Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Koningen 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 5

2 Kings 5:1.

NAMAN WORDT VAN MELAATSHEID GEREINIGD EN GEHAZI DAARMEE GESTRAFT.

2 Kings 5:1-2 Kings 5:27. "Zo ergens dan wordt het in de nu volgende geschiedenis duidelijk, dat de tijd van Elisa voorafschaduwingen heeft en naar het Nieuwe Testament wijst. Hier ontvouwt zich reeds de liefde, die daar verscheen, niet opdat zij zou gediend worden, maar om te dienen; hier is de scheidsmuur tussen Israël en de heiden reeds gevallen, zelfs vinden wij hier een beeld vol van betekenis omtrent de doop van het Nieuwe Testament en zoveel, dat ons aan het Evangelie herinnert."

Naman, de veldoverste van de Syrische koning, aan melaatsheid lijdende, verneemt door een meisje, dat krijgsgevangen is en in de dienst van zijn echtgenote staat, van de profeet te Samaria, die grote tekenen en wonderen doet. Hij gaat tot hem om zich te laten genezen. Wat de profeet hem beveelt, n.l. zich zevenmaal in de Jordaan te wassen, maakt hem die iets geheel anders verwacht had, verdrietig, zodat hij weer op het punt is om weg te reizen. Op aandringen van zijn dienaren, besluit hij toch de doop in de Jordaan te doen plaatshebben. Zodra hij genezen is, reist hij naar Samaria terug, en wil hij aan Elisa grote dankbaarheid bewijzen; deze weigert beslist iets van hem aan te nemen en bemoeit zich slechts met de geestelijke verzorging van de man, die in Israëls God is gaan geloven. Gehazi, de dienaar van de profeet, gedreven door lage hebzucht, sluipt de naar huis terugkerende Syriër achterna en maakt van diens argeloosheid tot zijn voordeel gebruik; tot straf daarvoor legt zijn heer, als hij, weer voor deze treedt, diezelfde ontzettende ziekte op hem, die van Naman weggenomen was.

Wat den tijd betreft, zo behoort deze geschiedenis achter 8:1-6 dus in de tijd dat de hongersnood van zeven jaar ( 4:38,42) geëindigd en het uur gekomen was, dat de opdracht, eens aan Elia gegeven, om Hazaël tot koning over Syrië en Jehu, de zoon van Nimsi tot koning over Israël te zalven (1 Kings 19:15vv.), nu door Elisa, zijn opvolger, volbracht moest worden ( 8:7vv; 9:1vv.). Terwijl de Heere Syrië verkiest tot een werktuig van de over Zijn volk besloten gerichten moet Hij daar tevoren aan een ontvangbaar hart de heerlijkheid van Zijn naam bekend maken, evenals Hij later, voordat hij Assyrië in de dienst van Zijn raadsbesluiten gebruikt, dit volk vooraf voor zo'n doel toebereidt door de zending van de profeet Jona naar Ninev (2 Kings 14:25). Deze geschiedenis wordt daarom met de in het vorige hoofdstuk vertelde vijf wonderwerken van Elisa verbonden, omdat ons eerst het bijzondere leven van de profeet in enige beelden voorgesteld moet worden, voordat wij van zijn ingrijpen in de politieke betrekkingen van het land en van zijn invloed op koning Joram horen ( 6:8-8:15).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 5

2 Kings 5:1.

NAMAN WORDT VAN MELAATSHEID GEREINIGD EN GEHAZI DAARMEE GESTRAFT.

2 Kings 5:1-2 Kings 5:27. "Zo ergens dan wordt het in de nu volgende geschiedenis duidelijk, dat de tijd van Elisa voorafschaduwingen heeft en naar het Nieuwe Testament wijst. Hier ontvouwt zich reeds de liefde, die daar verscheen, niet opdat zij zou gediend worden, maar om te dienen; hier is de scheidsmuur tussen Israël en de heiden reeds gevallen, zelfs vinden wij hier een beeld vol van betekenis omtrent de doop van het Nieuwe Testament en zoveel, dat ons aan het Evangelie herinnert."

Naman, de veldoverste van de Syrische koning, aan melaatsheid lijdende, verneemt door een meisje, dat krijgsgevangen is en in de dienst van zijn echtgenote staat, van de profeet te Samaria, die grote tekenen en wonderen doet. Hij gaat tot hem om zich te laten genezen. Wat de profeet hem beveelt, n.l. zich zevenmaal in de Jordaan te wassen, maakt hem die iets geheel anders verwacht had, verdrietig, zodat hij weer op het punt is om weg te reizen. Op aandringen van zijn dienaren, besluit hij toch de doop in de Jordaan te doen plaatshebben. Zodra hij genezen is, reist hij naar Samaria terug, en wil hij aan Elisa grote dankbaarheid bewijzen; deze weigert beslist iets van hem aan te nemen en bemoeit zich slechts met de geestelijke verzorging van de man, die in Israëls God is gaan geloven. Gehazi, de dienaar van de profeet, gedreven door lage hebzucht, sluipt de naar huis terugkerende Syriër achterna en maakt van diens argeloosheid tot zijn voordeel gebruik; tot straf daarvoor legt zijn heer, als hij, weer voor deze treedt, diezelfde ontzettende ziekte op hem, die van Naman weggenomen was.

Wat den tijd betreft, zo behoort deze geschiedenis achter 8:1-6 dus in de tijd dat de hongersnood van zeven jaar ( 4:38,42) geëindigd en het uur gekomen was, dat de opdracht, eens aan Elia gegeven, om Hazaël tot koning over Syrië en Jehu, de zoon van Nimsi tot koning over Israël te zalven (1 Kings 19:15vv.), nu door Elisa, zijn opvolger, volbracht moest worden ( 8:7vv; 9:1vv.). Terwijl de Heere Syrië verkiest tot een werktuig van de over Zijn volk besloten gerichten moet Hij daar tevoren aan een ontvangbaar hart de heerlijkheid van Zijn naam bekend maken, evenals Hij later, voordat hij Assyrië in de dienst van Zijn raadsbesluiten gebruikt, dit volk vooraf voor zo'n doel toebereidt door de zending van de profeet Jona naar Ninev (2 Kings 14:25). Deze geschiedenis wordt daarom met de in het vorige hoofdstuk vertelde vijf wonderwerken van Elisa verbonden, omdat ons eerst het bijzondere leven van de profeet in enige beelden voorgesteld moet worden, voordat wij van zijn ingrijpen in de politieke betrekkingen van het land en van zijn invloed op koning Joram horen ( 6:8-8:15).

Vers 1

1. Naman (= schoonheid) nu, de krijgsoverste van Benhadad II (1 Kings 11:25), de koning van Syrië, was een groot, een hooggeplaatst man voor het aangezicht van zijn heer en van hoog aanzien 1) bij het volk in het land: want door hem, wiens hand het werktuig van God tot de over Achab besloten ondergang geweest was (1 Kings 22:34), had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven. Nadat hij eerst daardoor zijn koning nader bekend geworden en door hem aan het hoofd van het leger gesteld was, voerde hij met goede uitslag de oorlogen, misschien wel die, welke in 6:8vv. verteld zijn, zodat de Syriërs hun ondernemingen tegen Israël en Samaria gelukten, in zoverre Elisa niet verhinderend tussenbeide trad. Zo was deze man een strijdbaar held, maar melaats. 2)

1) Volgens de overlevering van de Joden, was Naman niemand anders dan de soldaat, die in zijn eenvoudigheid schoot en Achab trof. Hiervoor is echter geen enkel voldoend bewijs..

De man, die in zijn eenvoudigheid de boog spande en Achab doodde, was naar de getuigenis van de Joden niemand anders dan Naman.

2) De melaatsheid, deze vreselijke, afschuwelijke ziekte, waarin Israël het beeld zag van het gruwelijkste, wat onder de hemel is, van de zonde, en waarvan genezing de Heere tot een voorbeeld van het zaligste, wat op aarde gebeurt, van de verlossing in Christus, nam (Leviticus 13:14), werd in Syrië voor een gewoon natuurlijk kwaad aangezien, en verhinderde niet, dat deze Naman in zijn ambten en waardigheden bleef..

Letterlijk en beter: Deze was als een strijdbaar held melaats. Men ziet hieruit het verschil van behandeling van de melaatsheid in Israël en bij de Syriërs. In Israël werd een melaatse afgezonderd, mocht niet in de gemeenschap van de mensen verkeren, maar buiten op het veld en de voorbijganger nog waarschuwen door het roepen van "onrein". Bij de Syriërs kon een melaatse zelfs hoge staatsambten bekleden, ja, zelfs in de onmiddellijke nabijheid van de koning verkeren. De hogere betekenis van de wetten op de melaatsheid in Israël springt hierdoor duidelijk in het oog. Zij waren niet de zogenaamde wetten op besmettelijke ziekten, want in het Oosten heersten zeer vele ziekten besmettelijker dan de melaatsheid, maar de melaatse was Levitisch onrein geheel zijn leven zolang die ziekte duurde, en daardoor een beeld van de mens, zoals hij in Adam gevallen is en onrein, geestelijk melaats, is geworden. De melaatsheid was beeld van de zonde..

Vers 1

1. Naman (= schoonheid) nu, de krijgsoverste van Benhadad II (1 Kings 11:25), de koning van Syrië, was een groot, een hooggeplaatst man voor het aangezicht van zijn heer en van hoog aanzien 1) bij het volk in het land: want door hem, wiens hand het werktuig van God tot de over Achab besloten ondergang geweest was (1 Kings 22:34), had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven. Nadat hij eerst daardoor zijn koning nader bekend geworden en door hem aan het hoofd van het leger gesteld was, voerde hij met goede uitslag de oorlogen, misschien wel die, welke in 6:8vv. verteld zijn, zodat de Syriërs hun ondernemingen tegen Israël en Samaria gelukten, in zoverre Elisa niet verhinderend tussenbeide trad. Zo was deze man een strijdbaar held, maar melaats. 2)

1) Volgens de overlevering van de Joden, was Naman niemand anders dan de soldaat, die in zijn eenvoudigheid schoot en Achab trof. Hiervoor is echter geen enkel voldoend bewijs..

De man, die in zijn eenvoudigheid de boog spande en Achab doodde, was naar de getuigenis van de Joden niemand anders dan Naman.

2) De melaatsheid, deze vreselijke, afschuwelijke ziekte, waarin Israël het beeld zag van het gruwelijkste, wat onder de hemel is, van de zonde, en waarvan genezing de Heere tot een voorbeeld van het zaligste, wat op aarde gebeurt, van de verlossing in Christus, nam (Leviticus 13:14), werd in Syrië voor een gewoon natuurlijk kwaad aangezien, en verhinderde niet, dat deze Naman in zijn ambten en waardigheden bleef..

Letterlijk en beter: Deze was als een strijdbaar held melaats. Men ziet hieruit het verschil van behandeling van de melaatsheid in Israël en bij de Syriërs. In Israël werd een melaatse afgezonderd, mocht niet in de gemeenschap van de mensen verkeren, maar buiten op het veld en de voorbijganger nog waarschuwen door het roepen van "onrein". Bij de Syriërs kon een melaatse zelfs hoge staatsambten bekleden, ja, zelfs in de onmiddellijke nabijheid van de koning verkeren. De hogere betekenis van de wetten op de melaatsheid in Israël springt hierdoor duidelijk in het oog. Zij waren niet de zogenaamde wetten op besmettelijke ziekten, want in het Oosten heersten zeer vele ziekten besmettelijker dan de melaatsheid, maar de melaatse was Levitisch onrein geheel zijn leven zolang die ziekte duurde, en daardoor een beeld van de mens, zoals hij in Adam gevallen is en onrein, geestelijk melaats, is geworden. De melaatsheid was beeld van de zonde..

Vers 3

3. Deze 1) zei eens, toen in de familie weer over het zware, door menselijke geneesheren niet te helen leed, van den huisheer getreurd werd, en over het ellendig einde, dat deze overigens zo hoog begaafde en rijk gezegende man tegemoet ging, gesproken werd, tot hare vrouw: Och of mijn heer ware voor het aangezicht van den profeet Elisa, die te Samaria is (2 Kings 2:25), dan zou hij hem van zijne melaatsheid ontledigen. 2)

1) Het behaagt Gode door zogenaamde kleinigheden grote gedachten en daden te volvoeren. Wat kon op zichzelf onbeduidender zijn den de gevangenneming van een Israëlietisch meisje door enige Syrische soldaten? Wie zal er veel van gesproken hebben? Maar dit was het middel, waardoor de aanzienlijkste en voortreffelijkste man in Syrië gered en tot het geloof aan den levenden God gebracht werd, het middel, waardoor een straal van heil in de doodsschaduwen van dat heidens wereldrijk viel..

Reeds in de vroege jeugd door een ontzettend hard lot getroffen, moest dit meisje boven duizend anderen enen duisteren en moeielijken levensweg bewandelen. Aan de haren ontrukt, van volk en land weggevoerd, in ene vreemde stad verkocht, slavin van enen heiden, bleef haar de vreugde der jeugd en het blijde levensgenot vreemd, verdriet en treurigheid benevelden haar leven. Hoe dikwijls zal zij door heimwee aangegrepen, in verlangen naar vader en moeder, in begeerte, om weer eens een levend woord van waarheid uit den mond van enen profeet, of ook slechts van den geringsten Israëliet te horen, tot God geschreeuwd hebben, van wien zij wist, dat Hij der vreemdelingen hart gadesloeg en aan wien zij zich vasthield, als wiens ogen door alle landen zien, om te helpen, die Hem met hun gehele hart aanhangen! Niet te vergeefs geloofde zij en bad zij tot den Onzichtbare, alsof zij Hem zag; de genezing van haren heer was ook de hare. Want als Naman van Samaria terugkeerde, gered en genezen, en met de blijde belijdenis: "Zie nu weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israël" (2 Kings 5:15), toen was hij dankbaar jegens de Israëlietische maagd; zonder twijfel schonk hij haar de vrijheid en zond hij haar naar haar land terug..

2) Eigenlijk staat er: Van zijne melaatsheid opnemen. Daaruit blijkt zeer duidelijk, dat hier een Israëlietische spreekt. Want deze uitdrukking is een verkorting voor: van zijne melaatsheid genezen, opdat hij wederom zou kunnen worden opgenomen, n.l. in de gemeenschap der mensen (Numbers 12:14). Als slavin in een vreemd land, heeft zij noch den God van Israël, noch Zijne wetten, noch Zijn profeet vergeten. Zij denkt er niet aan, dat Naman niet uit de samenleving is uitgestoten. Haar wens is, dat hij weer genezen worde. Uit deze begeerte is duidelijk, dat zij het niet hard heeft gehad in het huis van hare meesteres. De zachte behandeling van deze vrome Israëlietische maagd wordt door God aan Naman vergolden met de genezing van zijne schrikkelijke ziekte.

Vers 3

3. Deze 1) zei eens, toen in de familie weer over het zware, door menselijke geneesheren niet te helen leed, van den huisheer getreurd werd, en over het ellendig einde, dat deze overigens zo hoog begaafde en rijk gezegende man tegemoet ging, gesproken werd, tot hare vrouw: Och of mijn heer ware voor het aangezicht van den profeet Elisa, die te Samaria is (2 Kings 2:25), dan zou hij hem van zijne melaatsheid ontledigen. 2)

1) Het behaagt Gode door zogenaamde kleinigheden grote gedachten en daden te volvoeren. Wat kon op zichzelf onbeduidender zijn den de gevangenneming van een Israëlietisch meisje door enige Syrische soldaten? Wie zal er veel van gesproken hebben? Maar dit was het middel, waardoor de aanzienlijkste en voortreffelijkste man in Syrië gered en tot het geloof aan den levenden God gebracht werd, het middel, waardoor een straal van heil in de doodsschaduwen van dat heidens wereldrijk viel..

Reeds in de vroege jeugd door een ontzettend hard lot getroffen, moest dit meisje boven duizend anderen enen duisteren en moeielijken levensweg bewandelen. Aan de haren ontrukt, van volk en land weggevoerd, in ene vreemde stad verkocht, slavin van enen heiden, bleef haar de vreugde der jeugd en het blijde levensgenot vreemd, verdriet en treurigheid benevelden haar leven. Hoe dikwijls zal zij door heimwee aangegrepen, in verlangen naar vader en moeder, in begeerte, om weer eens een levend woord van waarheid uit den mond van enen profeet, of ook slechts van den geringsten Israëliet te horen, tot God geschreeuwd hebben, van wien zij wist, dat Hij der vreemdelingen hart gadesloeg en aan wien zij zich vasthield, als wiens ogen door alle landen zien, om te helpen, die Hem met hun gehele hart aanhangen! Niet te vergeefs geloofde zij en bad zij tot den Onzichtbare, alsof zij Hem zag; de genezing van haren heer was ook de hare. Want als Naman van Samaria terugkeerde, gered en genezen, en met de blijde belijdenis: "Zie nu weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israël" (2 Kings 5:15), toen was hij dankbaar jegens de Israëlietische maagd; zonder twijfel schonk hij haar de vrijheid en zond hij haar naar haar land terug..

2) Eigenlijk staat er: Van zijne melaatsheid opnemen. Daaruit blijkt zeer duidelijk, dat hier een Israëlietische spreekt. Want deze uitdrukking is een verkorting voor: van zijne melaatsheid genezen, opdat hij wederom zou kunnen worden opgenomen, n.l. in de gemeenschap der mensen (Numbers 12:14). Als slavin in een vreemd land, heeft zij noch den God van Israël, noch Zijne wetten, noch Zijn profeet vergeten. Zij denkt er niet aan, dat Naman niet uit de samenleving is uitgestoten. Haar wens is, dat hij weer genezen worde. Uit deze begeerte is duidelijk, dat zij het niet hard heeft gehad in het huis van hare meesteres. De zachte behandeling van deze vrome Israëlietische maagd wordt door God aan Naman vergolden met de genezing van zijne schrikkelijke ziekte.

Vers 4

4. Op het vrije en betrouwbare woord van het meisje rees echter de gedachte bij hem op, dat die weg, die alleen nog onbetreden was, misschien de enige was om werkelijk geholpen te worden. Toen ging hij 1) in het paleis van Benhadad, en gaf het zijnen heer te kennen, dat hij ene reis naar Samaria wenste te maken, om bij den profeet genezing te zoeken, zeggende: Zo en zo heeft de jonge dochter gesproken, die, uit het land van Israël is 2) en ik ben vol vertrouwen, dat zij recht gesproken heeft.

1) Ook hier weer doet zich Naman niet kennen als een hoogmoedig en eigenzinnig man. Integendeel, hij let niet op de geringheid van het middel, noch op de onwaardigheid van haar, die hem deze goede tijding bracht. Hij heeft slechts een wens en die wens is: dat hij genezen mag worden.

2) Ach, dat zij, die geestelijk melaats zijn, geen minder aandoening hadden over hun ellende! Al de balsem van Gilead; noch al de kruiden op duizend bergen, kunnen hen reinigen; maar geloofd zij de Goddelijke genade, het gezegend geneesmiddel, door onzen groten Hogepriester verschaft, door onzen groten Profeet, Genees- en Heelmeester toegediend, gaat alles te boven en faalt nooit..

Vers 4

4. Op het vrije en betrouwbare woord van het meisje rees echter de gedachte bij hem op, dat die weg, die alleen nog onbetreden was, misschien de enige was om werkelijk geholpen te worden. Toen ging hij 1) in het paleis van Benhadad, en gaf het zijnen heer te kennen, dat hij ene reis naar Samaria wenste te maken, om bij den profeet genezing te zoeken, zeggende: Zo en zo heeft de jonge dochter gesproken, die, uit het land van Israël is 2) en ik ben vol vertrouwen, dat zij recht gesproken heeft.

1) Ook hier weer doet zich Naman niet kennen als een hoogmoedig en eigenzinnig man. Integendeel, hij let niet op de geringheid van het middel, noch op de onwaardigheid van haar, die hem deze goede tijding bracht. Hij heeft slechts een wens en die wens is: dat hij genezen mag worden.

2) Ach, dat zij, die geestelijk melaats zijn, geen minder aandoening hadden over hun ellende! Al de balsem van Gilead; noch al de kruiden op duizend bergen, kunnen hen reinigen; maar geloofd zij de Goddelijke genade, het gezegend geneesmiddel, door onzen groten Hogepriester verschaft, door onzen groten Profeet, Genees- en Heelmeester toegediend, gaat alles te boven en faalt nooit..

Vers 6

6. En hij, Naman, bracht den brief van zijnen heer tot den koning van Israël, tot Joram (2 Kings 3:1) zeggende: (de inhoud van dezen brief was): Zo wanneer nu deze brief tot u zal gekomen zijn, zie ik hebmijnen knecht Naman tot u gezonden, dat gij hem ontledigt, bevrijdt van zijne melaatsheid. 1) 1) Benhadad houdt zich slechts aan het algemene, dat hij gehoord heeft: in Israël kon men van de melaatsheid genezen worden; hoe en door wien, daar naar vraagt hij niet; hij laat dat aan Joram over. Hij gebruikt dezelfde uitdrukking als de slavin van Naman's huisvrouw.

Vers 6

6. En hij, Naman, bracht den brief van zijnen heer tot den koning van Israël, tot Joram (2 Kings 3:1) zeggende: (de inhoud van dezen brief was): Zo wanneer nu deze brief tot u zal gekomen zijn, zie ik hebmijnen knecht Naman tot u gezonden, dat gij hem ontledigt, bevrijdt van zijne melaatsheid. 1) 1) Benhadad houdt zich slechts aan het algemene, dat hij gehoord heeft: in Israël kon men van de melaatsheid genezen worden; hoe en door wien, daar naar vraagt hij niet; hij laat dat aan Joram over. Hij gebruikt dezelfde uitdrukking als de slavin van Naman's huisvrouw.

Vers 7

7. En het geschiedde, als de koning van Israël den brief gelezen had, dat hij van schrik zijne klederen scheurde, want Benhadad had zich in zijnen overmoed, waarin hij Joram als, enen vazal beschouwde, zo kort uitgedrukt, dat Joram die woorden slechts kon opvatten als ene godslasterlijke uitdaging tot den krijg. En Joram zei tot zijne hovelingen, in wier tegenwoordigheid hij dien brief ontvangen en wien hij dien voorgelezen had: a) Ben ik dan God, om te doden en levend te maken, dat deze tot mij zendt, om enen man van zijne melaatsheid te onledigen? Want voorwaar, merkt toch, en ziet, dat hij door te vragen, wat geen mens kan te weeg brengen, oorzaak tegen mij zoekt; 1) als ik dezen veldoverste ongenezen moet terugzenden, zal hij een voorwendsel hebben mij op nieuw (2 Kings 6:8-2 Kings 7:20) aan te vallen.

a)Deuteronomy 32:39; 1 Samuel 2:6.

1) Maar waarom dacht dan Joram slechts aan den nood, dien Benhadad teweeg gebracht had? Waarom dacht hij niet aan den profeet, die reeds in het begin zijner regering bij den tocht tegen de Moabieten hulp verschaft had (2 Kings 3:1) en ook in de oorlogen met de Syriërs betoond had Israëls wachter en raadsman te zijn? Waarom stelde hij de eer van zijn land tegenover den zieken Syriër zo lichtvaardig bloot, en gedroeg hij zich, alsof er nooit in Israël een melaatse geheeld was, alsof in de gehele geschiedenis van zijn volk nergens ene daad van hulp en genade des Almachtigen was voorgevallen, alsof er in zijn rijk geen profeet machtig in daden en in woorden was?.

Keren wij liever de wapenen tegen ons zelven! Hoe dikwijls stellen ook wij op gelijke wijze de eer van God en van het rijk, waartoe wij behoren bloot en dat, mag men wel zeggen, voor een spotprijs. De geringste tegenspoed, de onbeduidendste moeilijkheid in ons leven-en-wij kunnen ons gedragen, alsof wij met onzen Heere en met al Zijne beloften slechts jammerlijk bedrogen waren. Het was een goed en behartigingswaardig woord, dat eens een Christelijk broeder tot enen anderen zei, die hem met bittere klachten vertelde, hoe lang de Heere het hem reeds aan het noodzakelijkste onderhoud had laten ontbreken. "Och! antwoordde de ander, men moet den Heere niet zo spoedig een kwaden naam geven, noch wanneer Hij soms schijnbaar hard en vreemd handelt, dat dadelijk onder de mensen gaan ronddragen." Het is waar: ons geestelijk patriotisme moest te teder zijn, dan dat wij ook bij de meest raadselachtige lotsbeschikking aanstonds een gelaat zouden zetten, dat de goede stad Jeruzalem bij anderen in miscrediet zou kunnen brengen; wij moesten in plaats van het zeldzame leed, dat ons daarin wedervaart, aanstonds aan de grote klok te hangen, ons integendeel in goddelijke ijverzucht gedrongen gevoelen boven alles de betoningen van genade en trouw bekend te maken die wij daar beleefden.

Voor Naman zal het een pijnlijk ogenblik zijn geweest. In Syrië geen genezing en hier ook in Israël wacht hem, zo het schijnt, de droevigste teleurstelling. Maar juist langs dien weg moest ook Naman leren, dat, als alle menselijke hulp faalt, de God van Israël, de levende God er nog is, bij Wien in waarheid uitkomsten zijn tegen den dood.

Vers 7

7. En het geschiedde, als de koning van Israël den brief gelezen had, dat hij van schrik zijne klederen scheurde, want Benhadad had zich in zijnen overmoed, waarin hij Joram als, enen vazal beschouwde, zo kort uitgedrukt, dat Joram die woorden slechts kon opvatten als ene godslasterlijke uitdaging tot den krijg. En Joram zei tot zijne hovelingen, in wier tegenwoordigheid hij dien brief ontvangen en wien hij dien voorgelezen had: a) Ben ik dan God, om te doden en levend te maken, dat deze tot mij zendt, om enen man van zijne melaatsheid te onledigen? Want voorwaar, merkt toch, en ziet, dat hij door te vragen, wat geen mens kan te weeg brengen, oorzaak tegen mij zoekt; 1) als ik dezen veldoverste ongenezen moet terugzenden, zal hij een voorwendsel hebben mij op nieuw (2 Kings 6:8-2 Kings 7:20) aan te vallen.

a)Deuteronomy 32:39; 1 Samuel 2:6.

1) Maar waarom dacht dan Joram slechts aan den nood, dien Benhadad teweeg gebracht had? Waarom dacht hij niet aan den profeet, die reeds in het begin zijner regering bij den tocht tegen de Moabieten hulp verschaft had (2 Kings 3:1) en ook in de oorlogen met de Syriërs betoond had Israëls wachter en raadsman te zijn? Waarom stelde hij de eer van zijn land tegenover den zieken Syriër zo lichtvaardig bloot, en gedroeg hij zich, alsof er nooit in Israël een melaatse geheeld was, alsof in de gehele geschiedenis van zijn volk nergens ene daad van hulp en genade des Almachtigen was voorgevallen, alsof er in zijn rijk geen profeet machtig in daden en in woorden was?.

Keren wij liever de wapenen tegen ons zelven! Hoe dikwijls stellen ook wij op gelijke wijze de eer van God en van het rijk, waartoe wij behoren bloot en dat, mag men wel zeggen, voor een spotprijs. De geringste tegenspoed, de onbeduidendste moeilijkheid in ons leven-en-wij kunnen ons gedragen, alsof wij met onzen Heere en met al Zijne beloften slechts jammerlijk bedrogen waren. Het was een goed en behartigingswaardig woord, dat eens een Christelijk broeder tot enen anderen zei, die hem met bittere klachten vertelde, hoe lang de Heere het hem reeds aan het noodzakelijkste onderhoud had laten ontbreken. "Och! antwoordde de ander, men moet den Heere niet zo spoedig een kwaden naam geven, noch wanneer Hij soms schijnbaar hard en vreemd handelt, dat dadelijk onder de mensen gaan ronddragen." Het is waar: ons geestelijk patriotisme moest te teder zijn, dan dat wij ook bij de meest raadselachtige lotsbeschikking aanstonds een gelaat zouden zetten, dat de goede stad Jeruzalem bij anderen in miscrediet zou kunnen brengen; wij moesten in plaats van het zeldzame leed, dat ons daarin wedervaart, aanstonds aan de grote klok te hangen, ons integendeel in goddelijke ijverzucht gedrongen gevoelen boven alles de betoningen van genade en trouw bekend te maken die wij daar beleefden.

Voor Naman zal het een pijnlijk ogenblik zijn geweest. In Syrië geen genezing en hier ook in Israël wacht hem, zo het schijnt, de droevigste teleurstelling. Maar juist langs dien weg moest ook Naman leren, dat, als alle menselijke hulp faalt, de God van Israël, de levende God er nog is, bij Wien in waarheid uitkomsten zijn tegen den dood.

Vers 8

8. Maar het geschiedde als Elisa, de man Gods, die zich juist in het huis te Samaria (2 Kings 2:25) ophield, gehoord had, dat de koning van Israël zijne klederen gescheurd had, want het bericht verbreidde zich te sneller in de stad, daar Naman's prachtig geleide zoveel opzien had te weeg gebracht, dat hij een zijner leerlingen of Ghazi, zijnen knecht, tot den koning zond, om te zeggen: Waarom hebt gij uwe klederen gescheurd en u tegenover de Syriërs zo rade- en hulpeloos gedragen? Inboorling van een land, dat met gedenktekenen van Jehova's macht en genade als bezaaid is, geeft gij dit land aan de lastering der heidenen prijs, als waren ook hier de bronnen verdroogd, waar zij elders verdroogden, als ware hier de raad ten einde, wanneerde goden en hun priesters geen raad meer weten. Laat hem, den melaatse, die zijnen troost en zijne hoop op den God Israëls en Zijn hand gesteld heeft, nu tot mij komen, opdat hij niet teleurgesteld wederkere, zo zal hij weten, dat er een profeet in Israël is, 1) en alzo dit land van de almachtige hulp zijns Gods niet verlaten is.

1) Dit gezegde van Elisa sluit zich aan, aan de woorden van het Israëlietisch meisje. Niet, om zich zelven de eer te geven, maar om Naman te doen verstaan dat niet de koning, maar dat God, in Wiens dienst de profeet stond, machtig was, om te doen, wat Joram niet kon. En insgelijks, om hem te kennen te geven, dat niet de afgoden van zijn land, maar de God van Israël alleen de ware God was. Dit doel bereikt Elisa ook. (Zie 2 Kings 5:15).

Vers 8

8. Maar het geschiedde als Elisa, de man Gods, die zich juist in het huis te Samaria (2 Kings 2:25) ophield, gehoord had, dat de koning van Israël zijne klederen gescheurd had, want het bericht verbreidde zich te sneller in de stad, daar Naman's prachtig geleide zoveel opzien had te weeg gebracht, dat hij een zijner leerlingen of Ghazi, zijnen knecht, tot den koning zond, om te zeggen: Waarom hebt gij uwe klederen gescheurd en u tegenover de Syriërs zo rade- en hulpeloos gedragen? Inboorling van een land, dat met gedenktekenen van Jehova's macht en genade als bezaaid is, geeft gij dit land aan de lastering der heidenen prijs, als waren ook hier de bronnen verdroogd, waar zij elders verdroogden, als ware hier de raad ten einde, wanneerde goden en hun priesters geen raad meer weten. Laat hem, den melaatse, die zijnen troost en zijne hoop op den God Israëls en Zijn hand gesteld heeft, nu tot mij komen, opdat hij niet teleurgesteld wederkere, zo zal hij weten, dat er een profeet in Israël is, 1) en alzo dit land van de almachtige hulp zijns Gods niet verlaten is.

1) Dit gezegde van Elisa sluit zich aan, aan de woorden van het Israëlietisch meisje. Niet, om zich zelven de eer te geven, maar om Naman te doen verstaan dat niet de koning, maar dat God, in Wiens dienst de profeet stond, machtig was, om te doen, wat Joram niet kon. En insgelijks, om hem te kennen te geven, dat niet de afgoden van zijn land, maar de God van Israël alleen de ware God was. Dit doel bereikt Elisa ook. (Zie 2 Kings 5:15).

Vers 10

10. Toen zond Elisa, zonder zich in het minst te schikken naar de meningen van den vreemdeling wiens gehele zijn ene gehele omkering moest ondergaan, zou hij aan Israëls Godgelovig worden, tot hem enen bode voor de deur, 1) zeggende: Ga heen en was u zevenmaal in den Jordaan, en uw vlees zal u wederkomen, 2)dat nu door de melaatsheid weggevreten is, en gij zult rein zijn.3)

1) Dit gedrag is te opmerkelijker, naarmate zulk een voornaam terugtreden minder in de roeping en het karakter van Elisa, den vertegenwoordiger der Goddelijke liefdadigheid ligt. Maar Elisa weet wel wat hij doet, en zich ganse gedrag, hoewel het den schijn heeft van geen klein gevoel van eigenwaarde, ja van trotsheid, openbaart slechts de hoge mate van zijne wijsheid in het verzorgen der zielen, als van zijnen fijnen takt in de waarneming van hetgeen tot ere van zijnen Heere en God wezen kan. De voorname vreemdeling moet in de eerste plaats weten, dat hij hier niet met enen Syrischen tovenaar en afgodspriester, maar met den knecht ener Majesteit te doen heeft, die den persoon niet aanziet en voor wien de menselijke begrippen van groot en klein, van hoog en gering in `t niet verdwijnen. -Naman moest niet geloven, dat hij in zijne heerlijkheid bij dezen God ook maar het geringste voorhad; hij moest weten, dat hij slechts op enen enigen grond, op `s Heeren hulp mocht hopen, namelijk omdat Jehova een God van genade was en zich in vrije liefde over den zondaar wil ontfermen..

2)Wederkomen, dewijl door deze schrikkelijke ziekte het vlees wegvrat en wegteerde en in etter opgelost werd. Naman verkrijgt daarmee de belofte van volkomen genezing, mits in den weg van kinderlijke gehoorzaamheid aan het woord des Heeren, hier door den profeet tot hem gesproken. Dat hem geboden werd, zevenmaal zich te baden, staat in verband met het feit, dat hij een zegen ontvangt van den God des Verbonds van Israël (het getal zeven is het getal des verbonds), maar diende ook, om zijne gehoorzaamheid op den proef te stellen. Naman moest alle hoge gedachten van zich zelven leren afleggen, om alle deze weldaden te ontvangen als verbeurde gunst en ongehoudene goedertierenheid.

3) Naman moest eerst in de school van ootmoed geleid worden, om van daar in de school des geloofs gebracht te worden: daarom geeft Elisa hem nu ene aanwijzing, aan welke zijn geloof moet beproefd worden. Dat de Jordaan de melaatsheid niet genas, wisten de Syriërs even goed als de Israëlieten. Dan zouden alle die melaatsen, van welke er volgens het woord van onzen Heer (Luke 4:27) ten tijde van Elisa vele in Israël waren, gemakkelijk van hun ziekte hebben kunnen bevrijd worden, als het baden in den Jordaan dit op zich zelf gedaan had. Maar wie zou hier de diepe betekenis van deze aanwijzing kunnen miskennen? Ook tegen de geestelijke melaatsheid, de zonde, zouden wij slechts iets dergelijks weten te verordenen, als Elisa voor zijnen zieke-een bad, ene wassing maar in andere stromen dan in die van ene aardse rivier..

Welk een eenvoudig middel werd hem voorgeschreven! Hij moest zeven maal een bad in den Jordaan nemen. Ene treffende aanduiding van den doop des Nieuwen Testaments. De melaatsheid is in de Schrift de vertegenwoordiging der zonde; de wassing met water daarentegen is de vertegenwoordiging van de vergeving der zonde uit kracht van het bloed van Christus. Zich zevenmaal wassen is, geestelijk genomen, zich onophoudelijk wassen. Wij moeten geloven in onzen doop, in de verzoenende kracht van Christus' bloed, en geloofd hebbende, wederom geloven en nog eens geloven, en z tot den einde toe, en wij zullen zalig worden..

Vers 10

10. Toen zond Elisa, zonder zich in het minst te schikken naar de meningen van den vreemdeling wiens gehele zijn ene gehele omkering moest ondergaan, zou hij aan Israëls Godgelovig worden, tot hem enen bode voor de deur, 1) zeggende: Ga heen en was u zevenmaal in den Jordaan, en uw vlees zal u wederkomen, 2)dat nu door de melaatsheid weggevreten is, en gij zult rein zijn.3)

1) Dit gedrag is te opmerkelijker, naarmate zulk een voornaam terugtreden minder in de roeping en het karakter van Elisa, den vertegenwoordiger der Goddelijke liefdadigheid ligt. Maar Elisa weet wel wat hij doet, en zich ganse gedrag, hoewel het den schijn heeft van geen klein gevoel van eigenwaarde, ja van trotsheid, openbaart slechts de hoge mate van zijne wijsheid in het verzorgen der zielen, als van zijnen fijnen takt in de waarneming van hetgeen tot ere van zijnen Heere en God wezen kan. De voorname vreemdeling moet in de eerste plaats weten, dat hij hier niet met enen Syrischen tovenaar en afgodspriester, maar met den knecht ener Majesteit te doen heeft, die den persoon niet aanziet en voor wien de menselijke begrippen van groot en klein, van hoog en gering in `t niet verdwijnen. -Naman moest niet geloven, dat hij in zijne heerlijkheid bij dezen God ook maar het geringste voorhad; hij moest weten, dat hij slechts op enen enigen grond, op `s Heeren hulp mocht hopen, namelijk omdat Jehova een God van genade was en zich in vrije liefde over den zondaar wil ontfermen..

2)Wederkomen, dewijl door deze schrikkelijke ziekte het vlees wegvrat en wegteerde en in etter opgelost werd. Naman verkrijgt daarmee de belofte van volkomen genezing, mits in den weg van kinderlijke gehoorzaamheid aan het woord des Heeren, hier door den profeet tot hem gesproken. Dat hem geboden werd, zevenmaal zich te baden, staat in verband met het feit, dat hij een zegen ontvangt van den God des Verbonds van Israël (het getal zeven is het getal des verbonds), maar diende ook, om zijne gehoorzaamheid op den proef te stellen. Naman moest alle hoge gedachten van zich zelven leren afleggen, om alle deze weldaden te ontvangen als verbeurde gunst en ongehoudene goedertierenheid.

3) Naman moest eerst in de school van ootmoed geleid worden, om van daar in de school des geloofs gebracht te worden: daarom geeft Elisa hem nu ene aanwijzing, aan welke zijn geloof moet beproefd worden. Dat de Jordaan de melaatsheid niet genas, wisten de Syriërs even goed als de Israëlieten. Dan zouden alle die melaatsen, van welke er volgens het woord van onzen Heer (Luke 4:27) ten tijde van Elisa vele in Israël waren, gemakkelijk van hun ziekte hebben kunnen bevrijd worden, als het baden in den Jordaan dit op zich zelf gedaan had. Maar wie zou hier de diepe betekenis van deze aanwijzing kunnen miskennen? Ook tegen de geestelijke melaatsheid, de zonde, zouden wij slechts iets dergelijks weten te verordenen, als Elisa voor zijnen zieke-een bad, ene wassing maar in andere stromen dan in die van ene aardse rivier..

Welk een eenvoudig middel werd hem voorgeschreven! Hij moest zeven maal een bad in den Jordaan nemen. Ene treffende aanduiding van den doop des Nieuwen Testaments. De melaatsheid is in de Schrift de vertegenwoordiging der zonde; de wassing met water daarentegen is de vertegenwoordiging van de vergeving der zonde uit kracht van het bloed van Christus. Zich zevenmaal wassen is, geestelijk genomen, zich onophoudelijk wassen. Wij moeten geloven in onzen doop, in de verzoenende kracht van Christus' bloed, en geloofd hebbende, wederom geloven en nog eens geloven, en z tot den einde toe, en wij zullen zalig worden..

Vers 11

11. Maar Naman werd zeer toornig, minder omdat de profeet hem niet die onderscheiding had laten ten deel worden, die hij verwacht had, als wel omdat het voorgeschreven middel der genezing zo geheel en al tegen zijne gedachten was, dat het hem voorkwam alsof Elisa den spot met hem dreef, en hij toog weg van Samaria in de richting naar Damascus, zonder op den Jordaan, over welken hij trekken moest, acht te slaan, en hij zei, terwijl hij de stad verliet, tot zijnen geleider: Zie, ik zei 1) bij mij zelven: Hij, de profeet, zal zeker uitkomen, en staan, en den naam des HEEREN zijns Gods, aanroepen, en zijne hand over de plaats strijken, die door de ziekte is aangetast, en mij, den melaatse, van mijne ellende ontledigen.

1) Dit: "ik zei bij mij zelven," "ik dacht" is van alles wat op aarde krachtig is het allerkrachtigste, en-zo niet van al het kwade het kwaadste-toch van al het ongelovige het ongelovigste. Dat "ik dacht" heeft de zonde, de ellende en den dood in de wereld gebracht en dat "ik dacht" houdt de verlossing van zonde en ellende en dood bij duizenden tegen, en deze duizenden, als zij in die mening gestorven zijn, zullen het volgend leven in een andere wereld beginnen met een: "ik dacht.".

Ik dacht het zou wel goed gaan; ik dacht de zonde zou wel zo veel niet zijn. God zou wel vergeven, de hel bestond niet, de duivel was ene inbeelding, en de vloek een schrikbeeld, de eeuwige verdoemenis een vogelverschrikker. Ik dacht-maar wee! ik bevind het anders, mijn "menen" heeft mij bedrogen (vgl. Luke 16:23). Iemand, die eerst ene kaart van een land wilde tekenen, voordat hij het land bereisde, dien zou de gehele wereld voor een dwaas uitmaken, vooral wanneer hij later het land doorreizende, beweerde, dat het dat land niet kon zijn, omdat het met zijne kaart niet overeenkwam. Duizenden maken zich echter op het gebied des geloofs aan dezelfde dwaasheid schuldig en loochenen de waarheid in het aangezicht, dat zij de waarheid niet is, omdat men-o misslag zonder gelijke! -vroeger het signalement van deze dochter des hemels heeft vastgesteld, dan men haarzelve kende en hare trekken beschouwde..

Vers 11

11. Maar Naman werd zeer toornig, minder omdat de profeet hem niet die onderscheiding had laten ten deel worden, die hij verwacht had, als wel omdat het voorgeschreven middel der genezing zo geheel en al tegen zijne gedachten was, dat het hem voorkwam alsof Elisa den spot met hem dreef, en hij toog weg van Samaria in de richting naar Damascus, zonder op den Jordaan, over welken hij trekken moest, acht te slaan, en hij zei, terwijl hij de stad verliet, tot zijnen geleider: Zie, ik zei 1) bij mij zelven: Hij, de profeet, zal zeker uitkomen, en staan, en den naam des HEEREN zijns Gods, aanroepen, en zijne hand over de plaats strijken, die door de ziekte is aangetast, en mij, den melaatse, van mijne ellende ontledigen.

1) Dit: "ik zei bij mij zelven," "ik dacht" is van alles wat op aarde krachtig is het allerkrachtigste, en-zo niet van al het kwade het kwaadste-toch van al het ongelovige het ongelovigste. Dat "ik dacht" heeft de zonde, de ellende en den dood in de wereld gebracht en dat "ik dacht" houdt de verlossing van zonde en ellende en dood bij duizenden tegen, en deze duizenden, als zij in die mening gestorven zijn, zullen het volgend leven in een andere wereld beginnen met een: "ik dacht.".

Ik dacht het zou wel goed gaan; ik dacht de zonde zou wel zo veel niet zijn. God zou wel vergeven, de hel bestond niet, de duivel was ene inbeelding, en de vloek een schrikbeeld, de eeuwige verdoemenis een vogelverschrikker. Ik dacht-maar wee! ik bevind het anders, mijn "menen" heeft mij bedrogen (vgl. Luke 16:23). Iemand, die eerst ene kaart van een land wilde tekenen, voordat hij het land bereisde, dien zou de gehele wereld voor een dwaas uitmaken, vooral wanneer hij later het land doorreizende, beweerde, dat het dat land niet kon zijn, omdat het met zijne kaart niet overeenkwam. Duizenden maken zich echter op het gebied des geloofs aan dezelfde dwaasheid schuldig en loochenen de waarheid in het aangezicht, dat zij de waarheid niet is, omdat men-o misslag zonder gelijke! -vroeger het signalement van deze dochter des hemels heeft vastgesteld, dan men haarzelve kende en hare trekken beschouwde..

Vers 12

12. In plaats daarvan beveelt hij mij echter mij zevenmaal in den Jordaan te wassen, wat zou dat baten? Zijn niet, als het slechts op baden aankomt, Abana (= hare stenen) en Farpar (= allersnelst), de rivieren van Damascus, die zo schoon, helder en doorzichtig zijn (2 Samuel 8:6), beter dan alle wateren van Israël, 1) dan deze Jordaan met zijn troebel water; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich, gelijk reeds gezegd is, haastig van Samaria af, en toog weg met grimmigheid. 2)

1) Van de beide rivieren van Damascus is Abana of Amana zonder twijfel de tegenwoordige Barada of Barady, d.i. de koude rivier, de Chrysorrhoas (Strabo XVI. 755), die in de hoge vlakte, zuidelijk van Zebedany, op den Anti-Libanon ontspringt, door de vlakte van Damascus en door deze stad zelf stroomt en 4 3/4 uur oostelijk daarvan in twee armen, in twee kleine meren zich uitstort. De Farpar is waarschijnlijk de enige zelfstandige stroom van betekenis in het gebied van Damascus; de Awadsch, die uit de vereniging van meerdere beken bij Sa'sa ontstaat en Zuidelijk van Damascus door de vlakte in het meer Heidschny uitstroomt. Het water van den Barada is helder, zuiver en doorzichtig, terwijl het water van den Jordaan troebel, van een leemachtige kleur is. Waarom Naman begrijpelijker wijze zijne eigene rivieren voor beter achtte, dan den Jordaan..

2) Het was een eenvoudig middel, doch juist de eenvoudigheid van het middel maakte Naman toornig. Zo is de mens, zo zijn wij allen. Zo dikwijls deze Syrische gesteldheid bij ons opkomt (want zij is in ons) ergeren wij ons aan de eenvoudigheid van het Evangelie, dingen wij tegen het goedkope aan. De mens wil de zaligheid niet om niet hebben. Hij zal zich gaarne de grootste moeite getroosten om de zaligheid te verkrijgen, maar om zonder alle moeite de zaligheid te ontvangen, dat gaat voor zijne eer als werklustig en werklievend mens te ver. En toch wil God deze allerhoogste gave niet anders geven dan om niet. Aan de zijde Gods heeft onze zaligheid genoeg, heeft zij alles, heeft zij het bloed van Christus gekost; doch daarom wil God er nu niet het minste meer voor hebben. De mens moet niets meer doen dan geloven, dat God Zijnen Zoon voor den zondaar tot een Heere en Zaligmaker gemaakt en aan hem gegeven heeft..

De blindheid van den mens komt hier treffend uit. Naman wilde God voorschrijven, hoe deze doen moest en nu Gods weg regelrecht indruist tegen zijn weg en hij hoegenaamd geen verband ziet tussen het middel en het doel, gaat hij in toorn heen. In zijn blindheid verwerpt hij moedwillig het middel door God verordineerd. Zo doet ook de blinde zondaar, die het kruis van Christus verwerpt, dewijl de prediking daarvan hem ene dwaasheid en ene ergernis is. 13. Toen traden zijne knechten toe, wien de Heere op dit ogenblik van beslissing uit genadig ontfermen ene goede gedachte in het harte gaf, 1) en spraken tot hem en zeiden: Mijn vader! 2) (2 Kings 6:21; 2 Kings 13:14; 1 Samuel 24:12die profeet tot u ene grote zaak gesproken had, u iets zeer moeielijks, iets, dat met grote opofferingen gepaard ging, bevolen had, zoudt gij ze niet gedaan hebben zonder enige bedenking? 3) hoe veel te meer kunt gij nu deze kleine en geringe zaak beproeven, naardien hij tot u gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? Het komt er toch in deze zaak slechte op aan, of hij werkelijk een profeet des levenden Gods is, die helpen kan; is hij dit, zo is het hetzelfde welk middel hij kiest, klein of groot (1 Samuel 14:6).

1) Wat al het verstand van de verstandigen niet ziet, ziet in eenvoudigheid een kinderlijk gemoed.

2) Dat vertrouwelijk toespreken toont, dat Naman jegens zijn onderdanen een goed en welwillend meester was. (Matthew 8:5)..

De bestraffing was zeer bescheiden en voorzichtig. Bijaldien zij, gelijk ongeschikte en pluimstrijkerige dienstboden in dit geval zouden gedaan hebben, huns meesters toornige verbolgenheid aangehitst en zich aangeboden hadden, om den profeet het geleden ongelijk betaald te zetten, wat zou dan van hen zijn geworden? Zeker zouden zij het vuur uit den hemel, of enig ander vernielend oordeel Gode over zich gehaald hebben. Maar hetgeen iets zeldzaams was, zij kozen de zijde van den profeet. Elisa ofschoon bemerkende, hoe zijn reden en gedrag Naman in een kwaden luim hadden gebracht, bekommerde zich echter niet, om hem te bevredigen. Het was voor hen niet zonder gevaar, bij aldien zijn toorn bleef aanhouden, doch de Voorzienigheid gebruikte zijne dienaren, om hem tot inkeer te brengen..

Ook dit vertrouwelijk toespreken met "mijn vader" bewijst de goede verstandhouding tussen Naman en zijne dienaren. Daarvan plukte de Syrische generaal nu zelf de liefelijke vruchten.

3) Het komt veel meer met de neiging van den natuurlijken mens overeen door eigene inspanning, door de zwaarste zelf-pijnigingen en offeranden den hemel te winnen, dan het zonder menselijk toedoen en zonder verdienste door Gode genade bereide heil in de eenvoudigheid en ootmoed des geloofs aan te nemen. De menselijke natuur, zegt een godgeleerde van onzen tijd, is ene geborene tegenstandster van het Evangelie; en Dr. Martin Luther schrijft: "De wereld wil onzen Heere God den hemel afwinnen, afverdienen, afkopen, hoewel Hij door de gehele wereld laat uitroepen: "Ik wil uw God zijn, uit genade wil Ik het u geven, uit genade en om niet wil Ik u zalig maken." Daarom staan ook in de Roomse kerk de boetedoeningen in zo hoog aanzien. Duizenden, die vermoeid en belast zijn en naar vrede met God smachten, laten het zich welgevallen, wanneer zij naar de uiterste einden der aarde gewezen worden; zij zouden aanstonds de bedevaart zonder zolen onder de voeten, zonder deksel over hun hoofd in gloeiende hitte en verstijvende vorst, blootgesteld aan al het woeden der elementen, afleggen, maar in het Evangelie van Gods vrije genade kunnen zij zich niet vinden, omdat dit met hun zinnelijk gevoel en hun menselijke mening niet overeenstemt.. 14. Ten gevolge van deze toespreek week zijn toorn en kwam hij tot betere gedachten. Zo klom hij af, 1) en doopte zich, 2) dompelde of wies zich (Heb 9:10) in den Jordaan zevenmaal (Joshua 6:5), naar het woord van den man Gods; a) en zijn vlees kwam weer, volgens de belofte van Elisa (2 Kings 5:10), gezond en vol levenskracht, gelijk het vlees van enen kleinen jongen, 3) en hij werd rein.

a) Luke 4:27.

1) In het Hebreeën dryw (Wajered). Beter: Hij daalde af, n.l. van Samaria naar den Jordaan.

2) Dat ook wij ons dan laten raden door de knechten van God, die het eenvoudig geloof in het Evangelie gedurig ons voorstellen als het enige middel tot zaligheid..

Het geloof, hetwelk wij hier bij Naman aantreffen, is het dusgenaamde geloof der wonderwerken, dat geloof, hetwelk nodig is, zal de Heere Zijne wonderen aan een schepsel verrichten. Dit gaat straks over in een historisch geloof, wanneer hij belijdt, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israël (2 Kings 5:15). Verder komt Naman niet, ten minste niet op dit ogenblik, zoals blijkt uit 2 Kings 5:17, 2 Kings 5:18.

3) O, ongehoorde gebeurtenis! Wie heeft zulk een wonder gezien! Geen onzuiver plekje is er meer aan zijn lijf te bekennen. Zijn gelaat blinkt als dat van een jongeling. Zijne ogen fonkelen als heldere sterren; en niet alleen, dat het afzichtelijk schilferige pantser der plaag is achtergebleven, ook het verloren vlees is teruggekomen. Het lichaam is fris, gezond en vlezig, als dat van een kleinen jongen, en rein en wit als albast van het hoofd tot de voeten. O, hoe rijk aan vreugde, hoe plechtig en verheven is dit ogenblik. En gevoel zegt in aller hart: "Hoe vreselijk is deze plaats!" En eenparige indruk bezielt de verbaasde gemoederen: "Hier is meer dan Bal en zijne profeten!" En belijden vloeit van aller lippen: "De Heere is God! Den God van Israël zij de ere.".

Indien God naar Zijne rechtvaardigheid had gehandeld, Naman, met weinig vertrouwen en mogelijk met tegenzin in den Jordaan zich indompelende, zou geen baat daarbij gevonden hebben; en veeleer zou zijn kwaal erger zijn geworden, maar God, die rijk is in barmhartigheid en de achting van Zijn dienaar wilde handhaven, gebruikt veeleer toegevendheid jegens een blinden heiden, dien de wonderwerken van Elisa nog niet zo bekend waren, als aan het volk van Israël. Nauwelijks had hij de bevelen van den Profeet volbracht, of de Heere vergunde hem een volkomene genezing in diervoege, dat geen merkteken van zijne melaatsheid meer overbleef, maar zijn vlees en vel was zo glad en zuiver, als dat van een klein kind. Dusdanig zijn de werken Gods; niet het minste gebrek is daaraan; zijne genezingen dragen altoos de merktekenen van Zijne oneindige Macht en goedheid..

Vers 12

12. In plaats daarvan beveelt hij mij echter mij zevenmaal in den Jordaan te wassen, wat zou dat baten? Zijn niet, als het slechts op baden aankomt, Abana (= hare stenen) en Farpar (= allersnelst), de rivieren van Damascus, die zo schoon, helder en doorzichtig zijn (2 Samuel 8:6), beter dan alle wateren van Israël, 1) dan deze Jordaan met zijn troebel water; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich, gelijk reeds gezegd is, haastig van Samaria af, en toog weg met grimmigheid. 2)

1) Van de beide rivieren van Damascus is Abana of Amana zonder twijfel de tegenwoordige Barada of Barady, d.i. de koude rivier, de Chrysorrhoas (Strabo XVI. 755), die in de hoge vlakte, zuidelijk van Zebedany, op den Anti-Libanon ontspringt, door de vlakte van Damascus en door deze stad zelf stroomt en 4 3/4 uur oostelijk daarvan in twee armen, in twee kleine meren zich uitstort. De Farpar is waarschijnlijk de enige zelfstandige stroom van betekenis in het gebied van Damascus; de Awadsch, die uit de vereniging van meerdere beken bij Sa'sa ontstaat en Zuidelijk van Damascus door de vlakte in het meer Heidschny uitstroomt. Het water van den Barada is helder, zuiver en doorzichtig, terwijl het water van den Jordaan troebel, van een leemachtige kleur is. Waarom Naman begrijpelijker wijze zijne eigene rivieren voor beter achtte, dan den Jordaan..

2) Het was een eenvoudig middel, doch juist de eenvoudigheid van het middel maakte Naman toornig. Zo is de mens, zo zijn wij allen. Zo dikwijls deze Syrische gesteldheid bij ons opkomt (want zij is in ons) ergeren wij ons aan de eenvoudigheid van het Evangelie, dingen wij tegen het goedkope aan. De mens wil de zaligheid niet om niet hebben. Hij zal zich gaarne de grootste moeite getroosten om de zaligheid te verkrijgen, maar om zonder alle moeite de zaligheid te ontvangen, dat gaat voor zijne eer als werklustig en werklievend mens te ver. En toch wil God deze allerhoogste gave niet anders geven dan om niet. Aan de zijde Gods heeft onze zaligheid genoeg, heeft zij alles, heeft zij het bloed van Christus gekost; doch daarom wil God er nu niet het minste meer voor hebben. De mens moet niets meer doen dan geloven, dat God Zijnen Zoon voor den zondaar tot een Heere en Zaligmaker gemaakt en aan hem gegeven heeft..

De blindheid van den mens komt hier treffend uit. Naman wilde God voorschrijven, hoe deze doen moest en nu Gods weg regelrecht indruist tegen zijn weg en hij hoegenaamd geen verband ziet tussen het middel en het doel, gaat hij in toorn heen. In zijn blindheid verwerpt hij moedwillig het middel door God verordineerd. Zo doet ook de blinde zondaar, die het kruis van Christus verwerpt, dewijl de prediking daarvan hem ene dwaasheid en ene ergernis is. 13. Toen traden zijne knechten toe, wien de Heere op dit ogenblik van beslissing uit genadig ontfermen ene goede gedachte in het harte gaf, 1) en spraken tot hem en zeiden: Mijn vader! 2) (2 Kings 6:21; 2 Kings 13:14; 1 Samuel 24:12die profeet tot u ene grote zaak gesproken had, u iets zeer moeielijks, iets, dat met grote opofferingen gepaard ging, bevolen had, zoudt gij ze niet gedaan hebben zonder enige bedenking? 3) hoe veel te meer kunt gij nu deze kleine en geringe zaak beproeven, naardien hij tot u gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? Het komt er toch in deze zaak slechte op aan, of hij werkelijk een profeet des levenden Gods is, die helpen kan; is hij dit, zo is het hetzelfde welk middel hij kiest, klein of groot (1 Samuel 14:6).

1) Wat al het verstand van de verstandigen niet ziet, ziet in eenvoudigheid een kinderlijk gemoed.

2) Dat vertrouwelijk toespreken toont, dat Naman jegens zijn onderdanen een goed en welwillend meester was. (Matthew 8:5)..

De bestraffing was zeer bescheiden en voorzichtig. Bijaldien zij, gelijk ongeschikte en pluimstrijkerige dienstboden in dit geval zouden gedaan hebben, huns meesters toornige verbolgenheid aangehitst en zich aangeboden hadden, om den profeet het geleden ongelijk betaald te zetten, wat zou dan van hen zijn geworden? Zeker zouden zij het vuur uit den hemel, of enig ander vernielend oordeel Gode over zich gehaald hebben. Maar hetgeen iets zeldzaams was, zij kozen de zijde van den profeet. Elisa ofschoon bemerkende, hoe zijn reden en gedrag Naman in een kwaden luim hadden gebracht, bekommerde zich echter niet, om hem te bevredigen. Het was voor hen niet zonder gevaar, bij aldien zijn toorn bleef aanhouden, doch de Voorzienigheid gebruikte zijne dienaren, om hem tot inkeer te brengen..

Ook dit vertrouwelijk toespreken met "mijn vader" bewijst de goede verstandhouding tussen Naman en zijne dienaren. Daarvan plukte de Syrische generaal nu zelf de liefelijke vruchten.

3) Het komt veel meer met de neiging van den natuurlijken mens overeen door eigene inspanning, door de zwaarste zelf-pijnigingen en offeranden den hemel te winnen, dan het zonder menselijk toedoen en zonder verdienste door Gode genade bereide heil in de eenvoudigheid en ootmoed des geloofs aan te nemen. De menselijke natuur, zegt een godgeleerde van onzen tijd, is ene geborene tegenstandster van het Evangelie; en Dr. Martin Luther schrijft: "De wereld wil onzen Heere God den hemel afwinnen, afverdienen, afkopen, hoewel Hij door de gehele wereld laat uitroepen: "Ik wil uw God zijn, uit genade wil Ik het u geven, uit genade en om niet wil Ik u zalig maken." Daarom staan ook in de Roomse kerk de boetedoeningen in zo hoog aanzien. Duizenden, die vermoeid en belast zijn en naar vrede met God smachten, laten het zich welgevallen, wanneer zij naar de uiterste einden der aarde gewezen worden; zij zouden aanstonds de bedevaart zonder zolen onder de voeten, zonder deksel over hun hoofd in gloeiende hitte en verstijvende vorst, blootgesteld aan al het woeden der elementen, afleggen, maar in het Evangelie van Gods vrije genade kunnen zij zich niet vinden, omdat dit met hun zinnelijk gevoel en hun menselijke mening niet overeenstemt.. 14. Ten gevolge van deze toespreek week zijn toorn en kwam hij tot betere gedachten. Zo klom hij af, 1) en doopte zich, 2) dompelde of wies zich (Heb 9:10) in den Jordaan zevenmaal (Joshua 6:5), naar het woord van den man Gods; a) en zijn vlees kwam weer, volgens de belofte van Elisa (2 Kings 5:10), gezond en vol levenskracht, gelijk het vlees van enen kleinen jongen, 3) en hij werd rein.

a) Luke 4:27.

1) In het Hebreeën dryw (Wajered). Beter: Hij daalde af, n.l. van Samaria naar den Jordaan.

2) Dat ook wij ons dan laten raden door de knechten van God, die het eenvoudig geloof in het Evangelie gedurig ons voorstellen als het enige middel tot zaligheid..

Het geloof, hetwelk wij hier bij Naman aantreffen, is het dusgenaamde geloof der wonderwerken, dat geloof, hetwelk nodig is, zal de Heere Zijne wonderen aan een schepsel verrichten. Dit gaat straks over in een historisch geloof, wanneer hij belijdt, dat er geen God is op de ganse aarde, dan in Israël (2 Kings 5:15). Verder komt Naman niet, ten minste niet op dit ogenblik, zoals blijkt uit 2 Kings 5:17, 2 Kings 5:18.

3) O, ongehoorde gebeurtenis! Wie heeft zulk een wonder gezien! Geen onzuiver plekje is er meer aan zijn lijf te bekennen. Zijn gelaat blinkt als dat van een jongeling. Zijne ogen fonkelen als heldere sterren; en niet alleen, dat het afzichtelijk schilferige pantser der plaag is achtergebleven, ook het verloren vlees is teruggekomen. Het lichaam is fris, gezond en vlezig, als dat van een kleinen jongen, en rein en wit als albast van het hoofd tot de voeten. O, hoe rijk aan vreugde, hoe plechtig en verheven is dit ogenblik. En gevoel zegt in aller hart: "Hoe vreselijk is deze plaats!" En eenparige indruk bezielt de verbaasde gemoederen: "Hier is meer dan Bal en zijne profeten!" En belijden vloeit van aller lippen: "De Heere is God! Den God van Israël zij de ere.".

Indien God naar Zijne rechtvaardigheid had gehandeld, Naman, met weinig vertrouwen en mogelijk met tegenzin in den Jordaan zich indompelende, zou geen baat daarbij gevonden hebben; en veeleer zou zijn kwaal erger zijn geworden, maar God, die rijk is in barmhartigheid en de achting van Zijn dienaar wilde handhaven, gebruikt veeleer toegevendheid jegens een blinden heiden, dien de wonderwerken van Elisa nog niet zo bekend waren, als aan het volk van Israël. Nauwelijks had hij de bevelen van den Profeet volbracht, of de Heere vergunde hem een volkomene genezing in diervoege, dat geen merkteken van zijne melaatsheid meer overbleef, maar zijn vlees en vel was zo glad en zuiver, als dat van een klein kind. Dusdanig zijn de werken Gods; niet het minste gebrek is daaraan; zijne genezingen dragen altoos de merktekenen van Zijne oneindige Macht en goedheid..

Vers 16

16. Maar hij, de profeet, wees die aanbieding met alle beslistheid af, hoe verheugd hij ook was over den schonen geestelijken bloesem, die in deze aanbieding haren kelk ontsloot, en hij zei: Zo waarachtig als de HEERE leeft, voor Wiens aangezicht ik sta (2 Kings 3:14), indien ik het neme, want niemand in Syrië mag kunnen zeggen, dat Gods gave voor geld te koop is, of dat de Heere persoon en stand aanziet. En hij, Naman, hield bij hem aan, opdat hij het nam, doch hij, Elisa, weigerde het, 1) en sneed alle verdere aanbieding met een beslist antwoord af.

1) Waarom weigert Elisa het geschenk? Ja, ook om den Syriër en zijne landgenoten te leren, dat de gave Gods voor geen geld te koop is, maar bovenal om hem te doen verstaan, dat zijne genezing ene vrije gift Gods was, enkel uit genade was geschied. Elisa weigerde, om Naman het woord "genade" te doen verstaan. Elisa ijverde hier voor de ere van zijn God. Naman was wel tot de erkentenis gekomen, dat de Heere meer was dan alle goden, maar zijn geloof in den God van Israël was met veel bijgeloof gemengd. En nu wil Elisa hem door het weigeren van de gift, den waren aard van Israëls godsdienst leren kennen.

Vers 16

16. Maar hij, de profeet, wees die aanbieding met alle beslistheid af, hoe verheugd hij ook was over den schonen geestelijken bloesem, die in deze aanbieding haren kelk ontsloot, en hij zei: Zo waarachtig als de HEERE leeft, voor Wiens aangezicht ik sta (2 Kings 3:14), indien ik het neme, want niemand in Syrië mag kunnen zeggen, dat Gods gave voor geld te koop is, of dat de Heere persoon en stand aanziet. En hij, Naman, hield bij hem aan, opdat hij het nam, doch hij, Elisa, weigerde het, 1) en sneed alle verdere aanbieding met een beslist antwoord af.

1) Waarom weigert Elisa het geschenk? Ja, ook om den Syriër en zijne landgenoten te leren, dat de gave Gods voor geen geld te koop is, maar bovenal om hem te doen verstaan, dat zijne genezing ene vrije gift Gods was, enkel uit genade was geschied. Elisa weigerde, om Naman het woord "genade" te doen verstaan. Elisa ijverde hier voor de ere van zijn God. Naman was wel tot de erkentenis gekomen, dat de Heere meer was dan alle goden, maar zijn geloof in den God van Israël was met veel bijgeloof gemengd. En nu wil Elisa hem door het weigeren van de gift, den waren aard van Israëls godsdienst leren kennen.

Vers 17

17. En Naman zei: Zo niet, zo gij volstrekt niets van mij nemen wilt, geef dan omgekeerd een geschenk aan mij, laat toch uwen knecht gegeven worden een last aarde van een juk muilen, 1) zoveel van den grond van dit heilig engezegend land, als twee muildieren kunnen dragen, om dat mede naar mijn vaderland, naar Syrië te nemen en daarvan een altaar voor den God van Israël op te richten: want uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, gelijk hij tot hiertoe deed, maar den HEERE, en opdat die offeranden Hem welgevallig kunnen zijn, wil ik Hem die op een altaar van grond uit het land van Zijn heiligdom brengen.

1) Aarde van Kanan naar de verre heidenwereld te dragen, welk een veelbetekende Hieroglyfe! Boven Judea's grond ontspruit het heil van de volken..

Hieruit blijkt wel, dat Naman's geloof met veel bijgeloof was gemengd. Waaruit spruit toch deze vraag voort? Bij de heidenen was het bijgeloof aanwezig, dat ieder land zijn God had en dat nu ook in het eigen land die God alleen kon en wilde vereerd worden. Dit was voor Naman niet mogelijk, dewijl hij generaal was in Syrischen dienst. Hij moest derhalve, wilde hij zijn betrekking niet opgeven, in Syrië blijven wonen. Wanneer men echter den God van een ander land diende, ging men heen en nam aarde van dat land en maakte daarvan een altaar, om daarop de offeranden te brengen. Dit wil ook Naman in praktijk brengen. Hij vraagt zoveel aarde als twee muilen kunnen dragen, om daarvan een altaar te maken. Zijn betrekking neerleggen, zich vestigen in Israël, daartoe kan hij niet komen. Duidelijk merken wij hier en ook in het volgende vers een strijd tussen verstand en geweten bij hem.

Vers 17

17. En Naman zei: Zo niet, zo gij volstrekt niets van mij nemen wilt, geef dan omgekeerd een geschenk aan mij, laat toch uwen knecht gegeven worden een last aarde van een juk muilen, 1) zoveel van den grond van dit heilig engezegend land, als twee muildieren kunnen dragen, om dat mede naar mijn vaderland, naar Syrië te nemen en daarvan een altaar voor den God van Israël op te richten: want uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, gelijk hij tot hiertoe deed, maar den HEERE, en opdat die offeranden Hem welgevallig kunnen zijn, wil ik Hem die op een altaar van grond uit het land van Zijn heiligdom brengen.

1) Aarde van Kanan naar de verre heidenwereld te dragen, welk een veelbetekende Hieroglyfe! Boven Judea's grond ontspruit het heil van de volken..

Hieruit blijkt wel, dat Naman's geloof met veel bijgeloof was gemengd. Waaruit spruit toch deze vraag voort? Bij de heidenen was het bijgeloof aanwezig, dat ieder land zijn God had en dat nu ook in het eigen land die God alleen kon en wilde vereerd worden. Dit was voor Naman niet mogelijk, dewijl hij generaal was in Syrischen dienst. Hij moest derhalve, wilde hij zijn betrekking niet opgeven, in Syrië blijven wonen. Wanneer men echter den God van een ander land diende, ging men heen en nam aarde van dat land en maakte daarvan een altaar, om daarop de offeranden te brengen. Dit wil ook Naman in praktijk brengen. Hij vraagt zoveel aarde als twee muilen kunnen dragen, om daarvan een altaar te maken. Zijn betrekking neerleggen, zich vestigen in Israël, daartoe kan hij niet komen. Duidelijk merken wij hier en ook in het volgende vers een strijd tussen verstand en geweten bij hem.

Vers 18

18. Ten opzichte van mijn dienen van Jehova heb ik nog ene bede. In deze zaak vergeve de HEERE uwen knecht, Hij rekene het mij niet toe als zonde, als verloochening van Hem: wanneer mijn heer, de koning, wiens dienaar ik ben, in het huis van den Syrischen afgod Rimmon 1) gaan zal, om zich daar neer te buigen, en hij op mijne hand leunen zal, en ik mij, volgens mijne verplichting, die ik als adjudant of opperste kamerdienaar heb, in het huis van Rimmon nederbuigen zal, niet om te aanbidden, maar opdat de koning op mij leune (2 Kings 7:2), als ik mij alzo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de HEERE vergeve toch uwen knecht in deze zaak! 2) 1) Rimmon is de naam van een Syrischen afgod. Hij, of Rammon, zoals zijn naam ook voorkomt, is de god des donders, evenals de Assyrische Rammann. Hoogstwaarschijnlijk was hij de opperste der afgoden van Syrië.

Waarschijnlijk slechts een bijnaam. De granaatappel is het beeld van de voortbrengende natuurkracht..

2) In een dergelijken toestand bevond zich later de Evangelische keurvorst Johan de Standvastige, toen hij als maarschalk van het Duitse rijk voor keizer Karel V het zwaard moest dragen tot het Katholieke misoffer; andere Theologen hebben dit voor geoorloofd gehouden, daar zij op onze plaats onderscheid maakten tussen de vrijwillig een godsdienstige kniebuiging van den koning, die den afgod aanhing en werkelijke aanbidding was, en de gedwongene kniebuiging van Naman, die slechts in den dienst van den koning geschiedde, slechts ene burgerlijke handeling was en door zijn ambt geboden werd. Men herinnere zich ook den strijd, die over de kniebuiging in Beieren gestreden is, een tiental jaren de gemoederen op het hevigst heeft beziggehouden en in het jaar 1848 daardoor beslist is, dat de Protestantse soldaten slechts op militaire wijze den monstrans behoefden te saluëren..

Hieruit blijkt wel duidelijk, dat het bij Naman meer een zaak des verstands dan des harten was. Was hij werkelijk zaligmakend overtuigd geworden van den dienst des Heeren, overtuigd dat de Heere alleen God is en Zijn dienst alle offers waardig, hij zou met dit verzoek niet zijn gekomen. Nu hinkt hij nog op twee gedachten en heeft niet met beslistheid gekozen voor den enigen en waarachtigen God.

Vers 18

18. Ten opzichte van mijn dienen van Jehova heb ik nog ene bede. In deze zaak vergeve de HEERE uwen knecht, Hij rekene het mij niet toe als zonde, als verloochening van Hem: wanneer mijn heer, de koning, wiens dienaar ik ben, in het huis van den Syrischen afgod Rimmon 1) gaan zal, om zich daar neer te buigen, en hij op mijne hand leunen zal, en ik mij, volgens mijne verplichting, die ik als adjudant of opperste kamerdienaar heb, in het huis van Rimmon nederbuigen zal, niet om te aanbidden, maar opdat de koning op mij leune (2 Kings 7:2), als ik mij alzo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de HEERE vergeve toch uwen knecht in deze zaak! 2) 1) Rimmon is de naam van een Syrischen afgod. Hij, of Rammon, zoals zijn naam ook voorkomt, is de god des donders, evenals de Assyrische Rammann. Hoogstwaarschijnlijk was hij de opperste der afgoden van Syrië.

Waarschijnlijk slechts een bijnaam. De granaatappel is het beeld van de voortbrengende natuurkracht..

2) In een dergelijken toestand bevond zich later de Evangelische keurvorst Johan de Standvastige, toen hij als maarschalk van het Duitse rijk voor keizer Karel V het zwaard moest dragen tot het Katholieke misoffer; andere Theologen hebben dit voor geoorloofd gehouden, daar zij op onze plaats onderscheid maakten tussen de vrijwillig een godsdienstige kniebuiging van den koning, die den afgod aanhing en werkelijke aanbidding was, en de gedwongene kniebuiging van Naman, die slechts in den dienst van den koning geschiedde, slechts ene burgerlijke handeling was en door zijn ambt geboden werd. Men herinnere zich ook den strijd, die over de kniebuiging in Beieren gestreden is, een tiental jaren de gemoederen op het hevigst heeft beziggehouden en in het jaar 1848 daardoor beslist is, dat de Protestantse soldaten slechts op militaire wijze den monstrans behoefden te saluëren..

Hieruit blijkt wel duidelijk, dat het bij Naman meer een zaak des verstands dan des harten was. Was hij werkelijk zaligmakend overtuigd geworden van den dienst des Heeren, overtuigd dat de Heere alleen God is en Zijn dienst alle offers waardig, hij zou met dit verzoek niet zijn gekomen. Nu hinkt hij nog op twee gedachten en heeft niet met beslistheid gekozen voor den enigen en waarachtigen God.

Vers 19

19. En hij, Elisa, zei tot hem: "Ga in vrede, 2) gij zijt onder goede leiding; Hij, die zich uwer in genade ontfermd heeft, zal u in alle waarheid leiden." 1) En hij, Naman, ging van hem, 3) van den profeet, om nu werkelijk naar Damascus terug te keren, ene kleine streek lands, een onbepaald eind weegs (Leviticus 19:37).

1) Staat Naman in deze geschiedenis edel en beminnenswaardig als een man, die, wat hij is, niet ten halve wil zijn, en die bovenal het heiligste en hoogste van de mensen, de Godskennis en Godsverering niet met een halve ziel wil aangrijpen en in het leven volbrengen; die met waardige ernst bedenkt, wat waarheid en oprechtheid vorderen, zo komt ons de profeet Elisa tegenover hem niet minder edel en vereringswaardig voor. Men weet niet, wat men in zijn eenvoudige antwoord. (2 Kings 5:19 beslissen bedenking meer moet bewonderen, of de heldere juiste blik, die, hoeveel er ook om de hoofdzaak heen moge gelegerd zijn, toch spoedig en duidelijk de hoofdzaak vat; of de heilige gemachtigdheid, die ook daar, waar zij macht heeft om te drijven, te beperken, te belasten, zich daarvan onthoudt; of de zuivere menselijkheid en de zachtheid van het gemoed, die zo mee gevoelen kan, zich zo in de andere toestand en op zijn standpunt kan verplaatsen..

2) Elisa laat deze zaak onbeslist. Er zijn gewetenszaken, die de ene broeder voor den anderen niet kan beslissen, waarmee men elkaar naar God moet zenden, of die men aan Gods beslissing moet overlaten, en deze zal op het gebed licht geven ook uit het allerdonkerste.. Ondertussen stemmen wij gaarne toe, dat men enige dingen ten onrechte als dispensatie of vrijgeving tegen de Wet opgeeft. Met name, omtrent het eerste gebod, wanneer Elisa tot Naman, op zijn voorstel: "Wanneer mijn heer in het huis van Rimmon gaan zal, enz." antwoordt: "ga in vrede." Daar de profeet door dit zijn antwoord hem de begeerde daad van afgoderij niet vrijgeeft, maar hem veeleer en op beleefde wijze met zijn verzoek van de hand wijst. ( MARCK).

In het Hebreeën Mwlsl Kl (Leek leschaloom). Deze woorden behelzen de gewone formule, waarmee men ieder, die wegging, liet vertrekken. (Zie 1 Samuel 1:17; 1 Samuel 20:42; 1 Samuel 20:2 Samuël 15:9). Elisa gebruikte ook deze alleen met dit doel en volstrekt niet, om zijne goedkeuring te hechten aan het voornemen van Naman. Trouwens Elisa had ook geen toestemming te geven, want Naman vraagt geen verlof, om het te doen, maar spreekt uit, dat hij het van plan is, en spreekt alleen de wens uit, dat de Heere hem die zaak moge vergeven. Elisa laat het over aan de consciëntie van den Syriër. Deze woorden hebben de kracht van ons: Vaarwel. Sommigen houden, echter geheel ten onrechte, om dit woord van Elisa, Naman voor een waarlijk oprecht gelovige. Het tegenovergestelde is veeleer waar.

3) Is verder onze mening ten opzichte van den tijd, waarin de voor ons liggende geschiedenis heeft plaats gehad, de juiste (2 Kings 6:10), zo heeft God later het Conflict (strijd) der plichten, waarin Naman als belijder van Israëls God aan de ene zijde en als dienaar van enen heidensen koning aan de andere zijde zich bevond eenvoudig daardoor opgelost, dat de man in het geheel niet weer in den toestand kwam, dat hij met Benhadad in het huis van den afgod Rimmon moest gaan en hem daar bij de aanbidding van den afgod dienen. Volgens die mening is spoedig op onze geschiedenis het in 2 Kings 8:7, medegedeelde omtrent Benhadads ziekte en zijne vermoording door Hazaël gevolgd. Nu kunnen wij ook niet geloven, dat Naman ook generaal-adjudant en veldoverste van den nieuwen Syrischen koning geweest is; hij ware dan het werktuig van Hazaël geweest, om Israël in nood te brengen (2 Kings 8:11, 2 Kings 13:3). Daartoe was hij, nadat hij in Israël de genezing van het lichaam gevonden had, zeker niet de man. De Heere toch had hem uitverkoren, om vooraf Zijnen naam in Syrië te verheerlijken, v rdat Hij zich van dit land als van ene tuchtroede tegen Zijn afvallig volk bediende..

Vers 19

19. En hij, Elisa, zei tot hem: "Ga in vrede, 2) gij zijt onder goede leiding; Hij, die zich uwer in genade ontfermd heeft, zal u in alle waarheid leiden." 1) En hij, Naman, ging van hem, 3) van den profeet, om nu werkelijk naar Damascus terug te keren, ene kleine streek lands, een onbepaald eind weegs (Leviticus 19:37).

1) Staat Naman in deze geschiedenis edel en beminnenswaardig als een man, die, wat hij is, niet ten halve wil zijn, en die bovenal het heiligste en hoogste van de mensen, de Godskennis en Godsverering niet met een halve ziel wil aangrijpen en in het leven volbrengen; die met waardige ernst bedenkt, wat waarheid en oprechtheid vorderen, zo komt ons de profeet Elisa tegenover hem niet minder edel en vereringswaardig voor. Men weet niet, wat men in zijn eenvoudige antwoord. (2 Kings 5:19 beslissen bedenking meer moet bewonderen, of de heldere juiste blik, die, hoeveel er ook om de hoofdzaak heen moge gelegerd zijn, toch spoedig en duidelijk de hoofdzaak vat; of de heilige gemachtigdheid, die ook daar, waar zij macht heeft om te drijven, te beperken, te belasten, zich daarvan onthoudt; of de zuivere menselijkheid en de zachtheid van het gemoed, die zo mee gevoelen kan, zich zo in de andere toestand en op zijn standpunt kan verplaatsen..

2) Elisa laat deze zaak onbeslist. Er zijn gewetenszaken, die de ene broeder voor den anderen niet kan beslissen, waarmee men elkaar naar God moet zenden, of die men aan Gods beslissing moet overlaten, en deze zal op het gebed licht geven ook uit het allerdonkerste.. Ondertussen stemmen wij gaarne toe, dat men enige dingen ten onrechte als dispensatie of vrijgeving tegen de Wet opgeeft. Met name, omtrent het eerste gebod, wanneer Elisa tot Naman, op zijn voorstel: "Wanneer mijn heer in het huis van Rimmon gaan zal, enz." antwoordt: "ga in vrede." Daar de profeet door dit zijn antwoord hem de begeerde daad van afgoderij niet vrijgeeft, maar hem veeleer en op beleefde wijze met zijn verzoek van de hand wijst. ( MARCK).

In het Hebreeën Mwlsl Kl (Leek leschaloom). Deze woorden behelzen de gewone formule, waarmee men ieder, die wegging, liet vertrekken. (Zie 1 Samuel 1:17; 1 Samuel 20:42; 1 Samuel 20:2 Samuël 15:9). Elisa gebruikte ook deze alleen met dit doel en volstrekt niet, om zijne goedkeuring te hechten aan het voornemen van Naman. Trouwens Elisa had ook geen toestemming te geven, want Naman vraagt geen verlof, om het te doen, maar spreekt uit, dat hij het van plan is, en spreekt alleen de wens uit, dat de Heere hem die zaak moge vergeven. Elisa laat het over aan de consciëntie van den Syriër. Deze woorden hebben de kracht van ons: Vaarwel. Sommigen houden, echter geheel ten onrechte, om dit woord van Elisa, Naman voor een waarlijk oprecht gelovige. Het tegenovergestelde is veeleer waar.

3) Is verder onze mening ten opzichte van den tijd, waarin de voor ons liggende geschiedenis heeft plaats gehad, de juiste (2 Kings 6:10), zo heeft God later het Conflict (strijd) der plichten, waarin Naman als belijder van Israëls God aan de ene zijde en als dienaar van enen heidensen koning aan de andere zijde zich bevond eenvoudig daardoor opgelost, dat de man in het geheel niet weer in den toestand kwam, dat hij met Benhadad in het huis van den afgod Rimmon moest gaan en hem daar bij de aanbidding van den afgod dienen. Volgens die mening is spoedig op onze geschiedenis het in 2 Kings 8:7, medegedeelde omtrent Benhadads ziekte en zijne vermoording door Hazaël gevolgd. Nu kunnen wij ook niet geloven, dat Naman ook generaal-adjudant en veldoverste van den nieuwen Syrischen koning geweest is; hij ware dan het werktuig van Hazaël geweest, om Israël in nood te brengen (2 Kings 8:11, 2 Kings 13:3). Daartoe was hij, nadat hij in Israël de genezing van het lichaam gevonden had, zeker niet de man. De Heere toch had hem uitverkoren, om vooraf Zijnen naam in Syrië te verheerlijken, v rdat Hij zich van dit land als van ene tuchtroede tegen Zijn afvallig volk bediende..

Vers 20

20. Ghazi1) (= dal des gezichts) nu, de jongen, de knecht van Elisa, den man Gods (2 Kings 4:12, 2 Kings 4:25,2 Kings 8:4), zei bij zichzelven: Zie, mijn heer heeft in al te grote nauwgezetheid, Naman, dien Syriër, belet, dat men uit zijne hand niet genomen heeft, wat hij gebracht had, en daardoor de gelegenheid laten voorbijgaan om op eerlijke wijze iets te verkrijgen; maar zo waarachtig als de HEERE leeft, ik zal hem, dezen Syriër, omtrent wien men toch waarlijk niet gelijk jegens enen van Gods volk behoeft te handelen, dat men hem om niet moet dienen, nalopen, en zal wat van hem nemen! om de grootmoedigheid van mijnen meester behoef ik niet zo in armoede en gebrek te leven; ik zal deze gelegenheid aangrijpen om tot ene bezitting te geraken (2 Kings 5:27).

1) Ghazi's zonde was een samenknoping van ongerechtigheid. De geldliefde, die wortel van alle kwaad, was het begin daarvan. Zijn meester versmaadde Naman's rijkdommen, maar hij begeerde zo. Zijn hart zegt Hall, was in de koffers van Naman ingesloten, en derhalve liep hij hem na, om iets daaruit weg te halen. Velen zijn, door lust te krijgen tot het geld, afgedwaald, of verleid van het geloof en hebben zich zelf met vele smarten doorstoken. (1 Timothy 6:10)..

Vers 20

20. Ghazi1) (= dal des gezichts) nu, de jongen, de knecht van Elisa, den man Gods (2 Kings 4:12, 2 Kings 4:25,2 Kings 8:4), zei bij zichzelven: Zie, mijn heer heeft in al te grote nauwgezetheid, Naman, dien Syriër, belet, dat men uit zijne hand niet genomen heeft, wat hij gebracht had, en daardoor de gelegenheid laten voorbijgaan om op eerlijke wijze iets te verkrijgen; maar zo waarachtig als de HEERE leeft, ik zal hem, dezen Syriër, omtrent wien men toch waarlijk niet gelijk jegens enen van Gods volk behoeft te handelen, dat men hem om niet moet dienen, nalopen, en zal wat van hem nemen! om de grootmoedigheid van mijnen meester behoef ik niet zo in armoede en gebrek te leven; ik zal deze gelegenheid aangrijpen om tot ene bezitting te geraken (2 Kings 5:27).

1) Ghazi's zonde was een samenknoping van ongerechtigheid. De geldliefde, die wortel van alle kwaad, was het begin daarvan. Zijn meester versmaadde Naman's rijkdommen, maar hij begeerde zo. Zijn hart zegt Hall, was in de koffers van Naman ingesloten, en derhalve liep hij hem na, om iets daaruit weg te halen. Velen zijn, door lust te krijgen tot het geld, afgedwaald, of verleid van het geloof en hebben zich zelf met vele smarten doorstoken. (1 Timothy 6:10)..

Vers 21

21. Zo-want de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart de zonde (James 1:15) volgde Ghazi Naman achterna. En toen Naman, die zolang de landstreek van Samaria, waar hij het grootste geluk in zijn leven had ondervonden, nog niet uit zijn gezicht lag, op den weg gedurig terugzag, bemerkte, dat hij, de dienaar van den man Gods, hem naliep, viel hij (steeg hij) van den Wagen af, hem tegemoet, en hij zei: Is het wel; uwen heer is immers geen onheil overkomen, dat gij mij zo haastig naloopt?

Vers 21

21. Zo-want de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart de zonde (James 1:15) volgde Ghazi Naman achterna. En toen Naman, die zolang de landstreek van Samaria, waar hij het grootste geluk in zijn leven had ondervonden, nog niet uit zijn gezicht lag, op den weg gedurig terugzag, bemerkte, dat hij, de dienaar van den man Gods, hem naliep, viel hij (steeg hij) van den Wagen af, hem tegemoet, en hij zei: Is het wel; uwen heer is immers geen onheil overkomen, dat gij mij zo haastig naloopt?

Vers 22

22. En hij zei: Het is wel; maar mijn heer bevindt zich op het ogenblik in verlegenheid, daarom heeft hij mij gezonden, om tot u te zeggen: Zie, nu straks, als gij nauwelijks waart afgereisd, zijn tot mij twee jongelingen uit de zonen der profeten, die thans klederen en voedsel missen, van het gebergte van Efraïm gekomen, uit de profetenschool te Gilgal (2 Kings 2:1; 2 Kings 4:38,2 Kings 4:42); geef hun toch een talent zilvers (ruim 4700 (?) gulden) en twee wisselklederen, 1) opdat zij niet ongeholpen behoeven heen te gaan.

1) Hierdoor, en dit was juist ene grote zonde van Ghazi, kon Naman denken, dat Elisa nu heimelijk zocht te verkrijgen, wat hij in het openbaar, onder aanroeping van den Naam des Heeren, had geweigerd. Het karakter van den profeet Gods tastte Ghazi aan, en dit tegenover een Heiden, die nog kort geleden had betuigd, dat Israëls God de alleen ware God was. Daarom is straks ook de straf zo zwaar.

Vers 22

22. En hij zei: Het is wel; maar mijn heer bevindt zich op het ogenblik in verlegenheid, daarom heeft hij mij gezonden, om tot u te zeggen: Zie, nu straks, als gij nauwelijks waart afgereisd, zijn tot mij twee jongelingen uit de zonen der profeten, die thans klederen en voedsel missen, van het gebergte van Efraïm gekomen, uit de profetenschool te Gilgal (2 Kings 2:1; 2 Kings 4:38,2 Kings 4:42); geef hun toch een talent zilvers (ruim 4700 (?) gulden) en twee wisselklederen, 1) opdat zij niet ongeholpen behoeven heen te gaan.

1) Hierdoor, en dit was juist ene grote zonde van Ghazi, kon Naman denken, dat Elisa nu heimelijk zocht te verkrijgen, wat hij in het openbaar, onder aanroeping van den Naam des Heeren, had geweigerd. Het karakter van den profeet Gods tastte Ghazi aan, en dit tegenover een Heiden, die nog kort geleden had betuigd, dat Israëls God de alleen ware God was. Daarom is straks ook de straf zo zwaar.

Vers 26

26. Maar hij, Elisa, op dit ogenblik geleerd door den Geest der profetie, die hem het verborgene ontvouwde, alsof hij het met lichamelijk oog gezien had (Acts 5:3, Acts 5:8,), zei tot hem: Ging niet mijn hart mede, ben ik niet in den geest den weg met u gegaan, toen gij Naman naspoeddet, stond ik niet in den geest aan uwe zijde, als die man zich omkeerde van op zijnen wagen u tegemoet, en heb ik niet gehoord wat gij tot hem gesproken hebt? 1) was het, nadat juist een werk van God geschied was, zo wonderbaar en heerlijk, dat ook de kortzichtigste in Israël verstaan moest, dat zich Israëls Heilige openbaarde-was het tijd, om dat zilver te nemen, en om klederen te nemen, en olijfbomen, en wijngaarden, en schapen, en runderen, en knechten, en dienstmaagden? Is het een tijd om het heiligdom Gods door lage hebzucht te bezoedelen? Is het integendeel in Israël niet een tijd, waarin allen, die het bij de banier van Jehova houden, ernstiger dan ooit de waarheid hunner zaak met hunnen gehelen wandel moeten bezegelen. 2)

1) Elisa laat Ghazi gevoelen, dat hier slechts een argwaan, van hoeveel grond dan ook, bestond, die door een onverschrokken loochenen quanta ter nedergeslagen worden, dat hier geen menselijk vermoeden, geen twijfelachtig menen was maar in tegendeel een weten, zo als de mens slechts datgene weet, dat hij tegenwoordig zijnde, met zijne ogen gezien heeft; hij stelt het wezenlijke van de daad zo voor, als dat slechts door iemand kon geschieden, die het gezien had: de deelneming en vriendelijkheid, waarmee de vorstelijke man, van den wagen geklommen, zelf op de straat den knecht tegemoet gaat en de leugenachtige bede, waarmee hij, niet denkende aan het goud, zilver en klederen, vraagt. Het licht van dit ontzettend weten, dat hem veroordeelt, ontdekt niet slechts het verborgene van zijn leven in ene boze daad, die hij door den nacht bedekt acht; het dringt zelfs door in de diepte van zijn meest verborgen bestaan en brengt aan het licht, wat daarin het duistere verborgen is, openbarende den raad zijns harten, hoe hij begeerd heeft naar olijfbomen, wijngaarden enz..

2) In Ghazi's daad lag gene gewone goddeloosheid; het was de uiterste, de meest roekeloze verloochening van den levenden God, als van den Heilige in Israël, zo als deze man, die boven duizend anderen Hem kennen, Hem vertrouwen, Hem beminnen en Hem vrezen moest, om schandelijk gewin uit snode gierigheid handelt..

Dat is: is het nu, waar zo vele huichelaars uit eigenbaat en geldgierigheid zich voor profeten uitgeven en het profetenambt bij de ongelovigen in verachting brengen, bij een dienaar van den waren God de tijd, om voor dat, wat God door hem gewerkt heeft, van een niet-Israëliet geld en goederen te nemen, om zich een aards vermogen te verwerven?.

Was dit een gelegenheid, wil Elisa zeggen, om u daardoor te verrijken? Hebt gij dit gedaan op een behoorlijken tijd, toen ik, om gewichtige redenen, Naman's geschenken geweigerd had? Moest gij hem dus aanleiding geven, om te denken niet alleen, dat ik een bedrieger ben, die uit ijdele eerzucht weigerde in het openbaar te ontvangen, hetgeen ik bij ene andere gelegenheid hoopte te verkrijgen, maar ook, dat onze gehele godsdienst slechts in bedrog bestaat, en dat God, die zulk een persoon voor Zijn profeet erkent, zo heilig en rechtvaardig niet moet wezen, als wij voorgeven?.

Met dat laatste woord toonde Elisa, dat hij in het binnenste van Ghazi's hart had gelezen, dat God hem de verborgenste gedachten van zijn knecht had geopenbaard.

Vers 26

26. Maar hij, Elisa, op dit ogenblik geleerd door den Geest der profetie, die hem het verborgene ontvouwde, alsof hij het met lichamelijk oog gezien had (Acts 5:3, Acts 5:8,), zei tot hem: Ging niet mijn hart mede, ben ik niet in den geest den weg met u gegaan, toen gij Naman naspoeddet, stond ik niet in den geest aan uwe zijde, als die man zich omkeerde van op zijnen wagen u tegemoet, en heb ik niet gehoord wat gij tot hem gesproken hebt? 1) was het, nadat juist een werk van God geschied was, zo wonderbaar en heerlijk, dat ook de kortzichtigste in Israël verstaan moest, dat zich Israëls Heilige openbaarde-was het tijd, om dat zilver te nemen, en om klederen te nemen, en olijfbomen, en wijngaarden, en schapen, en runderen, en knechten, en dienstmaagden? Is het een tijd om het heiligdom Gods door lage hebzucht te bezoedelen? Is het integendeel in Israël niet een tijd, waarin allen, die het bij de banier van Jehova houden, ernstiger dan ooit de waarheid hunner zaak met hunnen gehelen wandel moeten bezegelen. 2)

1) Elisa laat Ghazi gevoelen, dat hier slechts een argwaan, van hoeveel grond dan ook, bestond, die door een onverschrokken loochenen quanta ter nedergeslagen worden, dat hier geen menselijk vermoeden, geen twijfelachtig menen was maar in tegendeel een weten, zo als de mens slechts datgene weet, dat hij tegenwoordig zijnde, met zijne ogen gezien heeft; hij stelt het wezenlijke van de daad zo voor, als dat slechts door iemand kon geschieden, die het gezien had: de deelneming en vriendelijkheid, waarmee de vorstelijke man, van den wagen geklommen, zelf op de straat den knecht tegemoet gaat en de leugenachtige bede, waarmee hij, niet denkende aan het goud, zilver en klederen, vraagt. Het licht van dit ontzettend weten, dat hem veroordeelt, ontdekt niet slechts het verborgene van zijn leven in ene boze daad, die hij door den nacht bedekt acht; het dringt zelfs door in de diepte van zijn meest verborgen bestaan en brengt aan het licht, wat daarin het duistere verborgen is, openbarende den raad zijns harten, hoe hij begeerd heeft naar olijfbomen, wijngaarden enz..

2) In Ghazi's daad lag gene gewone goddeloosheid; het was de uiterste, de meest roekeloze verloochening van den levenden God, als van den Heilige in Israël, zo als deze man, die boven duizend anderen Hem kennen, Hem vertrouwen, Hem beminnen en Hem vrezen moest, om schandelijk gewin uit snode gierigheid handelt..

Dat is: is het nu, waar zo vele huichelaars uit eigenbaat en geldgierigheid zich voor profeten uitgeven en het profetenambt bij de ongelovigen in verachting brengen, bij een dienaar van den waren God de tijd, om voor dat, wat God door hem gewerkt heeft, van een niet-Israëliet geld en goederen te nemen, om zich een aards vermogen te verwerven?.

Was dit een gelegenheid, wil Elisa zeggen, om u daardoor te verrijken? Hebt gij dit gedaan op een behoorlijken tijd, toen ik, om gewichtige redenen, Naman's geschenken geweigerd had? Moest gij hem dus aanleiding geven, om te denken niet alleen, dat ik een bedrieger ben, die uit ijdele eerzucht weigerde in het openbaar te ontvangen, hetgeen ik bij ene andere gelegenheid hoopte te verkrijgen, maar ook, dat onze gehele godsdienst slechts in bedrog bestaat, en dat God, die zulk een persoon voor Zijn profeet erkent, zo heilig en rechtvaardig niet moet wezen, als wij voorgeven?.

Met dat laatste woord toonde Elisa, dat hij in het binnenste van Ghazi's hart had gelezen, dat God hem de verborgenste gedachten van zijn knecht had geopenbaard.

Vers 27

27. Reeds heb ik ene aanwijzing van den Heere ontvangen, welke straf ik u aan te kondigen heb. Zie daarom, omdat gij dit gedaan hebt, zal u de melaatsheid van Naman aankleven en uw zaad in eeuwigheid; 1) de ziekte die van Naman is weggenomen om de gehoorzaamheid van zijn geloof, zal u en uw nageslacht ten alle tijde aankleven tot een sprekend getuigenis, dat God niet met zich laat spotten! Toen, op hetzelfde ogenblik dat de profeet dit gesproken had, werd het vonnis aan Ghazi voltrokken en a) ging hij uit van voor zijn aangezicht, melaats wit als de sneeuw. 2)

a)Numbers 12:10; 2 Chronicles 26:19,2 Chronicles 26:20.

1) Ghazi had Naman's geld begeerd, nu zou hij ook Naman's kwaal bezitten. Met zijn leugen had hij voorspoed bedoeld voor zijne nakomelingen, zijn leugen wordt hem nu tot een vloek.

Het liegen van Ghazi was als het ware een liegen tegen den H.Geest, die Elisa bestuurd had. Zijn straf komt dan ook enigermate overeen met die van Ananias en Saffira. Want een melaatse was toch dood voor de maatschappij. 2) Wat dunkt ons, hoe zal hij de Damasceense prachtklederen, de bundels met zilver nu hebben aangezien? O hoe dikwijls zal hij gewenst hebben, voor al zijne schatten slechts nen dag zijner armoede te kunnen wederkopen met het blij gevoel van gezondheid, met het zoete genot van eten en drinken, van den zachten en rustigen slaap! En dan-de verloren vrede Gode-Onbegrijpelijkste, ontzettendste, vreselijkste aller misleidingen, wie vreest u, gelijk wij u moesten vrezen? God ontferme zich onzer en helpe ons allen, dat niemand van ons zijne hoop stelle op den onzekeren rijkdom, maar op den levenden God, die ons aanbiedt veel goeds rijkelijk te genieten. (1 Timothy 6:6).

Vers 27

27. Reeds heb ik ene aanwijzing van den Heere ontvangen, welke straf ik u aan te kondigen heb. Zie daarom, omdat gij dit gedaan hebt, zal u de melaatsheid van Naman aankleven en uw zaad in eeuwigheid; 1) de ziekte die van Naman is weggenomen om de gehoorzaamheid van zijn geloof, zal u en uw nageslacht ten alle tijde aankleven tot een sprekend getuigenis, dat God niet met zich laat spotten! Toen, op hetzelfde ogenblik dat de profeet dit gesproken had, werd het vonnis aan Ghazi voltrokken en a) ging hij uit van voor zijn aangezicht, melaats wit als de sneeuw. 2)

a)Numbers 12:10; 2 Chronicles 26:19,2 Chronicles 26:20.

1) Ghazi had Naman's geld begeerd, nu zou hij ook Naman's kwaal bezitten. Met zijn leugen had hij voorspoed bedoeld voor zijne nakomelingen, zijn leugen wordt hem nu tot een vloek.

Het liegen van Ghazi was als het ware een liegen tegen den H.Geest, die Elisa bestuurd had. Zijn straf komt dan ook enigermate overeen met die van Ananias en Saffira. Want een melaatse was toch dood voor de maatschappij. 2) Wat dunkt ons, hoe zal hij de Damasceense prachtklederen, de bundels met zilver nu hebben aangezien? O hoe dikwijls zal hij gewenst hebben, voor al zijne schatten slechts nen dag zijner armoede te kunnen wederkopen met het blij gevoel van gezondheid, met het zoete genot van eten en drinken, van den zachten en rustigen slaap! En dan-de verloren vrede Gode-Onbegrijpelijkste, ontzettendste, vreselijkste aller misleidingen, wie vreest u, gelijk wij u moesten vrezen? God ontferme zich onzer en helpe ons allen, dat niemand van ons zijne hoop stelle op den onzekeren rijkdom, maar op den levenden God, die ons aanbiedt veel goeds rijkelijk te genieten. (1 Timothy 6:6).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile