundige handelingen, als koninklijk "geheimraad", maar als de onmiddellijke knecht van de HEERE, de God van Israël, die door hem Zijn wil en raad openbaart en de lotgevallen van Zijn volk leidt, als de verkondiger en middelaar van de goddelijke heilsdaden staat Jesaja daar en voldoet aan deze hoge roeping op de volkomenste wijze. Jeruzalem en daarmee het gehele rijk verkeert in een gevaar zoals het sinds zijn bestaan nog nooit had gekend. Niemand weet raad en hulp te verlenen; ontzetting, angst en schrik heeft allen aangegrepen. In deze onrustige tijd staat Jesaja geheel alleen zonder vrees of versaagdheid, zonder wankeling of dobbering, vast en sterk als een rots in het hart van de zee, waarop zich de golven breken. Met een zekerheid, ja blijdschap, als enkel het bewustzijn van een knecht, die voor het aangezicht van de HEERE staat (1 Kings 17:1; 1 Kings 13:15) geven kon, verkondigt hij in de naam van zijn almachtige Heere, hoe van de hemel heil en redding aan het volk van de HEERE, maar het goddelijk oordeel de godlasterende vijanden zal toegezonden worden, en zoals hij spreekt, gebeurt het ook. Waar in de geschiedenis van de gehele oude wereld is er iets ook in de verte mee te vergelijken?.

Hij ging in het huis van de Heere, dus het voorbeeld volgende van de Psalmist, die verdrietig en twijfelend zijnde over de hoogmoed en voorspoed van de goddelozen in Gods heiligdommen inging en daar vernam, dat hun voorspoed slechts van korte duur wezen, en haast in een nare en ijselijke uitkomst eindigen zou (Psalms 73:17vv.). Ja, hij betoonde hierin een echte navolger van David te zijn, die, met vele onlusten beproefd wordende, slechts een ding van de Heere begeerde, te weten, niet zozeer de overwinning of zegepraal over zijn vijanden, een geruste vrede of zijn bevestiging op de troon en nog veel minder rijkdom en vermaak, maar dat hij niet meer verdreven mocht worden van het Huis van de Heere, of verontrust in de dienst en de aanbidding van God (Psalms 27:4)..

Voor Hizkia was het Huis van de Heere een plaats van rust en veiligheid. Daar wist hij met een God te doen te hebben, die het geschrei van de ellendige hoort en zich ontfermt op het gebed van de bedrukte. Hizkia kon geen betere plaats vinden, om het benauwde hart uit te storten..

Vers 4

4. Wilt gij u nu als middel laten gebruiken. Misschien zal de HEERE, uw God, wiens profeet gij zijt, en tot wie gij een veel vrijere toegang hebt, dan wij allen, op uw voorbede horen 1) en op rechtvaardige wijze vergelden al de woorden van Rabsak, die zijn heer, de koning van Assyrië, gezonden heeft, om de levende God te honen, en te schelden met woorden, die de HEERE, uw God zeker gehoord heeft; nu komt het erop aan, dat Hij ze niet onopgemerkt late, maar aan hem bezoeke, en aan Zijn volk zich des temeer verheerlijke; hef dan, opdat Hij dit ook doe, een gebed ten hemel op voor het overblijfsel, dat, na de wegvoering van het ene deel van Zijn Verbondsvolk door deze overmoedige en goddeloze Assyriër ( 17:6) nog gevonden wordt, 2) opdat niet ook het andere deel, het rijk van Juda, aan zijn macht onderworpen worde.

1) Horen, in de zin van, verhoren en ter harte nemen, zodat de straf niet kan uitblijven, horen en straffen. Dat er bijgevoegd wordt misschien komt, omdat Hizkia zijn onwaardigheid voelt en erkent en het uitspreekt dat, indien de Heere tussenbeide komt en Rabsak straft, hij het doen moet en zal, omdat Zijn eigen eer is aangetast, omdat Rabsak de slagorden van de levende God heeft gehoond.. 2) Wie wil dat anderen voor hem bidden, moet zelf het gebed niet verleerd hebben. Hizkia ging zelf in het huis van de Heere, om te bidden, en zond pas daarna tot de profeet..

Wanneer het met de Kerk en het land zo na gekomen is, dat een gehele verdelging te vrezen zij en er nochtans een overblijfsel, dat naar de verkiezing is, hoe klein het ook wezen moge, gevonden wordt, dan mogen we ons gebed opheffen voor dat overblijfsel, en daarop aandringen, dat het het steunsel, het bewaarzout van het vaderland moge zijn, en dat omwille van de weinige rechtvaardigen de anderen nog gespaard mogen worden..

Vers 4

4. Wilt gij u nu als middel laten gebruiken. Misschien zal de HEERE, uw God, wiens profeet gij zijt, en tot wie gij een veel vrijere toegang hebt, dan wij allen, op uw voorbede horen 1) en op rechtvaardige wijze vergelden al de woorden van Rabsak, die zijn heer, de koning van Assyrië, gezonden heeft, om de levende God te honen, en te schelden met woorden, die de HEERE, uw God zeker gehoord heeft; nu komt het erop aan, dat Hij ze niet onopgemerkt late, maar aan hem bezoeke, en aan Zijn volk zich des temeer verheerlijke; hef dan, opdat Hij dit ook doe, een gebed ten hemel op voor het overblijfsel, dat, na de wegvoering van het ene deel van Zijn Verbondsvolk door deze overmoedige en goddeloze Assyriër ( 17:6) nog gevonden wordt, 2) opdat niet ook het andere deel, het rijk van Juda, aan zijn macht onderworpen worde.

1) Horen, in de zin van, verhoren en ter harte nemen, zodat de straf niet kan uitblijven, horen en straffen. Dat er bijgevoegd wordt misschien komt, omdat Hizkia zijn onwaardigheid voelt en erkent en het uitspreekt dat, indien de Heere tussenbeide komt en Rabsak straft, hij het doen moet en zal, omdat Zijn eigen eer is aangetast, omdat Rabsak de slagorden van de levende God heeft gehoond.. 2) Wie wil dat anderen voor hem bidden, moet zelf het gebed niet verleerd hebben. Hizkia ging zelf in het huis van de Heere, om te bidden, en zond pas daarna tot de profeet..

Wanneer het met de Kerk en het land zo na gekomen is, dat een gehele verdelging te vrezen zij en er nochtans een overblijfsel, dat naar de verkiezing is, hoe klein het ook wezen moge, gevonden wordt, dan mogen we ons gebed opheffen voor dat overblijfsel, en daarop aandringen, dat het het steunsel, het bewaarzout van het vaderland moge zijn, en dat omwille van de weinige rechtvaardigen de anderen nog gespaard mogen worden..

Vers 7

7. Zie, 1) Ik zal een geest in hem geven, door Mijn Geest zodanig op hem inwerken, dat hij een gerucht van de nadering van een machtig leger horen zal, en uit vrees daarvoor, weer in zijn land keren; en Ik zal hem later, als het uur van het gericht over hem zal slaan, door het zwaard in zijn land vellen ( 19:37).

1) Het geloof van de koning en zijn gezanten heeft nog oefening en beproeving nodig; daarom is de belofte vooralsnog zo algemeen en onbepaald gebleven, totdat zij later in 2 Kings 19:20vv. 19:20 reeds veel beslister wordt. Op wat een wijze de Heere het geheel ondenkbare denkt te bewerken, zodat hij, die thans door geen macht op aarde tot wijken gebracht scheen te kunnen worden, op slechts het gerucht van een naderende tegenstander zou vluchten en het land ruimen, was ook niet eens met het oog van het geloof te bepalen: volkomen blindelings moesten zij dus hopen en wachten, en zich inmiddels stil houden..

Wij menen al zeer spoedig, dat het rijk van God en het Christendom in gevaar verkeren, wanneer daartegen geleerd, geschreven en geschreeuwd wordt; maar vrees niet; zoals Herodes, zijn nog allen gestorven, die het Kindeke naar het leven stonden (Matthew 2:20)..

De profeet noemt hier de eerste oorzaak van de redding van Juda en Jeruzalem, n.l. dat de Heere Sanherib een gerucht zal laten horen. De Heere spreekt niet van de Engel van het verderf, die duizenden zou vellen, omdat dit de tweede oorzaak of de bijkomende zaak was. Want toch had Sanherib dat gerucht niet gehoord, hij had zich door de vele doden niet makkelijk laten afschrikken, maar zou een nieuw leger tegen Jeruzalem hebben aangevoerd. Nu hij echter het gerucht hoort, dat de koning van Cusch tegen hem optrekt, beproeft hij nog eenmaal, om Hizkia door vrees te doen toegeven aan zijn eisen, omdat er hem veel aan gelegen was, Juda tot bedekking te hebben in de vermoedelijke strijd met Egypte; maar ziet toen God het smaden van Zijn Hoogheid strafte met vernietiging van zijn leger, in een enkele nacht ligt geheel zich plan in duigen en hij haast zich, om in zijn land te komen, waar hij later een smadelijke dood vindt..

2 Kings 19:8-2 Kings 19:37. In dezelfde tijd, dat Sanheribs gezanten weer bij hem komen in Libna, waarheen hij intussen van Lachis is voortgerukt, komt het gerucht tot hem, dat de Ethiopische koning Tirhaka. van Egypte met zijn leger tegen hem optrekt, en daarmee wordt het eerste deel Jesaja's profetie vervuld. Hij zendt nu andermaal een gezantschap naar Hizkia, die hij mondeling en schriftelijk met even overmoedige en godslasterlijke woorden, als voorheen door Rabsak, tot overgave van zijn hoofdstad oproept, maar ook ditmaal vlucht Juda's koning tot zijn God en diens heiligdom, bidt tot Hem op de vurigste wijze en ontvangt daarop uit Jesaja's mond het antwoord van de Heere. Dit antwoord houdt in, dat Sanherib niet in de stad komen, geen pijl daarin schieten en geen wal daarom werpen, maar langs de weg, die hij gekomen is, weer vertrekken zal. In de daarop volgende nacht wordt deze voorspelling vervuld, de Engel van de Heere gaat uit en slaat in het Assyrische leger 185.000 man. Nu breekt Sanherib, te zeer verzwakt om zijn veroveringsplannen voort te zetten, in allerijl naar zijn land op; enige jaren daarna wordt hij door zijn beide oudste zonen in het huis van zijn god, Nisroch gedood (Vergelijk 2 Chronicles 32:21-2 Chronicles 32:23 Isaiah 37:8-Isaiah 37:38).

Vers 7

7. Zie, 1) Ik zal een geest in hem geven, door Mijn Geest zodanig op hem inwerken, dat hij een gerucht van de nadering van een machtig leger horen zal, en uit vrees daarvoor, weer in zijn land keren; en Ik zal hem later, als het uur van het gericht over hem zal slaan, door het zwaard in zijn land vellen ( 19:37).

1) Het geloof van de koning en zijn gezanten heeft nog oefening en beproeving nodig; daarom is de belofte vooralsnog zo algemeen en onbepaald gebleven, totdat zij later in 2 Kings 19:20vv. 19:20 reeds veel beslister wordt. Op wat een wijze de Heere het geheel ondenkbare denkt te bewerken, zodat hij, die thans door geen macht op aarde tot wijken gebracht scheen te kunnen worden, op slechts het gerucht van een naderende tegenstander zou vluchten en het land ruimen, was ook niet eens met het oog van het geloof te bepalen: volkomen blindelings moesten zij dus hopen en wachten, en zich inmiddels stil houden..

Wij menen al zeer spoedig, dat het rijk van God en het Christendom in gevaar verkeren, wanneer daartegen geleerd, geschreven en geschreeuwd wordt; maar vrees niet; zoals Herodes, zijn nog allen gestorven, die het Kindeke naar het leven stonden (Matthew 2:20)..

De profeet noemt hier de eerste oorzaak van de redding van Juda en Jeruzalem, n.l. dat de Heere Sanherib een gerucht zal laten horen. De Heere spreekt niet van de Engel van het verderf, die duizenden zou vellen, omdat dit de tweede oorzaak of de bijkomende zaak was. Want toch had Sanherib dat gerucht niet gehoord, hij had zich door de vele doden niet makkelijk laten afschrikken, maar zou een nieuw leger tegen Jeruzalem hebben aangevoerd. Nu hij echter het gerucht hoort, dat de koning van Cusch tegen hem optrekt, beproeft hij nog eenmaal, om Hizkia door vrees te doen toegeven aan zijn eisen, omdat er hem veel aan gelegen was, Juda tot bedekking te hebben in de vermoedelijke strijd met Egypte; maar ziet toen God het smaden van Zijn Hoogheid strafte met vernietiging van zijn leger, in een enkele nacht ligt geheel zich plan in duigen en hij haast zich, om in zijn land te komen, waar hij later een smadelijke dood vindt..

2 Kings 19:8-2 Kings 19:37. In dezelfde tijd, dat Sanheribs gezanten weer bij hem komen in Libna, waarheen hij intussen van Lachis is voortgerukt, komt het gerucht tot hem, dat de Ethiopische koning Tirhaka. van Egypte met zijn leger tegen hem optrekt, en daarmee wordt het eerste deel Jesaja's profetie vervuld. Hij zendt nu andermaal een gezantschap naar Hizkia, die hij mondeling en schriftelijk met even overmoedige en godslasterlijke woorden, als voorheen door Rabsak, tot overgave van zijn hoofdstad oproept, maar ook ditmaal vlucht Juda's koning tot zijn God en diens heiligdom, bidt tot Hem op de vurigste wijze en ontvangt daarop uit Jesaja's mond het antwoord van de Heere. Dit antwoord houdt in, dat Sanherib niet in de stad komen, geen pijl daarin schieten en geen wal daarom werpen, maar langs de weg, die hij gekomen is, weer vertrekken zal. In de daarop volgende nacht wordt deze voorspelling vervuld, de Engel van de Heere gaat uit en slaat in het Assyrische leger 185.000 man. Nu breekt Sanherib, te zeer verzwakt om zijn veroveringsplannen voort te zetten, in allerijl naar zijn land op; enige jaren daarna wordt hij door zijn beide oudste zonen in het huis van zijn god, Nisroch gedood (Vergelijk 2 Chronicles 32:21-2 Chronicles 32:23 Isaiah 37:8-Isaiah 37:38).

Vers 8

8. Zo kwam Rabsak, zeker zonder Tartan en Rabsaris, van Jeruzalem, waarheen hem zijn heer, de koning van Assyrië, gezonden had, om de overgave van de stad te eisen ( 18:17vv.), weer om hem bericht van de vruchteloosheid van zijn zending te brengen, en vond de koning van Assyrië 1 1/4 mijl dichter op Jeruzalem aan, strijdende tegen de vesting Libna ( 8:22 en "Joshua 10:29); want hij, Rabsak, had gehoord, dat hij, Sanherib, van Lachis, na deze stad gewonnen te hebben, vertrokken was naar Libna, om ook deze vesting in te nemen; waarom hij hem dus hier opzocht.

Vers 8

8. Zo kwam Rabsak, zeker zonder Tartan en Rabsaris, van Jeruzalem, waarheen hem zijn heer, de koning van Assyrië, gezonden had, om de overgave van de stad te eisen ( 18:17vv.), weer om hem bericht van de vruchteloosheid van zijn zending te brengen, en vond de koning van Assyrië 1 1/4 mijl dichter op Jeruzalem aan, strijdende tegen de vesting Libna ( 8:22 en "Joshua 10:29); want hij, Rabsak, had gehoord, dat hij, Sanherib, van Lachis, na deze stad gewonnen te hebben, vertrokken was naar Libna, om ook deze vesting in te nemen; waarom hij hem dus hier opzocht.

Vers 13

13. Waar is de koning van Hamath, en de koning van Arpad, en de koning van de stad Sefarvaim, evenals die van Hena en Ivva ( 18:34)? Dus geef u slechts zonder verzuim in mijn handen, indien gij uw ongeluk ontgaan en een beter lot verkrijgen wilt.

De taal, die deze oude wereldveroveraar voert, is wel echt heidens, maar de geest die eruit doorstraalt, is met hem niet uitgestorven, hij klinkt nog na duizenden jaren terug in de redevoeringen van de grootste veroveraar uit de nieuwere tijd. Hoort hoe Napoleon op zijn veldtocht naar Egypte tot een Mufti zei: "Ik kan een vurige wagen van de hemel laten komen en zijn loop op aarde stuiten; " hoort, hoe hij in zijn proclamatie aan de bewoners van Cairo de levende God verloochende en het Noodlot voor Hem in de plaats stellende, uitriep: "Zou er iemand zijn, blind genoeg om niet te lezen, dat het Noodlot zelf al mijn ondernemingen bestuurt...? Onderricht het volk, dat, sinds de wereld bestaat, er geschreven staat, dat na vernietiging van de vijanden van de Islam en de omverwerping van het kruis, ik uit het verre oosten zou komen, om de mij opgelegde taak te volbrengen....Die gebeden tegen ons ten hemel opzenden, smeken hun eigen verdoemenis. Ik zou van ieder van u rekenschap kunnen vorderen over de geheimste opwellingen van zijn hart, want ik weet alles, zelfs hetgeen niemand u gezegd heeft; maar er zal een dag komen, waarin de gehele wereld duidelijk zal zien, dat ik door hogere Macht geleid word en dat alle inspanningen van de mensen niets tegen mij vermogen (Leo Universalgeschichte V. _ 317. Bann, Geschichts- en Levensbilder 1. _ 385): Is dit niet juist hetzelfde, ofschoon met andere woorden wat Sanherib ( 18:25,35 en 19:1vv.) van zichzelf roemt?.

Om stad als Lachis of Libna liet zich na een moedige aanval met grote macht spoedig nemen, en haar val kon dan ook invloed uitoefenen op Jeruzalems houding; daarentegen was een belegering van Jeruzalem een geheel andere zaak. Drie jaren lag Salmanasser voor Samaria ( 17:5); langer dan 2 jaar lag later Nebukadnzar voor Jeruzalem ( 25:1vv.), en dat in het voor ons liggend geval de Assyriërs zelf ook op een zwaar beleg gerekend hebben, blijkt uit uitdrukkingen als 18:27.. Daaruit laat het zich verklaren, waarom Sanherib alles in het werk stelde, om Jeruzalem door vrijwillige overgave in handen te krijgen; voor een eigenlijke langdurige belegering had hij geen tijd, hij moest zich haasten om zich eerst in de rug in veiligheid te stellen voordat hij de mededinger naar de wereldheerschappij, de naderende Tirhaka, tot een beslissende slag tegemoet kon gaan. Hoe makkelijk had het nu kunnen gebeuren, dat Hizkia, die van de staat van zaken niets wist en aan zijn eigen redding scheen te wanhopen (2 Kings 19:3) zich had laten bepraten, om aan Sanheribs eis gehoor te geven! Zo hij werkelijk geweten had, waarom zijn vijand zo'n aandrang gebruikte, hij zou om nog zo veel niet toegegeven en met de uiterste inspanning zich nog een tijd lang verdedigd hebben, totdat Tirhaka de stad ontzette. Maar dan zou hij slechts in wereldse wijsheid gehandeld hebben en in de macht van een andere tiran gevallen zijn, of als dit gehele gerucht van Tirhaka's nadering onwaar was, aan de eerste onderdrukker des te zekerder onderworpen zijn geworden. Veel beter dan deze wetenschap was voor hem het woord van de profetie, dat de profeet hem uit de naam van de Heere brengt (2 Kings 19:6vv.), en hij bevestigt nu hier, wat hiervoor ( 18:5) tot zijn eer is gezegd. Niettegenstaande menselijke berekening volstrekt niet deed vooruitzien, hoe Gods belofte vervuld zou worden (2 Kings 19:7), vertrouwde hij de Heere, de God van Israël, en omdat hij in het moeilijkste en beslissendste ogenblik, toen een gezindheid, als Hebrews 11:1 beschrijft, nodig was, dit vertrouwen getoond heeft, wordt terecht van hem gezegd, dat na hem zijn gelijke niet was onder alle koningen van Israël, noch die voor hem geweest waren..

Deze brief en zijn inhoud moest dienen, om Hizkia van de enige rotsgrond, waarop hij vertrouwen kon, af te brengen, maar deze daad van de Assyrische koning wordt hem zelf tot een oorzaak van zijn verderf: De zaak van Juda's koning wordt daardoor des te meer de zaak van Juda's God, van de Heere van de Heerscharen..

Vers 13

13. Waar is de koning van Hamath, en de koning van Arpad, en de koning van de stad Sefarvaim, evenals die van Hena en Ivva ( 18:34)? Dus geef u slechts zonder verzuim in mijn handen, indien gij uw ongeluk ontgaan en een beter lot verkrijgen wilt.

De taal, die deze oude wereldveroveraar voert, is wel echt heidens, maar de geest die eruit doorstraalt, is met hem niet uitgestorven, hij klinkt nog na duizenden jaren terug in de redevoeringen van de grootste veroveraar uit de nieuwere tijd. Hoort hoe Napoleon op zijn veldtocht naar Egypte tot een Mufti zei: "Ik kan een vurige wagen van de hemel laten komen en zijn loop op aarde stuiten; " hoort, hoe hij in zijn proclamatie aan de bewoners van Cairo de levende God verloochende en het Noodlot voor Hem in de plaats stellende, uitriep: "Zou er iemand zijn, blind genoeg om niet te lezen, dat het Noodlot zelf al mijn ondernemingen bestuurt...? Onderricht het volk, dat, sinds de wereld bestaat, er geschreven staat, dat na vernietiging van de vijanden van de Islam en de omverwerping van het kruis, ik uit het verre oosten zou komen, om de mij opgelegde taak te volbrengen....Die gebeden tegen ons ten hemel opzenden, smeken hun eigen verdoemenis. Ik zou van ieder van u rekenschap kunnen vorderen over de geheimste opwellingen van zijn hart, want ik weet alles, zelfs hetgeen niemand u gezegd heeft; maar er zal een dag komen, waarin de gehele wereld duidelijk zal zien, dat ik door hogere Macht geleid word en dat alle inspanningen van de mensen niets tegen mij vermogen (Leo Universalgeschichte V. _ 317. Bann, Geschichts- en Levensbilder 1. _ 385): Is dit niet juist hetzelfde, ofschoon met andere woorden wat Sanherib ( 18:25,35 en 19:1vv.) van zichzelf roemt?.

Om stad als Lachis of Libna liet zich na een moedige aanval met grote macht spoedig nemen, en haar val kon dan ook invloed uitoefenen op Jeruzalems houding; daarentegen was een belegering van Jeruzalem een geheel andere zaak. Drie jaren lag Salmanasser voor Samaria ( 17:5); langer dan 2 jaar lag later Nebukadnzar voor Jeruzalem ( 25:1vv.), en dat in het voor ons liggend geval de Assyriërs zelf ook op een zwaar beleg gerekend hebben, blijkt uit uitdrukkingen als 18:27.. Daaruit laat het zich verklaren, waarom Sanherib alles in het werk stelde, om Jeruzalem door vrijwillige overgave in handen te krijgen; voor een eigenlijke langdurige belegering had hij geen tijd, hij moest zich haasten om zich eerst in de rug in veiligheid te stellen voordat hij de mededinger naar de wereldheerschappij, de naderende Tirhaka, tot een beslissende slag tegemoet kon gaan. Hoe makkelijk had het nu kunnen gebeuren, dat Hizkia, die van de staat van zaken niets wist en aan zijn eigen redding scheen te wanhopen (2 Kings 19:3) zich had laten bepraten, om aan Sanheribs eis gehoor te geven! Zo hij werkelijk geweten had, waarom zijn vijand zo'n aandrang gebruikte, hij zou om nog zo veel niet toegegeven en met de uiterste inspanning zich nog een tijd lang verdedigd hebben, totdat Tirhaka de stad ontzette. Maar dan zou hij slechts in wereldse wijsheid gehandeld hebben en in de macht van een andere tiran gevallen zijn, of als dit gehele gerucht van Tirhaka's nadering onwaar was, aan de eerste onderdrukker des te zekerder onderworpen zijn geworden. Veel beter dan deze wetenschap was voor hem het woord van de profetie, dat de profeet hem uit de naam van de Heere brengt (2 Kings 19:6vv.), en hij bevestigt nu hier, wat hiervoor ( 18:5) tot zijn eer is gezegd. Niettegenstaande menselijke berekening volstrekt niet deed vooruitzien, hoe Gods belofte vervuld zou worden (2 Kings 19:7), vertrouwde hij de Heere, de God van Israël, en omdat hij in het moeilijkste en beslissendste ogenblik, toen een gezindheid, als Hebrews 11:1 beschrijft, nodig was, dit vertrouwen getoond heeft, wordt terecht van hem gezegd, dat na hem zijn gelijke niet was onder alle koningen van Israël, noch die voor hem geweest waren..

Deze brief en zijn inhoud moest dienen, om Hizkia van de enige rotsgrond, waarop hij vertrouwen kon, af te brengen, maar deze daad van de Assyrische koning wordt hem zelf tot een oorzaak van zijn verderf: De zaak van Juda's koning wordt daardoor des te meer de zaak van Juda's God, van de Heere van de Heerscharen..

Vers 14

14. Toen nu Hizkia de brieven uit de hand van de boden ontvangen en die gelezen had, ging hij, zoals in 2 Kings 19:1 op in het huis van de HEERE en Hizkia breidde die uit 1) voor het aangezicht van de HEERE, opdat deze de daarin uitgedrukte smaad van Zijn Goddelijke majesteit, die met de dode goden van de heidenen gelijk werd gesteld zou opmerken en naar behoren straffen.

1) Hizkia sloot deze brief in een andere, te weten, in een smeekbrief, een brief van gelovige toevluchtneming tot de Koning der koningen, de Schepper en Opperheerser van hemel en aarde. Hiermee toonde hij deels, dat hij God kende in al Zijn wegen; deels, dat hij de smaadheden, die zijn vijanden hen aandeden, niet wilde verzwaren, noch deze erger maken, dan ze inderdaad waren, niets meer begeerde, dan de zaak in een behoorlijk licht en in haar eigen gedaante voor te dragen; en ten derde, dat hij ten enenmale aan de Goddelijke Wijsheid en Rechtvaardigheid overliet, om daarover te oordelen..

Dit uitbreiden is een gebed zonder woorden, een stille gebedswerkzaamheid, die echter daarna in luid schreeuwen en roepen overgaat. Vele uitleggers kunnen zich zo'n, naar verhoring vurig uitziend, gebed, dat met alle ook de zinnelijk werkzame middelen werkt, geen denkbeeld vormen, en herinneren aan de zogenaamde gebedsmachines van de Buriaten in Siberië, die de op een stuk papier geschreven gebeden aan hun hut ophangen, of op de wijze van onze vogelverschrikkers in de open lucht plaatsen, opdat zij door de wind bewogen, en zo, naar men meent, tot God gebracht worden; op deze wijze wil men met de minste moeite "bidden zonder ophouden"..

Wat een verschil tussen Sanherib en Hizkia! Sanherib, door Tirhaka's nadering in nood gebracht, wordt daardoor niet bescheidener en ootmoediger, maar nog trotser en vermeteler. Dat is de aard van de goddelozen, dat zij in de nood en de benauwdheid, in plaats van hun wil te breken en zich aan Gods wil te onderwerpen, nog meer verhard en in hun eisen te onbeschaamder en trotser worden. Hizkia daarentegen, die zich in een nog nooit zo hooggestegen nood bevindt, wordt daardoor des te meer tot het gebed gedreven; hij verootmoedigt zich onder de krachtige hand van God en neemt zijn toevlucht alleen tot de Heere, voor wie hij zijn hart uitstort. Sanherib verwerpt het geloof in de God van Israël als dwaasheid en snoeft dat ook alle goden van de heidenen niets tegen hem vermogen; hij leeft zonder God in de wereld en kent geen andere God dan zichzelf. Hizkia laat zich echter niet van zijn God afbrengen; zijn geloof wordt in de nood des te levendiger, vuriger, inniger. Hij bidt en zoekt niet zijn eer, maar die van de Heere, op wie hij zich verlaat..

Vers 14

14. Toen nu Hizkia de brieven uit de hand van de boden ontvangen en die gelezen had, ging hij, zoals in 2 Kings 19:1 op in het huis van de HEERE en Hizkia breidde die uit 1) voor het aangezicht van de HEERE, opdat deze de daarin uitgedrukte smaad van Zijn Goddelijke majesteit, die met de dode goden van de heidenen gelijk werd gesteld zou opmerken en naar behoren straffen.

1) Hizkia sloot deze brief in een andere, te weten, in een smeekbrief, een brief van gelovige toevluchtneming tot de Koning der koningen, de Schepper en Opperheerser van hemel en aarde. Hiermee toonde hij deels, dat hij God kende in al Zijn wegen; deels, dat hij de smaadheden, die zijn vijanden hen aandeden, niet wilde verzwaren, noch deze erger maken, dan ze inderdaad waren, niets meer begeerde, dan de zaak in een behoorlijk licht en in haar eigen gedaante voor te dragen; en ten derde, dat hij ten enenmale aan de Goddelijke Wijsheid en Rechtvaardigheid overliet, om daarover te oordelen..

Dit uitbreiden is een gebed zonder woorden, een stille gebedswerkzaamheid, die echter daarna in luid schreeuwen en roepen overgaat. Vele uitleggers kunnen zich zo'n, naar verhoring vurig uitziend, gebed, dat met alle ook de zinnelijk werkzame middelen werkt, geen denkbeeld vormen, en herinneren aan de zogenaamde gebedsmachines van de Buriaten in Siberië, die de op een stuk papier geschreven gebeden aan hun hut ophangen, of op de wijze van onze vogelverschrikkers in de open lucht plaatsen, opdat zij door de wind bewogen, en zo, naar men meent, tot God gebracht worden; op deze wijze wil men met de minste moeite "bidden zonder ophouden"..

Wat een verschil tussen Sanherib en Hizkia! Sanherib, door Tirhaka's nadering in nood gebracht, wordt daardoor niet bescheidener en ootmoediger, maar nog trotser en vermeteler. Dat is de aard van de goddelozen, dat zij in de nood en de benauwdheid, in plaats van hun wil te breken en zich aan Gods wil te onderwerpen, nog meer verhard en in hun eisen te onbeschaamder en trotser worden. Hizkia daarentegen, die zich in een nog nooit zo hooggestegen nood bevindt, wordt daardoor des te meer tot het gebed gedreven; hij verootmoedigt zich onder de krachtige hand van God en neemt zijn toevlucht alleen tot de Heere, voor wie hij zijn hart uitstort. Sanherib verwerpt het geloof in de God van Israël als dwaasheid en snoeft dat ook alle goden van de heidenen niets tegen hem vermogen; hij leeft zonder God in de wereld en kent geen andere God dan zichzelf. Hizkia laat zich echter niet van zijn God afbrengen; zijn geloof wordt in de nood des te levendiger, vuriger, inniger. Hij bidt en zoekt niet zijn eer, maar die van de Heere, op wie hij zich verlaat..

Vers 15

15. En als Hiskia daarna, voor zijn tot dusver onuitsprekelijk zuchten, ook woorden kon vinden, bad hij voor het aangezicht van de HEERE, en zei: o HEERE Zebaoth (1 Samuel 1:3), God van Israël, die tussen de Cherubs woont! met dit Uw volk in een bijzondere verbondsbetrekking gekomen zijt, zoals de Cherubs op de Verbondskist met de daarboven zwevende wolk er een zinnebeeld en onderpand van zijn (1 Samuel 4:4 Exodus 25:1vv.): Gij zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken van de aarde, 1) zodat Gij ze alle in Uw macht hebt en ook de machtigste vorsten verootmoedigen kunt, die zich tegen U verheffen; Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt, en daardoor Uw opperheerschappij boven alle koninkrijken op aarde gevestigd.

1) Deze woorden vormen een tegenstelling met de bewering van Sanherib, en hiermee spreekt Hizkia het uit, dat die God, die tussen de Cherubs woont, niet bepaald tot Kanan is, maar de God, die de Soevereine heerschappij heeft over alle volken, buiten Wiens wil er niets gebeurt. Daarom volgt er ook onmiddellijk: Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt. Hizkia noemt de Heere hier de God van Israël, om zijn God erbij te bepalen, dat Hij die God is, die zich wendt tot degene, die in de benauwdheid van hart tot Hem de toevlucht neemt..

Vers 15

15. En als Hiskia daarna, voor zijn tot dusver onuitsprekelijk zuchten, ook woorden kon vinden, bad hij voor het aangezicht van de HEERE, en zei: o HEERE Zebaoth (1 Samuel 1:3), God van Israël, die tussen de Cherubs woont! met dit Uw volk in een bijzondere verbondsbetrekking gekomen zijt, zoals de Cherubs op de Verbondskist met de daarboven zwevende wolk er een zinnebeeld en onderpand van zijn (1 Samuel 4:4 Exodus 25:1vv.): Gij zelf, Gij alleen zijt de God van alle koninkrijken van de aarde, 1) zodat Gij ze alle in Uw macht hebt en ook de machtigste vorsten verootmoedigen kunt, die zich tegen U verheffen; Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt, en daardoor Uw opperheerschappij boven alle koninkrijken op aarde gevestigd.

1) Deze woorden vormen een tegenstelling met de bewering van Sanherib, en hiermee spreekt Hizkia het uit, dat die God, die tussen de Cherubs woont, niet bepaald tot Kanan is, maar de God, die de Soevereine heerschappij heeft over alle volken, buiten Wiens wil er niets gebeurt. Daarom volgt er ook onmiddellijk: Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt. Hizkia noemt de Heere hier de God van Israël, om zijn God erbij te bepalen, dat Hij die God is, die zich wendt tot degene, die in de benauwdheid van hart tot Hem de toevlucht neemt..

Vers 16

16. O HEERE! neig Uw oor 1) en hoor de woorden die ik, de koning van Uw Verbondsvolk, voor Uw aangezicht spreek, doe, HEERE, Uw ogen 1) open en zie Heere op de brieven, die uitgebreid voor Uw aangezicht liggen, en hoor de daarin geschreven woorden van Sanherib, die deze gezonden heeft, om de levende God te honen (1 Samuel 17:10).

1) Het woord oor wordt in het enkelvoud gebruikt en ogen in het meervoud, omdat men beide ogen opent, om te zien en het oor wendt tot degene, die iets te vragen heeft. Uit dit gehele vers blijkt zo duidelijk, hoe de koning hier met zijn God worstelt, zich in al zijn nietigheid en geringheid en onwaardigheid kent, maar het dan ook enig en alleen van God verwacht. In het slot bepaalt hij de Heere erbij, hoe Sanherib Zijn Majesteit en Ere heeft aangetast, hoe het nu niet meer is de zaak van de koning of van Juda, maar van Hem, de Heere God zelf.. 18. En hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven 1) zonder dat zij zich verdedigen en hun macht over hen bewijzen konden.

1) Hizkia bepaalt de Heere erbij, hoe daarom de afgoden van de heidense landen deze niet hebben kunnen redden, omdat zij slechts afgoden waren, werk van mensenhanden en komt daarmee tot de bede, dat de Heere zich tonen moge, de levende God te zijn, die in staat is, om Zijn volk te redden en te verlossen. Juda's koning laat hier de Heere tot Zijn eer komen en nu is het altijd openbaar geworden in de geschiedenis van volken en personen, dat, wie God tot Zijn eer laat komen, ook zeker, uit vrije genade, door Zijn God wordt gered..

Vers 16

16. O HEERE! neig Uw oor 1) en hoor de woorden die ik, de koning van Uw Verbondsvolk, voor Uw aangezicht spreek, doe, HEERE, Uw ogen 1) open en zie Heere op de brieven, die uitgebreid voor Uw aangezicht liggen, en hoor de daarin geschreven woorden van Sanherib, die deze gezonden heeft, om de levende God te honen (1 Samuel 17:10).

1) Het woord oor wordt in het enkelvoud gebruikt en ogen in het meervoud, omdat men beide ogen opent, om te zien en het oor wendt tot degene, die iets te vragen heeft. Uit dit gehele vers blijkt zo duidelijk, hoe de koning hier met zijn God worstelt, zich in al zijn nietigheid en geringheid en onwaardigheid kent, maar het dan ook enig en alleen van God verwacht. In het slot bepaalt hij de Heere erbij, hoe Sanherib Zijn Majesteit en Ere heeft aangetast, hoe het nu niet meer is de zaak van de koning of van Juda, maar van Hem, de Heere God zelf.. 18. En hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van mensenhanden, hout en steen; daarom hebben zij die verdorven 1) zonder dat zij zich verdedigen en hun macht over hen bewijzen konden.

1) Hizkia bepaalt de Heere erbij, hoe daarom de afgoden van de heidense landen deze niet hebben kunnen redden, omdat zij slechts afgoden waren, werk van mensenhanden en komt daarmee tot de bede, dat de Heere zich tonen moge, de levende God te zijn, die in staat is, om Zijn volk te redden en te verlossen. Juda's koning laat hier de Heere tot Zijn eer komen en nu is het altijd openbaar geworden in de geschiedenis van volken en personen, dat, wie God tot Zijn eer laat komen, ook zeker, uit vrije genade, door Zijn God wordt gered..

Vers 17

17. a) De hoogte van een pilaar was achttien el, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte van het kapiteel was drie (juister vijf "2 Kings 25:8"; 1 Kings 7:16 Jeremiah 52:22) el; en het net, en de granaatappels op het kapiteel rondom, waren allen van koper; en deze gelijk had de andere pilaar, met het net.

a) 2 Chronicles 3:15 Jeremiah 52:21

Bij de verwoesting van de tempel was ook de Verbondskist vernield, en met haar de Shechina, het zichtbare teken van de Goddelijke aanwezigheid; want wat in 2 Makk. 2:1-8 van de berging van het Heilige vuur, de tabernakel, de Verbondskist en het reukaltaar door de profeet Jeremia in een grot van de berg Nebo bericht wordt, is duidelijk niets meer dan een fabel, omdat allereerst de weg van de gevangenen naar Babel hen niet voorbij deze berg, maar over Ribla in Syrië voerde, en ten tweede omdat Jeremia gedurende de belegering van Jeruzalem gevangen zat en daarna in boeien naar Rama gebracht werd. Bij de bouw van de tweede of Zerubbabelse tempel (Ezra 6:14vv.) verscheen de Verbondskist als zo'n hoog en verheven heiligdom, dat men zich ervoor wachtte, om het, zonder bijzondere goddelijke opdracht, te herstellen, evenals ook het hogepriesterlijke sieraad niet weer ingevoerd werd, maar de vernieuwing daarvan aan Gods onmiddellijke keuze werd overgelaten (Ezra 2:63 Nehemiah 7:65). In het Heilige der heiligen lag op de plaats van de Verbondskist een drie vingers hoge stenen plaat, de steen van de grondlegging Eben-Schatijah geheten; maar in Hebrews 9:4 bedoelt de apostel het bestaan van het heiligdom in Mozes' tijd; het daar gezegde weerspreekt dus niet de zo-even gemaakte opmerkingen, veeleer verspreidden de Joden van latere tijd het sprookje, dat bij de verwoesting van de tempel de Verbondskist naar de hemel is gevoerd, en daar zal blijven totdat de Messias verschijnen zal (Revelation 1:19).. De verwoesting van Jeruzalem volgde niet aanstonds op de bestorming en inname van de stad, maar pas een maand later door NebuzaraDaniël Deze ging daarbij volgens een plan te werk. Eerst verwoest hij de tempel, daarna het koninklijk paleis, vervolgens de huizen van de groten, eindelijk de stadsmuren; de bewoners voerde hij gevangen weg. In 2 Kings 19:13-2 Kings 19:17 komt het verhaal weer op de tempel terug, het vertoeft er langer bij, en telt zelfs de afzonderlijke gereedschappen op, die vernield of geroofd werden. Dit kan zijn reden niet hebben in bijzondere kostbaarheid van die gereedschappen, want zij waren niet eens van goud, zoals de vroeger weggenomen ( 24:13), maar enkel in de betekenis van de tempel in het algemeen, krachtens welke hij als woning van de enige God in het midden van Zijn uitverkoren volk zowel in godsdienstig als in staatkundig opzicht, het hart en middelpunt van Jeruzalem, ja van het gehele land en rijk, het fundament en de band van de volkseenheid, dus verreweg het gewichtigste gebouw was, dat daarom het eerst meest vallen en geheel verwoest meest worden. De gehele tempeldienst was onder de laatste vier koningen, voor zover zij nog bestond, een bloot uiterlijke ceremoniedienst en zelfs bij de priesters tot een huichelwerk geworden, zodat Jeremia het volk moest toeroepen: "Vertrouwt niet op valse woorden zeggende: De tempel van de Heere is deze! maar maakt uw wegen en uw handelingen waarlijk goed" (Jeremiah 7:4, Jeremiah 7:5). Omdat er echter geen verbetering plaatsvond, werd hun datgene, waarop zij onterecht bouwden en zich beroemden, ontnomen. De verwoesting van de tempels was het Goddelijke zegel op het profetische woord, waarnaar zij niet gehoord hadden (Jeremiah 27:19-Jeremiah 27:22). Dat de koperen pilaren van al het tempelgereedschap het eerst worden opgenoemd en omschreven, berust wel daarop, dat zij de gedenktekenen waren en van de grondvesting en van de sterkte en de duur van het huis van de HEERE en dus enigermate Zijn vertegenwoordigers. De wegneming ervan drukte meer dan die van iets andere uit, dat het huis van de HEERE, het centrum van de gehele uiterlijke theocratie, een einde genomen had..

19. En uit de stad, uit de burgerlijke oversten van de stad, nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, een bevelhebberspost in het leger bekleed had, en vijf (naar Jeremiah 52:25 zeven (2 Kings 25:8) mannen uit degenen, die het aangezicht van de koning zagen, de kring van zijn geheime raadsheren gevormd hadden, die in de stad gevonden werden, evenals de overste schrijver van het legers, die 1) het volk van het land tot de oorlog opschreef, terwijl de opperbevelhebber van het leger zelf de koning op zijn vlucht (2 Kings 19:4vv.), begeleid had, en zestig mannen van het volk van het land, die in de stad gevonden werden2) en bij de verdediging van de stad met de overigen zich bijzonder op de voorgrond gesteld hadden.

1) Beter: "De schrijver van de overste van het leger, die". De Overste zelf was met de koning gevlucht, maar zijn schrijver was nog in de stad aanwezig; die enz. is nadere bepaling bij schrijver. Bij de profeet Jeremia ( 52:25) komt dit in de grondtekst nog beter uit..

2)Waarschijnlijk heeft Nebuzaradan hen gehouden voor de voornaamste leiders van de opstand, maar de Goddelijke Rechtvaardigheid, veronderstellen we, merkt hen aan, als de voornaamste werktuigen ter bevordering van de afgoderij en andere goddeloosheden, waarover nu bezoeking gedaan werd.. HET EERSTE BOEK DER KRONIEKEN

De Boeken der Kronieken vormen oorspronkelijk in de Hebreeuwse Bijbel slechts n Geschrift. De verdeling in tweeën heeft plaats gehad door de Septuaginta, is door de Vulgata gevolgd en daarom in de latere Bijbeluitgaven overgenomen.

De naam Kronieken (Chronikon) is van Hieronymus, de bewerker van de Vulgata, afkomstig, naar aanleiding van de Hebreeuwse naam.

Deze laatste toch is Dibree hajamim, d.i. gebeurtenissen der dagen.

De Septuaginta noemt deze Boeken: Paralipomena, d.i. wat voorbij gegaan, of overgelaten is, omdat men er vele berichten in heeft, die in de andere historische boeken niet worden vermeld, of weggelaten zijn.

Zij delen ons mee, na eerst een gedeeltelijk genealogisch overzicht gegeven te hebben over de stammen van Israël, wier oorsprong teruggevoerd wordt tot Adam, de stamvader van het ganse menselijk geslacht, de geschiedenis van Israël's koningen en volk, vanaf de dood van koning Saul tot op de Babylonische ballingschap, niet op de manier van de Boeken van Samuël en die van de Koningen, geregeld en doorlopend, maar meer in verband met de eredienst onder Israël, zoals die door God, de Heere, is ingesteld.

Duidelijk straalt de heilige bedoeling door, om het volk te doen zien, hoe de lotgevallen van vorst en volk op het innigst samenhangen met het onderhouden of verlaten van de inzettingen van de Heere.

Die feiten stelt de gewijde Schrijver inzonderheid op de voorgrond, die bewijzen, dat de Heere God het onderhouden van Zijn Wet met zegen en voorspoed achtervolgt, maar ook hoe Hij tegenovergesteld het verlaten van Zijn instellingen met Zijn Goddelijke oordelen en eindelijk met Zijn tijdelijke verwerping straft.

Het eerste Boek laat zich in twee delen verdelen.

Het eerste deel (2 Kings 1:1-11) geeft genealogische overzichten vanaf de dagen van de Schepping, en van de stammen van Israël.

Het tweede deel (2 Kings 10:1-29) beschrijft ons de regering van de koningen David en Salomo.

Onmiskenbaar is het einddoel van de Schrijver, om zijn tijdgenoten de geschiedenissen van de voorgeslachten als een spiegel voor te houden, opdat deze, door die geschiedenissen geleerd, zich vast mogen houden aan de Heere en Zijn inzettingen, zoals de gewijde dichter van Psalms 78:1 het ook al reeds had uitgesproken (Psalms 78:5-Psalms 78:8).

Vers 17

17. a) De hoogte van een pilaar was achttien el, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte van het kapiteel was drie (juister vijf "2 Kings 25:8"; 1 Kings 7:16 Jeremiah 52:22) el; en het net, en de granaatappels op het kapiteel rondom, waren allen van koper; en deze gelijk had de andere pilaar, met het net.

a) 2 Chronicles 3:15 Jeremiah 52:21

Bij de verwoesting van de tempel was ook de Verbondskist vernield, en met haar de Shechina, het zichtbare teken van de Goddelijke aanwezigheid; want wat in 2 Makk. 2:1-8 van de berging van het Heilige vuur, de tabernakel, de Verbondskist en het reukaltaar door de profeet Jeremia in een grot van de berg Nebo bericht wordt, is duidelijk niets meer dan een fabel, omdat allereerst de weg van de gevangenen naar Babel hen niet voorbij deze berg, maar over Ribla in Syrië voerde, en ten tweede omdat Jeremia gedurende de belegering van Jeruzalem gevangen zat en daarna in boeien naar Rama gebracht werd. Bij de bouw van de tweede of Zerubbabelse tempel (Ezra 6:14vv.) verscheen de Verbondskist als zo'n hoog en verheven heiligdom, dat men zich ervoor wachtte, om het, zonder bijzondere goddelijke opdracht, te herstellen, evenals ook het hogepriesterlijke sieraad niet weer ingevoerd werd, maar de vernieuwing daarvan aan Gods onmiddellijke keuze werd overgelaten (Ezra 2:63 Nehemiah 7:65). In het Heilige der heiligen lag op de plaats van de Verbondskist een drie vingers hoge stenen plaat, de steen van de grondlegging Eben-Schatijah geheten; maar in Hebrews 9:4 bedoelt de apostel het bestaan van het heiligdom in Mozes' tijd; het daar gezegde weerspreekt dus niet de zo-even gemaakte opmerkingen, veeleer verspreidden de Joden van latere tijd het sprookje, dat bij de verwoesting van de tempel de Verbondskist naar de hemel is gevoerd, en daar zal blijven totdat de Messias verschijnen zal (Revelation 1:19).. De verwoesting van Jeruzalem volgde niet aanstonds op de bestorming en inname van de stad, maar pas een maand later door NebuzaraDaniël Deze ging daarbij volgens een plan te werk. Eerst verwoest hij de tempel, daarna het koninklijk paleis, vervolgens de huizen van de groten, eindelijk de stadsmuren; de bewoners voerde hij gevangen weg. In 2 Kings 19:13-2 Kings 19:17 komt het verhaal weer op de tempel terug, het vertoeft er langer bij, en telt zelfs de afzonderlijke gereedschappen op, die vernield of geroofd werden. Dit kan zijn reden niet hebben in bijzondere kostbaarheid van die gereedschappen, want zij waren niet eens van goud, zoals de vroeger weggenomen ( 24:13), maar enkel in de betekenis van de tempel in het algemeen, krachtens welke hij als woning van de enige God in het midden van Zijn uitverkoren volk zowel in godsdienstig als in staatkundig opzicht, het hart en middelpunt van Jeruzalem, ja van het gehele land en rijk, het fundament en de band van de volkseenheid, dus verreweg het gewichtigste gebouw was, dat daarom het eerst meest vallen en geheel verwoest meest worden. De gehele tempeldienst was onder de laatste vier koningen, voor zover zij nog bestond, een bloot uiterlijke ceremoniedienst en zelfs bij de priesters tot een huichelwerk geworden, zodat Jeremia het volk moest toeroepen: "Vertrouwt niet op valse woorden zeggende: De tempel van de Heere is deze! maar maakt uw wegen en uw handelingen waarlijk goed" (Jeremiah 7:4, Jeremiah 7:5). Omdat er echter geen verbetering plaatsvond, werd hun datgene, waarop zij onterecht bouwden en zich beroemden, ontnomen. De verwoesting van de tempels was het Goddelijke zegel op het profetische woord, waarnaar zij niet gehoord hadden (Jeremiah 27:19-Jeremiah 27:22). Dat de koperen pilaren van al het tempelgereedschap het eerst worden opgenoemd en omschreven, berust wel daarop, dat zij de gedenktekenen waren en van de grondvesting en van de sterkte en de duur van het huis van de HEERE en dus enigermate Zijn vertegenwoordigers. De wegneming ervan drukte meer dan die van iets andere uit, dat het huis van de HEERE, het centrum van de gehele uiterlijke theocratie, een einde genomen had..

19. En uit de stad, uit de burgerlijke oversten van de stad, nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, een bevelhebberspost in het leger bekleed had, en vijf (naar Jeremiah 52:25 zeven (2 Kings 25:8) mannen uit degenen, die het aangezicht van de koning zagen, de kring van zijn geheime raadsheren gevormd hadden, die in de stad gevonden werden, evenals de overste schrijver van het legers, die 1) het volk van het land tot de oorlog opschreef, terwijl de opperbevelhebber van het leger zelf de koning op zijn vlucht (2 Kings 19:4vv.), begeleid had, en zestig mannen van het volk van het land, die in de stad gevonden werden2) en bij de verdediging van de stad met de overigen zich bijzonder op de voorgrond gesteld hadden.

1) Beter: "De schrijver van de overste van het leger, die". De Overste zelf was met de koning gevlucht, maar zijn schrijver was nog in de stad aanwezig; die enz. is nadere bepaling bij schrijver. Bij de profeet Jeremia ( 52:25) komt dit in de grondtekst nog beter uit..

2)Waarschijnlijk heeft Nebuzaradan hen gehouden voor de voornaamste leiders van de opstand, maar de Goddelijke Rechtvaardigheid, veronderstellen we, merkt hen aan, als de voornaamste werktuigen ter bevordering van de afgoderij en andere goddeloosheden, waarover nu bezoeking gedaan werd.. HET EERSTE BOEK DER KRONIEKEN

De Boeken der Kronieken vormen oorspronkelijk in de Hebreeuwse Bijbel slechts n Geschrift. De verdeling in tweeën heeft plaats gehad door de Septuaginta, is door de Vulgata gevolgd en daarom in de latere Bijbeluitgaven overgenomen.

De naam Kronieken (Chronikon) is van Hieronymus, de bewerker van de Vulgata, afkomstig, naar aanleiding van de Hebreeuwse naam.

Deze laatste toch is Dibree hajamim, d.i. gebeurtenissen der dagen.

De Septuaginta noemt deze Boeken: Paralipomena, d.i. wat voorbij gegaan, of overgelaten is, omdat men er vele berichten in heeft, die in de andere historische boeken niet worden vermeld, of weggelaten zijn.

Zij delen ons mee, na eerst een gedeeltelijk genealogisch overzicht gegeven te hebben over de stammen van Israël, wier oorsprong teruggevoerd wordt tot Adam, de stamvader van het ganse menselijk geslacht, de geschiedenis van Israël's koningen en volk, vanaf de dood van koning Saul tot op de Babylonische ballingschap, niet op de manier van de Boeken van Samuël en die van de Koningen, geregeld en doorlopend, maar meer in verband met de eredienst onder Israël, zoals die door God, de Heere, is ingesteld.

Duidelijk straalt de heilige bedoeling door, om het volk te doen zien, hoe de lotgevallen van vorst en volk op het innigst samenhangen met het onderhouden of verlaten van de inzettingen van de Heere.

Die feiten stelt de gewijde Schrijver inzonderheid op de voorgrond, die bewijzen, dat de Heere God het onderhouden van Zijn Wet met zegen en voorspoed achtervolgt, maar ook hoe Hij tegenovergesteld het verlaten van Zijn instellingen met Zijn Goddelijke oordelen en eindelijk met Zijn tijdelijke verwerping straft.

Het eerste Boek laat zich in twee delen verdelen.

Het eerste deel (2 Kings 1:1-11) geeft genealogische overzichten vanaf de dagen van de Schepping, en van de stammen van Israël.

Het tweede deel (2 Kings 10:1-29) beschrijft ons de regering van de koningen David en Salomo.

Onmiskenbaar is het einddoel van de Schrijver, om zijn tijdgenoten de geschiedenissen van de voorgeslachten als een spiegel voor te houden, opdat deze, door die geschiedenissen geleerd, zich vast mogen houden aan de Heere en Zijn inzettingen, zoals de gewijde dichter van Psalms 78:1 het ook al reeds had uitgesproken (Psalms 78:5-Psalms 78:8).

Vers 19

19. Nu dan, HEERE, onze God! die het tegendeel zijt van al deze goden, namelijk de ware levende en Almachtige God, die niemand weerstaan kan, verlos ons toch uit zijn hand, zo zullen alle koninkrijken van de aarde weten, dat Gij, HEERE!alleen God zijt (1 Kings 18:39).

Het grote drama, dat op het veld van de voller gespeeld werd, was met de geschiedenis van 18:13 tot het tweede bedrijf overgegaan. De eerste maal ( 16:5vv.) had Israël de beproeving niet doorstaan, maar in plaats van de HEERE en diens hulp de wereldmacht en haar hulp verkregen. Dat zou en moest hersteld worden; het volk moest nog eenmaal weer in dezelfde toestand komen, en in deze toestand beslissen, om de hulp van de Heere niet te weigeren, maar aan te nemen, en daardoor gered worden van de ban, die sinds 16:5vv. op hen lag, en zo vrij worden..

God had de verlossing beloofd (2 Kings 19:7), maar Hiskia bad echter daarom, en wel met des te meer aandrang want de besluiten en de beloften van God ontslaan ons niet van onze plicht en van het gebed, maar sluiten deze in en vereisen ze, en God wil om de dingen verzocht worden, die Hij Zijn volk voorgesteld en beloofd heeft te geven (Deze. 36:37)..

Vers 19

19. Nu dan, HEERE, onze God! die het tegendeel zijt van al deze goden, namelijk de ware levende en Almachtige God, die niemand weerstaan kan, verlos ons toch uit zijn hand, zo zullen alle koninkrijken van de aarde weten, dat Gij, HEERE!alleen God zijt (1 Kings 18:39).

Het grote drama, dat op het veld van de voller gespeeld werd, was met de geschiedenis van 18:13 tot het tweede bedrijf overgegaan. De eerste maal ( 16:5vv.) had Israël de beproeving niet doorstaan, maar in plaats van de HEERE en diens hulp de wereldmacht en haar hulp verkregen. Dat zou en moest hersteld worden; het volk moest nog eenmaal weer in dezelfde toestand komen, en in deze toestand beslissen, om de hulp van de Heere niet te weigeren, maar aan te nemen, en daardoor gered worden van de ban, die sinds 16:5vv. op hen lag, en zo vrij worden..

God had de verlossing beloofd (2 Kings 19:7), maar Hiskia bad echter daarom, en wel met des te meer aandrang want de besluiten en de beloften van God ontslaan ons niet van onze plicht en van het gebed, maar sluiten deze in en vereisen ze, en God wil om de dingen verzocht worden, die Hij Zijn volk voorgesteld en beloofd heeft te geven (Deze. 36:37)..

Vers 20

20. Toen zond Isaiah 1:1) de zoon van Amos, die uit zichzelf niet wist wat de koning gedaan en gesproken had, maar in hetzelfde ogenblik, dat deze ophield te bidden, in zijn huis (2 Kings 19:3) een openbaring van de Heere ontving, tot Hizkia, toen hij in zijn paleis op Sion was teruggekeerd, een van zijn scholieren, zeggende: Zo spreekt de HEERE, de God van Israël: Dat gij tot mij gebeden hebt, tegen Sanherib, de koning van Assyrië, heb Ik gehoord.

1) De profeet was gegaan tot Achaz ( 16:5vv. Isaiah 7:3), evenzo tot Sebna (Isaiah 22:15vv.), eveneens zien wij hem later tot Hizkia gaan ( 20:1, 14). In ons geval brengt daarentegen Jesaja koning Hizkia, wat hij hem te zeggen heeft, lange de middelijke weg, evenals Hizkia in 2 Kings 19:2 zich door gezanten tot hem gewend heeft..

De nu volgende profetie van Jesaja behoort in alle opzichten tot de verhevenste; zij beweegt zich op de kothurn (hoge voet) van de Debora stijl (Judges 5:2vv.) in strofenachtige schreden.. Maar dit woord van de Heere verkondigt de koning a) de smadelijke terugtocht van Sanherib als rechtvaardige vergelding voor zijn honen van de levende God (2 Kings 19:21-2 Kings 19:28), b) de bevestiging van deze belofte door de gift van een teken, waaraan Hizkia Jeruzalems redding zou kennen (2 Kings 19:29-2 Kings 19:31), en c) door de bepaalde toezegging dat de Assyriërs net zo min in de stad komen als haar belegeren zouden, omdat de Heere haar beschermde (2 Kings 19:32-2 Kings 19:34)..

Met deze woorden en de volgende treedt de Heere God Hizkia en zijn volk uit de duisternis van benauwdheid en ellende met het licht van Zijn vertroosting tegemoet. Hij deed het licht in de duisternis opgaan en het is daarom, dat Sanherib, die te voren zo door hem gevreesd werd, nu in een verachtelijk daglicht voor hem treedt..

Vers 20

20. Toen zond Isaiah 1:1) de zoon van Amos, die uit zichzelf niet wist wat de koning gedaan en gesproken had, maar in hetzelfde ogenblik, dat deze ophield te bidden, in zijn huis (2 Kings 19:3) een openbaring van de Heere ontving, tot Hizkia, toen hij in zijn paleis op Sion was teruggekeerd, een van zijn scholieren, zeggende: Zo spreekt de HEERE, de God van Israël: Dat gij tot mij gebeden hebt, tegen Sanherib, de koning van Assyrië, heb Ik gehoord.

1) De profeet was gegaan tot Achaz ( 16:5vv. Isaiah 7:3), evenzo tot Sebna (Isaiah 22:15vv.), eveneens zien wij hem later tot Hizkia gaan ( 20:1, 14). In ons geval brengt daarentegen Jesaja koning Hizkia, wat hij hem te zeggen heeft, lange de middelijke weg, evenals Hizkia in 2 Kings 19:2 zich door gezanten tot hem gewend heeft..

De nu volgende profetie van Jesaja behoort in alle opzichten tot de verhevenste; zij beweegt zich op de kothurn (hoge voet) van de Debora stijl (Judges 5:2vv.) in strofenachtige schreden.. Maar dit woord van de Heere verkondigt de koning a) de smadelijke terugtocht van Sanherib als rechtvaardige vergelding voor zijn honen van de levende God (2 Kings 19:21-2 Kings 19:28), b) de bevestiging van deze belofte door de gift van een teken, waaraan Hizkia Jeruzalems redding zou kennen (2 Kings 19:29-2 Kings 19:31), en c) door de bepaalde toezegging dat de Assyriërs net zo min in de stad komen als haar belegeren zouden, omdat de Heere haar beschermde (2 Kings 19:32-2 Kings 19:34)..

Met deze woorden en de volgende treedt de Heere God Hizkia en zijn volk uit de duisternis van benauwdheid en ellende met het licht van Zijn vertroosting tegemoet. Hij deed het licht in de duisternis opgaan en het is daarom, dat Sanherib, die te voren zo door hem gevreesd werd, nu in een verachtelijk daglicht voor hem treedt..

Vers 21

21. Maar dit is het woord, dat de HEERE in verhoring van uw gebed over hem, over Sanherib gesproken heeft: De jonkvrouw de dochter van Sion, 1) de mij gewijde stad en haar bewoners die gij, o koning van Assyrië! te schande dacht te maken, maar door u onaangeroerd moet blijven, veracht u, invertrouwen op de bescherming van haar Heer, hoe heftig gij ook raast; Zij bespot u, de dochter van Jeruzalem, de Benedenstad, die in de veiligheid en zekerheid van de eerste deelt, schudt, in rechtmatige smaad het hoofd achter u, die met schimp en schande ook van haar weer moet aftrekken.

1) Beter, dochter Sion. Dochter Sion is appositie van jonkvrouw. Deze laatste naam draagt Sion, om daarmee haar onschendbaarheid aan te duiden, om daarmee te zeggen, dat zij niet door de Assyriërs zal worden ingenomen. Als een maagd in haar Vaders huis, was zij veilig voor de geweldige macht van Assyrië's koning..

Vers 21

21. Maar dit is het woord, dat de HEERE in verhoring van uw gebed over hem, over Sanherib gesproken heeft: De jonkvrouw de dochter van Sion, 1) de mij gewijde stad en haar bewoners die gij, o koning van Assyrië! te schande dacht te maken, maar door u onaangeroerd moet blijven, veracht u, invertrouwen op de bescherming van haar Heer, hoe heftig gij ook raast; Zij bespot u, de dochter van Jeruzalem, de Benedenstad, die in de veiligheid en zekerheid van de eerste deelt, schudt, in rechtmatige smaad het hoofd achter u, die met schimp en schande ook van haar weer moet aftrekken.

1) Beter, dochter Sion. Dochter Sion is appositie van jonkvrouw. Deze laatste naam draagt Sion, om daarmee haar onschendbaarheid aan te duiden, om daarmee te zeggen, dat zij niet door de Assyriërs zal worden ingenomen. Als een maagd in haar Vaders huis, was zij veilig voor de geweldige macht van Assyrië's koning..

Vers 22

22. Wie hebt gij toch met uw dwaas snoeven op uw onweerstaanbare legermacht, waaraan ook de dochter Sion en de dochter van Jeruzalem zich moet onderwerpen, eigenlijk gehoond en gelasterd? En tegen wie hebt gij met uw aanmatigende dreigingen, als kon gij doen wat gij wilde, de stem verheven en uw ogen omhoog opgeheven? Niet slechts tegen de stad, die op de bergen ligt, maar oneindig hoger. Of weet gij niet dat het is tegen de Heilige 1)van Israël, tegen de God, die in de hemel troont, die Zich aan Israël tot zijn God heeft gegeven, en wiens Heiligheid als een verterend vuur ontbrandt jegens allen, die haar onteren? (Isaiah 10:17).

1) Heilige van Israël, odmat de Heere Zijn Heiligheid openbaart in en onder Israël. De Heere spreekt het hier zelf uit, dat Sanherib en Rabsak van de zaak van Israël, de zaak van God, de heilige God, hebben gemaakt. Sanherib moet het weten, dat hij de Heiligheid van God en Zijn geduchte Majesteit heeft aangetast en dat hij daarom met Hem te doen heeft. Ditzelfde wordt in het volgende vers nader uiteengezet..

Vers 22

22. Wie hebt gij toch met uw dwaas snoeven op uw onweerstaanbare legermacht, waaraan ook de dochter Sion en de dochter van Jeruzalem zich moet onderwerpen, eigenlijk gehoond en gelasterd? En tegen wie hebt gij met uw aanmatigende dreigingen, als kon gij doen wat gij wilde, de stem verheven en uw ogen omhoog opgeheven? Niet slechts tegen de stad, die op de bergen ligt, maar oneindig hoger. Of weet gij niet dat het is tegen de Heilige 1)van Israël, tegen de God, die in de hemel troont, die Zich aan Israël tot zijn God heeft gegeven, en wiens Heiligheid als een verterend vuur ontbrandt jegens allen, die haar onteren? (Isaiah 10:17).

1) Heilige van Israël, odmat de Heere Zijn Heiligheid openbaart in en onder Israël. De Heere spreekt het hier zelf uit, dat Sanherib en Rabsak van de zaak van Israël, de zaak van God, de heilige God, hebben gemaakt. Sanherib moet het weten, dat hij de Heiligheid van God en Zijn geduchte Majesteit heeft aangetast en dat hij daarom met Hem te doen heeft. Ditzelfde wordt in het volgende vers nader uiteengezet..

Vers 23

23. Door middel van uw boden ( 18:17 19:9vv.) hebt gij de HEERE gehoond en gezegd, hen in uw naam snoevende woorden laten spreken, als kon gij over almacht gebieden, die geen hinderpalen en perken kent voor hetgeen zij zich heeft voorgenomen te doen: ik 1) heb met de menigte van mijn wagens, die geweldige oorlogsmiddelen, die door niets tegen te houden zijn, beklommen de hoogten van de bergen, de zijden, de uiterste toppen van de Libanon; 2)en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennenbomen, Cypressen (Numbers 24:6" en "1 Kings 5:8), die daar aan de noordelijke, ontoegankelijke grens van het land Kanan als het ware wacht hielden, afhouwen; en zal komen in zijn uiterste herberg tot op het hoogste rustpunt, in of tot het woud van zijn mooie veld tot daar, waar op zijn kam het op een boomgaard lijkende cederbos (Numbers 24:6) staat tussen de hoogste toppen van de Libanon, bij het dorp Bscherreh.

1) Hier en in 2 Kings 19:24 wordt eerst gezegd, welke veroveringen of stoute daden hij heeft verricht en dan telkens, in beide verzen, wat daarvan het gevolg geweest is, of zou zijn. De koning van Assyrië wordt hier sprekende ingevoerd als een zichzelf verheerlijkend en zichzelf de eer gevend heiden, die zich stelt boven alle koningen, ja zelfs boven alle goden, die geen macht boven zich duldt, maar ook niet kent, maar die daarom ook door Hem, die de Soevereine God is, te schande gemaakt zal worden. De Heere zal hem zeggen, dat Hij machtiger is, maar ook, dat wat hij gedaan heeft, dat al die verwoestingen, die hij heeft aangericht, was naar Zijn Raad en volgens Zijn Goddelijk wereldplan, dat hij slechts het werktuig in Zijn hand was om te doen wat Hem behaagde (2 Kings 19:16)..

2) De hoogten van de bergen en de zijden, de toppen van de Libanon te beklimmen met zijn leger was een teken van veel krijgsmanskunst en sterkte, terwijl in de menigte van de wagens de macht van de wereldveroveraar bestond. Letterlijk staat er: Met mijn wagon op wagen heb ik, enz..

Vers 23

23. Door middel van uw boden ( 18:17 19:9vv.) hebt gij de HEERE gehoond en gezegd, hen in uw naam snoevende woorden laten spreken, als kon gij over almacht gebieden, die geen hinderpalen en perken kent voor hetgeen zij zich heeft voorgenomen te doen: ik 1) heb met de menigte van mijn wagens, die geweldige oorlogsmiddelen, die door niets tegen te houden zijn, beklommen de hoogten van de bergen, de zijden, de uiterste toppen van de Libanon; 2)en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennenbomen, Cypressen (Numbers 24:6" en "1 Kings 5:8), die daar aan de noordelijke, ontoegankelijke grens van het land Kanan als het ware wacht hielden, afhouwen; en zal komen in zijn uiterste herberg tot op het hoogste rustpunt, in of tot het woud van zijn mooie veld tot daar, waar op zijn kam het op een boomgaard lijkende cederbos (Numbers 24:6) staat tussen de hoogste toppen van de Libanon, bij het dorp Bscherreh.

1) Hier en in 2 Kings 19:24 wordt eerst gezegd, welke veroveringen of stoute daden hij heeft verricht en dan telkens, in beide verzen, wat daarvan het gevolg geweest is, of zou zijn. De koning van Assyrië wordt hier sprekende ingevoerd als een zichzelf verheerlijkend en zichzelf de eer gevend heiden, die zich stelt boven alle koningen, ja zelfs boven alle goden, die geen macht boven zich duldt, maar ook niet kent, maar die daarom ook door Hem, die de Soevereine God is, te schande gemaakt zal worden. De Heere zal hem zeggen, dat Hij machtiger is, maar ook, dat wat hij gedaan heeft, dat al die verwoestingen, die hij heeft aangericht, was naar Zijn Raad en volgens Zijn Goddelijk wereldplan, dat hij slechts het werktuig in Zijn hand was om te doen wat Hem behaagde (2 Kings 19:16)..

2) De hoogten van de bergen en de zijden, de toppen van de Libanon te beklimmen met zijn leger was een teken van veel krijgsmanskunst en sterkte, terwijl in de menigte van de wagens de macht van de wereldveroveraar bestond. Letterlijk staat er: Met mijn wagon op wagen heb ik, enz..

Vers 24

24. Ik heb dus, omdat de Libanon mijn krijgswagens van de verovering van het land Kanan niet heeft kunnen afhouden, op mijn verdere veroveringstochten naar Egypte ook in de woestijn, die ik daar in het zuiden vond, gegraven, en heb gedronken vreemde wateren, bronnen gegraven, waar anders geen mens voor mij water kon ontdekken, en ik heb mijn krijgslieden in deze waterloze woestijn laten drinken; want wat ik daar nog doen zal, is reeds zo goed als gebeurd, omdat ik een almachtig heer ben; en ik heb daarentegen in het land van Egypte zelf, opdat de moerassen en poelen mij in mijn zegetocht niet hinderden, met mijn voetzolen alle rivieren van de belegerde plaatsen verdroogd; 1) want ik hoef slechts te willen, en dan is mijn komst reeds genoeg om de stroom van Egypte met zijn ontelbare armen en kanalen droog te maken.

1) Dit wil niet zeggen, dat hij Egypte al reeds had veroverd, maar dat hij er de macht toe had, dat het hem slechts een wenk, een krijgstoerusting hoefde te kosten, om ook Egypte te verwoesten, zoals hij Israël had verwoest en van plan was, Juda te verwoesten, want toch, en het afhouwen van de bomen (2 Kings 19:23) en het laten opdrogen van de rivieren (2 Kings 19:24), was een teken van algehele verwoesting. Als de Nijl geen water meer gaf, of niet overstroomde, werd Egypte met onvruchtbaarheid bezocht..

Vers 24

24. Ik heb dus, omdat de Libanon mijn krijgswagens van de verovering van het land Kanan niet heeft kunnen afhouden, op mijn verdere veroveringstochten naar Egypte ook in de woestijn, die ik daar in het zuiden vond, gegraven, en heb gedronken vreemde wateren, bronnen gegraven, waar anders geen mens voor mij water kon ontdekken, en ik heb mijn krijgslieden in deze waterloze woestijn laten drinken; want wat ik daar nog doen zal, is reeds zo goed als gebeurd, omdat ik een almachtig heer ben; en ik heb daarentegen in het land van Egypte zelf, opdat de moerassen en poelen mij in mijn zegetocht niet hinderden, met mijn voetzolen alle rivieren van de belegerde plaatsen verdroogd; 1) want ik hoef slechts te willen, en dan is mijn komst reeds genoeg om de stroom van Egypte met zijn ontelbare armen en kanalen droog te maken.

1) Dit wil niet zeggen, dat hij Egypte al reeds had veroverd, maar dat hij er de macht toe had, dat het hem slechts een wenk, een krijgstoerusting hoefde te kosten, om ook Egypte te verwoesten, zoals hij Israël had verwoest en van plan was, Juda te verwoesten, want toch, en het afhouwen van de bomen (2 Kings 19:23) en het laten opdrogen van de rivieren (2 Kings 19:24), was een teken van algehele verwoesting. Als de Nijl geen water meer gaf, of niet overstroomde, werd Egypte met onvruchtbaarheid bezocht..

Vers 28

28. Om uw woeden tegen Mij, en dat uw tot eigenlijke lastering voortgaande woeling 1) voor Mijn oren opgekomen is, zo zal Ik Mijn haak in uw neus leggen en Mijn bit in uw lippen, zoals men een woest geworden dier, een beer of een paard pleegt te doen, om hem tot gehoorzaamheid te dwingen (Ezekiel 19:3vv. Psalms 32:9), en Ik zal u onverrichter zake doen terugkeren over die weg, waarover gij gekomen zijt. 2) 1) In het Hebreeuws Weschananeka. Hier vertaald door uw woeling. De eigenlijke betekenis is: het gevoel van zekerheid, dat voortkomt uit het bewustzijn van sterke overmacht. Die betekenis heeft het hier ook. Dit is de toestand van de hoogmoedige Sanherib..

2) Hiermee wordt de schildering voltooid, dat Sanherib slechts een werktuig is in de hand van de Heere en dat deze alleen zolang machtig is, als het de Heere God toelaat. Volgens Gods Raad zouden de volkeren door hem gekastijd en getuchtigd worden, maar nu hij in diep zondige overmoed zich boven de God der goden stelt, nu is aan zijn macht en heerschappij een einde gekomen..

Vers 28

28. Om uw woeden tegen Mij, en dat uw tot eigenlijke lastering voortgaande woeling 1) voor Mijn oren opgekomen is, zo zal Ik Mijn haak in uw neus leggen en Mijn bit in uw lippen, zoals men een woest geworden dier, een beer of een paard pleegt te doen, om hem tot gehoorzaamheid te dwingen (Ezekiel 19:3vv. Psalms 32:9), en Ik zal u onverrichter zake doen terugkeren over die weg, waarover gij gekomen zijt. 2) 1) In het Hebreeuws Weschananeka. Hier vertaald door uw woeling. De eigenlijke betekenis is: het gevoel van zekerheid, dat voortkomt uit het bewustzijn van sterke overmacht. Die betekenis heeft het hier ook. Dit is de toestand van de hoogmoedige Sanherib..

2) Hiermee wordt de schildering voltooid, dat Sanherib slechts een werktuig is in de hand van de Heere en dat deze alleen zolang machtig is, als het de Heere God toelaat. Volgens Gods Raad zouden de volkeren door hem gekastijd en getuchtigd worden, maar nu hij in diep zondige overmoed zich boven de God der goden stelt, nu is aan zijn macht en heerschappij een einde gekomen..

Vers 29

29. 1) En nu, Hizkia, opdat gij het zeker erkent, dat het met Sanherib zo werkelijk gaan zal, als u thans is gezegd, dat zij u een teken: 2) dat men in dit jaar, 713 v. Chr. (zie 18:13) eten zal, gij met al uw volk u voeden zult met wat vanzelf gegroeid is, wat van een door de Assyriërs bij hun komst in het land verwoeste oogst uit de uitgevallen korrels is opgeschoten; en in het tweede jaar 712, wat daarvan, uit de van genoemde oogst overgebleven wortels weer uitspruit; want ook in dit jaar zal men aan geen geregelde bewerking van de akkers kunnen denken; maar zaait in het derde jaar (711 v. Chr.) en maait, en plant wijngaarden en eet hun vruchten, zo zal volkomen vrede en de oude ongestoorde werkzaamheid weer in het land heersen.

1) De godsspraak in 2 Kings 19:21-2 Kings 19:34 behoort in elk opzicht tot de stoutste en heerlijkste profetische stukken, en staat zelfs onder die van Jesaja in de eerste rang. Alles wat wij in het algemeen in de redenen van deze profeet met recht bewonderen, vinden wij hier verenigd. De rede is helder en ondubbelzinnig, bondig en kernachtig, krachtig en geweldig, veroordelend en bestraffend zowel als opbeurend en vertroostend; bovendien in vorm en uitdrukking retorisch en hoog dichterlijk..

Met 2 Kings 19:29 houdt God op Sanherib aan te spreken en richt nu het woord tot de koning van Juda, om hem stil en gerust te doen zijn..

2) Het teken, dat (2 Kings 19:29) aan Hizkia gegeven wordt, is niet als dat aan Achaz in Isaiah 7:14vv. gegeven een bovennatuurlijk wonder (1 Kings 13:3) maar bestaat slechts in de voorspelling van natuurlijke, maar door menselijke berekening toch niet te kennen omstandigheden; maar heeft met Achaz' teken dit gemeen, dat hetgeen tot bevestiging van het Goddelijke Woord dient, pas later gebeurt, terwijl hetgeen geloofd moet worden, binnen weinige uren, nog in de eerstvolgende nacht, vervuld is. Intussen wordt door dit teken aan de blijde boodschap, dat Sanherib onverrichter zake van Jeruzalem zal wegtrekken, nog een tweede toegevoegd, dat en hoe namelijk alle schade van de tegenwoordige verwoesting na 3 jaar geheel zal zijn hersteld, daardoor werd waarborg gegeven, dat de Assyriërs niet weer een nieuw leger bijeen zouden brengen en tot beslechting van hun strijd met Egypte eerlang weer op het toneel verschijnen zouden-en pas dit vaste vertrouwen maakte de harten van de Israëlieten waarlijk vrolijk. Maar men heeft zich nog zeer moeilijk gemaakt met de vraag, waarom na Sanheribs aftocht uit het land nog een tweede jaar nodig is geweest, eer de oude orde van zaken terugkeerde. Op het eenvoudigst wordt de zaak zo vereffend: De Assyriërs waren in de lente van het jaar 713 in Juda binnengerukt, nog v rdat de oogst daar ingezameld had kunnen worden, en hadden deze deels voor zichzelf opgebracht, deels vernietigd; na hun aftocht, omstreeks in de herfst van genoemd jaar, moest men zich gedurende de aanstaande winter voeden met hetgeen uit de uitgevallen korrels voortkwam, maar men kon in deze herfst nog niet denken aan een geregelde zaaiing, omdat naar alle waarschijnlijkheid verreweg het grootste gedeelte van de bewoners van Juda bij het binnenrukken van de Assyriërs in het land naar de omliggende landen gevlucht en slechts het geringste deel in Jeruzalem was bijeen vergaderd, voornamelijk zij, die hun hoop op de Heere en Zijn heiligdom bouwden en het woord van Jesaja (Isaiah 7:20vv.) vertrouwden. Dit overblijfsel, waarin de scheiding en zifting, door de profeet voor de dagen van vergelding lang te voren aangekondigd, langs natuurlijke weg geheel vanzelf had plaatsgevonden, bleef nog gedurende een geheel jaar alleen staan, omdat de massa van de vluchtelingen niet eerder weer in het land van de vaderen durfde terugkeren dan toen de stand van zaken ook voor het lichamelijk oog weer meer aanmoedigend en vertrouwbaar was; er waren daarom niet genoeg handen aanwezig, om in het verwoeste land de bebouwing van de grond als van de bodem af aan te beginnen; maar wat er op de velden van zelf groeide was ook volkomen voldoende voor de weinige bewoners, en zelfs degenen, die in de herfst van het jaar 712 terugkeerden, toen de gewone bewerking van de grond begon, vonden intussen het nodige voedsel tot aan het volgende voorjaar, waarmee een volle oogst kwam en het jaar 711 begon. Daarmee was dus de mogelijkheid getoond voor de volgende woorden van de belofte. De thans nog aanwezige stand van zaken liet niets anders dan het ergste vrezen: een gehele oplossing van de maatschappij; maar zo betuigt de profeet verder, juist het tegendeel zal plaatshebben; want voor de dochter van Juda zal een tijd van nieuwe bloei en heerlijke wasdom aanbreken..

Vers 29

29. 1) En nu, Hizkia, opdat gij het zeker erkent, dat het met Sanherib zo werkelijk gaan zal, als u thans is gezegd, dat zij u een teken: 2) dat men in dit jaar, 713 v. Chr. (zie 18:13) eten zal, gij met al uw volk u voeden zult met wat vanzelf gegroeid is, wat van een door de Assyriërs bij hun komst in het land verwoeste oogst uit de uitgevallen korrels is opgeschoten; en in het tweede jaar 712, wat daarvan, uit de van genoemde oogst overgebleven wortels weer uitspruit; want ook in dit jaar zal men aan geen geregelde bewerking van de akkers kunnen denken; maar zaait in het derde jaar (711 v. Chr.) en maait, en plant wijngaarden en eet hun vruchten, zo zal volkomen vrede en de oude ongestoorde werkzaamheid weer in het land heersen.

1) De godsspraak in 2 Kings 19:21-2 Kings 19:34 behoort in elk opzicht tot de stoutste en heerlijkste profetische stukken, en staat zelfs onder die van Jesaja in de eerste rang. Alles wat wij in het algemeen in de redenen van deze profeet met recht bewonderen, vinden wij hier verenigd. De rede is helder en ondubbelzinnig, bondig en kernachtig, krachtig en geweldig, veroordelend en bestraffend zowel als opbeurend en vertroostend; bovendien in vorm en uitdrukking retorisch en hoog dichterlijk..

Met 2 Kings 19:29 houdt God op Sanherib aan te spreken en richt nu het woord tot de koning van Juda, om hem stil en gerust te doen zijn..

2) Het teken, dat (2 Kings 19:29) aan Hizkia gegeven wordt, is niet als dat aan Achaz in Isaiah 7:14vv. gegeven een bovennatuurlijk wonder (1 Kings 13:3) maar bestaat slechts in de voorspelling van natuurlijke, maar door menselijke berekening toch niet te kennen omstandigheden; maar heeft met Achaz' teken dit gemeen, dat hetgeen tot bevestiging van het Goddelijke Woord dient, pas later gebeurt, terwijl hetgeen geloofd moet worden, binnen weinige uren, nog in de eerstvolgende nacht, vervuld is. Intussen wordt door dit teken aan de blijde boodschap, dat Sanherib onverrichter zake van Jeruzalem zal wegtrekken, nog een tweede toegevoegd, dat en hoe namelijk alle schade van de tegenwoordige verwoesting na 3 jaar geheel zal zijn hersteld, daardoor werd waarborg gegeven, dat de Assyriërs niet weer een nieuw leger bijeen zouden brengen en tot beslechting van hun strijd met Egypte eerlang weer op het toneel verschijnen zouden-en pas dit vaste vertrouwen maakte de harten van de Israëlieten waarlijk vrolijk. Maar men heeft zich nog zeer moeilijk gemaakt met de vraag, waarom na Sanheribs aftocht uit het land nog een tweede jaar nodig is geweest, eer de oude orde van zaken terugkeerde. Op het eenvoudigst wordt de zaak zo vereffend: De Assyriërs waren in de lente van het jaar 713 in Juda binnengerukt, nog v rdat de oogst daar ingezameld had kunnen worden, en hadden deze deels voor zichzelf opgebracht, deels vernietigd; na hun aftocht, omstreeks in de herfst van genoemd jaar, moest men zich gedurende de aanstaande winter voeden met hetgeen uit de uitgevallen korrels voortkwam, maar men kon in deze herfst nog niet denken aan een geregelde zaaiing, omdat naar alle waarschijnlijkheid verreweg het grootste gedeelte van de bewoners van Juda bij het binnenrukken van de Assyriërs in het land naar de omliggende landen gevlucht en slechts het geringste deel in Jeruzalem was bijeen vergaderd, voornamelijk zij, die hun hoop op de Heere en Zijn heiligdom bouwden en het woord van Jesaja (Isaiah 7:20vv.) vertrouwden. Dit overblijfsel, waarin de scheiding en zifting, door de profeet voor de dagen van vergelding lang te voren aangekondigd, langs natuurlijke weg geheel vanzelf had plaatsgevonden, bleef nog gedurende een geheel jaar alleen staan, omdat de massa van de vluchtelingen niet eerder weer in het land van de vaderen durfde terugkeren dan toen de stand van zaken ook voor het lichamelijk oog weer meer aanmoedigend en vertrouwbaar was; er waren daarom niet genoeg handen aanwezig, om in het verwoeste land de bebouwing van de grond als van de bodem af aan te beginnen; maar wat er op de velden van zelf groeide was ook volkomen voldoende voor de weinige bewoners, en zelfs degenen, die in de herfst van het jaar 712 terugkeerden, toen de gewone bewerking van de grond begon, vonden intussen het nodige voedsel tot aan het volgende voorjaar, waarmee een volle oogst kwam en het jaar 711 begon. Daarmee was dus de mogelijkheid getoond voor de volgende woorden van de belofte. De thans nog aanwezige stand van zaken liet niets anders dan het ergste vrezen: een gehele oplossing van de maatschappij; maar zo betuigt de profeet verder, juist het tegendeel zal plaatshebben; want voor de dochter van Juda zal een tijd van nieuwe bloei en heerlijke wasdom aanbreken..

Vers 31

31. Want, zo is het van het begin af in Mijn raad besteld en vroeger ook reeds gebeurd (2 Chronicles 12:7): van Jeruzalem als het middelpunt van het Godsrijk zal het overblijfsel uitgaan, om zich van daar over het gehele land te verbreiden, en het ontkomene, het voorbeeld van hen, die eenmaal door de Messias uit elke God vijandige macht verlost zullen worden, van de berg Sion 1) de koningszetel van God: de ijver van de HEERE der heerscharen, waarmee Hij al Zijn raadsbesluiten en beloften nauwkeurig en stipt houdt, zal dit doen (Isaiah 9:7).

1) De redding wordt aan Jeruzalem, of de berg Sion vastgeknoopt, niet zozeer omdat voor de poort van Juda de macht van de Assyriërs vernietigd zou worden, als veel meer wegens de diepere betekenis, die Jeruzalem en de berg Sion als middelpunt van het Godsrijk, als zetel van God, als koning van het Godsrijk hebben; waaruit daarom ook volgens Isaiah 2:6 het Messiaans heil zal uitgaan. Deze redding werd tot de ijver van de Heere voor zijn volk en tegen zijn vijanden teruggevoerd, zoals in Isaiah 9:6 het verschijnen van de Messias tot de oprichting van een eeuwig Rijk van vrede en gerechtigheid. De redding van Juda uit het geweld van Assur was een voorspel en voorbeeld van de redding van het volk van God, uit het geweld van alle antigoddelijke machten, door Messias..

Vers 31

31. Want, zo is het van het begin af in Mijn raad besteld en vroeger ook reeds gebeurd (2 Chronicles 12:7): van Jeruzalem als het middelpunt van het Godsrijk zal het overblijfsel uitgaan, om zich van daar over het gehele land te verbreiden, en het ontkomene, het voorbeeld van hen, die eenmaal door de Messias uit elke God vijandige macht verlost zullen worden, van de berg Sion 1) de koningszetel van God: de ijver van de HEERE der heerscharen, waarmee Hij al Zijn raadsbesluiten en beloften nauwkeurig en stipt houdt, zal dit doen (Isaiah 9:7).

1) De redding wordt aan Jeruzalem, of de berg Sion vastgeknoopt, niet zozeer omdat voor de poort van Juda de macht van de Assyriërs vernietigd zou worden, als veel meer wegens de diepere betekenis, die Jeruzalem en de berg Sion als middelpunt van het Godsrijk, als zetel van God, als koning van het Godsrijk hebben; waaruit daarom ook volgens Isaiah 2:6 het Messiaans heil zal uitgaan. Deze redding werd tot de ijver van de Heere voor zijn volk en tegen zijn vijanden teruggevoerd, zoals in Isaiah 9:6 het verschijnen van de Messias tot de oprichting van een eeuwig Rijk van vrede en gerechtigheid. De redding van Juda uit het geweld van Assur was een voorspel en voorbeeld van de redding van het volk van God, uit het geweld van alle antigoddelijke machten, door Messias..

Vers 32

32. Daarom nu, alles wat van 2 Kings 19:21 af gezegd is, in het kort uitdrukkend, z zegt de HEERE van de koning van Assyrië met betrekking tot zijn huidige bedoelingen: Hij zal in deze stad niet komen, om haar in te nemen, noch zelfs daar een pijl in schieten; ook zal hij met geen schild van zijn krijgslieden daarvoor komen, en zal, omdat reeds in de hierna volgende nacht het: Tot hiertoe en niet verder! hem toegeroepen zal worden, geen wal daartegen opwerpen, 1) hij zal haar veeleer in de volste zin van het woord onaangeroerd laten (2 Kings 19:21), d.i. niet veroveren, niet beschieten, niet aangrijpen, niet belegeren.

1) Men merkt, dat er hier een opklimming van beloften plaatsheeft. Niet alleen, dat de stad niet zal worden ingenomen, er zal geen pijl zelfs worden afgeschoten, geen aanval worden gedaan, waarbij men tot verdediging het schild moet opheffen, ja zelfs, het zal niet eens tot een belegering komen. Jeruzalem zal als een ongerepte maagd verlost worden uit de handen van haar belager. Daarvoor zal haar God zorgen. Wat een diepte van erbarmen!.

Vers 32

32. Daarom nu, alles wat van 2 Kings 19:21 af gezegd is, in het kort uitdrukkend, z zegt de HEERE van de koning van Assyrië met betrekking tot zijn huidige bedoelingen: Hij zal in deze stad niet komen, om haar in te nemen, noch zelfs daar een pijl in schieten; ook zal hij met geen schild van zijn krijgslieden daarvoor komen, en zal, omdat reeds in de hierna volgende nacht het: Tot hiertoe en niet verder! hem toegeroepen zal worden, geen wal daartegen opwerpen, 1) hij zal haar veeleer in de volste zin van het woord onaangeroerd laten (2 Kings 19:21), d.i. niet veroveren, niet beschieten, niet aangrijpen, niet belegeren.

1) Men merkt, dat er hier een opklimming van beloften plaatsheeft. Niet alleen, dat de stad niet zal worden ingenomen, er zal geen pijl zelfs worden afgeschoten, geen aanval worden gedaan, waarbij men tot verdediging het schild moet opheffen, ja zelfs, het zal niet eens tot een belegering komen. Jeruzalem zal als een ongerepte maagd verlost worden uit de handen van haar belager. Daarvoor zal haar God zorgen. Wat een diepte van erbarmen!.

Vers 34

34. Want Ik zal deze stad beschermen om die, in antwoord op uw gebed (2 Kings 19:19) te verlossen, om Mijnentwil, omwille van de eer van mijn Naam en omwille van David, mijn knecht, 1) die Ik zulke dierbare beloften gegeven heb (2 Samuel 7:15vv.; 1 Kings 11:13).

1) De laatste woorden dienen, om bij Hizkia en zijn volk het geloofsvertrouwen te versterken. De Heere God wijst hier op de belofte, die Hij aan David heeft gegeven. Daarom zal de stad niet worden overgegeven. Daarom zal de Heere het ook doen, omwille van Zichzelf..

Vers 34

34. Want Ik zal deze stad beschermen om die, in antwoord op uw gebed (2 Kings 19:19) te verlossen, om Mijnentwil, omwille van de eer van mijn Naam en omwille van David, mijn knecht, 1) die Ik zulke dierbare beloften gegeven heb (2 Samuel 7:15vv.; 1 Kings 11:13).

1) De laatste woorden dienen, om bij Hizkia en zijn volk het geloofsvertrouwen te versterken. De Heere God wijst hier op de belofte, die Hij aan David heeft gegeven. Daarom zal de stad niet worden overgegeven. Daarom zal de Heere het ook doen, omwille van Zichzelf..

Vers 35

35. Het a) geschiedde dan in dezelfde nacht, die volgde op de dag, waarop Jesaja in de naam van de Heere aan Hizkia de redding van de stad verkondigd had, dat de Engel van de HEERE, dezelfde, die in Egypte alle eerstgeborenen sloeg (Exodus 12:29) en na David's volkstelling de pest over zijn volk bracht (2 Samuel 24:25), uitvoer, en sloeg in het leger 1) van Assyrië door een wonderlijke plaag (2 Kings 20:1) honderd en vijfentachtigduizend man. En toen zij, de anderen, die van deze plaag gespaard bleven, zich `s morgens vroeg opmaakten, om op de dag verder naar Jeruzalem op te rukken, nadat zij reeds de dag te voren van Libna waren opgebroken, en tot in de nabijheid van de stad (Ru 1:22) gekomen waren, ziet, die allen waren dode lichamen, waarmee de grond bestrooid was; want zij hadden niet eenmaal bespeurd, wat in hun onmiddellijke omgeving gebeurd was; de verslagenen waren zonder geluid te geven in de slaap gestorven.

a) Isaiah 37:36

1) Waar het leger lag is niet vermeld. Waarschijnlijk een gedeelte bij Libna en een ander gedeelte dicht bij Jeruzalem. Het doet er ook niet toe, odmat de macht van de Engel van de Heere onbeperkt was. Hij heeft geslagen zowel te Libna als te Jeruzalem in n nacht, zoals Hij in alle delen van Egypte in n nacht de eerstgeborenen sloeg..

Vers 35

35. Het a) geschiedde dan in dezelfde nacht, die volgde op de dag, waarop Jesaja in de naam van de Heere aan Hizkia de redding van de stad verkondigd had, dat de Engel van de HEERE, dezelfde, die in Egypte alle eerstgeborenen sloeg (Exodus 12:29) en na David's volkstelling de pest over zijn volk bracht (2 Samuel 24:25), uitvoer, en sloeg in het leger 1) van Assyrië door een wonderlijke plaag (2 Kings 20:1) honderd en vijfentachtigduizend man. En toen zij, de anderen, die van deze plaag gespaard bleven, zich `s morgens vroeg opmaakten, om op de dag verder naar Jeruzalem op te rukken, nadat zij reeds de dag te voren van Libna waren opgebroken, en tot in de nabijheid van de stad (Ru 1:22) gekomen waren, ziet, die allen waren dode lichamen, waarmee de grond bestrooid was; want zij hadden niet eenmaal bespeurd, wat in hun onmiddellijke omgeving gebeurd was; de verslagenen waren zonder geluid te geven in de slaap gestorven.

a) Isaiah 37:36

1) Waar het leger lag is niet vermeld. Waarschijnlijk een gedeelte bij Libna en een ander gedeelte dicht bij Jeruzalem. Het doet er ook niet toe, odmat de macht van de Engel van de Heere onbeperkt was. Hij heeft geslagen zowel te Libna als te Jeruzalem in n nacht, zoals Hij in alle delen van Egypte in n nacht de eerstgeborenen sloeg..

Vers 37

37. Het geschiedde nu eenmaal omstreeks het jaar 698 v. Chr., dus in hetzelfde jaar, waarin ook Hizkia stierf, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, op de Assyrische gedenktekenen als een gevleugelde menselijke figuur met eenadelaars- of gierenkop voorgesteld, zich neerboog, dat Adrammelech en Sarezer, zijn beide oudste zonen, hem met het zwaard versloegen; maar zij ontkwamen in het land van Arafat, in de middelste streken van het Armenische hoogland, van het daar zijnde gebergte (Genesis 8:4), dat zo genoemd werd. En Esar-Haddon, zijn derde zoon, werd koning in zijn plaats (2 Kings 15:15). Wat een diepe indruk deze genadige en wonderbare redding van Juda uit het onvermijdelijk schijnend verderf, waarom de gehele tweede groep van de profetieën van de profeet Jesaja in 28-66 zich beweegt, op de harten van de vromen gemaakt heeft, bewijzen de hoogst waarschijnlijk destijds gedichte Psalmen 46, 66, 75, 76 aan de Assyriërs geschiede wonder van goddelijke macht, en goddelijk recht, waardoor de God van Israël zich als God over alle koninkrijken van de aarde wilde doen kennen, had op het wereldtoneel zodanig plaatsgevonden, dat het voor de heidenen niet verborgen had kunnen blijven. Sanherib zelf legt in de Assyrische gedenktekenen slechts getuigenis af van het begin van zijn veldtocht tegen Juda (2 Kings 18:13-2 Kings 18:16), en zegt snoevend van zichzelf: "omdat Hizkia, de koning van Juda zich niet aan mijn opperheerschappij onderwierp, zo trok ik tegen hem, en met de kracht van mijn arm en het geweld van mijn macht nam ik 46 (naar een andere lezing van die plaats, 44) zijn sterke ommuurde steden, van de kleinere steden nam en plunderde ik ontelbare. In deze plaatsen nam ik gevangen en voerde ik weg 200:150 zielen, oud en jong, mannen en vrouwen, en tevens een zeer groot getal hengsten en merries, ezels en kamelen, ossen en schapen. En Hizkia zelf sloot ik in binnen Jeruzalem als, een vogel in een kooi; ik bouwde torens rondom zijn stad, om hem in te sluiten, en wierp aarden wallen bij zijn poorten op om hem het ontkomen te beletten. Toen begon Hizkia te vrezen voor de macht van mijn wapens, hij zond tot mij de voorgangers en oudsten van Jeruzalem met 30 talenten goud en 800 talenten zilver en verscheidene kostbaarheden, een ontzaglijk rijke buit. Al deze dingen werden mij naar Ninev in de zetel van mijn regering gebracht, terwijl Hizkia ze mij toezond als schatting en teken van onderwerping." Zo weinig wij ons echter verwonderen over de snoevende overdrijving van de uitslag van Sanheribs pogingen, waarvan dit bericht spreekt, zozeer dient ons de gehele verzwijging van de verdere loop van de krijgsonderneming van 18:17-19:36, tot waarborg van de volle geschiedkundige waarheid van hetgeen de schrift ons verhaalt; hij vermeldt daarvan niets, omdat juist de afloop van de veldtocht niet tot zijn roem strekte. Maar bij de Griekse geschiedschrijver Herodotus (II. 141) vinden wij een heen wijzing op die afloop. Volgens haar zou Sanherib tot naar de stad Pelusium in Beneden-Egypte zijn voortgedrongen; daar was niet lange tijd na de val van de Ethiopische dynastie de priester van Hephaeston, Setkon geheten, aan de regering gekomen. Omdat de door hem verdrukte priesterkaste haar diensten hem weigerde, riep hij in zijn nood zijn goden te hulp en zij werd hem door hen toegezegd. Dadelijk na Sanherib's intocht in Pelusium nu had een leger van veldmuizen de legerplaats overdekt, en hun pijlkokers, bogen en schildriemen zodanig doorgevreten, dat zij met de aanbrekende morgen wapenloos moesten vluchten en vele mensen daarbij verloren. Deze geschiedenis is duidelijk niets anders dan een Egyptische lezing van het Bijbelse verhaal, een legende-achtige nabootsing van deze geschiedenis, waaruit zich niet eens zoveel als geschiedkundig feit laat afleiden, dat Sanherib werkelijk tot aan Pelusium gekomen is; waarom wij ons niet kunnen verenigen met de uitlegging, volgens welke tussen 2 Kings 19:34, 2 Kings 19:35 een tijdruimte van 2-3 jaar verlopen zou zijn, gedurende welke het Assyrische leger genoemde nederlaag in Egypte leed, dat daarop naar Jeruzalem terugtrok en hier tenslotte de straf van de Almachtige ervoer. Terwijl wij Sanherib's verdere geschiedenis tot aan zijn vermoording door zijn beide zonen pas bij 20:12 nader zullen behandelen, merken wij hier nog aan, dat de plotselinge slag, die de overmoedige Assyriër voor Jeruzalem trof, tevens besliste omtrent de verdere toekomst van zijn rijk, voortaan was zijn macht gebroken, Ninev's ondergang bereidde zich voor, en andere volken werden door de Heere geroepen om de roeping te vervullen, die Hij hun had aangewezen. Bij zo'n keerpunt in de geschiedenis kon natuurlijk het optreden van een nieuwe profeet onder het volk van God niet ontbreken; deze profeet is dan ook Nahum uit Elkos in Galilea, wiens werkzaamheid valt in de tijd tussen Sanherib's nederlaag voor Jeruzalem tot aan zijn geweldige dood. Zijn "Boek der Godsspraken" sluit zich onmiddellijk aan deze gebeurtenissen van ons hoofdstuk aan, verkondigt de Assyrische koning zijn ondergang op dergelijke wijze als later ook geschiedkundig gevolgd is ( 1:14), en richt zich nu weer tegen de Assyrische hoofdstad, wier zonde hij voor ogen stelt en wier einde hij op zo'n levendige wijze schildert, als ware het reeds daar..

16. Nu nog een opmerking met betrekking tot het in 2 Kings 19:13 ongenoemde gereedschap. De twee pilaren, de ene zee, 1) waartoe ook de twaalf koperen runderen behoorden (Jeremiah 52:20), en de stellingen, die Salomo voor het huis van de HEERE gemaakt had: het koper van al deze vaten was zonder gewicht, d.i. werd niet gewogen, ofschoon men anders de buit gewoon was te wegen.

1) In Jeremiah 52:20 zijn bij de koperen zee nog de 12 runderen onder haar, en bij de beschrijving van de pilaren meerdere zaken gemeld, die in onze boeken, niet alleen hier, maar ook in 1 Kings 7:16vv. ontbreken. Het niet vermelden van de 12 runderen bewijst niet, dat zij er niet geweest zijn, zoals sommigen willen. Wij hebben hier een zeer korte beschrijving van hetgeen werd weggenomen. Jeremia vult aan, wat hier ontbreekt..

Vers 37

37. Het geschiedde nu eenmaal omstreeks het jaar 698 v. Chr., dus in hetzelfde jaar, waarin ook Hizkia stierf, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, op de Assyrische gedenktekenen als een gevleugelde menselijke figuur met eenadelaars- of gierenkop voorgesteld, zich neerboog, dat Adrammelech en Sarezer, zijn beide oudste zonen, hem met het zwaard versloegen; maar zij ontkwamen in het land van Arafat, in de middelste streken van het Armenische hoogland, van het daar zijnde gebergte (Genesis 8:4), dat zo genoemd werd. En Esar-Haddon, zijn derde zoon, werd koning in zijn plaats (2 Kings 15:15). Wat een diepe indruk deze genadige en wonderbare redding van Juda uit het onvermijdelijk schijnend verderf, waarom de gehele tweede groep van de profetieën van de profeet Jesaja in 28-66 zich beweegt, op de harten van de vromen gemaakt heeft, bewijzen de hoogst waarschijnlijk destijds gedichte Psalmen 46, 66, 75, 76 aan de Assyriërs geschiede wonder van goddelijke macht, en goddelijk recht, waardoor de God van Israël zich als God over alle koninkrijken van de aarde wilde doen kennen, had op het wereldtoneel zodanig plaatsgevonden, dat het voor de heidenen niet verborgen had kunnen blijven. Sanherib zelf legt in de Assyrische gedenktekenen slechts getuigenis af van het begin van zijn veldtocht tegen Juda (2 Kings 18:13-2 Kings 18:16), en zegt snoevend van zichzelf: "omdat Hizkia, de koning van Juda zich niet aan mijn opperheerschappij onderwierp, zo trok ik tegen hem, en met de kracht van mijn arm en het geweld van mijn macht nam ik 46 (naar een andere lezing van die plaats, 44) zijn sterke ommuurde steden, van de kleinere steden nam en plunderde ik ontelbare. In deze plaatsen nam ik gevangen en voerde ik weg 200:150 zielen, oud en jong, mannen en vrouwen, en tevens een zeer groot getal hengsten en merries, ezels en kamelen, ossen en schapen. En Hizkia zelf sloot ik in binnen Jeruzalem als, een vogel in een kooi; ik bouwde torens rondom zijn stad, om hem in te sluiten, en wierp aarden wallen bij zijn poorten op om hem het ontkomen te beletten. Toen begon Hizkia te vrezen voor de macht van mijn wapens, hij zond tot mij de voorgangers en oudsten van Jeruzalem met 30 talenten goud en 800 talenten zilver en verscheidene kostbaarheden, een ontzaglijk rijke buit. Al deze dingen werden mij naar Ninev in de zetel van mijn regering gebracht, terwijl Hizkia ze mij toezond als schatting en teken van onderwerping." Zo weinig wij ons echter verwonderen over de snoevende overdrijving van de uitslag van Sanheribs pogingen, waarvan dit bericht spreekt, zozeer dient ons de gehele verzwijging van de verdere loop van de krijgsonderneming van 18:17-19:36, tot waarborg van de volle geschiedkundige waarheid van hetgeen de schrift ons verhaalt; hij vermeldt daarvan niets, omdat juist de afloop van de veldtocht niet tot zijn roem strekte. Maar bij de Griekse geschiedschrijver Herodotus (II. 141) vinden wij een heen wijzing op die afloop. Volgens haar zou Sanherib tot naar de stad Pelusium in Beneden-Egypte zijn voortgedrongen; daar was niet lange tijd na de val van de Ethiopische dynastie de priester van Hephaeston, Setkon geheten, aan de regering gekomen. Omdat de door hem verdrukte priesterkaste haar diensten hem weigerde, riep hij in zijn nood zijn goden te hulp en zij werd hem door hen toegezegd. Dadelijk na Sanherib's intocht in Pelusium nu had een leger van veldmuizen de legerplaats overdekt, en hun pijlkokers, bogen en schildriemen zodanig doorgevreten, dat zij met de aanbrekende morgen wapenloos moesten vluchten en vele mensen daarbij verloren. Deze geschiedenis is duidelijk niets anders dan een Egyptische lezing van het Bijbelse verhaal, een legende-achtige nabootsing van deze geschiedenis, waaruit zich niet eens zoveel als geschiedkundig feit laat afleiden, dat Sanherib werkelijk tot aan Pelusium gekomen is; waarom wij ons niet kunnen verenigen met de uitlegging, volgens welke tussen 2 Kings 19:34, 2 Kings 19:35 een tijdruimte van 2-3 jaar verlopen zou zijn, gedurende welke het Assyrische leger genoemde nederlaag in Egypte leed, dat daarop naar Jeruzalem terugtrok en hier tenslotte de straf van de Almachtige ervoer. Terwijl wij Sanherib's verdere geschiedenis tot aan zijn vermoording door zijn beide zonen pas bij 20:12 nader zullen behandelen, merken wij hier nog aan, dat de plotselinge slag, die de overmoedige Assyriër voor Jeruzalem trof, tevens besliste omtrent de verdere toekomst van zijn rijk, voortaan was zijn macht gebroken, Ninev's ondergang bereidde zich voor, en andere volken werden door de Heere geroepen om de roeping te vervullen, die Hij hun had aangewezen. Bij zo'n keerpunt in de geschiedenis kon natuurlijk het optreden van een nieuwe profeet onder het volk van God niet ontbreken; deze profeet is dan ook Nahum uit Elkos in Galilea, wiens werkzaamheid valt in de tijd tussen Sanherib's nederlaag voor Jeruzalem tot aan zijn geweldige dood. Zijn "Boek der Godsspraken" sluit zich onmiddellijk aan deze gebeurtenissen van ons hoofdstuk aan, verkondigt de Assyrische koning zijn ondergang op dergelijke wijze als later ook geschiedkundig gevolgd is ( 1:14), en richt zich nu weer tegen de Assyrische hoofdstad, wier zonde hij voor ogen stelt en wier einde hij op zo'n levendige wijze schildert, als ware het reeds daar..

16. Nu nog een opmerking met betrekking tot het in 2 Kings 19:13 ongenoemde gereedschap. De twee pilaren, de ene zee, 1) waartoe ook de twaalf koperen runderen behoorden (Jeremiah 52:20), en de stellingen, die Salomo voor het huis van de HEERE gemaakt had: het koper van al deze vaten was zonder gewicht, d.i. werd niet gewogen, ofschoon men anders de buit gewoon was te wegen.

1) In Jeremiah 52:20 zijn bij de koperen zee nog de 12 runderen onder haar, en bij de beschrijving van de pilaren meerdere zaken gemeld, die in onze boeken, niet alleen hier, maar ook in 1 Kings 7:16vv. ontbreken. Het niet vermelden van de 12 runderen bewijst niet, dat zij er niet geweest zijn, zoals sommigen willen. Wij hebben hier een zeer korte beschrijving van hetgeen werd weggenomen. Jeremia vult aan, wat hier ontbreekt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile